Bijlagen bij COM(2016)797 - Uitvoering van de regeling houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (POSEI)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage toont de financiële toewijzingen 2006-2014 per lidstaat.

3.Rechtsgrondslag van het rapport

Artikel 32, lid 3, van Verordening (EU) nr. 228/2013 bepaalt dat de Commissie uiterlijk op 30 juni 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moet indienen waarin het effect van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties wordt beschreven. In toepassing van artikel 35 5 , startte de Commissie met een openbare raadpleging in 2013, waarna beslist werd om een externe evaluatie van Posei 2006-2014 in het kader van het Refit-programma te lanceren, om zo bij te dragen aan het krachtens artikel 32, lid 2, vereiste uitvoeringsverslag en te bepalen of een mogelijke wijziging van het programma nodig is.

De werkzaamheden van de externe beoordelaar (ADE; Analysis for Economic Decision) werden uitgevoerd van juni 2015 tot augustus 2016. De goedkeuring van het huidige uitvoeringsverslag van de Commissie houdt rekening met de resultaten van deze evaluatieoefening die in het kader van Refit uitgevoerd is en die formeel zal worden aangevuld met de opstelling van een werkdocument van de diensten van de Commissie.

Het huidige uitvoeringsverslag heeft betrekking op de toepassing van het programma gedurende de periode 2006-2014.

4.Doelstellingen, programma en programmering

Met Posei wordt beoogd bij te dragen aan het bereiken van de volgende doelstellingen, zoals gespecificeerd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 228/2013:

·de voorziening te garanderen van de ultraperifere gebieden met essentiële landbouwproducten;

·de ontwikkeling van de zogenoemde dierlijke en plantaardige diversificatiesectoren in de ultraperifere gebieden zeker te stellen; en

·het concurrentievermogen van traditionele landbouwactiviteiten in de ultraperifere gebieden te ontwikkelen en te versterken.

Twee categorieën maatregelen zijn in de programma's geïmplementeerd, namelijk de specifieke voorzieningsregeling (SVR) en ondersteuning van de lokale productie (OLP).

De maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het recht van de EU en moeten stroken met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en ander EU-beleid.

4.1.Specifieke voorzieningsregelingen

Er is voorzien in twee soorten steun om de voorziening te garanderen van essentiële landbouwproducten voor menselijke consumptie, voor verwerking, en als productiemiddel in de landbouw, waarbij de extra kosten die opgelopen worden door hun specifieke handicaps verlicht worden:

·Invoer uit derde landen: rechtstreekse invoer van geselecteerde landbouwproducten kunnen worden vrijgesteld van de geldende invoerrechten.

·Levering van producten van de Unie: er kan steun worden verleend voor de levering van producten van de Unie aan ultraperifere gebieden.

Verordening (EU) nr. 228/2013 stelde plafonds voor SVR in: 72,7 miljoen EUR voor de Canarische Eilanden, 26,9 miljoen EUR voor Franse overzeese gebieden en 21,2 miljoen EUR voor de Azoren en Madeira. De hoeveelheid producten die door SVR gesteund moeten worden, wordt elk jaar bepaald op basis van voorspellingen die door de betrokken lidstaat zijn vastgesteld. De SVR mag de lokale productie en de groei daarvan geen schade berokkenen.

4.2.Ondersteuning van de lokale productie

OLP ondersteunt lokale productie, verwerking en het op de markt brengen van lokale landbouwproducten.

Twee soorten OLP zijn in het POSEI-programma opgenomen:

·Maatregelen ten gunste van traditionele productie, dit zijn de historische exportsectoren (zoals bananen in West-Indië en de Canarische Eilanden).


·Maatregelen ten gunste van de zogenaamde "diversificatieproducten", in het algemeen voor lokale consumptie (groenten en fruit en dierlijke productie).

Landbouwers die financiële steun ontvangen in het kader van het GLB moeten de randvoorwaarden naleven. Hierdoor wordt die steun gekoppeld aan een reeks wettelijke voorschriften van de EU inzake het milieu, de volksgezondheid en de gezondheid van dieren en planten die de landbouwer moet naleven.

4.3.Programmering door lidstaten

In het POSEI-programma worden de maatregelen voor zowel de SVR als de OLP in detail beschreven in de individuele programma's. Daarom is elk nationaal programma vrij specifiek en is het gebaseerd op de prioriteiten die bepaald werden door de nationale instanties in nauwe samenwerking met belanghebbenden. Naar aanleiding van de kenbaar gemaakte behoeften kunnen deze prioriteiten jaarlijks aangepast worden door het programma te wijzigen (artikel 40 van Verordening (EU) nr. 180/2014).

Uiterlijk op 30 september van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een jaarlijks verslag in over de uitvoering van hun programma in het voorafgaande jaar (artikel 39, lid 1).

4.3.1.Posei-programma voor Frankrijk

De SVR is hoofdzakelijk gericht op landbouwgrondstoffen voor de plaatselijke verwerkende veevoederindustrie en voor de agro-voedingsmiddelensector (26,9 miljoen EUR in 2014, 10 % van de POSEI-toewijzing van het ELGF). Réunion is de belangrijkste begunstigde van de SVR, gevolgd door Guadeloupe en Martinique.

OLP omvat een reeks van maatregelen die verschillende onderdelen van de waardeketen ondersteunen: steun voor (i) bananen (129,1 miljoen EUR toegewezen in 2014), (ii) suiker/suikerriet/rum (74,86 miljoen EUR), (iii) gewasdiversificatieproducten (14 miljoen EUR), (iv) productie in de veehouderij (31,55 miljoen EUR) en (v) technische bijstand (2 miljoen EUR). 81,2 % van het Posei-budget voor OLP in het kader van het ELGF werd toegewezen aan traditionele productie (51,3 % voor bananen en 30 % voor suikerriet/suiker/rum).

Sinds 2009 verleent Frankrijk een aanvullende nationale bijdrage (40 miljoen EUR) specifiek voor OLP-diversificatiemaatregelen.

4.3.2.Posei-programma voor Spanje

De SVR concentreert zich op landbouwproducten voor verwerking en voor rechtstreekse menselijke consumptie (66,9 miljoen EUR toegewezen voor 2014, 25 % van de POSEI-toewijzing van het ELGF, het hoogste aandeel SVR/OLP in de ultraperifere gebieden). Qua doelstellingen en beheer staat de SVR eerder los van de OLP-maatregelen.

OLP omvat drie groepen van maatregelen: steun voor (i) groenten en fruit (35,7 miljoen EUR), (ii) bananen (141,1 miljoen EUR) en (iii) dierlijke productie (24,7 miljoen EUR). 72 % van het POSEI-budget van het ELGF voor OLP werd aan traditionele productie toegewezen (71 % voor bananen en 1 % voor de uitvoer van tomaten).

Spanje verleent een aanvullende nationale bijdrage (voor OPL), die daalde van 46,5 miljoen EUR in 2009 tot 17,3 miljoen EUR in 2014 6 .

4.3.3.POSEI-programma voor Portugal

Het Portugese programma omvat twee zeer verschillende subprogramma's, een voor de Azoren (76,7 miljoen EUR in 2014) en een voor Madeira (29,5 miljoen EUR) 7 .

In de Azoren richt de SVR zich op graangewassen en andere bijproducten voor de veevoederindustrie en veehouderijsector; de SVR in Madeira richt zich, weliswaar in mindere mate, ook op producten voor dierlijke productiemiddelen en omvat producten voor menselijke consumptie. De globale SVR-toewijzing voor 2014 bedraagt 16,32 miljoen EUR (15,5 % van de POSEI-toewijzing van het ELGF).

OLP-Azoren omvat vijf maatregelen: steun voor (i) dierlijke productie (57,04 miljoen EUR), (ii) lokale gewassen (10,71 miljoen EUR), (iii) verwerking (1,18 miljoen EUR), marketing (1,35 miljoen EUR) en (v) technische bijstand (0,5 miljoen EUR). 81,1 % van het POSEI-budget voor OLP in het kader van het ELGF werd aan traditionele productie toegewezen (melk en vlees).

OLP-Madeira is rond drie maatregelen opgebouwd: (i) basissteun voor landbouwers (6,5 miljoen EUR), steun voor (ii) waardeketens voor landbouwproductie en productie in de veehouderij (11 miljoen EUR), en (iii) afzetbevordering van lokale producten (1,6 miljoen EUR). 57 % van het Posei-budget voor OLP in het kader van het ELGF werd aan traditionele productie toegewezen (bananen en wijn).

4.3.4.Synthese van de programma's

De strategische keuzes van de lidstaten voor het SVR/OLP-aandeel zijn nogal verschillend, zoals in de bijlage in afbeelding 2 voor de SVR en in afbeelding 3 voor zowel de SVR en OLP wordt benadrukt.

Voor de SVR richten de Azoren en de Franse ultraperifere gebieden zich op graangewassen en andere bijproducten voor de veevoederindustrie. De Canarische Eilanden, die het grootste belang aan de SVR hechten (25 % van de Posei-toewijzing), en Madeira richten zich ook op producten voor rechtstreekse menselijke consumptie en op steun voor verwerking.

In alle ultraperifere gebieden wordt OLP-steun voornamelijk gegeven aan de traditionele uitvoersectoren die 75 % van het gezamenlijke budget voor hun rekening nemen dat in de periode 2006-2014 aan OLP-maatregelen is besteed. Het grote aandeel van de toewijzing voor deze sectoren gedurende de gehele periode bevestigt de prioriteit die door de lidstaat aan de instandhouding ervan gegeven wordt. De meeste traditionele productie handhaaft haar toewijzing gedurende de periode, behalve voor wat melk in de Azoren betreft, waar de toewijzing met 10 % gestegen is. Het globale budget voor de "diversificatieproducten" is voor de meeste ultraperifere gebieden sinds 2014 met 34 % gestegen, maar bleef stabiel voor de Canarische Eilanden en nam af in Madeira.

5.Financiële uitvoering

Uit de jaarlijkse uitvoeringsverslagen die door de lidstaten verstrekt zijn, blijkt dat de totale uitvoering hoog is: voor Spanje steeg ze van 72 % in 2006 naar 99 % in 2014, voor Frankrijk van 86 % naar 98 % en voor Portugal van 96 % in 2007 naar 98 % in 2014.

De gedetailleerde uitgaven van de financiële toewijzing voor 2006-2014 worden weergegeven in tabel 1 in de bijlage.

6.Beoordeling van de regeling

6.1.Garantie voor de voorziening van landbouwproducten

Posei-programma's garandeerden de voorziening met specifieke door ultraperifere gebieden geselecteerde producten binnen de beperkingen van het SVR-budget en beperkten de extra kosten. Gedurende de beschouwde periode zijn de geraamde voorzieningsbalansen van SVR die opgesteld zijn door de lidstaten bijna volledig aangewend voor de voorziening met producten vanuit de Unie en niet vanuit derde landen, behalve op de Canarische Eilanden en in mindere mate Madeira. Uit een gevalstudie voor graangewassen en melkpoeder blijkt dat SVR-steun de extra kosten die te wijten zijn aan "ultraperifericiteit" met percentages tussen 45 % en 80 % doen dalen.

6.2.Samenhang tussen SVR en OLP

In het algemeen zijn SVR- en OLP-instrumenten op coherente wijze geïmplementeerd. In de meeste gevallen zijn de producten ondersteund door SVR verschillend van producten ondersteund door OLP. Er is dan ook geen concurrentie tussen de twee. In enkele gevallen waarin er potentiële concurrentie bestaat, zoals voor vlees op de Canarische Eilanden, wordt de voorkeur gegeven aan lokale producten ondersteund door OLP, die meer steun genieten dan producten ondersteund door SVR.

6.3.Instandhouding van landbouwactiviteiten

Posei-steun heeft de instandhouding van landbouwproductieactiviteiten in de hand gewerkt op het vlak van hoeveelheid, arealen en – in mindere mate – het aantal landbouwers in de meeste sectoren. Daarnaast werd ook de werkgelegenheid gegarandeerd van ongeveer 140 000 personen en 123 000 AJE's 8 in de volledige waardeketen in alle ultraperifere gebieden. Ook werden de inkomens er sterk door ondersteund..

De programma's voorzagen doeltreffend in de meeste (indien mogelijk zelfs in alle) specifieke behoeften gedurende de hele periode, zelfs al zijn sommige van de maatregelen op grond van zowel de soort behoefte als het budgettaire gewicht van de productieactiviteiten beter geschikt voor bepaalde regio's dan voor andere. De verdeling van Posei-steun varieerde erg tussen begunstigden, wat kan verklaard worden door de sinds lang gevestigde traditionele landbouwstructuren.

De Posei-steun lijkt het concurrentievermogen slechts in beperkte mate te verbeteren, omdat de steun voornamelijk gericht is op het beperken van de operationele kosten beperken. Andere instrumenten ter ondersteuning, en dan vooral het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) ondersteunen echter initiatieven die het concurrentievermogen van de betrokken landbouwsectoren willen versterken.

6.3.1.Traditionele productie

In de bananensector heeft Posei bijgedragen tot de instandhouding van de productie in de vier ultraperifere gebieden. De arealen bleven stabiel in Martinique en Madeira, en namen toe met 3,2 % per jaar in Guadeloupe. De productiehoeveelheid bleef stabiel op de Canarische Eilanden en Madeira en nam toe in Martinique (4,3 % jaar) en Guadeloupe (8,6 %). De inspanningen richtten zich op lagere productiekosten en de bevordering van kwaliteitsnormen, afzetbevorderingsstrategieën en het gebruik van labels (bv. "Plátano de Canarias", "banane française"). Verder zijn er inspanningen geleverd om het gebruik van pesticiden te verminderen zoals in het "Plan voor duurzame bananen" in West-Indië. De sector is bezorgd over de huidige en toekomstige onderhandelingen met derde landen, en hoofdzakelijk met Latijns-Amerika, inzake toegang aan voorkeurtarief tot de markt van de Unie voor bananen die geproduceerd zijn in regio's waar arbeidskrachten goedkoper zijn.

In de suikersector heeft de Posei-steun bijgedragen tot de instandhouding van de productie en de landbouwgrond. Het aantal producenten is gedurende de periode afgenomen en tegelijk is de gemiddelde omvang van de landbouwbedrijven toegenomen. Posei steunt in hoofdzaak de prijzen van suikerriet die aan producenten betaald wordt, terwijl POP- en onderzoeksactiviteiten zich richten op vraagstukken rond concurrentievermogen (bv. herbeplanting, ontwikkeling van nieuwe variëteiten, en landbouwpraktijken). De sector benadrukt dat het, rekening houdend met de socio-economische impact van de suikerrietproductie, met name in Guadeloupe en Réunion, van essentieel belang is om deze productie te behouden, ook al hebben de betrokken landbouwbedrijven aanvullende activiteiten ontwikkeld. De sector is bezorgd over het einde van de quota voor suiker in 2017 en over de huidige onderhandelingen met derde landen inzake toegang tot de markt van de Unie voor speciale suikers die ook in de ultraperifere gebieden geproduceerd worden.

De landoppervlakte voor de productie van tomaten bestemd voor export is sterk afgenomen op de Canarische Eilanden, van 2 478 ha in 2006 tot 787 ha in 2014, ondanks een herstructureringsplan dat in 2009 van start is gegaan. De sector heeft zijn belangrijkste comparatieve voordeel verloren dat gestoeld was op de concentratie van uitvoer naar de Europese markten gedurende de wintermaanden door concurrentie van Marokko, het Spaanse vasteland en nieuwe Noord- en Centraal-Europese productie. Er is een duidelijk achteruitgang in marktaandeel. In 2016 werd er onlangs een nieuw plan gelanceerd om het huidige areaal en de huidige productie in stand te houden.

POSEI heeft bijgedragen aan de instandhouding van de melkproductie in de Azoren. Hoewel het totale aantal landbouwbedrijven dat gespecialiseerd is in melkproductie daalt (-3 %/jaar), is deze teruggang nog altijd lager dan in de EU (-5 %). Ondanks de afname van het aantal melkveehouderijen is de productie toegenomen. Dit komt hoofdzakelijk door de toename van het aantal koeien per landbouwbedrijf. De opwaardering van lokale verse melk is eerder gering en zou verbeterd kunnen worden door de kwaliteit van de melk of het imago van de regio te benutten. De sector is vooral bezorgd over de impact van het einde van de melkquotaregeling in 2015.

Posei heeft ook bijgedragen tot de instandhouding van de vleessector in de Azoren die traditioneel nauw met de melkproductie verbonden is. De productie is tijdens de laatste jaren van de periode toegenomen. De arealen die aan de rundvleesproductie zijn gewijd, zijn sinds 1999 meer dan verdubbeld en het aantal dieren in de rundvleessector is eveneens toegenomen.

De wijnproductie in Madeira hield gedurende de hele periode stand, zowel qua geproduceerde hoeveelheid als qua verbouwde arealen (-1,1 %).

6.3.2.Gediversifieerde productie

De productieniveaus van de ondersteunde dierlijke en plantaardige diversificatiesectoren hebben zich gedurende de periode (volgens hoeveelheden) gestabiliseerd, met enige uitzonderingen (gevogelte in Guadeloupe, groenten en fruit in Martinique, varken en rund in Madeira, en de wijnsector).

De lokale gediversifieerde productie dekte (maximaal) 20 tot 40 % van de behoeften aan vlees en zuivelproducten (maar 70-100 % wanneer enkel verse producten in beschouwing worden genomen), en rond de 40 % voor groenten en fruit (maar bijna 80 % in Réunion en meer dan 90 % in Guyana). In het algemeen is de gediversifieerde lokale productie voor de meeste producten gedurende de periode gehandhaafd.

De hele waardeketen werd aangepakt aan de hand van verschillende steunmaatregelen, vooral de verwerking en de afzetbevordering. In de Franse ultraperifere gebieden en Madeira is het aandeel van de maatregelen die de verwerking en lokale afzetbevordering ondersteunen veel groter dan de steun voor productie. Op de Canarische Eilanden en de Azoren richtte de steun zich meer op productie. Een deel van de lokale productie bleek druk te ondervinden van goedkope invoer. Dit gold vooral voor de productie in de veehouderij door de invoer van diepgevroren vlees of de productie van groenten en fruit in Martinique, Guadeloupe en op de Canarische Eilanden. In alle ultraperifere gebieden bestond de uitdaging erin om over levensvatbare producentenorganisaties en verwerkingsinstrumenten te beschikken, en om een afzetkanaal voor lokale productie te kunnen garanderen op de lokale markt in een omgeving waar er grote concurrentie heerst van goedkopere ingevoerde producten.

6.4.Bijdrage aan de GLB-doelstellingen

De POSEI-programma's droegen bij aan de globale GLB-doelstellingen. De POSEI-steun heeft de instandhouding van productieniveaus in de meeste sectoren gefaciliteerd, waarbij het inkomen van landbouwers, en bijgevolg een levensvatbare voedselproductie, in aanzienlijke mate werd ondersteund. In sommige ultraperifere gebieden wordt het duurzame beheer hoofdzakelijk aangepakt door middel van randvoorwaarden, wat resulteerde in duurzame landbouwmethoden. De POSEI-programma's steunen vooral productieactiviteiten die in meer afgelegen gebieden plaatsvinden, wat ertoe bijdraagt dat een evenwichtige territoriale ontwikkeling gewaarborgd wordt.

Er is een sterke samenhang tussen de POSEI-programma's en de plattelandsontwikkelingsprogramma (POP's). Dit is van essentieel belang om de GLB-doelstellingen te bereiken, gezien de sterke onderlinge afhankelijkheid tussen de twee soorten steunmaatregelen. Er werden talrijke synergieën vastgesteld tussen Posei en POP (opleiding, vestiging van jonge landbouwers en investeringen ondersteund door POP, en productie ondersteund door Posei). De samenhang met nationale steun, andere GLB-maatregelen (wijn, groenten en fruit) en programma's van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) is ook sterk. Complementariteit met de initiatieven opgenomen in de GMO voor groenten en fruit is daarentegen voor verbetering vatbaar.

6.5.Relevantie van het POSEI-programma

Er zijn analyses verricht om te bepalen in welke mate de huidige maatregelen van het GLB (basisbetalingsregeling die door de GLB-hervorming van 2013 ingevoerd is) in staat zijn om de specifieke behoeften van de ultraperifere gebieden te dekken. Uit de analyses blijkt dat die behoeften van de ultraperifere gebieden niet volledig door de huidige maatregelen van het GLB vervuld worden. Zonder het specifieke Posei-programma zou het risico op het wegvallen van productie de vervulling van bepaalde specifieke behoeften zoals werkgelegenheid, milieukwesties of de territoriale dimensie van de ultraperifere gebieden schade kunnen berokkenen.

6.6.Meerwaarde van de EU

Zoals reeds vermeld in punt 6.5 zijn de huidige instrumenten van het GLB niet volledig aan de ultraperifere gebieden aangepast; het Posei-programma is zeer geschikt om de uitdagingen die in artikel 349 van het Verdrag omschreven zijn, aan te kunnen. Vooral het beginsel van programmering laat toe om snelle antwoorden te bieden door de hulpmiddelen aan specifieke situaties aan te passen.

Op beleidsniveau wordt de meerwaarde van de EU hoofdzakelijk positief beoordeeld omdat op het niveau van de EU erkend wordt dat de ultraperifere gebieden geconfronteerd worden met ernstige gemeenschappelijke hindernissen die specifieke maatregelen vereisen zoals die in artikel 349 van het Verdrag vastgesteld zijn. Posei heeft ook zijn nut bewezen wanneer het gaat om het implementeren van kwaliteits- en milieunormen. Op het gebied van het ontwerp en de implementatie van programma's bleek het ook nuttig te zijn omdat het ruimte geeft aan de lidstaten om hun programma's op basis van hun specifieke behoeften te definiëren en tegelijkertijd een antwoord biedt op gemeenschappelijke globale doelstellingen waardoor samenhang tussen de verschillende programma's tot stand komt. Het heeft ook een meer resultaatgerichte managementcultuur bevorderd.

6.7.Administratie en beheer van het programma

De administratie en het beheer van de Posei-programma's zijn in de loop van de tijd, met name dankzij de vereenvoudigingen die door Verordening (EU) nr. 180/2014 ingevoerd zijn, verbeterd. De jaarlijkse uitvoeringsverslagen (JUV's) die onder andere verslag uitbrengen over indicatoren die verband houden met de regelgevingsdoelstellingen zijn, vooral in de laatste jaren, verbeterd, ook al blijven er verschillen bestaan in verband met de betrokken ultraperifere gebieden (op het gebied van formaat, tijdschema's, groepen producten). De ontwikkeling van een elektronisch beheersysteem verminderde de administratieve belasting, in het bijzonder voor de SVR.

De strategie voor elke productiesector en voor de specifieke landbouwsituatie van elk ultraperifeer gebied dient niettemin gedetailleerder in het programma weergegeven te worden. Dit moet ook gebeuren door het verder ontwikkelen van specifieke indicatoren waarover verslag dient uitgebracht te worden in het JUV. De inhoud van het JUV zoals die in artikel 39, lid 1, van de verordening omschreven is, dient verduidelijkt en vereenvoudigd te worden om het verslagleggingsproces te faciliteren.

6.8.Totale prestatie

Alle uitdagingen die in artikel 349 van het Verdrag omschreven zijn, worden rechtstreeks door de POSEI-programma's aangepakt via een aanzienlijke bijdrage aan de inkomens van landbouwers.

De afgelegenheid en het insulaire karakter, dat voor hogere transportkosten zorgt, zijn twee kenmerken die rechtstreeks door middel van de SVR aangepakt worden. Bovendien zijn er afgelegen gebieden of eilanden binnen de ultraperifere gebieden waarvoor OLP-steun van essentieel belang is om landbouwactiviteiten en de levensvatbaarheid van de hele sector in stand te houden.

De complexe topografie beperkt de landbouwgrond en veronderstelt een kleinere omvang van landbouwbedrijven, wat ook leidt tot hogere productiekosten en schaalvoordelen belemmert. De kleine omvang van de gebieden maakt dat bouwland schaars is. Sommige ultraperifere gebieden kennen regelmatig ongunstige weersomstandigheden, die de landbouwproductie schade berokkenen. Posei is speciaal aangepast om de drie laatstgenoemde uitdagingen aan te pakken, vooral omdat het gekoppelde steun aan lokale producenten mogelijk maakt en de hele waardeketen in deze moeilijke situaties ook versterkt. Het programma kan ook snel gewijzigd worden bij zeer ongunstige omstandigheden.

De effecten van deze programma's worden versterkt door synergieën en aanvullingen, vooral met POP's en nationale steun.

7.Aanbevelingen

7.1.Voorgestelde wijzigingen aan de EU-verordeningen

Rekening houdend met de beoordeling van het programma zoals beschreven in punt 6, wordt een wijziging van de basisverordening (Verordening (EU) nr. 228/2013) niet noodzakelijk geacht.

Zoals reeds in punt 6.7 aangegeven is, dient Uitvoeringsverordening (EU) nr. 180/2014 gewijzigd te worden om de lijst met elementen beschreven in artikel 39, lid 1, te verduidelijken en te vereenvoudigen, en dient ze in het jaarverslag opgenomen te worden om het verslagleggingsproces te verbeteren.

7.2.Aanbevelingen aan de lidstaten

De lidstaten moeten een duidelijkere strategie in hun programma definiëren door de nadruk te leggen op de algemene doelstellingen en de specifieke doelstellingen door middel van geschikte indicatoren te kwantificeren. De strategie dient (i) de specificiteit van landbouw en landbouwstructuren in elk ultraperifeer gebied te benadrukken, (ii) de bijdrage aan de GLB-doelstellingen, vooral op het gebied van duurzame productie, te definiëren en (iii), vooral voor groenten en fruit, de complementariteit tussen SVR en OLP, tussen Posei, POP, nationale steun en GMO, uit te leggen.

De samenhang verder versterken met de POP's zou het concurrentievermogen verder moeten bevorderen.

De lidstaten zouden speciale aandacht moeten besteden aan de verdeling van steun tussen verschillende soorten landbouwbedrijven in sommige ultraperifere gebieden om de inkomensverschillen tussen begunstigden en sectoren te verkleinen en om de vervulling van specifieke behoeften te versterken.

De lidstaten dienen verder duurzame landbouwpraktijken te ontwikkelen, onder andere door het niet-prijsgebonden concurrentievermogen te versterken 9 ; dit omvat een ruime waaier aan zaken zoals productkwaliteit (biologische productie of andere keurmerken en certificering), toepassing van relevante technologische verbeteringen, milieueisen, enz. Productdifferentiatie door niet-prijsgebonden concurrentievermogen zou verder ontwikkeld kunnen worden (bruine suiker, duurzame bananen, verse melk, BOB-wijn enz.) in de plaats van conventionele producten waarvoor de ultraperifere gebieden geen comparatief voordeel hebben. De uitwisseling van goede praktijken met andere ultraperifere gebieden kan ook versterkt worden.

De verslaglegging dient verbeterd te worden, vooral om de naleving van de doelstellingen, ook voor de SVR, beter te beoordelen en om de situatie van de landbouwsector en de ontwikkeling ervan beter te omschrijven, met inbegrip van de prijscontrole en de concurrentiepositie van de lokale productie ten opzichte van de invoer. Prestatie-indicatoren moeten beter gerapporteerd worden.

De lidstaten dienen meer verslag uit te brengen over nationale steun die overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. 228/2013 goedgekeurd is. Ze dienen eveneens de effectieve betaling van aanvullende nationale steun (artikel 23, lid 2) te verzekeren, vooral wanneer deze steun een hoog percentage uitmaakt van de totale toewijzing.

8.Conclusies

De algemene prestaties van de Posei-programma's gedurende de periode 2006-2014 blijken eerder positief te zijn, vooral met betrekking tot de mate waarin ze de bijzondere landbouwuitdagingen aankunnen die gekoppeld zijn aan de specifieke geografische ligging van de ultraperifere gebieden, zoals omschreven in artikel 349 van het VWEU: de SVR verminderde het prijsverschil van de gesteunde producten in de ultraperifere gebieden ten opzichte van het vasteland, en OLP faciliteerde de instandhouding van de landbouwproductieactiviteiten. POSEI blijkt van doorslaggevend belang te zijn om de traditionele en zogenaamde "gediversifieerde producties" in deze regio's in stand te houden en om voldoende aanvoer van landbouwproducten te verzekeren.

Posei strookt met de nieuwe GLB-doelstellingen, maar mag niet worden vervangen door de nieuwe GLB-regels uit 2013 (rechtstreekse betalingen). Anders zou het risico dat de productie wegvalt de werkgelegenheid, milieukwesties en/of de territoriale dimensie van de ultraperifere gebieden negatief kunnen beïnvloeden.

Daarom is het aangewezen om de huidige basisverordening te behouden. De uitvoeringsverordening moet worden gewijzigd om de rapportering van de programma's te verduidelijken en te vereenvoudigen. De lidstaten dienen ook rekening te houden met de resultaten en de aanbevelingen van dit verslag om hun programma's aan te passen en zo de doeltreffendheid van de toepassing van de maatregelen en het ontwerp van de programma's te verbeteren en de complementariteit met ander GLB-beleid te versterken, vooral om het concurrentievermogen van de lokale productie te verhogen.


Bijlage: verspreiding van financiële toewijzing en SVR-verdeling per type eindgebruik

(1) PB L 49 van 21.2.2006.
(2) Waardoor financiële toewijzingen overgedragen werden van de GMO voor de suiker- en bananensectoren naar Verordening (EG) nr. 247/2006.
(3) - Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad - PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1-31 (hervorming van de suikersector) - Verordening (EG) nr. 2013/2006 van de Raad - PB L 384 van 29.12.2006, blz. 13 - 19 (hervorming van de bananensector) - Verordening (EG) nr. 1276/2007 van de Commissie - PB L 284 van 30.10.2007, blz. 11- 13 (begrotingsplafonds voor 2007) - Verordening (EG) nr. 674/2008 van de Commissie - PB L 189 van 17.7.2008, blz. 5- 13 (begrotingsplafonds voor 2008) - Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad - PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16 -99 (gezondheidscontrole).
(4) PB L 78 van 20.3.2013; gedelegeerde en uitvoeringshandeling: PB L 63 van 4.3.2014.
(5) Wat een herziening vraagt van de maatregelen met het oog op hun globale doeltreffendheid en van het nieuwe GLB-kader.
(6) Sommige sectoren met een hoog percentage aan nationale steun in de POSEI-ondersteuning lijken getroffen te zijn door deze daling (uitvoer tomaten, productie in de veehouderij).
(7) De verdeling van het bedrag van 106,21 miljoen EUR tussen de twee subprogramma's gebeurde door nationale instanties.
(8) Arbeidsjaareenheid.
(9)

Niet-prijsgebonden of structureel concurrentievermogen is het vermogen om producten en/of diensten door andere comparatieve voordelen dan de prijs te onderscheiden. Dergelijke comparatieve voordelen worden opgebouwd op basis van de klantenbeleving van het aanbod.