Bijlagen bij COM(2024)556 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)556 - . |
---|---|
document | COM(2024)556 |
datum | 28 november 2024 |
b. Omvang van de overheidssteun:
De jaarlijkse activiteitenverslagen bevatten relevante financiële informatie over overheidssteun die door ECA’s is verleend, in overeenstemming met de respectieve nationale wettelijke kaders en de nationale organisatiestructuur van de lidstaten. De Commissie heeft geen opmerkingen ten aanzien van de financiële aspecten van de jaarlijkse activiteitenverslagen voor 2023.
Voor overheidssteun in de vorm van zuivere dekking bevat de onderstaande tabel de geaggregeerde nominale risicoblootstelling per 31 december 2023 voor de grootste aanbieders in de EU:
Tabel 1. Totale portefeuilles van overheidssteun van de EU en de lidstaten in de vorm van zuivere dekking in 2023 (miljoen EUR) Grootste bijdragers in de EU, gerangschikt op basis van geaggregeerde nominale risicoblootstelling | |
Totale blootstelling voor zuivere dekking in de EU | 372 082 |
Duitsland | 99 583 |
Italië | 81 220 |
Frankrijk | 70 327 |
Zweden | 32 100 |
Nederland | 26 856 |
Voor financieringssteun van de overheid bevat de onderstaande tabel de gerapporteerde nominale waarde van de door de overheid gesteunde leningenportefeuille per 31 december 2023 voor de grotere verstrekkers in de EU:
Tabel 2. Totale portefeuilles van overheidssteun van de EU en de lidstaten in de vorm van financieringssteun van de overheid in 2023 (miljoen EUR) Grootste bijdragers in de EU volgens de nominale waarde van de door de overheid gesteunde leningenportefeuille | |
Totale leningenportefeuille in de EU | 101 388 |
Italië | 40 840 |
Frankrijk | 16 913 |
Duitsland | 15 571 |
Zweden | 9 124 |
Finland | 7 456 |
Het is nuttig op te merken dat de cumulatie van de cijfers in de tabellen 1 en 2 geen nauwkeurig beeld geeft van de totale waarde van de verleende steun voor exporttransacties, aangezien een lidstaat dezelfde uitvoertransactie kan ondersteunen met zowel rechtstreekse financiering als zuivere dekking. Daarnaast hebben deze tabellen betrekking op alle ECA-producten, exportkredietdekking en -steun die overeenkomstig de OESO-regeling worden gefinancierd, alsook andere exportdekking en -steun van de lidstaten, met inbegrip van bijvoorbeeld kortlopende exportkredieten.
Om de stroom van overheidssteun weer te geven, heeft de onderstaande tabel alleen betrekking op de waarde van de transacties die in het kader van de regeling in het kalenderjaar 2023 werden ondersteund door nieuwe toezeggingen op het gebied van exportkrediet, voor de grotere verstrekkers in de EU:
Tabel 3. Nieuwe toezeggingen van EU-lidstaten die in 2023 bij de OESO zijn aangemeld (miljoen EUR) Grootste EU-contribuanten van OESO-exportkredieten | ||
Totaal aantal exportkrediettransacties | Totale kredietwaarde van met exportkrediet ondersteunde projecten | |
Totaal van aangemelde nieuwe toezeggingen in de EU | 1 341 | 31 224 |
Italië | 277 | 10 092 |
Duitsland | 249 | 9 903 |
Denemarken | 32 | 2 890 |
Zweden | 325 | 2 885 |
Frankrijk | 34 | 1 825 |
c. Inachtneming van de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering:
Op 15 maart 2022 hebben de lidstaten in de conclusies van de Raad van de Europese Unie over exportkredieten3 de contouren geschetst van een “EU-klimaatpact voor exportfinanciering”, dat een aantal toezeggingen bevatte. Zo hebben de lidstaten te kennen gegeven “bereid [te] zijn hun jaarlijkse verslaglegging aan de Commissie” in het kader van deze jaarlijkse evaluatie “uit te breiden met een klimaatgerichte evaluatie van hun door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten, per sector”. In de nieuwe versie van het checklistmodel voor 2023 wordt de methode hiervoor beschreven en in dit deel wordt gebruikgemaakt van de uitgebreide verslaglegging door de lidstaten.
Een van de elementen is de toezegging van de Raad, in dezelfde conclusies, dat de lidstaten tegen eind 2023 “in hun nationale beleid hun eigen wetenschappelijk onderbouwde termijnen [vaststellen] voor de beëindiging van door de overheid gesteunde exportkredieten voor projecten in de fossiele-energiesector, tenzij in beperkte en duidelijk omschreven omstandigheden die verenigbaar zijn met een opwarmingslimiet van 1,5 °C en met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs”. In hun jaarlijkse activiteitenverslagen meldden 14 lidstaten (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en Zweden) dat zij uiterlijk op 31 december 2023 een dergelijk beleid hadden gepubliceerd. Griekenland, Polen, Portugal en Tsjechië meldden dat zij op het punt stonden dat te doen. De overige lidstaten hebben verklaard geen belangen te hebben in de sector fossiele brandstoffen of geen door de overheid gesteunde exportkredieten te verstrekken.
Wat de kolensector betreft, is steun voor projecten in verband met kolengestookte elektriciteitscentrales zonder emissiereductie krachtens de regeling sinds 2021 verboden, met uitzondering van projecten in het kader waarvan de verontreiniging verminderd wordt of CO2-emissiereductiesystemen geïnstalleerd worden, voor zover dit niet leidt tot een verlenging van de nuttige levensduur van de installatie, noch tot een capaciteitsverhoging. In hun klimaatgerelateerde beleid hebben de meeste lidstaten een strenger beleid voor de uitfasering van steenkool ingevoerd dan het verbod van de regeling, met inbegrip van een verbod op financiering doorheen de hele waardeketen. In 2023 hebben de Europese ECA’s geen transacties gerapporteerd voor projecten in verband met de kolenenergiesector (waaronder exploratie, productie, vervoer, opslag in verband met distributie-infrastructuur, raffinage, distributie en elektriciteitsopwekking).
Wat de oliesector betreft, hebben de 14 lidstaten op 31 december 2023 verschillende termijnen vastgesteld voor het beëindigen van de steun. Tien lidstaten hebben toegezegd deze projecten na 31 december 2023 niet langer te steunen (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Spanje en Zweden). De overige lidstaten bleven de mogelijkheid behouden om dergelijke transacties te financieren, met een einddatum tussen nu en 2030, hoewel geen van hen in 2023 oliegerelateerde transacties in deze sectoren heeft gemeld.
In de gassector hebben dezelfde tien lidstaten ook op 31 december 2023 duidelijke toezeggingen gedaan om de financiering van projecten voor energiecentrales en de waardeketen stop te zetten. Sommige ECA’s (Denemarken, Duitsland, Finland en Nederland) behouden echter de mogelijkheid om steun te verlenen in beperkte omstandigheden, zoals bij verminderde elektriciteitsopwekking, voor de ontwikkeling van de armste landen of waar aardgas deel uitmaakt van een overgangsoplossing, in lijn met het streven om de opwarming van de aarde met 1,5 °C te beperken. In één geval heeft het richtsnoer van de lidstaat alleen betrekking op elektriciteitsopwekking. De overige lidstaten behouden, net als voor olie, de mogelijkheid om dergelijke transacties te financieren, met een einddatum tussen nu en 2030, hoewel geen van deze lidstaten in 2023 gasgerelateerde transacties in deze sectoren heeft gemeld.
In de praktijk hebben ECA’s in de EU in 2023 vier door exportkredieten ondersteunde transacties in de olie- en gassector aangemeld, met een totale kredietwaarde van 1 104 miljoen EUR:
Verstrekkende lidstaat | Waarde transactie | Soort project | |
1. | Denemarken | 45 miljoen EUR | Een installatie voor de opslag en botteling van kookgas |
2. | Italië | 219,1 miljoen EUR | Een olieraffinaderij |
3. | Duitsland | 282,6 miljoen EUR | Modernisering van een gasgestookte elektriciteitscentrale |
4. | Italië en Nederland | 364,7 miljoen EUR (Italië) + 193,2 miljoen EUR (Nederland) | Een upstreamolieproject |
Met betrekking tot de eerste transactie meldde de lidstaat dat de steun werd verleend in overeenstemming met een uitzondering in zijn beleid voor “schoon koken”. In de ESG-beoordeling werd geconcludeerd dat de alternatieven zouden leiden tot meer CO2-verontreiniging. De drie resterende transacties werden door drie verschillende lidstaten uitgevoerd voordat hun klimaatverbintenissen in werking traden. Met ingang van 1 januari 2024 zouden deze drie transacties niet langer zijn toegestaan. Voor alle transacties merkten de rapporterende lidstaten op dat zij een zorgvuldigheidsprocedure hebben uitgevoerd die vergelijkbaar is met die welke zij gebruikten voor andere sociale en milieueffecten.
Naast deze beperkingen voor de fossiele-energiesector hebben de ECA’s van de lidstaten stimuleringsprogramma’s voor klimaatvriendelijke transacties vastgesteld, naast de langere maximale krediettermijnen die zijn toegestaan op grond van de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering van de regeling. Sommige ECA’s bieden bijvoorbeeld flexibelere nationale inhoudsregels, zoals een groter maximaal leningbedrag, een grotere dekkingsratio, een minimumpremietarief dat standaard wordt toegepast of terugbetaling van studiekosten voor klimaatvriendelijke transacties.
In detail zijn in 2023 door vijf verschillende landen 36 projecten gefinancierd in de sectoren mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, zoals gedefinieerd in de sectorovereenkomst inzake klimaatverandering, voor een totaalbedrag van 7 256 miljoen EUR (bijna zeven keer meer dan de kredietwaarde die is toegekend voor projecten in verband met fossiele brandstoffen). De meeste van die projecten hadden betrekking op hernieuwbare energie (31 transacties met een kredietwaarde van 6 925 miljoen EUR).
d. Behandeling van andere milieurisico’s:
De aanbeveling van de OESO over de gemeenschappelijke benaderingen inzake door de overheid gesteunde exportkredieten en zorgvuldigheid op sociaal en milieugebied bevat gemeenschappelijke beginselen voor het betrachten van passende zorgvuldigheid op sociaal en milieugebied. Alle EU-lidstaten houden zich aan de aanbeveling, op grond waarvan zij de potentiële effecten en risico’s in verband met aanvragen voor overheidssteun in kaart kunnen brengen en kunnen aanpakken. Deze aanbeveling steunt op gevestigde normen zoals de prestatienormen op sociaal en milieugebied van de Internationale Financieringsmaatschappij, de richtsnoeren van de Wereldbankgroep op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid, het veiligheidsbeleid van de Wereldbank en de sociale en milieunormen van de Wereldbank. De aanbeveling heeft betrekking op belangrijke milieukwesties, zoals luchtemissies, met inbegrip van broeikasgasemissies, hulpbronnenefficiëntie, afvalbeheer, lawaai en trillingen, beheer van gevaarlijke materialen, effecten op ecosystemen, bescherming van biodiversiteit, en het omvangrijke gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zij bevat ook eisen inzake paraatheid en reactie op noodsituaties, zodat de projectverantwoordelijken op een passende manier kunnen reageren op ongevallen en noodsituaties om milieueffecten te voorkomen en te beperken.
Het beleid inzake passende zorgvuldigheid en de risicobeoordelingsprocedures van ECA’s in de EU zijn voornamelijk gebaseerd op de aanbeveling, ook al speelt deze een niet-exclusieve rol en wordt het beleid daarnaast ook gebaseerd op andere normen en het EU-acquis. Alle lidstaten die door de overheid gesteunde exportkredieten verstrekken, rapporteren dat zij voldoen aan de milieudimensie van de aanbeveling en dat zij die dimensie hebben geïntegreerd in hun systemen voor passende zorgvuldigheid en risicobeheer en in hun besluitvormingsproces. Procedures voor controle vooraf zijn afhankelijk van het type, de omvang en de categorie van een bepaalde aanvraag voor een door de overheid gesteund exportkrediet. De risico’s worden geïdentificeerd, ingedeeld en geëvalueerd en kunnen gevolgen hebben voor de subsidiabiliteit van de steun. Alle ECA’s in de EU hebben bevestigd dat zij alle aanvragen voor door de overheid gesteunde exportkredieten hebben doorgelicht om na te gaan of een milieuanalyse moet worden uitgevoerd.
Op grond van de aanbeveling moeten de ECA’s die aanvragen, afhankelijk van de mogelijke negatieve milieueffecten, indelen in drie risicocategorieën: hoog (categorie A), middelhoog (categorie B) of laag (categorie C). Veel lidstaten melden dat zij de aanbeveling ruimer toepassen dan het toepassingsgebied ervan. Daaronder valt het indelen van alle transacties, met inbegrip van transacties waarin het door hen ondersteunde aandeel minder dan 10 miljoen SDR bedraagt, die in beginsel niet in de doorlichtingsfase zouden worden opgenomen. De lidstaten melden dat overeenkomstig artikel 18 van de aanbeveling een beoordeling van de sociale en milieu-effecten (ESIA, Environmental and Social Impact Assessment) is uitgevoerd voor alle aanvragen voor categorie A waarvoor een ECA een definitieve toezegging heeft gedaan. Voor aanvragen voor categorie B melden de lidstaten dat aanvragers altijd voldoende informatie over de relevante milieueffecten van het project hebben verstrekt overeenkomstig artikel 19 van de aanbeveling. Alvorens een besluit te nemen om steun te verlenen aan projecten van categorie A of B, hebben alle ECA’s die dergelijke projecten hebben gefinancierd, gemeld dat zij altijd de uit de screening en evaluatie van de transacties voortvloeiende informatie hebben geëvalueerd, door middel van een verslag over de toepassing van de zorgvuldigheideisen dat is uitgevoerd door een interne onafhankelijke instantie of een externe consultant, waarvan het positieve advies een vereiste is voor steunverlening. Relevante informatie werd ontvangen via ESIA-verslagen, maar ook verzameld dankzij aanvraagformulieren en vragenlijsten van ECA’s, deskresearch, bezoeken ter plaatse, onderzoek door externe consultants en directe contacten met de aanvragers.
De lidstaten hebben geen melding gemaakt van situaties waarin sprake was van permanente niet-naleving, hoewel zich niet-nalevingen van gering belang kunnen voordoen, zoals termijnen voor het indienen van informatie of verslagen die worden overschreden. Gevallen van niet-naleving worden opgelost in coördinatie met de projectsponsors en soms met de steun van de ambassade van de lidstaat, door corrigerende en risicobeperkende maatregelen te ontwerpen die in de loop van de tijd worden gemonitord, of door de steun op te schorten of schadeloosstelling te weigeren, hoewel deze laatste instrumenten tijdens de verslagperiode niet werden gebruikt.
e. Zorgvuldigheid op het gebied van sociale rechten en mensenrechten:
Naast de milieudimensie stelt de OESO in haar aanbeveling over de gemeenschappelijke benaderingen sinds 2012 ook beginselen voor sociale zorgvuldigheid vast. De aanbeveling heeft betrekking op belangrijke potentiële projectgerelateerde sociale effecten, onder meer op arbeid en arbeidsomstandigheden (bv. eerlijke behandeling, discriminatie, vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen, huisvesting van werknemers), gezondheid, veiligheid en beveiliging van de gemeenschap (bv. blootstelling van de gemeenschap aan ziekten, inzet van beveiligingspersoneel), aankoop van grond en onvrijwillige hervestiging (bv. fysieke verplaatsing, economische verplaatsing), adequate samenwerking met de betrokken gemeenschappen (bv. een proces van geïnformeerde raadpleging en participatie, klachtenmechanisme), inheemse volkeren (bv. proces van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming), cultureel erfgoed. Zij bestrijkt ook belangrijke projectgerelateerde gevolgen voor de mensenrechten, waaronder dwangarbeid, kinderarbeid, genderkwesties en levensbedreigende situaties op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan kwetsbare groepen.
De gerapporteerde zorgvuldigheidspraktijken van ECA’s in de EU zijn vergelijkbaar met die voor milieurisico’s. Alle twintig rapporterende lidstaten die overheidssteun verlenen, geven aan dat zij voldoen aan de sociale en mensenrechtendimensie van de OESO-aanbeveling over de gemeenschappelijke benaderingen, en dat zij die in hun besluitvormings-, zorgvuldigheids- en risicobeheersystemen hebben geïntegreerd. Alle lidstaten hebben bevestigd dat zij alle aanvragen hebben onderzocht om na te gaan of een sociale en mensenrechtenevaluatie moet worden uitgevoerd. Zij meldden dat een ESIA werd uitgevoerd voor alle aanvragen voor categorie A. Voor aanvragen voor categorie B meldden zij dat aanvragers altijd voldoende informatie over de relevante effecten van het project hebben verstrekt. De lidstaten melden dat hun ECA’s, alvorens een besluit te nemen om officiële steun te verlenen aan projecten van categorie A of B met mogelijk negatieve effecten op sociaal en mensenrechtengebied, altijd de uit de doorlichting en evaluatie resulterende informatie evalueren, zoals zij dat ook doen voor milieurisico’s.
De lidstaten hebben in 2023 geen melding gemaakt van situaties waarin sprake was van permanente niet-naleving in hun zorgvuldigheidsprocessen op het gebied van sociale rechten en mensenrechten. Eén ECA meldde dat zij tijdens de monitoringfase van bepaalde transacties was geconfronteerd met afwijkingen van overeengekomen acties en internationale normen, en gaf aan dat zij per geval maatregelen heeft genomen.
Op twee na hebben alle ECA’s in de EU een participatief raadplegingsproces of een klachtenmechanisme voor getroffen gemeenschappen. In alle gevallen wordt projectsponsors verzocht mechanismen in te voeren ongeacht de betrokkenheid van de ECA. De lidstaten hebben in hun jaarlijkse activiteitenverslagen voor 2023 geen enkele klacht aan de Commissie gemeld.
f. Maatregelen tegen omkoping:
Alle lidstaten die door de overheid gesteunde exportkredieten verstrekken, rapporteren dat zij voldoen aan de aanbeveling van de OESO inzake omkoping en door de overheid gesteunde exportkredieten. Deze aanbeveling bevat maatregelen voor doorlichting, het verrichten van passende zorgvuldigheid, het evalueren van en het nemen van een beslissing over de subsidiabiliteit van steun met het oog op het ontmoedigen van omkoping in door de overheid gesteunde exportkredieten. Dit houdt met name in dat moet worden nagegaan of de bij transacties betrokken partijen niet zijn opgenomen in de uitsluitingslijsten van de multilaterale financiële instellingen.
g. Duurzame kredietverleningspraktijken:
Alle lidstaten die door de overheid gesteunde exportkredieten verstrekken, rapporteren dat zij voldoen aan de aanbeveling van de OESO inzake duurzame kredietverleningspraktijken en door de overheid gesteunde exportkredieten. De aanbeveling heeft tot doel ervoor te zorgen dat de financiering van ontwikkelingsbehoeften van lage-inkomenslanden wordt gemobiliseerd zonder dat deze landen in de toekomst buitensporige schulden opbouwen. De naleving van de aanbeveling gaat hand in hand met een strikte naleving van het beleid van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) inzake schuldlimieten voor niet-concessionele leningen en inzake duurzame kredietverlening. In het kader van de aanbeveling hebben de toetredende landen ook ingestemd met belangrijke maatregelen op het gebied van transparantie, waaronder het verstrekken van informatie aan de Wereldbank en het IMF. In de meeste gevallen zijn schuldhoudbaarheidsbeoordelingen onderdeel van algemene landenrisicobeoordelingen, die gevolgen hebben voor het landendekkingsbeleid van de ECA’s.
h. Overige informatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen:
De lidstaten geven aan ervoor te zorgen dat ECA’s zo transparant mogelijk functioneren, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van gevoelige bedrijfsinformatie. Overeenkomstig de aanbeveling van de OESO over de gemeenschappelijke benaderingen bestaat de geharmoniseerde procedure in de hele EU in de openbaarmaking van gedetailleerde informatie voor projecten die negatieve milieu- of sociale effecten kunnen hebben. De ECA’s hebben steeds alle op grond van de artikelen 39 en 41 van de aanbeveling vereiste informatie openbaar gemaakt, d.w.z. relevante informatie vooraf voor projecten van categorie A, met inbegrip van ESIA’s, en informatie achteraf voor alle ondersteunde projecten van de categorieën A en B, via speciale pagina’s op hun websites, die in bijlage 2 worden vermeld.
Veel ECA’s in de EU hebben een beleid inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat doorgaans niet alleen interne inspanningen omvat, maar ook een nauwe dialoog met de cliënten van de ECA. In dit verband evalueren de ECA’s in toenemende mate hun eigen praktijken en ontwikkelen zij plannen om hun eigen milieueffecten te verminderen, met inbegrip van ramingen van hun koolstofvoetafdruk.
4. Naleving door de ECA’s van doelstellingen en verplichtingen van de Europese Unie:
In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) worden de algemene doelstellingen van de Europese Unie opgesomd; artikel 21 bevat de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. In artikel 3, lid 5, VEU wordt bepaald dat in de betrekkingen met de rest van de wereld de Europese Unie “[bijdraagt] tot […] de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties”. Wat betreft de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU wordt in artikel 206 en in artikel 207, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Europese Unie.
Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht om een verklaring over de vraag of de lidstaten zich bij het verstrekken van door de overheid gesteunde exportkredieten houden aan de doelstellingen en verplichtingen van de EU. De Commissie heeft haar jaarlijkse evaluatie uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1233/2011. Als zodanig is de evaluatie van de Commissie gebaseerd op de door de lidstaten ingediende jaarlijkse activiteitenverslagen en kan zij niet als uitputtend worden beschouwd.
De Commissie is van oordeel dat de beschikbare informatie aantoont dat door de overheid gesteunde exportkredietactiviteiten in de EU in overeenstemming zijn met de artikelen 3 en 21 VEU. De aanbevelingen van de OESO bieden een kader voor het beheer van de programma’s voor exportkredieten van de lidstaten. De lidstaten stellen ook hun eigen beleid vast op basis van die aanbevelingen en in overeenstemming met de doelstellingen van de EU. De lidstaten voeren ook een reeks beleidsmaatregelen in om de klimaattransitie te ondersteunen, de steun voor projecten met betrekking tot fossiele brandstoffen te verminderen en tegelijkertijd de steun voor projecten ter ondersteuning van de transitie te verhogen. De Commissie steunt uiteraard verdere vooruitgang op dit gebied, waaronder een verdere versterking van de verbintenissen van de lidstaten met betrekking tot de uitfasering van fossiele brandstoffen. Wat de naleving van internationale verplichtingen en verplichtingen uit hoofde van het mededingingsrecht van de EU betreft, zijn er voor 2023 geen geschillen bij de Wereldhandelsorganisatie geweest met betrekking tot de exportkredietactiviteiten van een EU-lidstaat, en de Commissie heeft geen klachten ontvangen over mogelijke inbreuken op EU-regelgeving waarbij ECA’s in de EU betrokken zijn.
1 Regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten.
2 Aanbeveling inzake gemeenschappelijke benaderingen voor door de overheid gesteunde exportkredieten en passende zorgvuldigheid op milieu- en sociaal gebied; aanbeveling inzake duurzame kredietverleningspraktijken en door de overheid gesteunde exportkredieten; aanbeveling inzake omkoping en door de overheid gesteunde exportkredieten.
3 Conclusies van de Raad van 15 maart 2022 over exportkredieten.
NL NL