Bijlagen bij COM(2017)120 - Antwoorden van de lidstaten op het jaarlijks verslag 2015 van de Europese Rekenkamer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bijlage I: Geconsolideerde resultaten voor alle lidstaten voor het GLB en economische, sociale en territoriale cohesie    


1.Inleiding

Wanneer de Europese Rekenkamer ("de Rekenkamer") op 13 oktober 2016 haar jaarverslag 2015 heeft gepubliceerd, heeft de Commissie de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement 1 onverwijld in kennis gesteld van de passages van het verslag die verband houden met het beheer van middelen waarvoor zij een bevoegdheid uitoefenen. De lidstaten werden ook verzocht te antwoorden op een vragenlijst over drie hoofdthema’s:

1) regelmatigheid van transacties binnen de belangrijkste EU-uitgavencategorieën in gedeeld beheer, met bijzondere aandacht voor de oorzaken van fouten;

2) prestaties van de EU-begroting, met aandacht voor enerzijds de koppeling tussen de EU-prioriteiten in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de nationale prioriteiten, en anderzijds de prestaties op niveau van het project in gedeeld beheer;

3) follow-up van de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de lidstaten.

Dit verslag bevat een samenvatting van de antwoorden van de lidstaten. Het gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie met de gedetailleerde antwoorden van de lidstaten.


2.Samenvatting van de antwoorden van de lidstaten

2.1. Oorzaken van fouten en acties voor de aanpak van fouten

De lidstaten kregen een lijst met 19 2 voorbeelden van hoofdoorzaken van fouten in de wettigheid en regelmatigheid van EU-uitgaven en moesten daarbij de mate van relevantie aangeven aan de hand van de volgende categorieën: "volledig relevant", "in de meeste opzichten relevant", "in sommige opzichten relevant" en "niet relevant". De voorbeelden waren gebaseerd op de bevindingen van de Rekenkamer en de Commissie alsmede op de punten van voorbehoud die waren opgenomen in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de betrokken directoraten-generaal van de Commissie voor een periode van twee jaar.

De geconsolideerde antwoorden voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid zijn samengevat in tabel 1, waar de vier belangrijkste stellingen die door de lidstaten als "volledig relevant" of als "niet relevant" werden aangemerkt, worden weergegeven. Grafiek 1 en grafiek 2 in bijlage 1 bevatten een overzicht van de geconsolideerde antwoorden van de lidstaten.


Tabel 1 — Belangrijkste oorzaken van fouten in het GLB en het cohesiebeleid volgens de antwoorden van de lidstaten

Door de lidstaten het vaakst als "volledig relevant" aangemerkte stellingenDoor de lidstaten het vaakst als "niet relevant" aangemerkte stellingen
• Stelling 17 "Noodzaak om meer initiatieven te nemen om de situatie voor begunstigden en bij de uitvoering van programma's echt te vereenvoudigen" (15 LS: BE, BG, CY, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HU, LU, PT, RO, SE, UK)

• Stelling 1 "Aantal en complexiteit van de regels en 'gold-plating'" (9 LS: AT, CZ, DE, EL, ES, FI, FR, LU, SE)

• Stelling 11 "Noodzaak om het bewustzijn te scherpen, om gericht op te leiden en om nadere methodologische ondersteuning en houvast te bieden aan nationale en regionale instanties en eindbegunstigden" (8 LS: BE, BG, CY, EE, EL, PL, RO, SK) & Stelling 18 "Uitwisseling van kennis en ervaring en verspreiding van goede praktijken op nationaal en/of EU-niveau om wijdverspreide zwakke punten/tekortkomingen/fouten tegen te gaan" (8 LS: BE, CY, EL, LU, PT, RO, SK, UK) (ex aequo)

• Stelling 12 "Noodzaak om meer of betere middelen in te zetten en administratieve capaciteit op te bouwen" (6 LS: ES, HR, IT, PT, RO, SK)
• Stelling 2 "Onjuiste omzetting van de EU-wetgeving in nationale wetten" (24 LS: BE, BG, CY, DE, DK, EE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IE, IT, LT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SI, SK, UK)

• Stelling 10 "Ondoelmatig sanctiemechanisme voor niet-nalevingen of een laag sanctiepercentage voor niet-nalevingen" (21 LS: AT, BG, CY, DE, DK, EE, EL, ES, FI, FR, IE, LT, LU, MT, NL, PT, RO, SE, SI, SK, UK)

• Stelling 7 "Ontoereikende kwaliteit en actualisering van het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS)" (17 LS: BE, BG, DE, DK, ES, FI, FR, HU, IE, LT, LU, NL, PL, SE, SI, SK, UK)

• Stelling 16 "Onvoldoende doorvoeren van wijzigingen bij nieuwe juridische en/of regelgevings- en/of procedurele kaders met een waarschijnlijk significante impact op de oorzaken van fouten" (16 LS: AT, BG, CY, DE, DK, EL, ES, FR, IE, LT, LU, NL, PT, RO, SE, SK)


Ook werd een extra analyse per belangrijke EU-uitgavencategorie uitgevoerd, waarbij de trends van de geconsolideerde antwoorden werden bevestigd, met uitzondering van het volgende:

• Voor het GLB en het cohesiebeleid hebben de lidstaten ook "Voldoende kennis bij de toepassing van staatssteunregels en regels voor de plaatsing van opdrachten" bovenaan gerangschikt als "volledig relevant" als oorzaak van fouten; en voor het GLB alleen de complexe subsidiabiliteitsregelgeving.

• Voor het cohesiebeleid hebben de lidstaten ook de betere benutting van de informatie om fouten op te sporen en recht te zetten, bovenaan gerangschikt als "niet relevant" als oorzaak van fouten.

De lidstaten hebben voorbeelden gegeven van de acties voor de aanpak van de oorzaken van fouten:


I) Vereenvoudiging van de regels

De belangrijkste oorzaken van hoge risico’s en fouten in de EU-uitgaven zijn volgens verschillende lidstaten (DE, EL, FR, HR, HU, PT, SE, UK enz.) onder meer de complexe voorschriften, een toenemende hoeveelheid wetgeving en jurisprudentie, verschillen in de wetgeving en in de audit bij de interpretatie van verscheidene wettelijke bepalingen en voorschriften, overmatige auditdocumentatie en administratieve lasten, tekort aan administratieve capaciteitsopbouw, en moeilijkheden bij de toepassing van de vrijstellingen van de algemene wettelijke bepalingen of voorschriften.

Een aantal lidstaten (bv. CZ, DE, DK, FI, FR, LT, LU, LV, MT, NL, PT, SI, SK, UK) gaven aan dat ze, om de situatie te verhelpen, hun inspanningen om tot vereenvoudiging te komen voortzetten, zoals het stroomlijnen van nationale subsidiabiliteitsregels tot het absoluut noodzakelijke minimum en geen "gold-plating" van de EU-regelgeving, het gebruik van vereenvoudigde kostenopties, forfaitaire subsidies, het gebruik van indirecte kosten of eenheidskosten of gemiddelde kosten, de invoering van een forfaitair bedrag voor indirecte kosten of forfaitaire percentages als vastgesteld in het rechtskader en de daarmee samenhangende gedelegeerde handelingen.

Een voorbeeld werd gegeven door DE 3 , dat antwoordde dat "voor het operationele programma van het ESF 2014-2020 op federaal niveau, het afwikkelingssysteem voor vijf steunrichtsnoeren met succes werd vereenvoudigd zodat alleen personeelskosten en honoraria afzonderlijk worden afgewikkeld. Alle andere kostenposten, zoals indirecte administratiekosten en materiële kosten, worden voortaan afgewikkeld door toepassing van een forfaitair percentage bovenop de afzonderlijk afgewikkelde personeelskosten en honoraria. Voor de uitgaven die worden afgewikkeld door toepassing van een forfaitair percentage, zijn geen bewijsstukken vereist."

Opgemerkt dient te worden dat de lidstaten de vereenvoudigingsmaatregelen doorgaans als een positieve ervaring en goede praktijken beschouwden.

De lidstaten hebben praktische ervaring opgedaan met mogelijkheden voor vereenvoudiging. Verdere vereenvoudiging is evenwel nodig met het oog op met name een verlaging van de administratieve lasten en meer doeltreffende controles tegen redelijke kosten.


II)Verdere verbetering van de systemen en bevordering van goede praktijken

De lidstaten blijven zich inzetten om de systemen voor het beheer van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) te verbeteren door zich te richten op preventieve maatregelen en goede praktijken op een groot aantal gebieden, zoals bijvoorbeeld:

• ontwikkeling van een uitvoeringsplan inzake plaatsing van opdrachten, oprichting van een specifiek adviesteam inzake plaatsing van opdrachten en IT-systemen voor overheidsopdrachten;

• uitvoering van beheersverificaties en systeemaudits (met name met betrekking tot de regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten en staatssteunregels) vóór de betaling van de EU-uitgaven en/of vóór de eindbetaling, indien mogelijk;

• uitvoering van actieplannen, met name met betrekking tot de onderbreking van betalingstermijnen en schorsingen, voor de aanpak van de oorzaken van de fouten, de zwakke punten in de beheers- en controlesystemen en de tekortkomingen in de EU-uitgaven;

• organiseren van vergaderingen met begunstigden, belanghebbenden en plaatselijke autoriteiten die belangrijke ontvangers van subsidies en EU-middelen zijn, voor de bespreking van gemeenschappelijke kwesties betreffende subsidiabiliteit, plaatsing van opdrachten, staatssteun en andere; en ontwikkeling van casestudies van beste praktijken.

Ex-antevoorwaarden voor overheidsopdrachten en staatssteun zijn nuttig gebleken bij de invoering van preventieve maatregelen en bij de verbetering van de systemen voor de programmeringsperiode 2014-2020.

De lidstaten verbinden zich ertoe ervoor te zorgen dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend werken. Er is echter nood aan meer kennis en deskundigheid, uitwisseling van ervaring en verspreiding van goede praktijken op nationaal en EU-niveau.


III)Uitbreiding van het preventieve en corrigerende vermogen

Verscheidene lidstaten (AT, BE, CY, LU, IE, PL, PT, SK...) hebben gewezen op het belang van proactieve maatregelen om fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren in het kader van het GLB en het cohesiebeleid, met bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld permanente opleiding, gedetailleerde richtsnoeren en gedetailleerde checklists, en het schrappen van moeilijk na te leven of moeilijk te controleren voorwaarden. Andere maatregelen zijn onder meer bijeenkomsten van bevoegde nationale en regionale autoriteiten en ontwikkelaars en belanghebbenden van EU-projecten (voor de bespreking van onder meer het beheer en de werking van de ESI-fondsen, de subsidiabiliteitsvoorwaarden) en een risicobeoordelingssysteem waarmee de controles kunnen worden toegespitst op risicovolle uitgavencategorieën. Voor investeringsmaatregelen worden ook nieuwe geautomatiseerde kruiscontroles van lopende en reeds verrichte betalingen vermeld, samen met een verbeterde kruiscontrole van geografische informatie in de steunaanvraag en de tijdens de controles ter plaatse verzamelde informatie. 

Verscheidene lidstaten (CZ, LT, LV, NL, RO, SI...) hebben voor het GLB ook melding gemaakt van de uitvoering van actieplannen om fouten aan te pakken. Deze plannen worden regelmatig aan de Commissie toegezonden. FR heeft benadrukt dat de actieplannen voor het ELGF en het Elfpo hebben bijgedragen tot het beheer van bepaalde risico’s en oorzaken van fouten.

Sommige lidstaten benadrukten de verbeteringen in hun preventieve vermogen die zijn toegesneden op de programmeringsperiode 2014-2020. PL 4 heeft bijvoorbeeld aangegeven dat de Europese Commissie voor het cohesiebeleid "een mechanisme heeft ingevoerd voor de indiening van de jaarlijkse uitgavenstaten, samen met een beheersverklaring en een jaarlijkse samenvatting van de eindverslagen van audits en inspecties, en dat mede daardoor meer controleactiviteiten hebben plaatsgevonden vóór de bekendmaking van de uitgaven in de jaarlijkse uitgavenstaten".

De lessen die uit de ervaring werden getrokken, hebben geleid tot een uitbreiding van het preventieve en corrigerende vermogen en tot betere IT-functies die voor doeltreffendere controles zorgen.


IV)Risicoanalyse

Sommige lidstaten (BG, DE, FR, MT, NL...) verklaarden dat de risicobeoordeling en -analyse een continu proces is, waarbij rekening moet worden gehouden met de diverse controle- en auditresultaten om met name de oorzaken van fouten te achterhalen.

PL 5 verwees naar de "ex-antebeoordeling die werd uitgevoerd met betrekking tot de verifieerbaarheid en controleerbaarheid van specifieke maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s 2014-2020. Daarbij werd verwezen naar de richtsnoeren van de Commissie 'Verifieerbaarheid en controleerbaarheid van de maatregelen: beoordeling van risico's op fouten'. Bij de beoordeling werd rekening gehouden met praktijken, ervaringen en controleresultaten van de voorgaande programmeringsperiode."

CY 6 antwoordde voor het cohesiebeleid dat "een steekproefmethode werd ontwikkeld op basis van de beoordeling van de geconstateerde risico’s, waarbij doeltreffende, preventieve en evenredige maatregelen ter bestrijding van fraude worden uitgevoerd".

ES 7 vermeldde voor het ESF dat "een systeem voor risicoanalyse en fraudepreventie werd opgesteld, dat bestaat uit een zelfbeoordelingsinstrument om de risico's in de EU-uitgaven voor de periode 2014-2020 te identificeren en aan te pakken". HU 8 wees er ook op dat de "beheersautoriteiten jaarlijks een frauderisicobeoordeling verrichten overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van de Commissie".

Kleine fouten tegen redelijke kosten kunnen volgens de lidstaten niet worden vermeden.Technieken voor risicoanalyse dragen bij tot doelgerichtere controles en middelen. Kleine fouten tegen redelijke kosten kunnen echter niet worden vermeden.


V) Verband tussen de betalingsgrondslag en het geraamde foutenpercentage in de EU-uitgaven

De antwoorden van de lidstaten betreffende het verband tussen de betalingsgrondslag (kostenvergoeding en betalingen op basis van rechten) en het foutenpercentage in de voornaamste EU-uitgavencategorieën, lopen erg uiteen.

Verscheidene lidstaten zijn van mening dat een dergelijk verband bestaat. IE 9 betoogde bijvoorbeeld dat "het verband tussen de betalingsgrondslag en het foutenpercentage duidelijk blijkt. In gevallen waarin de betalingsgrondslag meer statisch is, zoals bijvoorbeeld waar de berekeningen zijn gebaseerd op rechten die weinig variëren door de tijd heen, ligt het foutenniveau doorgaans laag. Bij complexere regelingen, zoals die waarbij informatie zoals facturen en kwitanties moeten worden ingediend als betalingsgrondslag, is het risico op fouten daarentegen veel groter. Bij het ESF is gebleken dat hoe complexer de grondslag en de regels voor de betaling zijn, hoe groter het risico op fouten in verband met die betalingen. Bij het EFRO stijgt het foutenpercentage evenwel wanneer er veel tijd verloopt tussen de uitvoering van het project en de certificering."

Andere lidstaten formuleerden uiteenlopende standpunten voor het landbouw- en het cohesiebeleid. LV 10 vermeldde bijvoorbeeld dat "het foutenpercentage veeleer afhangt van de aard van het project dan van de uitgaven. Steunmaatregelen voor investeringen houden een veel hoger risico op fouten in dan steunmaatregelen voor rechtstreekse betalingen/areaalbetalingen, omdat de uitvoering van steunmaatregelen voor investeringen complex en breedschalig is en veel tijd in beslag neemt, gebaseerd is op de uitvoering van complexe, gedetailleerde controles en veel personele middelen vergt."

De lidstaten hebben erg uiteenlopende opvattingen over het mogelijke verband tussen de betalingsgrondslag (kostenvergoeding en betalingen op basis van rechten) en het foutenpercentage.


2.2. Prestaties van de EU-begroting

De lidstaten hebben voorbeelden gegeven van de koppeling tussen de EU-prioriteiten in het kader van de Europa 2020-strategie (waaronder Horizon 2020) en de nationale prioriteiten. Ook hebben ze de maatregelen vermeld die zijn genomen om synergieën en complementariteiten tussen ESI-fondsen en nationale programma's te realiseren. Tot slot werd in de antwoorden van de lidstaten bijzondere nadruk gelegd op de koppeling tussen de politieke prioriteiten van de EU en door de EU gefinancierde projecten en op een resultaatgericht systeem en toezicht.


I) Koppeling tussen politieke EU-prioriteiten en nationale prioriteiten

Verscheidene lidstaten (zoals CY, CZ, EL, FR, HU, IE, LU, MT, PT, PL, SI, SK, UK ...) hebben erop gewezen dat in de partnerschapsovereenkomsten de ontwikkelingsbehoeften van elk land worden toegelicht en een samenvatting van de voornaamste verwachte resultaten voor elke geselecteerde thematische doelstelling (tot omzetting van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie) wordt gegeven, zoals vereist op grond van de EU-wetgeving. Ze concentreren hun middelen op een beperkt aantal beleidsterreinen die bijdragen tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Dat doen ze aan de hand van een "menu" van elf thematische doelstellingen die een rechtstreekse omzetting van de doelen van de Europa 2020-strategie zijn. Op die manier wordt gezorgd voor een concentratie van de middelen op de voornaamste groeithema's en dus voor een maximaal effect van de EU-investeringen.

Een groot aantal lidstaten (waaronder CZ, CY, DE, DK, EL, FR, HU, IE, LT, RO en SI) heeft gedetailleerde antwoorden gegeven inzake programma’s voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) en de resultaten ervan, en over de koppeling tussen nationale en EU-prioriteiten en de daarmee verband houdende samenhang met Horizon 2020.

Zo heeft IE 11 verklaard dat "de nationale prioriteiten inzake onderzoek en innovatie worden uiteengezet in het programma voor prioritering van onderzoek dat de vijfjarige periode 2013-2017 bestrijkt. De strategie voor prioritering van onderzoek werd ontwikkeld in 2011-2012 en werd sterk beïnvloed door de opkomende thema’s en de structuur van Horizon 2020. Daardoor liggen de nationale en EU-programma’s in dezelfde lijn."


De lidstaten hebben tevens voorbeelden gegeven van synergieën tussen nationale en EU-programma’s. CY 12 heeft bijvoorbeeld vermeld dat "betere coördinatie en zo veel mogelijk synergieën tussen alle fondsen voornamelijk worden bereikt dankzij de werkzaamheden van de stuurgroep planning en strategisch toezicht. Synergieën en complementariteiten tussen ESI-fondsen en nationale programma's worden bereikt omdat alle acties die steun ontvangen, hetzij uit de ESI-fondsen of uit nationale middelen, deel uitmaken van nationale sectorstrategieën (bijvoorbeeld digitale strategie, afvalbeheerstrategie, strategie voor aanpassing aan klimaatverandering, enz.)."

De lidstaten verbinden zich ertoe meer aandacht te besteden aan het afstemmen van nationale prioriteiten op politieke EU-prioriteiten, zoals Europa 2020 en Horizon 2020.


II)Koppeling tussen door de EU gefinancierde projecten en politieke prioriteiten van de EU

Verscheidene lidstaten (DE, PT, UK...) merkten op dat binnen het regelgevingskader van de EU voor de programmeringsperiode 2014-2020 een koppeling moest bestaan tussen de EU-prioriteiten en het gebruik van ESI-fondsen. De streefcijfers worden vastgesteld in de partnerschapsovereenkomsten en de respectieve operationele programma’s voor elk ESI-fonds. De lidstaten (bijvoorbeeld PT) maken ook melding van de bijdrage van bepaalde thematische gebieden zoals O&O, werkgelegenheid en sociale inclusie aan de EU-prioriteiten.

DE 13 beklemtoonde met name dat "het uitgangspunt voor de strategie voor elk operationeel programma in het kader van het EFRO bestaat in een verhoging van de bijdrage van het 'Bundesland' aan slimme, duurzame en inclusieve groei in Europa en de aanpak van kwesties van gemeenschappelijk belang inzake steun uit de ESI-fondsen. De thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten van elk 'Land' zijn reeds afgestemd op Europa 2020. Er werden outputindicatoren op het niveau van de projecten ingevoerd. Aangezien elke prioritaire as en dus elke actie deel uitmaakt van een beoordelings-/prestatiesysteem dat voorziet in het naleven van specifieke streefwaarden zoals resultaatindicatoren, is er een automatische koppeling met de Europa 2020-doelstellingen. Dat is (in hoofdzaak) waarom geen extra meetsysteem is/zal worden ingesteld."

RO 14 antwoordde dat "de uit de ESI-fondsen gefinancierde operationele programma’s 2014-2020 hoofdzakelijk zijn opgesteld op basis van de streefwaarden van Europa 2020, de landspecifieke aanbevelingen en de toepasselijke Europese sectorstrategieën".

Er bestaat een koppeling tussen de politieke prioriteiten van de EU, zoals Europa 2020, en door de EU gefinancierde projecten, hoofdzakelijk via het prestatiekader dat is vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s.


III)Resultaatgericht systeem van door de EU gefinancierde projecten

Verscheidene lidstaten (AT, DE IE, FR, LU, SI, SK, UK...) hebben vermeld dat de resultaatgerichtheid van programma’s en projecten wordt vastgesteld overeenkomstig de wettelijke vereisten voor de periode 2014-2020. Ze verwijzen naar de identificatie van een gedegen interventielogica voor elk ontwerp van programma's, met vaststelling van de indicatoren (financiële, output- en resultaatindicatoren) voor de specifieke doelstellingen, met basissituatie, mijlpalen en streefdoelen. Het blijft echter een uitdaging om te zorgen voor consistentie in de prestatiegerelateerde terminologie.

De standpunten van de lidstaten over het nut van doelstellingen op alle uitvoeringsniveaus lopen uit elkaar. Zo heeft CZ 15 bijvoorbeeld vermeld dat "in de context van de programmering voor elke specifieke doelstelling indicatoren werden vastgesteld om de meetbaarheid te waarborgen van de output en de bijbehorende resultaten die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het programma" en dat "wij er globaal genomen de voorkeur aan geven om ons in de eerste plaats te richten op het verband tussen gekwantificeerde en resultaatindicatoren, eerder dan toezicht te houden op de resultaatindicatoren op projectniveau. Gezien de aard van de resultaatindicatoren is een zo diepgaande monitoring en evaluatie vaak moeilijk."

AT 16 antwoordde dat er voor landbouw "een koppeling bestaat met de nationale bepalingen en dat een koppeling op projectniveau echter meer bureaucratie zou inhouden".

DE 17 verklaarde dat "aan de hand van de reeks indicatoren wordt gemeten of de doelstellingen zijn bereikt, namelijk outputindicatoren op projectniveau en resultaatindicatoren op programmaniveau. Er worden geen resultaatindicatoren vastgesteld op projectniveau (overeenkomstig de toepasselijke rechtsgrondslagen). Resultaatindicatoren geven alle wijzigingen in de situatie aan en meten regelmatig het relatieve aandeel. Het is niet mogelijk dit toe te passen op individuele projecten. Aangenomen wordt dat wijzigingen pas na een aantal projecten aan het licht komen en kunnen worden gemeten. Daarom worden klassieke resultaatindicatoren enkel op programmaniveau beoordeeld."

De mentaliteit van de lidstaten evolueert in de richting van nadruk op resultaten; zij trachten immers prestatiekaders in te voeren. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat EU-programma’s en -projecten invloed hebben op veel verschillende manieren en op verschillende niveaus. Het blijft echter een uitdaging om te zorgen voor consistentie in de prestatiegerelateerde terminologie.


IV)Toezichtskader

In het algemeen plaatsen de lidstaten het toezicht op resultaatgerichte systemen in een breder perspectief door te verwijzen naar de voorafgaande evaluaties voor de voorbereiding van partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s en/of naar andere evaluaties, studies en effectbeoordelingen die zijn gepland voor de periode 2014-2020. Hun antwoorden bevatten ook verschillende verwijzingen naar lopende en regelmatige beoordelingen en permanent toezicht op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen, (gemeenschappelijke) output- en resultaatindicatoren. Een aantal lidstaten (DE, FR, PL...) vermeldde ook de vaststelling van streefdoelen en mijlpalen voor 2023.

Meer in het bijzonder verwezen verscheidene lidstaten naar regelgeving die de betrouwbaarheid van gegevens voor het toezicht op de uitvoering van beleidsdoelstellingen in de periode 2014-2020 moet verhogen, zoals het verplichte gebruik van gemeenschappelijke indicatoren met basissituatie, mijlpalen en streefdoelen, en uniforme meetstandaarden in de hele EU.

BE 18 antwoordde dat "het toezichtsysteem voor het operationele programma "Wallonia-2020.EU" bedoeld is om toezicht te houden op de verwezenlijking van de doelstellingen en de streefdoelen van de vastgestelde indicatoren. Bovendien zijn mijlpalen vastgesteld om toezicht te houden op de voortgang van de resultaten die zullen leiden tot de verwezenlijking van de doelstellingen. Tot slot is in het evaluatieplan voor het Wallonia-programma, dat op 11 december 2015 is goedgekeurd door het toezichtcomité, voorzien om evaluaties uit te voeren om de verwezenlijking van de doelstellingen per as te beoordelen (met bijzondere nadruk op werkgelegenheid)."

FR 19 heeft aangegeven dat "het toezicht op de output voor het EFRO op projectniveau zal worden uitgevoerd, terwijl de resultaten op macroniveau zullen worden getoetst aan de specifieke doelstellingen die moeten worden bereikt. De bestaande regelgeving vereist niet dat toezicht wordt gehouden op de resultaatindicatoren op projectniveau. Voor het ESF zal het toezicht op de output en de resultaten op projectniveau worden uitgevoerd."


Ten slotte kan vanuit het oogpunt van de organisatiestructuur het voorbeeld van Hongarije 20 worden gegeven, met zijn "taskforce voor toezicht en evaluatie, die toezicht houdt op indicatoren, beleidsindexen en horizontale voorschriften die zijn vastgelegd in het toezicht- en informatiesysteem, evenals een centrale toezichteenheid, die onder meer op maandelijkse basis, in samenwerking met de beheersautoriteiten, toezicht houdt op de prestatie-indicatoren".

De lidstaten buigen zich over de manier waarop ze toezicht kunnen houden op de voortgang in het bereiken van de doelstellingen en resultaten van de EU-financiering op korte, middellange en lange termijn.


2.3. Follow-up van de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de lidstaten

De lidstaten hebben bijna unaniem geantwoord dat zij beschikken over gevestigde systemen voor de follow-up van de aanbevelingen die de Rekenkamer heeft geformuleerd in haar jaarverslagen en speciale verslagen. Een aantal lidstaten verklaarden dat de aanbevelingen van de Rekenkamer en de Commissie worden gemonitord door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het beheer van de EU-middelen, met inbegrip van de certificeringsinstanties en auditinstanties. De follow-upprocessen verschillen echter:

DK 21 gaf voor het ELGF/Elfpo aan dat "het Deense landbouw- en visserijagentschap sinds 2012 stelselmatig alle aanbevelingen uit de audits heeft opgevolgd. De autoriteiten worden elk kwartaal in kennis gesteld van de ontwikkelingen en kunnen passende maatregelen nemen. De betrokken eenheden ontvangen ter informatie ook verslagen, speciale verslagen e.d., zelfs indien deze geen specifieke aanbevelingen voor Denemarken bevatten."

DE, IE en LU merkten ook op dat de aanbevelingen van de Rekenkamer ook worden opgevolgd via verscheidene door de Commissie georganiseerde fora op EU-niveau en bij gestructureerde bilaterale vergaderingen met de Commissie. LU en SE gaven aan dat de verslagen van de Rekenkamer en de daarmee samenhangende conclusies van de Raad worden behandeld in de werkgroepen van de Raad.

PT 22 antwoordde dat "momenteel een informatiesysteem wordt ontwikkeld. Dat systeem zal alle informatie over fondsengerelateerde controles/audits en de resultaten ervan bevatten. Het zal worden gebruikt voor de follow-up van alle aanbevelingen en voor de correctie van eventuele geconstateerde fouten."

Op het vlak van transversale follow-up op nationaal niveau verklaarde DE 23 dat "de betrokken federale en regionale instanties regelmatig samen de meeste voorkomende oorzaken van fouten en mogelijke oplossingen bespreken. Dit omvat ook de oprichting van thematische en regionale werkgroepen over de bevindingen van de Rekenkamer die van systemische en transregionale aard zijn (bijvoorbeeld de deskundigengroep van de auditinstantie van ESIF inzake overheidsopdrachten en staatssteun)."

AT 24 vermeldde tenslotte dat "in de jaarverslagen of de speciale verslagen van de Rekenkamer in principe geen aanbevelingen aan specifieke lidstaten worden gedaan. De beschrijving van de bevindingen is doorgaans zeer algemeen en niet gericht op een specifieke lidstaat of zelfs niet op een specifiek programma of project. Daardoor is follow-up moeilijker. In elk geval wordt voor het EFRO gepaste follow-up gegeven aan de individuele bevindingen van de audits."

De lidstaten verbinden zich ertoe de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen, maar de follow-upsystemen en -processen verschillen in ruime mate.


3.Conclusie

De Commissie zal nauw met de lidstaten blijven samenwerken met het oog op een lager foutenpercentage, beter financieel beheer en toegevoegde waarde van de EU-begroting.

De lidstaten tonen in hun antwoorden aan dat zij zich bewust zijn van de belangrijkste oorzaken van de fouten en zijn vastbesloten zich te blijven inzetten voor efficiënt werkende beheers- en controlesystemen. De lidstaten pakken de oorzaken van fouten aan door gebruik te maken van uiteenlopende mogelijkheden tot vereenvoudiging en door hun preventief en correctief vermogen uit te breiden, met name op basis van de geleerde lessen, betere IT-technologieën, applicaties voor datamining en risicobeheertechnieken. De lidstaten voeren zo nodig ook actieplannen uit, waarover zij regelmatig verslag uitbrengen aan de Commissie. Ex-antevoorwaarden, met name voor overheidsopdrachten en staatssteun, zijn gebruikt voor de invoering van preventieve maatregelen en bij de verbetering van de systemen voor de programmeringsperiode 2014-2020.

De antwoorden bevestigen dat de lidstaten een meerjarencyclus voor controle en audit toepassen en dat corrigerende maatregelen kunnen worden uitgevoerd tot de afsluiting van de programmeringsperiode. In verband daarmee heeft PL 25 benadrukt dat "het jaarlijkse foutenpercentage dat is berekend door de Rekenkamer in acht moet worden genomen in het kader van het meerjarige karakter van de EU-acties (met inbegrip van financiële nettocorrecties en teruggevorderde bedragen)". Ook kunnen kleine fouten tegen redelijke kosten volgens de lidstaten niet worden vermeden.

De lidstaten verbinden zich ertoe te zorgen voor een koppeling tussen de politieke prioriteiten van de EU voor slimme, duurzame en inclusieve groei en nationale prioriteiten. Uit hun antwoorden blijkt dat zij rekening houden met de EU-prioriteiten wanneer zij nationale beleidslijnen uitstippelen, ontwikkelingen aansturen en nationale maatregelen uitvoeren, bijvoorbeeld in overeenstemming met de landspecifieke aanbevelingen.

Uit de antwoorden van dit jaar blijkt dat er een koppeling bestaat tussen de politieke prioriteiten van de EU en door de EU gefinancierde projecten, hoofdzakelijk via het prestatiekader dat is vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s die zijn overeengekomen tussen de Commissie en de lidstaten. De mentaliteit van de lidstaten evolueert in de richting van nadruk op resultaten; zij wijden immers inspanningen en middelen aan de invoering van een kader van algemene, specifieke en operationele doelstellingen. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat EU-programma’s en -projecten invloed hebben op veel verschillende manieren en op verschillende niveaus. Het blijft echter een uitdaging om te zorgen voor consistentie in de prestatiegerelateerde terminologie. Daarom moet de nadruk blijven liggen op prestaties van de EU-begroting.

De lidstaten verbinden zich er ten slotte toe de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen, maar de follow-upsystemen en -processen verschillen in ruime mate.


Bijlage I: Geconsolideerde resultaten voor alle lidstaten voor het GLB en economische, sociale en territoriale cohesie

Grafiek 1 – Als "volledig relevant" gecategoriseerde voornaamste oorzaken in de belangrijkste EU-uitgavencategorieën





Grafiek 2 – Als "niet relevant" gecategoriseerde voornaamste oorzaken in de belangrijkste EU-uitgavencategorieën




(1)

Artikel 162, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(2) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 114.
(3) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 250.
(4) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 355.
(5) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 357.
(6) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 189.
(7) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 448.
(8) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 279.
(9) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 290.
(10) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 304.
(11) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 290.
(12) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 191.
(13) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 253.
(14) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 402.
(15) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 204.
(16) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 124.
(17) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 254.
(18) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 132-133.
(19) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 245.
(20) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 283-284.
(21) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 215.
(22) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 386.
(23) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 255.
(24) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 126.
(25) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 469.