Bijlagen bij COM(2016)776 - Toepassing van de maatregelen voor de bijenteeltsector van Verordening 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I bij Verordening (EG) nr. 917/2014 12 .

Het totale aantal bijenkasten in elke lidstaat, berekend als percentage van het totale aantal bijenkasten in de EU, bepaalt het theoretische maximumpercentage van de begroting waarop elke lidstaat recht heeft. In het geval dat een lidstaat minder uitgaven raamt dan het maximumbudget waarop hij recht heeft, worden de bedragen die niet door deze lidstaat worden gevraagd, herverdeeld over de andere lidstaten.

Bijgevolg krijgen de lidstaten met het grootste aantal bijenkasten het grootste deel van de middelen van de Unie. Voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 werd aan Spanje, de lidstaat met het grootste aantal bijenkasten in de Unie, het grootste deel van de middelen van de Unie toegekend. Aan de vijf lidstaten met het grootste aantal bijenkasten (Spanje, Frankrijk, Griekenland, Roemenië en Italië) werd ongeveer de helft van de totale EU-middelen voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 toegekend.

Figuur 4: Toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat voor het bijenteeltjaar 2015




4.5Uitgaven per type maatregelen


Aan het einde van elk bijenteeltjaar delen de lidstaten, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 917/2004, aan de Commissie hun uitgaven per type maatregelen mee.

De uitsplitsing van de uitgaven per type maatregelen voor de bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 is in wezen niet gewijzigd ten opzichte van het vorige verslag van de Commissie.

Bestrijding van de varroamijtziekte en technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties (die elk goed waren voor ongeveer 29 % van de totale uitgaven) waren de twee meestgebruikte maatregelen. Dit weerspiegelt de behoefte van de sector om te blijven investeren in bijenteeltuitrusting, om de bijenteeltpraktijken continu bij te werken teneinde de strijd aan te binden met ziekten en vijanden van de bijenvolken, en om nieuwe bijenhouders op te leiden.

Rationalisatie van de transhumance vertegenwoordigde circa 19 % van de totale uitgaven en was daarmee de derde maatregel. In verscheidene lidstaten is transhumance een essentiële bijenteeltpraktijk om gedurende het hele bijenteeltseizoen in de voedingsbehoeften van bijen te voorzien en om bestuivingsdiensten aan te bieden.

Herstel van het bijenbestand was goed voor zo'n 15 % van de totale uitgaven en was de vierde maatregel, op de vijfde plaats gevolgd door toegepast onderzoek (ongeveer 5 % van de totale uitgaven) en op de zesde plaats door analyse van honing (ongeveer 3 % van de totale uitgaven).


Figuur 5: Uitgaven per type maatregel voor het bijenteeltjaar 2015



5. BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN DIE ZIJN INGEVOERD IN HET KADER VAN DE HERVORMING VAN HET GLB IN 2013


In het kader van de hervorming van het GLB in 2013 is een aantal belangrijke wijzigingen in verband met bijenteeltprogramma's ingevoerd. Deze wijzigingen zijn vervat in de artikelen 55, 56 en 57 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (inzake steun in de bijenteeltsector), die in de plaats komen van de artikelen 105 tot en met 110 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (inzake de bijenteelt). Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie 13 vormt een aanvulling op Verordening (EU) nr. 1308/2013 inzake bijenteelt, en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie 14 bevat uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft steun in de bijenteeltsector.

De belangrijkste doelstellingen van de GLB-hervorming voor de bijenteeltsector waren:

- subsidiabele maatregelen aanpassen aan de noden van de sector;

- een degelijker toewijzing van EU-begrotingsmiddelen waarborgen door het verbeteren van de methoden die de lidstaten gebruiken om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen.


5.1Subsidiabele maatregelen


Artikel 55, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wijzigt de lijst van subsidiabele bijenteeltmaatregelen; het breidt het toepassingsgebied van verscheidene maatregelen uit en voegt twee nieuwe maatregelen toe.

Met het hervormde GLB zijn er nu acht subsidiabele maatregelen voor de bijenteelt:

a) technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties:

b) bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte; het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid om rekening te houden met de behoeften van de sector om de strijd aan te binden tegen de opmars van de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) 15 , en de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) 16 , maar ook van andere bijenziekten dan de varroamijtziekte, zoals nosemose of vuilbroed;

c) rationalisatie van de transhumance;

d) ondersteuning van laboratoria voor de analyse van producten van de bijenteelt om bijenhouders te helpen hun producten af te zetten en de waarde van hun producten te verhogen; het toepassingsgebied van deze maatregel is uitgebreid tot de analyse van de andere bijenteeltproducten 17 , zoals koninginnengelei, pollen, propolis of bijenwas. dit is belangrijk om de ontwikkeling van hoogwaardige bijenteeltproducten te ondersteunen en in een aanvullende bron van inkomsten voor bijenhouders te voorzien;

e) maatregelen voor het herstel van het bijenbestand in de Unie;

f) samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma's inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenhouderij en de producten van de bijenteelt;

g) marktmonitoring; dit is een nieuwe maatregel die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om de productie en de prijzen van honing en producten van de bijenteelt te monitoren;

f) verbetering van de kwaliteit van producten teneinde de producten beter in de markt te kunnen zetten; dit is een nieuwe maatregel die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om het potentieel van koninginnengelei of pollen te benutten.


5.2Methode voor het bepalen van het aantal bijenkasten en de verdeling van de EU-begroting


Zoals hierboven is vermeld, is de belangrijkste factor voor de toewijzing van de bijdrage van de Unie per lidstaat het aantal bijenkasten op zijn grondgebied.

Bij de GLB-hervorming van 2013 werd dat beginsel gehandhaafd, maar werden de regels voor het bepalen van het aantal bijenkasten geharmoniseerd (voor zover mogelijk rekening houdend met de grote verschillen in de bijensector tussen de lidstaten). Overeenkomstig artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wordt de bijdrage van de Unie toegewezen in verhouding tot het gemiddelde totale aantal bijenkasten in de twee kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan de kennisgeving aan de Commissie van het nationale bijenteeltprogramma.

Tot de programma's 2014-2016 hadden de lidstaten enkel de verplichting om de Commissie elke drie jaar, bij de indiening van hun nationale bijenteeltprogramma, in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied. Er waren aanzienlijke verschillen in de wijze waarop de lidstaten de informatie over hun aantal bijenkasten verzamelden, met name wat betreft de soorten bijenkasten die in aanmerking werden genomen, de periode en de jaren waarin de informatie werd verzameld en, tot slot, de voor het bepalen van de aantallen gebruikte methode. Deze situatie moet worden aangepakt om een deugdelijker toewijzing van de middelen van de Unie te waarborgen.

In de artikelen 1, 2, en 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wordt de term "bijenkasten" gedefinieerd, wordt bepaald dat de lidstaten over een betrouwbare methode moeten beschikken om elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten vast te stellen dat op hun grondgebied klaar is om te overwinteren, en worden de lidstaten ertoe verplicht vanaf 2017 elk jaar kennis te geven van hun aantal bijenkasten.

Overeenkomstig artikel 2, en punt 2 van de bijlage van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie hebben de lidstaten in hun nationale bijenteeltprogramma's 2017-2019 een beschrijving opgenomen van de methode die wordt gehanteerd om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen.

De beschrijving van de in elke lidstaat gehanteerde methode is beschikbaar in de op de website van de Commissie bekendgemaakte bijenteeltprogramma's 2017-2019. In tabel 2 wordt een overzicht van deze methoden gegeven. 18 lidstaten zullen een verplicht registratiesysteem gebruiken, terwijl 10 lidstaten een statistische methode zullen gebruiken om het aantal bijenkasten te ramen op basis van steekproeven bij bijenhouders die zijn geregistreerd door bijenhoudersorganisaties.

In het algemeen wordt de verplichte registratie van bijenkasten als de meest solide methode beschouwd, maar deze creëert meer administratieve lasten voor de bijenhouders en de lidstaten: bijenhouders worden dan door het nationale recht verplicht hun activiteit te laten registreren en hun aantal bijenkasten bij de overheidsinstantie aan te geven. Het is belangrijk op te merken dat de zes lidstaten met het grootste aantal bijenkasten (Spanje, Frankrijk, Griekenland, Roemenië, Italië en Polen) voor verplichte registratie van bijenkasten hebben gekozen, terwijl lidstaten met een minder belangrijke bijensector voor een statistische schattingsmethode opteerden.

De betrouwbaarheid van de statistische methoden voor het schatten van het aantal bijenkasten hangt af van de kwaliteit van de door organisaties voor bijenhouders bijgehouden databanken en van de representativiteit van de steekproef van de bijenhouders die zijn geselecteerd voor het verstrekken van informatie over hun aantal bijenkasten.

De lidstaten zullen de Commissie op 15 maart 2017 voor het eerst in kennis stellen van hun volgens de nieuwe methoden bepaalde aantal bijenkasten. Overeenkomstig artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie maakt de Commissie vervolgens op haar website geaggregeerde gegevens bekend inzake het aantal bijenkasten waarvan de lidstaten kennis hebben gegeven. Deze gegevens zullen elk jaar worden geactualiseerd, wat voor een betere monitoring van het aantal bijenkasten in de Unie zal zorgen.

Tabel 2: Overzicht van de door de lidstaten gebruikte methoden om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te bepalen in de nationale bijenteeltprogramma's 2017-2019

LidstatenRegistratie

door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
Statistische methode/steekproef op basis van de door bijenhoudersorganisaties bijgehouden databanken of vrijwillige registratie
BelgiëX
BulgarijeX
TsjechiëX
DenemarkenX
DuitslandX
EstlandX
IerlandX
GriekenlandX
SpanjeX
FrankrijkX
KroatiëX
ItaliëX
CyprusX
LetlandX
LitouwenX
LuxemburgX
HongarijeX
MaltaExhaustieve telling
NederlandX
OostenrijkX
PolenX
PortugalX
RoemeniëX
SloveniëX
SlowakijeX
FinlandX
ZwedenX
Verenigd KoninkrijkX
EU-2818 lidstaten10 lidstaten

6. CONCLUSIE

Door de hervorming van het GLB in 2013 is de rechtsgrondslag voor de ondersteuning van de bijenteeltsector van de EU via nationale bijenteeltprogramma's verbeterd. Subsidiabele maatregelen zijn aangepast aan de veranderende noden van de sector en de methoden om EU-middelen aan de lidstaten toe te wijzen op basis van het aantal bijenkasten zijn gestroomlijnd. De eerste concrete effecten van de hervorming zullen zichtbaar worden bij de uitvoering van de bijenteeltprogramma's 2017-2019, die in augustus 2016 van start zijn gegaan. Dit verslag gaat niet vergezeld van een verder wetgevingsvoorstel.

Op basis van de feitelijke bevindingen van het onderhavige verslag, waaruit blijkt dat er in alle lidstaten een nationaal bijenteeltprogramma wordt uitgevoerd en dat meer dan 90 % van de beschikbare middelen van de Unie is benut, kan worden geconcludeerd dat de Europese marktmaatregelen voor de bijenteeltsector voldoen. Het volgende verslag, dat over drie jaar wordt uitgebracht, zal het mogelijk maken de impact te beoordelen van de nieuwe regelgevende bepalingen die zijn ingevoerd in het kader van de hervorming van het GLB van 2013.

(1) Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad van 25 juni 1997 houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing (PB L 173 van 1.7.1997, blz. 1).
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(3) De bijenteeltjaren 2013, 2014 en 2015 komen respectievelijk overeen met een periode van twaalf maanden van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013, van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 en van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015.
(4) Het vorige verslag is bekendgemaakt op 16 augustus 2013 (COM(2013) 593 final).
(5) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(6) Zoals door de lidstaten meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 917/2004 van de Commissie van 29 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 163 van 30 april 2004, blz. 83).
(7) http://ec.europa.eu/agriculture/honey/index_en.htm
(8) Zelfvoorzieningspercentage = de binnenlandse productie van honing als percentage van het totale verbruik= EU-productie/jaar gedeeld door (EU-invoer/jaar + EU-productie/jaar – EU-uitvoer/jaar).
(9) PB L 163 van 30.4.2004, blz. 83.
(10) PB L 10 van 12.1.2002, blz. 47.
(11) 27 lidstaten hadden een nationaal bijenteeltprogramma 2011-2013. Na de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie op 1 juli 2013 hadden 28 lidstaten een nationaal bijenteeltprogramma voor 2014-2016.
(12) Voor de programma's 2014-2016, zie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 768/2013 van de Commissie van 8 augustus 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 914/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 214 van 9.8.2013, blz. 7).Voor de programma's 2011-2013, zie Verordening (EU) nr. 726/2010 van de Commissie van 12 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 917/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 797/2004 van de Raad betreffende maatregelen ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (PB L 213 van 13.8.2010, blz. 29).
(13) PB L 211 van 8.8.2015, blz. 3.
(14) PB L 211 van 8.8.2015, blz. 9.
(15) http://presse.inra.fr/en/Resources/Press-releases/rapid-expansion-of-Asian-hornet  
(16) http://ec.europa.eu/food/animals/live_animals/bees/small_hive_beetle_outbreaks/index_en.htm  
(17) De onder de bijenteeltprogramma's vallende producten van de bijenteelt zijn opgesomd in deel XXII van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013. Het gaat om honing, koninginnengelei, propolis en bijenwas.