Bijlagen bij COM(2017)56 - Beoordeling van de in 2014 gemaakte voortgang op weg naar de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en met de uitvoering van de richtlijn energie-efficiëntie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage 5 bij SWD(2016) 405).

(9)

Het eindverbruik is de energie die wordt geleverd aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector en de landbouw, ongerekend leveringen aan de energieomzettingssector en de energiebedrijven zelf.

(10)

Zie ook het werkdocument van de diensten van de Commissie 2016 Monitoring progress towards the Energy Union objectives - Key indicators en http://iet.jrc.ec.europa.eu/energyefficiency/node/9145

(11)

Primair energieverbruik is het eindverbruik plus de verliezen bij de opwekking en de omzetting van energie, het verbruik van de energieomzettingssector zelf en de netwerkverliezen.

(12)

Zoals in voetnoot 10.

(13)

Het ambitieniveau dat lidstaten voor zichzelf hebben bepaald, loopt uiteen, maar in de meeste gevallen wordt ingezet op een lager absoluut energieverbruik tegen 2020. In het geval echter van Cyprus, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Portugal en Roemenië bood het streefcijfer echter ruimte voor een toename van het eindverbruik. Dit zal naar verwachting hoger uitkomen dan de voor de periode 2014-2020 geraamde bbp-groei. Voor Finland, Griekenland, Kroatië en Roemenië zouden de indicatieve streefcijfers voor het primaire energieverbruik voor 2020 een stijging van het verbruik van primaire energie mogelijk maken, tegen een percentage dat hoger uitvalt dan de voor de periode 2014-2020 verwachte gemiddelde bbp-groei. Het totaal van de nationale streefcijfers (17,6% verlaging van het primaire energieverbruik ten opzichte van de prognoses) blijft achter bij het EU-streefcijfer van 20%. Zie COM(2015) 574.

(14)

Cyprus, Denemarken, Finland, Ierland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje en de Tsjechische Republiek.

(15)

Cyprus, Denemarken, Finland, Hongarije, Ierland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en de Tsjechische Republiek.

(16)

Aangezien alleen gegevens over 2014 beschikbaar zijn, kan in deze vergelijking geen rekening worden gehouden met het effect van de recentelijk getroffen energie-efficiëntiemaatregelen met het oog op de nieuwe verplichtingen in het kader van de richtlijn energie-efficiëntie, noch met het effect van bepaalde recente maatregelen in het kader van de richtlijnen inzake ecologisch ontwerp, energie-etikettering en de energieprestatie van gebouwen. Aan de hand van deze vergelijking kan niet overtuigend worden beoordeeld of de lidstaten op de goede weg zijn om hun indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 te halen. Dit komt omdat voor de periode 2015-2020 geen prognoses kunnen worden gemaakt voor de toekomstige gevolgen (positief of negatief) van veranderingen in de economie, van fluctuaties van de energieprijzen, van omschakeling op een andere brandstof of van klimaatvariaties.

(17)

Zoals in voetnoot 10.

(18)

Het bbp, een indicator van de EU-28-welvaart, verklaart veranderingen in energieverbruik als gevolg van veranderingen in economische activiteit. Dit activiteitseffect is positief indien het energieverbruik toeneemt doordat de vraag naar energie toeneemt door toegenomen economische activiteit.

(19)

De verhouding van het bbp van elke lidstaat ten opzichte van het totale EU-28-bbp. Dit verklaart verschuivingen in het energieverbruik die zouden zijn vastgesteld door een verschuiving in het relatieve belang van landen met verschillende energie-intensiteiten. Het structurele effect is positief indien het bbp van landen met verhoudingsgewijs zeer energie-intensieve economieën toeneemt.

(20)

Verhouding tussen het nationale primaire energieverbruik voor elke brandstof ten opzichte van het nationale primaire energieverbruik voor alle brandstoffen samen. Dit verklaart verschuivingen in het energieverbruik door veranderingen in de brandstoffenmix van de economie, d.w.z. het effect van de samenstelling van de brandstoffenmix. Het effect van de brandstoffenmix is negatief indien er een verschuiving is naar schonere brandstoffen.

(21)

Dit zijn de voorlopige uitkomsten van een eerste decompositieanalyse die de Commissie heeft gemaakt. De methodiek is nog in volle ontwikkeling en zal met lidstaten en stakeholders verder worden besproken.

(22)

De volgende sectoren zijn onderzocht: industrie, bouw, diensten, landbouw, bosbouw en visserij.

(23)

Dit zijn de voorlopige uitkomsten van een eerste decompositieanalyse die de Commissie heeft gemaakt. De methodiek is nog in volle ontwikkeling en zal met lidstaten en stakeholders verder worden besproken.

(24)

  https://www.iea.org/eemr16/files/medium-term-energy-efficiency-2016_WEB.PDF en bijlage 5 bij SWD(2016) 405.

(25)

Zoals in voetnoot 10.

(26)

In 2014 waren er op EU-28-niveau gemiddeld 2 809 graaddagen tegenover gemiddeld 3 218 graaddagen in 2013 en gemiddeld 3 143 graaddagen in de referentieperiode 1990-2014 [bron: Eurostat, Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek (IES/MARS Unit)]. De klimaatcorrectiefactor werd berekend als het aandeel graaddagen van een bepaald jaar in het gemiddelde aantal graaddagen in de periode 1990-2014. Deze correctiefactor werd toegepast op het totale energieverbruik in de gebouwde omgeving. Indien uitgesplitste gegevens over het eindverbruik beschikbaar zijn bij Eurostat, wordt de klimaatcorrectiefactor alleen toegepast op gegevens over warmteverbruik.

(27)

De indicatoren in het werkdocument van de diensten van de Commissie 2016 Monitoring progress towards the Energy Union objectives - Key indicators zijn niet klimaatgecorrigeerd.

(28)

 Zie Odyssee-Mure database: http://www.indicators.odyssee-mure.eu/online-indicators.html

(29)

 COM(2016) 51 final.

(30)

Indicator die aangeeft hoeveel energie nodig is om de toegevoegde waarde van de dienstensector in een bepaald jaar te produceren.

(31)

Zoals in voetnoot 10.

(32)

 Met inbegrip van het transport via pijpleidingen, in tegenstelling tot de benadering gehanteerd in COM(2015) 574 final. De 2020-streefcijfers voor energie-efficiëntie sluiten transport via pijpleidingen immers niet uit.

(33)

Bij vergelijkingen tussen de lidstaten moet de nodige voorzichtigheid worden betracht, omdat het eindverbruik is gebaseerd op de verkochte brandstof - en niet op de brandstof die wordt gebruikt op het grondgebied van een land. Daarom spelen andere factoren dan energie-efficiëntie een rol, zoals de mate waarin een lidstaat een "doorvoerland" is voor het wegvervoer of een luchtvaarthub.

(34)

De indicator voor het reizigers- en het goederenvervoer is veranderd ten opzichte van COM(2015) 574 final. De vervoersactiviteiten zijn nu aangepast voor territorialiteit (bron: https://ec.europa.eu/transport/sites/transport/files/pocketbook2016.pdf ).

(35)

COM(2016) 51 final.

(36)

Zie het Voortgangsverslag hernieuwbare energie 2016.

(37)

Hier werd een andere dataset gebruikt dan in COM(2015) 574 en SWD(2015) 245. Voor dit verslag werd gebruikgemaakt van overeenkomstig artikel 24, lid 6, van de richtlijn energie-efficiëntie bij Eurostat gemelde wkk-data: http://ec.europa.eu/eurostat/web/energy/data Er viel alleen een stijging waar te nemen in België, Cyprus, Estland, Letland, Malta, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.

(38)

Maatstaven zoals de ratio omzettingsoutput van thermische energieopwekking ten opzichte van brandstofinput.

(39)

Volgens artikel 7 moeten lidstaten verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie opzetten om nieuwe besparingen op het eindverbruik met 1,5% te behalen, of moeten ze alternatieve maatregelen met hetzelfde resultaat nemen.

(40)

Het totaal van de vereiste cumulatieve besparingen op het eindverbruik die de lidstaten meldden, bedraagt 230 Mtoe, die tegen 31 december 2020 moet zijn bereikt.

(41)

Voor Finland, Letland, Litouwen en Polen is geen uitsplitsing per jaar van de van beleidsmaatregelen verwachte besparingen gemeld. Voor België, Oostenrijk, Spanje en de Tsjechische Republiek werden in 2014 alleen voor bepaalde beleidsmaatregelen verwachte jaarbesparingen gemeld.

(42)

De verplichtingsregeling zal dus, samen met alternatieve maatregelen, deel uitmaken van het Griekse beleidspakket op grond van artikel 7.

(43)

In de gestructureerde dialoog als onderdeel van het EU-pilotproces.

(44)

België, Estland, Griekenland, Malta, Oostenrijk, Spanje, de Tsjechische Republiek en het Verenigd Koninkrijk.

(45)

COM(2016) 860 final.

(46)

Zie hoofdstuk 4.

(47)

Bijlage 1 bij COM(2016) 860 final.

(48)

COM(2016) 763 final.

(49)

COM(2016) 860 final.

(50)

Ibid.