Bijlagen bij COM(2024)223 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)223 - .
document COM(2024)223
datum 21 mei 2024
bijlage bij het vlootverslag worden gevoegd.



1. Gegevensparameters en indeling van de vloot in segmenten

Om tot gestandaardiseerde analyses te komen, het maken van vergelijkingen te vergemakkelijken en dubbel werk te voorkomen moeten gegevensparameters overeenkomstig COM(2014) 545 final worden berekend op basis van gegevens die uit hoofde van het KGV zijn verzameld.

Voor vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, mag de berekening van de indicatoren verder worden uitgesplitst door de verdere indeling in segmenten tot op het meest passende niveau5. In gevallen waarin een verdere indeling in segmenten wordt verstrekt, moet dit als aanvulling op het KGV gebeuren, niet ter vervanging ervan. Daarnaast moeten alle ondersteunende gegevens voor de berekeningen in het vlootverslag ook worden verstrekt als bijlage bij het vlootverslag volgens dezelfde, eenvormige indeling in segmenten.



2. Biologische indicatoren

In overeenstemming met COM(2014) 545 final moeten beide biologische indicatoren (duurzamevangstindicator en risicobestandenindicator) in evenwicht zijn om het evenwicht van een vlootsegment te kunnen aantonen.

2.2.1 Duurzamevangstindicator

Voor vlootsegmenten die betrekking hebben op vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, mag de berekening van de duurzamevangstindicator (sustainable harvest indicator, SHI) zoals uiteengezet in punt 10.1 van COM(2014) 545 final op een van de volgende wijzen worden vereenvoudigd:

- de F- en Fmsy-waarden mogen, in volgorde van prioriteit, worden afgeleid van: a) nationale beoordelingen die intercollegiaal zijn getoetst en waarbij deze toetsingen hetzij openbaar toegankelijk zijn, hetzij als bijlage bij het vlootverslag zijn gevoegd; b) nationale beoordelingen die (nog) niet intercollegiaal zijn getoetst, waarbij de nationale beoordelingen als bijlage bij het vlootverslag zijn gevoegd, met het oog op intercollegiale toetsing;

- de indicator mag worden gepresenteerd samen met het feitelijke dekkingspercentage en het aantal visbestanden dat is gebruikt om de waarde te berekenen;

- er mogen ramingen voor F en Fmsy van een of meerdere representatieve doelsoorten in de visserij worden gebruikt; in dit verband mogen ook beoordelingen worden voorgelegd en gebruikt die gebaseerd zijn op de productiviteit van soortindelingen.

Ongeacht de door de lidstaat toegepaste vereenvoudiging, moeten alle noodzakelijke gegevens als bijlage bij het vlootverslag worden verstrekt met het oog op nader onderzoek door het WTECV.


2.2.2 Risicobestandenindicator

Overeenkomstig COM(2014) 545 final moeten de lidstaten voor de berekening van de risicobestandenindicator (stocks at risk, SAR) het aantal bestanden tellen dat op dat moment is aangemerkt als een bestand met een “hoog biologisch risico” en dat door het desbetreffende vlootsegment wordt geëxploiteerd.

Op basis van het advies van het WTECV wordt geoordeeld dat de in COM(2014) 545 final vastgestelde drempelwaarden, die bepalen of (een) risicobestand(en) door de desbetreffende vloot wordt (worden) “geëxploiteerd”, kunnen worden gewijzigd6. In afwachting van verdere beoordeling door het WTECV en rekening houdend met de specifieke situatie van vlootsegmenten bestaande uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, kan in de toekomst een alternatieve drempelwaarde worden vastgesteld voor die vlootsegmenten.

Enerzijds rekening houdend met de conclusies van het WTECV over de drempelwaarde voor de SAR6 en anderzijds met de specifieke situatie van vlootsegmenten bestaande uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, is het passend om ervoor te zorgen dat de lidstaten in de tussentijd een tijdelijke alternatieve drempelwaarde kunnen toepassen.

Derhalve mogen de lidstaten op basis van de beschikbare technische informatie over de toepassing van de SAR-indicator in de visserij van de ultraperifere gebieden er voor vlootsegmenten bestaande uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden van uitgaan dat een risicobestand “wordt geëxploiteerd door” een vlootsegment als het bestand meer dan 20 % van de vangst van het vlootsegment uitmaakt, of als het vlootsegment meer dan 10 % van de vangsten van het bestand voor zijn rekening neemt. De lidstaten moeten gedetailleerde gegevens en toelichtingen van de toegepaste berekeningen, evenals de wetenschappelijke gronden om die alternatieve drempelwaarde toe te passen, indienen als bijlage bij het vlootverslag met het oog op nader onderzoek door het WTECV.


3. Indicator voor het vaartuiggebruik

Overeenkomstig COM(2014) 545 final is de indicator voor het vaartuiggebruik het gemiddelde, per vlootsegment, van de verhouding tussen de daadwerkelijk uitgevoerde inspanning en de maximale inspanning die een vloot kan leveren.

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om een versie van deze indicator te gebruiken die gebaseerd is op theoretische in plaats van feitelijke maximale activiteitsniveaus. Deze waarde moet door elke lidstaat worden bepaald met gebruikmaking van deskundigenadvies en beschikbare informatie, en met inachtneming van natuurlijke, technische en sociale omstandigheden. Deze mogelijkheid wordt de lidstaten geboden omdat het waargenomen maximumaantal dagen op zee binnen een vlootsegment voor elk referentiejaar beperkt kan zijn door externe factoren, waardoor dit aantal mogelijk niet de werkelijke technische capaciteit van deze vloot weerspiegelt. Voorbeelden van externe factoren zijn bijvoorbeeld economische, ecologische en sociale factoren, zoals beschreven in punt 12.2 van COM(2014) 545 final. Zoals vastgesteld in deel 1, zijn vlootsegmenten bestaande uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden bijzonder kwetsbaar voor die externe factoren.

Wanneer de lidstaten het gebruik van deze versie van de indicator zoals beschreven in punt 12.2 van COM(2014) 545 final kunnen rechtvaardigen, kan dit worden weerspiegeld in de keuze voor indicator VURnn. De redenen voor de keuze voor nn moeten samen met alle gegevens die vereist zijn voor de berekeningen, worden verstrekt als bijlage bij het vlootverslag.


4. Aanvullende indicatoren

Voor vlootsegmenten die bestaan uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, mogen de indicatoren “aantal overbeviste bestanden” (number of overexploited stocks, NOS) en “economische afhankelijkheid” (economic dependency indicator, EDI) worden opgegeven als aanvullende biologische indicatoren en worden berekend overeenkomstig het advies van het WTECV7.

De sociale indicatoren die kunnen helpen duidelijk te maken in welke bredere sociaal-economische omstandigheden de vloot actief is, mogen ook worden weergegeven. Dit biedt de lidstaten de kans om verdere toelichting te geven bij de situatie van hun vlootsegmenten, die bestaan uit de kleinste en potentieel meest kwetsbare vaartuigen en ondernemingen.

Deze aanvullende indicatoren worden niet beschouwd als alternatieve indicatoren en maken geen deel uit van de berekening voor het evenwicht van de vloot.

3. SLOTOVERWEGINGEN

Deze richtsnoeren, die specifiek gericht zijn op vlootsegmenten bestaande uit vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter in de ultraperifere gebieden, blijven van toepassing in afwachting van verder advies van het WTECV over de indicatoren die worden gebruikt bij de berekening van het vlootevenwicht en de daarvoor geschikte drempelwaarden, met name van de WTECV-deskundigenwerkgroep inzake ultraperifere gebieden. Ze mogen in elk geval niet worden toegepast nadat de vlootverslagen van de lidstaten die uiterlijk op 31 mei 2025 moeten worden ingediend, zijn opgesteld.

1 COM(2022) 198 final.

2 COM(2014) 545 final.

3 Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1).

4 Met name STECF PLEN 24-01.

5 De lidstaten moeten de kolommen ACTIVITEIT, VISTUIG of VISSERIJ van het indieningsformulier voor de oproep inzake economische gegevens optimaal benutten.

6 STECF PLEN 24-01.

7 Raadpleeg voor de berekening van deze indicatoren de WTECV-verslagen STECF-PLEN-24-01 en STECF-15-02, blz. 76-78, waarbij n=10 %.

NL NL