Bijlagen bij COM(2017)55 - Ex-postevaluatieverslag over het Daphne-Programme (2007-2013)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)55 - Ex-postevaluatieverslag over het Daphne-Programme (2007-2013).
document COM(2017)55 NLEN
datum 6 februari 2017
bijlagen in te dienen met onder meer partnerschapsverklaringen, begrotingsformulieren, een formulier inzake personeelskostenanalyse, een formulier "juridische entiteit", enz. Voor de periode 2009-2010 werd het aanvraagformulier aangepast en uitgebreid met een geven van een gedetailleerde beschrijving van werkstromen en het aangeven van activiteiten, resultaten en output van het project. Hoewel door de vereiste om een gedetailleerde beschrijving van de werkstromen en de output te verstrekken de complexiteit en nodige inspanning van de aanvragers toenam, verhoogde hierdoor waarschijnlijk ook de kwaliteit van het projectontwerp en de planning van het project.

In de oproep van 2013 werd een leidraad voor aanvragers verstrekt voor een aantal programma's (de vijf programma's van DG Justitie, ISEC en PROGRESS) met daarin ook stapsgewijze richtlijnen over het gebruik van het PRIAMOS-systeem. De leidraad heeft bijgedragen tot vereenvoudiging voor organisaties die baat hadden van meerdere programma's en tot een grotere doeltreffendheid van de aanvraagprocedure, zowel voor de aanvragers als voor de programmaleiders.

Met betrekking tot het indienen van een aanvraag hebben 58 van de 143 (40 %) respondenten gemeld dat zij op de hoogte waren van organisaties/projecten/vaklieden die niet zijn ingegaan op de oproepen tot het indienen van voorstellen, omdat ze deze te complex/moeilijk vonden 39 . Bovendien vond een aantal subsidiebegunstigden de aanvraagprocedures complex en omslachtig, met name de laatste twee oproepen tot het indienen van voorstellen werden door de respondenten gezien als "te technisch". Dit heeft er misschien voor gezorgd dat organisaties geen aanvraag voor financiering hebben ingediend of dat de toegang tot diensten met een hoog niveau van deskundigheid op het gebied van projectbeheer en -planning (maar niet noodzakelijkerwijs met kennis van het werk-/beleidsterrein) werd beperkt.

De hulp die door de Commissie werd verleend, werd voor de aanvragers over het algemeen positief beoordeeld. Van 137 ondervraagden waren de meesten het helemaal eens (49) of gedeeltelijk eens (37) met de bewering "Wij hebben tijdens de aanvraagprocedure goede ondersteuning gekregen van de Commissie". Toch wist 24 % van de respondenten dit niet of zij hebben niet geantwoord, misschien omdat zij de Commissie tijdens de aanvraagfase nooit hebben gecontacteerd, of omdat ze zich niet bewust waren van de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen van de Commissie gedurende deze fase.

Gedetailleerde richtsnoeren voor aanvragers van Daphne III-subsidies waren beschikbaar op de website van DG Justitie en uit gegevens die ten behoeve van deze evaluatie werden verzameld, blijkt dat informatie die aan aanvragers werd verstrekt, werd ervaren als duidelijk en eenvoudig te begrijpen. Van 144 ondervraagden waren de meeste subsidiebegunstigden het ofwel helemaal eens (50 %, of 72 respondenten) of gedeeltelijk eens (36% of 52) met de bewering "de informatie in de oproepen tot het indienen van voorstellen was duidelijk en eenvoudig te begrijpen". Uit de antwoorden van de online-enquête blijkt echter dat iets meer dan de helft van de respondenten (54 van de 104 respondenten die hebben geantwoord op deze vraag) hulp moest vragen aan personen met specifieke expertise in en kennis van de procedures.

Volgens de meeste begunstigden die in het kader van deze studie werden geraadpleegd, werkte het PRIAMOS IT-systeem goed. Sommige begunstigden hebben gemeld dat zij problemen hebben ervaren met de bijlagen.

Om betaling te ontvangen, diende over de financiën van projecten te worden gerapporteerd. Voor Daphne III was deze rapportage vereist bij de afronding van het project, om de laatste betaling te ontvangen 40 . Er kan worden opgemerkt dat het aantal benodigde documenten voor contractuele rapportage in de loop van de financieringsperiode is gestegen. Na de eerste oproep voor actiesubsidies (2007) tot en met de oproep van 2009-2010 diende alleen een definitief financieel overzicht bij de uiteindelijke betalingsaanvraag te worden gevoegd. Vanaf de oproep van 2011-2012 waren een aantal documenten met gegevens over financiële uitgaven vereist. Ter ondersteuning van deze nieuwe vereisten heeft de Commissie aanvullende richtlijnen verstrekt inzake financieel beheer en financiële verslaggeving 41 . Sommige nieuwe eisen, zoals het indienen van timesheets 42 , lijken een onnodige druk te leggen op organisaties, die onder normale omstandigheden geen systeem voor tijdregistratie hebben en op ambtenaren van de Commissie die deze gegevens moeten controleren.

De monitoring- en evaluatievereisten in de eerste oproepen tot het indienen van voorstellen waren beperkt tot een eindrapport, terwijl de eis voor een zekere vorm van de voortgangsrapportage, zodat de Commissie het project tijdens de uitvoering kon monitoren, vanaf de tweede oproep werd ingevoerd.

De inhoudelijke voortgangsverslagen die bij de tweede oproep werden ingevoerd, waren erg kort en er werd hierin vooral gevraagd: de uitvoering van het project tot nu toe, het tijdschema, wijzigingen in de werkingssfeer van het project, de algemene beoordeling en moeilijkheden. Voor projecten met een looptijd van 24 maanden of meer waren vanaf de laatste oproep beduidend meer gedetailleerde gegevens vereist waarbij begunstigden verslag dienden uit te brengen, per werkstroom, over output, resultaten en uitgestelde of niet uitgevoerde activiteiten.

Ongeveer 68 % van de respondenten (89 van de 131 respondenten) beschouwde de regelingen voor monitoring van de Commissie gedeeltelijk goed en nuttig tijdens de uitvoering van de projecten/activiteiten. Slechts 14 % (19 van de 131) was het gedeeltelijk niet eens met deze stelling. Drie geïnterviewden hebben erop gewezen dat de inspectiebezoeken van de Commissie zeldzaam waren en dat sommige projecten niet werden bezocht. Dit werd beschouwd als een gemiste kans voor beide partijen, omdat begunstigden de bezoeken nuttig vonden en omdat het voor de Commissie een doeltreffend instrument is om een goed beeld te krijgen van de uitgevoerde activiteiten en de algehele projectresultaten, terwijl het bezoek tegelijkertijd de kans biedt om de projectactiviteiten en Daphne III in het algemeen onder de aandacht te brengen. Er kan derhalve worden aangevoerd dat de Commissie een eenzijdige nadruk legt op de uitgaven van de projecten, in plaats van op de geboekte vooruitgang.

Net zoals voor de voortgangsrapportage is voor subsidiebegunstigden de vereiste mate van detail aanzienlijk toegenomen. Terwijl voor de oproep van 2007 in dit opzicht een eenvoudig inhoudelijk eindverslag vereist was, werden deze vereisten iets gedetailleerder in de oproep van 2009-2010 waarin een eindverslag werd vereist en vanaf de oproep van 2011-2012 diende dit te gebeuren op basis van afzonderlijke werkprocessen. Een belangrijk bijkomend kenmerk dat met deze oproep werd ingevoerd, was een bijlage voor de kwantitatieve rapportage.

Teneinde de efficiëntie of mogelijkheden voor vereenvoudiging te beoordelen, is het belangrijk te kijken naar de balans tussen de middelen die nodig zijn voor de rapportage, zowel voor de begunstigden als voor de Commissie, die deze informatie moet evalueren, en naar het nut van de rapportage met betrekking tot het beoordelen van de projectprestaties, de output en de bredere effecten. Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn over de uitgaven van de Commissie voor de evaluatie van projectverslagen, was de meerderheid van de ondervraagde subsidiebegunstigden tevreden over de rapportagevereisten en bovendien vonden zij de monitoring van het project door de Commissie heel belangrijk, zoals meerdere keren werd gemeld in de follow-upgesprekken. Dit lijkt in dit verband ook overeen te stemmen met de gedetailleerde vereisten inzake financiële rapportage. Uiteraard bepaalt de kwaliteit van dit eindverslag van de subsidiebegunstigden de uiteindelijke doeltreffendheid en het nut ervan voor de Commissie.

2.6TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE EU

De toegevoegde waarde van de EU hangt af van de mate waarin het EU-karakter van het programma waardevol is voor de belanghebbenden ervan en de mate waarin de EU een comparatief voordeel heeft ten opzichte van nationale en internationale actoren die werkzaam zijn op het gebied. Eerst wordt het EU-karakter van het programma en de geografische dekking ervan besproken. Daarna wordt de toegevoegde waarde van de EU onderzocht in termen van de waarde voor de EU en voor begunstigden. Het is echter nog niet mogelijk geweest de effecten van de toegevoegde waarde van de EU vast te stellen en te meten.

Over het algemeen was financiering via door DG Justitie beheerde financieringsprogramma's die onder deze evaluatie vallen alleen beschikbaar voor activiteiten met een duidelijke Europese dimensie. Dit betekent dat de activiteiten nationale of lokale belangen moeten overstijgen om daadwerkelijk "Europees" te worden met Europese relevantie, dekking en impact.

De drie belangrijkste kenmerken van Daphne III die zorgen voor een "Europese dimensie" zijn:

• Doelstellingen van het programma: Artikel 2 van de oprichtingsbesluit bepaalt dat het een van de algemene doelstellingen van het programma is om bij te dragen aan de "communautaire [nu EU] beleidsvorming". Vergeleken met de vorige Daphne-programma's richt Daphne III zich nu op alle vormen van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren (terwijl DG HOME meer gericht is op de bestrijding van pedofilie en mensenhandel). Het vindt zijn rechtsgrondslag in de bevordering en de bescherming van de grondrechten, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


• Thema van de projecten: Het oprichtingsbesluit bepaalt in artikel 4, onder b) dat projecten van "communautair [EU] belang" worden gefinancierd met behulp van actiesubsidies. Voor de jaarlijkse werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen wordt derhalve vereist dat projecten een ​​thema bestrijken dat van belang is voor de EU. In deze jaarlijkse werkprogramma's werden de jaarlijkse prioriteiten bepaald – waarvoor inspanningen van de EU nodig waren ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen – en werd er vereist dat deze door de projecten werden aangevuld. In de oproep tot het indienen van voorstellen werd gesteld dat voor voorstellen moest worden aantonen dat zij een toegevoegde waarde vormden op EU-niveau, in tegenstelling tot nationaal of regionaal niveau.


• Transnationaal karakter: In de jaarlijkse werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen werd bepaald dat begunstigden van actiesubsidies transnationale partnerschappen moesten vormen van ten minste twee partnerorganisaties van ten minste twee lidstaten. Ontvangers van exploitatiesubsidies waren verplicht om minimaal 12 EU/EVA/EER-landen te bestrijken. Artikel 9, lid 6 van het oprichtingsbesluit bepaalt ook dat een van de evaluatiecriteria voor de selectie van aanvragen voor exploitatiesubsidies de "geografische uitstraling van de activiteiten" is. Het transnationale karakter van het Daphne III-programma was een van de belangrijkste kenmerken ervan waarmee het kon worden onderscheiden van andere EU-financieringsprogramma's op het gebied van justitie die tegelijkertijd werden uitgevoerd (zie punt 3). Voor de EU beoogde deze partnerschappen het aanmoedigen van de uitwisseling van informatie op EU-niveau, een EU-brede verspreiding van goede praktijken, een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak en een grotere omvang of meer invloed van het programma. Door te eisen dat partnerschappen transnationaal zijn, voldoet het programma ook aan het subsidiariteitsbeginsel in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin wordt voorgeschreven dat de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van de voorgestelde actie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt of beter door de Unie kunnen worden bereikt.

2.6.1Geografische dekking van projecten

Het aantal leidinggevende organisaties en dus het aantal uitgevoerde projecten verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. De meeste deelnemende organisaties kwamen uit Italië, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Spanje, waarbij de meeste van deze organisaties partnerorganisaties zijn. Malta, Ierland en Estland waren de landen met de laagste participatiegraad. Malta heeft geen projecten geleid, maar Maltese organisaties hebben deelgenomen als partners.

Leidinggevende organisaties concentreerden zich in drie lidstaten: Italië, België en het Verenigd Koninkrijk. In totaal werd 43 % (131) van alle projecten geleid door een van deze drie lidstaten. In België geregistreerde projecten omvatten echter EU-netwerken en platformen die, hoewel zij niet werden geleid door nationale instanties, het aandeel leidinggevende organisaties uit België deed stijgen.

Met betrekking tot de partnerorganisaties is de deelname van de lidstaten beter gespreid; 17 lidstaten hebben voor meer dan 25 partnerorganisaties gezorgd. Niet-EU-landen hebben ook deelgenomen, met inbegrip van Noorwegen (met zowel leidinggevende organisaties als partnerorganisaties), Turkije, Oekraïne, IJsland, Zwitserland en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (slechts als geassocieerde – niet-gefinancierde – partners) 43

Uit de analyse blijkt dat het Daphne III-programma niet alle lidstaten evenredig heeft gedekt. De dekking weerspiegelt grotendeels het aantal ontvangen aanvragen van de verschillende landen. Zo diende Italië, een van de landen die de meeste subsidies heeft ontvangen, tijdens de looptijd van het programma 537 aanvragen voor subsidies in (zie Figuur 2 2 Aantal aanvragen per lidstaat ). Dit vertegenwoordigt 28 % van alle aanvragen (1 921 ontvangen).

Over het geheel genomen hadden in Italië gevestigde leidinggevende partners geen groot slagingspercentage. Het slagingspercentage van Italië bedroeg 9 %, vergeleken met het gemiddelde van 19 %. Het slagingspercentage van het Verenigd Koninkrijk lag met 21 % net boven het gemiddelde (44 aanvragen werden aanvaard). Het aandeel universiteiten dat een succesvolle aanvraag indiende lag vrij hoog in Italië en het Verenigd Koninkrijk: Britse universiteiten maakten 39 % uit (21 van de 54) van alle universiteiten die Daphne III-financiering hebben ontvangen, terwijl Italiaanse universiteiten goed waren voor 20 % (11 van de 54). Universiteiten waren misschien beter geplaatst om een ​​subsidieaanvraag in te dienen dan andere entiteiten gezien academici eraan gewend zijn subsidies aan te vragen 44 . De landen met het hoogste slagingspercentage voor aanvragen waren Denemarken (43 %), België (34 %), Noorwegen (33 %), en Hongarije en Oostenrijk (beide 31 %). Duitsland had een slagingspercentage van 24 % 45 .


Figuur 22 Aantal aanvragen per lidstaat



Met betrekking tot de partnerschapsstructuren van de drie landen met het hoogste aantal van leidinggevende organisaties (Italië, het Verenigd Koninkrijk en België) tonen cijfers aan dat leidinggevende organisaties veel vaker samenwerken met organisaties uit hun eigen land dan met organisaties uit andere lidstaten. Zo vormden Italiaanse leidinggevende organisaties partnerschappen met 38 Italiaanse partners, 24 Spaanse partners en 15 Bulgaarse partners. Belgische leidinggevende organisaties werkten samen met 15 Belgische partners, 8 Griekse partners en 6 Franse partners. Britse leidinggevende organisaties werkten samen met 27 Britse partners, 11 Bulgaarse partners, 11 Franse partners en 11 Italiaanse partners.


Gezien de sterke band tussen het land van de leidinggevende organisatie en het land van de partnerorganisatie behoren de drie landen met de meeste leidinggevende organisaties ook tot de landen met de meeste partnerorganisaties. Portugal en Slovenië hadden echter het hoogste percentage partnerorganisaties in verhouding tot leidinggevende organisaties. Zij waren met andere woorden goed voor een groot aantal partnerorganisaties (Portugal 35 en Slovenië 31) ondanks het lage aantal leidinggevende organisaties (1). Zoals verwacht namen beide landen deel aan projecten onder het beheer van organisaties uit de belangrijkste leidinggevende landen: het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland.

2.6.2De toegevoegde waarde voor de EU en voor de begunstigden

Uit overleg met begunstigden van het programma blijkt dat een aantal programmakenmerken toegevoegde waarde hebben opgeleverd. Deze omvatten de thema's en het "conceptuele kader" van het programma, de beschikbaarheid van financiering (als er geen andere financiering beschikbaar was), en de mogelijkheid om samen te werken met organisaties in andere landen. Een aantal partners stelden ook dat de geloofwaardigheid van hun organisatie/project toenam dankzij het ontvangen van EU-financiering, wat hen heeft geholpen om meer ondersteuning te krijgen om hun doelstellingen te verwezenlijken. Enkele begunstigden hebben gemeld dat het "EU-merk" ook kan bijdragen tot een betere reputatie van de organisatie. Voor bepaalde gefinancierde acties was het EU-karakter van het programma van cruciaal belang – dit was met name het geval voor projecten die EU-netwerken probeerden op te zetten en/of te onderhouden (bv. EuroNet-FGM, het 116-netwerk van organisaties, Verein Autonome Österreichische Frauenhäuser) en voor projecten die invloed wilden uitoefenen op EU-kwesties (bv. de rechten van slachtoffers, vermiste kinderen).


De resultaten van de online-enquête geven aan dat projecten een toegevoegde waarde hebben gegeven in de zin dat zij hebben bijgedragen tot het verwezenlijken van EU-doelstellingen. De meeste respondenten hebben bijvoorbeeld gemeld dat het project en/of de activiteiten een belangrijke of grote bijdrage heeft/hebben geleverd tot het opstellen en verspreiden van beste praktijken (86 % van 144 respondenten); de totstandkoming van praktische instrumenten en oplossingen waarmee grensoverschrijdende of EU-brede uitdagingen kunnen worden aangepakt (75 % van 140 respondenten); verbetering van grensoverschrijdende samenwerking (75 % van 143 respondenten); en het ontwikkelen van wederzijds vertrouwen tussen landen (67 % van 141 respondenten) 46 .

3CONCLUSIES

Relevantie van het programma 47

• Over het algemeen waren de initiatieven van het Daphne III-programma relevant voor het programma en de doelstellingen en de prioriteiten ervan. Het mate waarin de prioriteiten waren afgestemd op de doelstellingen van het programma bleek een zwakke indicator van "relevantie" te zijn, omdat zowel de doelstellingen van het programma als de vastgestelde prioriteiten ruim waren geformuleerd en niet duidelijk waren gekoppeld aan specifieke EU-beleidsdoelstellingen. Het vastleggen van prioriteiten is niet op gestandaardiseerde wijze aangepakt. Er is tijdens de eerste helft van het programma bij de strategie voor het verwezenlijken van de programmaresultaten slechts minimale aandacht besteed aan prioriteitsbepaling; in de latere stadia van het programma is dit enigszins veranderd.

• Desondanks heeft het programma veel acties gefinancierd die beleidsontwikkelingen en ontwikkelingen op wetgevingsgebied hebben onderbouwd en ondersteund. Over het geheel genomen lijkt het erop dat op basis van behoefteanalyses initiatieven zijn ontwikkeld die afgestemd waren op vastgestelde behoeften van de begunstigden.

• Uit de rapportage door subsidiebegunstigden blijkt ook dat eindbegunstigden positief hebben gereageerd op de projecten en de acties als relevant hebben beschouwd; om dit te bevestigen moeten evenwel onafhankelijke standpunten van eindbegunstigden worden verzameld.


Coherentie en complementariteit

• Er was een ruime mate van complementariteit en daardoor bestond ook het risico op overlapping tussen Daphne III en de programma's Strafrecht (JPEN) en Grondrechten en burgerschap (FRC) van DG Justitie, alsook in mindere mate met het programma Veiliger internet plus (DG DIGIT). Er was enige overlapping tussen de doelstellingen van de programma's, zodat werd besloten om Daphne III en FRC samen te brengen voor de huidige programmeringsperiode (2014-2020).

• Er is enige overlapping tussen Daphne III, FRC en JPEN, maar de fase van de oproepen tot het indienen van voorstellen heeft voor meer differentiatie gezorgd tussen de programma's.

• Verschillende types van synergieën zijn gecreëerd tussen de projecten in het kader van Daphne III en tussen Daphne III-projecten en andere organisaties die werkzaam zijn op hetzelfde gebied, en deze zijn als onderling versterkend ervaren.


Doeltreffendheid

• Uit de tot op heden verzamelde gegevens blijkt dat Daphne III over het algemeen doeltreffend was voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. De meeste maatregelen hebben direct of indirect bijgedragen tot een betere bescherming van slachtoffers van geweld en risicogroepen. Een aanzienlijk aantal maatregelen lijkt ook te hebben bijgedragen tot beleidsvorming en wetgeving op nationaal en tot op zekere hoogte ook op EU-niveau.

• De grootste bijdragen tot de bescherming tegen geweld zijn het resultaat van de steun van Daphne III aan EU-netwerken, onderzoek en innovatie en de directe steun van slachtoffers of risicogroepen; en begunstigden hebben invloed uit kunnen oefenen op beleidsmakers door middel van gerichte verspreiding.

• De meeste projecten hebben hun eigen doelstellingen verwezenlijkt en er zijn reeds duidelijke bewijzen van positieve resultaten, evenals bewijzen van onverwachte positieve resultaten.


Duurzaamheid

• De Commissie bleek minder succesvol te zijn in het verspreiden van output van projecten, hoewel zij over een eigen verspreidingsinstrument beschikt. Dit was voornamelijk te wijten aan gebrek aan personeel en de nadruk op financiële verslaglegging en productie van projectresultaten. Subsidieontvangers hebben daarentegen de verspreiding van hun projectresultaten naar beleidsmakers, vaklieden en andere organisaties op het gebied in kwestie gepland en doeltreffend uitgevoerd.

• Het feit dat veel subsidiebegunstigden succesvol zijn geweest in het bereiken van beleidsmakers, vaklieden en/of in het overdragen van hun output en methoden naar andere lidstaten, wijst erop dat begunstigden redelijk doeltreffend zijn geweest in het verspreiden van de resultaten van hun initiatieven.

• Hoewel in sommige gevallen afspraken zijn gemaakt over het voortgezette gebruik en/of de voortgezette beschikbaarheid van output (bv. een website) is volgens de begunstigden extra financiering nodig om projectactiviteiten te kunnen voortzetten. Anderzijds zou een groot deel van de activiteiten die werden ontwikkeld in het kader van het programma niet ontwikkeld zijn geweest als het programma niet had bestaan, omdat het programma zelf een vraag naar nieuwe activiteiten creëerde.


Efficiëntie

• Er was een grote vraag naar Daphne III-financiering, vooral als gevolg van de aard van het programma en het type begunstigden dat in aanmerking komt voor subsidies.

• De ter beschikking gestelde middelen waren voldoende om de doelstellingen van de subsidies te verwezenlijken. De behoefte aan overheidsopdrachten als een financieringsinstrument werd echter overschat.

• Met betrekking tot mogelijke vereenvoudiging is de mate van detail die vereist was in het aanvraagformulier vanaf de oproepen van 2010 toegenomen en dit omvatte de invoering van werkstromen. Dit heeft voordelen opgeleverd, zowel voor de Commissie als voor de aanvragers. De overgrote meerderheid van de respondenten vond de rapportagevereisten geschikt. De regelingen voor monitoring van de Commissie werden op zijn minst gedeeltelijk goed en nuttig geacht tijdens de uitvoering van het project/de activiteiten. De rapportagevereisten weerspiegelen ook een evenwichtigere aanpak van financiële verantwoording enerzijds en evaluatie van output anderzijds. De evaluatie van de (potentiële) effecten van de projecten is beperkt.


Toegevoegde waarde van de EU

• Het feit dat het programma werd uitgevoerd onder auspiciën van de EU verleende toegevoegde waarde aan de meeste subsidiebegunstigden. De meesten vonden dat de transnationale partnerschappen, die in het kader van het programma verplicht waren, hen in staat stelden om te leren van andere landen. Voor vele anderen was de kans om de output en de resultaten van hun project op EU-niveau te verspreiden ook een groot voordeel.

• Het "EU-merk" heeft ook geholpen om sommige projecten in een stroomversnelling te krijgen en het hefboomeffect bij beleidsmakers en andere belanghebbenden te vergroten.

• Voor netwerken zoals EuroNet-FGM en Missing Children Europe is het waarschijnlijk dat alleen een EU-programma hen in staat zou hebben gesteld hun doelstellingen te verwezenlijken. Voor begunstigden was het feit dat het programma voorzag in financiering voor op mensenrechten of sociale wetenschappen gerichte projecten in een tijd waarin weinig financiering beschikbaar was, met name op EU-niveau, ook erg belangrijk.

• De geografische dekking van het project was echter vrij beperkt en de belangrijkste leidinggevende organisaties waren gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, Italië, Duitsland en België. Het is bovendien niet mogelijk geweest de effecten van de toegevoegde waarde van de EU vast te stellen en te meten.


Belangrijkste aanbevelingen

• De prioriteiten beter definiëren; de Commissie moet veel meer tijd en personeel investeren in prioriteitsbepaling, zodat er op deze manier voor wordt gezorgd dat de specifieke programmadoelstellingen die relevant zijn voor algemene programmadoelstellingen en voor de bredere beleidsdoelstellingen van DG Justitie worden verwezenlijkt.

• Ondersteuning bieden om doelstellingen op langere termijn te bereiken en invloed uit te oefenen op beleidsmakers en doelgroepen; de Commissie dient gebruik te maken van de beschikbare begroting voor aanbestedingsactiviteiten om de resultaten en de output van het Daphne III-programma te verzamelen op haar website en/of te overwegen de bestaande databanken met resultaten doeltreffender te verspreiden.

• Realistische beoordeling van projectrisico's en betere risicobeperkende strategieën: de Commissie moet tijdens de gehele duur van het project beter letten op risico's, bijvoorbeeld door te vragen naar korte voortgangsverslagen waarin de potentiële risico's worden vastgesteld naargelang zij zich voordoen tijdens de uitvoering van het project.

• Wat betreft toezicht en evaluatie dient meer nadruk te worden gelegd op de beoordeling van effecten op alle niveaus en niet alleen van output. Dit gaat samen met de noodzaak om objectieve en onafhankelijke bewijsmaterialen te verzamelen, te analyseren en te gebruiken om het programma en het project te kunnen evalueren.

• Zoeken naar manieren ter verbetering van de overname van output, resultaten en beste praktijken van projecten door andere organisaties, ook uit andere lidstaten, met inbegrip van extra middelen voor vertalingen, communicatie en verspreiding. 

• Aanscherpen van de interventielogica van het programma; in het verlengde van het toepassingsgebied van het programma en de algemene en specifieke doelstellingen en prioriteiten, de soorten acties en financieringsvormen en uitvoeringsmaatregelen, dient de Commissie ervoor te zorgen dat de interventielogica wordt aangescherpt 48 en dat de relaties tussen de beweegredenen, doelstellingen, input, output, begunstigden, verwachte uitkomsten en effecten bij een toekomstige voortzetting van het programma helder, precies en concreet worden gemaakt.


(1)

Artikel 15, lid 3, onder d), Besluit nr. 779/2007/EG van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie".

(2)

Het ex-postevaluatieverslag van de externe beoordelaar is te vinden op: Hoofdrapport: http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf , bijlagen: http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_annexes_1_2_4.pdf , en http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/dap_annex_3_quantitative_analysis.pdf .

Het tussentijdse evaluatieverslag van de Commissie is te vinden op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52011DC0254&from=NL  

(3)

Evaluatieverslag: http://ec.europa.eu/smart-regulation/evaluation/search/download.do;jsessionid=h594TThJ1lLxvM8Y501gLP7m8nMNv7c1kmY6vX59JJjGDJspS92q!1601440011?documentId=2882  

(4)

Evaluatieverslag: http://ec.europa.eu/smart-regulation/evaluation/search/download.do?documentId=1946  

(5)

 Dit evaluatieverslag werd niet gepubliceerd.

(6)

Oproepen tot het indienen van voorstellen voor subsidies voor acties zijn verdeeld over de jaren 2009 tot en met 2010 en 2011 tot en met 2012.

(7)

Buiten beschouwing van deze evaluatie gelaten, omdat de eindverslagen niet werden ingediend tijdens dit evaluatieproces.

(8)

Besluit nr. 779/2007/EG van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie"

(9)

Dit type actie omvat actiesubsidies voor specifieke transnationale projecten in het belang van de EU (oproep tot het indienen van voorstellen) en actiesubsidies in het kader van artikel 168 van de uitvoeringsvoorschriften.

(10)

Dit type acties omvat exploitatiesubsidies ter ondersteuning van het jaarlijkse activiteitenprogramma van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten (oproepen tot het indienen van voorstellen) en exploitatiesubsidies ter ondersteuning van ngo's die gemandateerd zijn het telefonische meldpunt 116 000 voor vermiste kinderen te beheren.

(11)

Dit type actie omvat actiesubsidies voor specifieke transnationale projecten in het belang van de Unie (oproep tot het indienen van voorstellen), het telefonische meldpunt 116 000 (subsidies voor specifieke acties) en alarmeringsmechanisme met betrekking tot kinderontvoering (subsidies voor specifieke acties).

(12)

Dit type acties omvat exploitatiesubsidies ter ondersteuning van jaarlijkse activiteitenprogramma's van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten (oproepen tot het indienen van voorstellen).

(13)

In 2013 bestond dit soort acties alleen maar uit overheidsopdrachten.

(14)

 Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies en exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. ii.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf  

(15)

 Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Kwantitatieve analyse van Daphne, ICF, 28 juli 2015, blz. 24-27   http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/dap_annex_3_quantitative_analysis.pdf  

(16)

Op basis van een beoordeling van overheidsopdrachten. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 3.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(17)

Ibid. blz. 3-4

(18)

Ibid., blz. 4

(19)

Behoefteanalyses dienen relevante en betrouwbare gegevens te bevatten en dienen aan de hand van een betrouwbare analyse duidelijk aan te tonen dat de actie noodzakelijk is. De aanvrager kan verwijzen naar bestaande onderzoeken, studies en eerdere projecten waarin de noodzakelijkheid reeds werd onderkend. In de behoefteanalyse moet duidelijk worden aangegeven in hoeverre de actie tegemoetkomt aan de behoefte en dit moet worden gekwantificeerd. De aanvrager moet specifiek zijn en zich richten op de reële behoeften waarop het project voornemens is in te spelen en zich in de analyse niet beperken tot algemene uitspraken en informatie over de problemen en behoeften van de doelgroep in het algemeen.

Bewijsmateriaal dat werd verzameld tijdens een uitvoerige evaluatie van de documentatie van alle 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 4.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(20)

Ibid., blz. 6

(21)

Ibid. blz. 8-10

(22)

Ibid.

(23)

Ibid., blz. 11

(24)

Ibid. blz. 14-15

(25)

Ibid. blz. 15-16

(26)

Ibid., blz. 17

(27)

Ibid.

(28)

Ibid. blz. 17-18

(29)

Ibid.

(30)

Ibid. blz. 21-22

(31)

Ibid., blz. 27

(32)

Ibid.

(33)

Ibid.

(34)

Ibid.

(35)

Ibid., blz. 32

(36)

Op basis van een uitvoerige evaluatie van de documentatie van 302 actiesubsidies of exploitatiesubsidies die in het kader van programma werden gefinancierd in de periode 2007-2013. Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 40.

http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(37)

Ibid.

(38)

Ibid., blz. 41

(39)

Op basis van het feit dat 38 respondenten het "helemaal eens" waren en 28 het "gedeeltelijk eens" met deze bewering in de online-enquête.

(40)

De Commissie kan indien nodig een tussentijdse betaling invoeren zoals aangegeven in de leidraad voor aanvragers.

(41)

Gids voor het beheer van projecten die werden medegefinancierd door actiesubsidies van de EU die in 2012 in het kader van de door DG Justitie beheerde financiële programma's werden toegekend.

(42)

Het gebruik hiervan wordt toegelicht in de gids voor het beheer van projecten die werden medegefinancierd door actiesubsidies van de EU die in 2012 in het kader van de door DG Justitie beheerde financiële programma's werden toegekend.

(43)

Ibid., blz. 48

(44)

Ngo's, die de belangrijkste aanvragers van subsidies waren in de meeste lidstaten, zouden het ook gewend moeten zijn subsidies aan te vragen.

(45)

Ibid., blz. 50

(46)

 Ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 50 http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf

(47)

Ibid. blz. 52-54

(48)

Zie bijvoorbeeld de ex-postevaluatie van vijf programma's die werden uitgevoerd in het kader van de financiële vooruitzichten van de periode 2007-2013. Eindrapport aan DG Justitie - evaluatie van het specifieke programma: Daphne-programma, ICF, 28 juli 2015, blz. 1-2 http://ec.europa.eu/justice/grants1/files/expost_evaluations_2007_2013/daphne_programme_evaluation__final_report.pdf