Richtlijn 1989/491 - Aanpassing aan de technische vooruitgang van de Richtlijnen 70/157/EEG, 70/220/EEG, 72/245/EEG, 72/306/EEG, 80/1268/EEG en 80/1269/EEG van de Raad op het gebied van motorvoertuigen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31989L0491

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31989L0491

Richtlijn 89/491/EEG van de Commissie van 17 juli 1989 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de Richtlijnen 70/157/EEG, 70/220/EEG, 72/245/EEG, 72/306/EEG, 80/1268/EEG en 80/1269/EEG van de Raad op het gebied van motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 238 van 15/08/1989 blz. 0043 - 0049

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 9 blz. 0090

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 9 blz. 0090

*****

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 17 juli 1989

tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de Richtlijnen 70/157/EEG, 70/220/EEG, 72/245/EEG, 72/306/EEG, 80/1268/EEG en 80/1269/EEG van de Raad op het gebied van motorvoertuigen

(89/491/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/354/EEG (2), inzonderheid op artikel 3,

Gelet op Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/436/EEG (4), inzonderheid op artikel 5,

Gelet op Richtlijn 72/245/EEG van de Raad van 20 juni 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de onderdrukking van radiostoringen veroorzaakt door motoren met elektrische ontsteking van motorvoertuigen (5), inzonderheid op artikel 4,

Gelet op Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (6), inzonderheid op artikel 4,

Gelet op Richtlijn 80/1268/EEG van de Raad van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen (7), inzonderheid op artikel 3,

Gelet op Richtlijn 80/1269/EEG van de Raad van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het motorvermogen van motorvoertuigen (8), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/195/EEG (9), inzonderheid op artikel 3,

Overwegende dat bij Richtlijn 88/76/EEG van de Raad (10) tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG voorschriften zijn ingevoerd met betrekking tot het gebruik van ongelode benzine; dat de aanpassing van bestaande motoren aan deze benzine in vele gevallen technische wijzigingen vergt die met het oog op het voldoen aan bovengenoemde richtlijnen relevant zijn; dat het, met het oog op het snel toenemend gebruik van ongelode benzine, raadzaam is de administratieve behandeling van de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de typegoedkeuring van de betrokken voertuigen te vergemakkelijken; dat tevens een nauwkeuriger omschrijving van de maatregelen van Richtlijn 88/76/EEG noodzakelijk blijkt om te voorkomen dat gelode benzine wordt bijgetankt in voertuigen met een uitlaatgasreinigingssysteem dat door dergelijke benzine nadelig wordt beïnvloed; dat het tevens dienstig is de nieuwe, in de onderhavige richtlijn omschreven referentiebrandstof voor dieselmotoren in Richtlijn 72/306/EEG met betrekking tot de rookemissie van dergelijke motoren op te nemen; dat het raadzaam is bij deze gelegenheid de tech

nische bepalingen van Richtlijn 80/1269/EEG met betrekking tot het motorvermogen aan te passen aan die van de desbetreffende regeling (»Regulation") van de Economische Commissie voor Europa;

Overwegende dat het wenselijk is de in de onderhavige richtlijn vervatte wijzigingen zo spoedig mogelijk in de desbetreffende nationale wetgevingen op te nemen, daar zij vooral nodig zijn in de overgangsperiode waarin voertuigen die voor het gebruik van gelode benzine zijn ontworpen en voertuigen die ongelode benzine behoeven, naast elkaar bestaan;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor aanpassing van de richtlijnen inzake motorvoertuigen aan de vooruitgang van de techniek,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder genoemde richtlijnen worden hierbij gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn:

  • Richtlijn 70/157/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I;
  • Richtlijn 70/220/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II;
  • Richtlijn 72/245/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III;
  • Richtlijn 72/306/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV;
  • Richtlijn 80/1268/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V;
  • Richtlijn 80/1269/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VI.

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1990 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 17 juli 1989.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Vice-Voorzitter

  • (1) 
    PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 16.
  • (2) 
    PB nr. L 192 van 11. 7. 1987, blz. 43.
  • (3) 
    PB nr. L 76 van 6. 4. 1970, blz. 1.
  • (4) 
    PB nr. L 214 van 6. 8. 1988, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. L 152 van 6. 7. 1972, blz. 15.
  • (6) 
    PB nr. L 190 van 20. 8. 1972, blz. 1.
  • (7) 
    PB nr. L 375 van 31. 12. 1980, blz. 36.
  • (8) 
    PB nr. L 375 van 31. 12. 1980, blz. 46.
  • (9) 
    PB nr. L 92 van 9. 4. 1988, blz. 50.
  • (10) 
    PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 1.

BIJLAGE I

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE I BIJ RICHTLIJN 70/157/EEG

Het volgende punt 6 wordt toegevoegd:

1.2 // »6. // UITBREIDING VAN EEG-TYPEGOEDKEURING // 6.1. // Voertuigtypen die zijn gewijzigd om ongelode benzine te gebruiken // 6.1.1. // De goedkeuring van een voertuigtype dat uitsluitend is gewijzigd en/of aangepast met het doel om het geschikt te maken voor het gebruik van ongelode benzine, als omschreven in Richtlijn 85/210/EEG, wordt uitgebreid wanneer de fabrikant verklaart, behoudens goedkeuring van de instantie die de typegoedkeuring verleent, dat het geluidsniveau voor het gewijzigde voertuig de in punt 5.2.2.1 vastgestelde grenswaarden niet overschrijdt. // 6.2. // Voertuigtypen die voor een ander doel zijn gewijzigd // 6.2.1. // De goedkeuring van een voertuigtype kan worden uitgebreid tot voertuigtypen die wat de in bijlage III opgesomde kenmerken betreft verschillen vertonen, indien de instantie die de typegoedkeuring verleent het onwaarschijnlijk acht dat de aangebrachte wijzigingen enig wezenlijk nadelig effect op het geluidsniveau van het voertuig zullen hebben.".

BIJLAGE II

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE I BIJ RICHTLIJN 70/220/EEG

  • 1. 
    Aan het begin van punt 2.2 wordt de volgende tekst toegevoegd:

1.2 // »2.2. // Onder »referentiemassa" wordt verstaan de massa van het rijklare voertuig, verminderd met de op 75 kg gestelde massa van de bestuurder en vermeerderd met 100 kg;".

  • 2. 
    Punt 3.2.4 wordt gelezen:

1.2 // »3.2.4. // Bij voertuigen die van een motor met elektrische ontsteking zijn voorzien, een verklaring of punt 5.1.2.1 (vernauwde vulopening) dan wel punt 5.1.2.2 (merkteken) van toepassing is en in het laatste geval een beschrijving van het merkteken;".

  • 3. 
    De volgende punten 5.1.2.1 en 5.1.2.2 worden toegevoegd:

1.2 // »5.1.2.1. // met inachtneming van punt 5.1.2.2 moet de vulopening van de brandstoftank zodanig zijn ontworpen dat de tank niet kan worden gevuld uit een benzinepomp waarvan de slang is voorzien van een mondstuk met een uitwendige doorsnede van 23,6 mm of meer. // 5.1.2.2. // Punt 5.1.2.1 geldt niet voor een voertuig ten aanzien waarvan aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan, te weten: // 5.1.2.2.1. // dat het voertuig zodanig is ontworpen en geconstrueerd dat het systeem ter beperking van de emissie van verontreinigende uitlaatgassen niet door gelode benzine kan worden aangetast en // 5.1.2.2.2. // dat het op opvallende, leesbare en onuitwisbare wijze is voorzien van het symbool voor ongelode benzine (4.26), zoals omschreven in ISO 2575-1982 (1), op een plaats die onmiddellijk zichtbaar is voor een persoon die de brandstoftank vult. Extra merktekens zijn toegestaan.".

  • (1) 
    Weergegeven als figuur 22 van bijlage II bij Richtlijn 78/316/EEG.

BIJLAGE III

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE I BIJ RICHTLIJN 72/245/EEG

Het volgende punt 8 wordt toegevoegd:

1.2 // »8. // UITBREIDING VAN EEG-TYPEGOEDKEURING // 8.1. // Voertuigtypen die zijn gewijzigd om ongelode benzine te gebruiken // 8.1.1. // De goedkeuring van een voertuigtype dat uitsluitend is gewijzigd en/of aangepast met het doel om het geschikt te maken voor het gebruik van ongelode benzine, als omschreven in Richtlijn 85/210/EEG, wordt uitgebreid indien de fabrikant verklaart, behoudens goedkeuring van de instantie die de typegoedkeuring verleent, dat de onderdrukking van de radiostoringen bij de gewijzigde voertuigen blijft voldoen aan de grenswaarden voor de conformiteit van de produktie overeenkomstig punt 9 van deze bijlage. // 8.2. // Voertuigtypen die voor een ander doel zijn gewijzigd // 8.2.1. // De goedkeuring van een voertuigtype kan worden uitgebreid tot voertuigtypen die wat de in punt 2.2 van deze bijlage opgesomde kenmerken betreft verschillen vertonen, indien de instantie die de typegoedkeuring verleent het onwaarschijnlijk acht dat de aangebrachte wijzigingen enig merkbaar nadelig effect zullen hebben op de onderdrukking van radiostoringen bij het voertuig.".

BIJLAGE IV

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE V BIJ RICHTLIJN 72/306/EEG

Bijlage V wordt vervangen door de volgende tekst:

»TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN VAN REFERENTIEBRANDSTOF VOORGESCHREVEN VOOR GOEDKEURINGSPROEVEN EN VOOR CONTROLE OP DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE

Referentiebrandstof CEC RF-03-A-84 (1) (3) (7)

1.2.3 // // // // // Grenzen en eenheden // ASTM-methode // // // // Cetaangetal (4) // min. 49 max. 53 // D 613 // Dichtheid bij 15 °C (kg/1) // min. 0,835 max. 0,845 // D 1298 // Distillatie (2) 50 % 90 % eindkookpunt (FBP) // min. 245 °C min. 320 °C max. 340 °C max. 370 °C // D 86 // Vlampunt // min. 55 °C // D 93 // Verstoppingspunt van het filter bij lage temperatuur (CFPP) // min. - max. - 5 °C // EN 116 (CEN) // Viscositeit 40 °C // min. 2,5 mm2/S max. 3,5 mm2/S // D 445 // Zwavelgehalte // (op te geven) // D 1266/D 262 D 2785 // // max. 0,3 % massa // // Kopercorrosie // max. 1 // D 130 // Conradson-koolstofresidu (10 % dist. residu) // max. 0,2 % massa // D 189 // Asgehalte // max. 0,01 % massa // D 482 // Watergehalte // max. 0,05 % massa // D 95/D 1744 // Neutralisatiegetal (sterk zuur) // max. 0,2 mg KOH/g // // Stabiliteit (6) ten aanzien van oxidatie // max. 2,5 mg/100 m // D 2274 // Toevoegingen (5) // // // Koolstof-waterstofverhouding // (op te geven) // // // //

  • (1) 
    Gelijkwaardige ISO-methoden worden geaccepteerd wanneer deze voor alle bovengenoemde eigenschappen zijn uitgevaardigd.
  • (2) 
    De bovengenoemde getallen hebben betrekking op de totale verdampte hoeveelheden (% opgevangen + % verlies).
  • (3) 
    De in de specificatie aangegeven waarden zijn »echte waarden". Bij het vaststellen van de grenswaarden zijn de voorwaarden van ASTM D 3244 »Defining a basis for petroleum product quality disputes" toegepast en bij het vaststellen van een maximumwaarde is uitgegaan van een minimaal verschil van 2R boven nul; bij het vaststellen van een maximum- en een minimumwaarde is het minimale verschil 4 R (R = reproduceerbaarheid).

Ondanks deze maatregel, die om statistische redenen noodzakelijk is, dient de producent van een brandstof te streven naar een nulwaarde wanneer de aangegeven maximumwaarde gelijk is aan 2R en naar de gemiddelde waarde indien melding is gemaakt van maximum- en minimumgrenzen. Indien moet worden vastgesteld of een brandstof voldoet aan de eisen van de specificatie, gelden de voorwaarden van ASTM D 3244.

  • (4) 
    Het opgegeven gebied voor het cetaangetal is niet in overeenstemming met de eis van een minimum van 4 R. Bij geschillen tussen de brandstofleverancier en de gebruiker kunnen de voorwaarden van ASTM D 3244 evenwel worden gehanteerd om zulke geschillen op te lossen, mits er bij voorkeur niet één meting, maar herhaalde metingen, in voldoende aantal om de noodzakelijke nauwkeurigheid te bereiken, worden verricht.
  • (5) 
    Deze brandstof mag alleen zijn gebaseerd op directe (straight run) en gekraakte koolwaterstofdistillaten; ontzwaveling is toegestaan. De brandstof mag geen metaaltoevoegingen of toevoegingen ter verbetering van het cetaangetal bevatten.
  • (6) 
    Ook al wordt de stabiliteit ten aanzien van oxidatie onder controle gehouden, toch zal de houdbaarheid waarschijnlijk beperkt zijn. De leverancier dient om advies te worden gevraagd over de voorwaarden en de duur van de opslag. (7) Indien het thermisch rendement van een motor of voertuig dient te worden berekend, dan kan de calorische waarde van de brandstof worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

Specifieke energie (calorische waarde) (netto) in MJ/kg =

(46,423 - 8,792d2 + 3,170d) (1-(x + y + s)) + 9,420s - 2,499x

1.2.3 // waarin: // d // = dichtheid bij 15 °C // // x // = massa-aandeel van water (% gedeeld door 100) // // y // = massa-aandeel van as (% gedeeld door 100) // // s // - massa-aandeel van zwavel (% gedeeld door 100).".

BIJLAGE V

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE I BIJ RICHTLIJN 80/1268/EEG

  • 1. 
    Punt 3.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

De woorden »laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/665/EEG" worden geschrapt.

  • 2. 
    Het volgende punt 7 wordt toegevoegd:

1.2 // »7. // UITBREIDING VAN EEG-TYPEGOEDKEURING // 7.1. // Voertuigtypen die zijn gewijzigd om ongelode benzine te gebruiken // 7.1.1. // Behoudens goedkeuring van de instantie die de typegoedkeuring verleent, wordt de goedkeuring van een voertuigtype dat uitsluitend is gewijzigd en/of aangepast met het doel om het geschikt te maken voor het gebruik van ongelode benzine, zoals omschreven in Richtlijn 85/210/EEG, onder een van de volgende voorwaarden uitgebreid: // 7.1.1.1. // de fabrikant verklaart dat het brandstofverbruik bij alle beproevingsomstandigheden niet meer dan 5 % hoger is dan de waarde die is verkregen met het oorspronkelijke ongewijzigde voertuig waarvoor de typegoedkeuring is verleend. In dit geval bevestigt de uitbreiding de waarden die in de oorspronkelijke typegoedkeuring zijn vermeld, of // 7.1.1.2. // de fabrikant geeft voor een van de drie beproevingsomstandigheden een gewijzigde waarde van het brandstofverbruik op die meer dan 5 % hoger is dan de waarde die is verkregen met het oorspronkelijke ongewijzigde voertuig waarvoor de typegoedkeuring is verleend. In dit geval worden in de uitbreiding de nieuw opgegeven waarden vermeld die van toepassing zijn op het gewijzigde voertuigtype. // 7.2. // Voertuigtypen die voor een ander doel zijn gewijzigd // 7.2.1. // De goedkeuring van een voertuigtype kan worden uitgebreid tot voertuigtypen die wat de in bijlage II opgesomde kenmerken betreft verschillen vertonen, indien de instantie die de typegoedkeuring verleent het onwaarschijnlijk acht dat de aangebrachte wijzigingen enig merkbaar nadelig effect op het brandstofverbruik van het voertuig zullen hebben.".

BIJLAGE VI

WIJZIGINGEN IN BIJLAGE I BIJ RICHTLIJN 80/1269/EEG

  • 1. 
    Punt 8 wordt als volgt gelezen:

1.2 // »8. // UITBREIDING VAN EEG-TYPEGOEDKEURING // 8.1. // Voertuigtypen die zijn gewijzigd om ongelode benzine te gebruiken // 8.1.1. // Behoudens goedkeuring van de instantie die de typegoedkeuring verleent, wordt de goedkeuring van een voertuigtype dat uitsluitend is gewijzigd en/of aangepast met het doel om het geschikt te maken voor het gebruik van ongelode benzine, zoals omschreven in Richtlijn 85/210/EEG, onder een van de volgende voorwaarden uitgebreid: // 8.1.1.1. // de fabrikant verklaart dat het motorvermogen van het gewijzigde voertuig blijft voldoen aan de grenswaarden voor de conformiteit van de produktie overeenkomstig punt 9.2 die zijn verkregen met het oorspronkelijke ongewijzigde voertuig waarvoor de typegoedkeuring is verleend. In dit geval bevestigt de uitbreiding het vermogen dat in de oorspronkelijke typegoedkeuring is vermeld, of // 8.1.1.2. // de fabrikant geeft een gewijzigde waarde van het motorvermogen op die lager is dan die welke met het oorspronkelijke ongewijzigde voertuig is verkregen waarvoor de typegoedkeuring is verleend. In dit geval worden in de uitbreiding de nieuw opgegeven waarden vermeld die van toepassing zijn op het gewijzigde voertuigtype. // 8.2. // Voertuigtypen die voor een ander doel zijn gewijzigd // // Alle andere wijzigingen van de motor met betrekking tot de kenmerken die in aanhangsel 1 of aanhangsel 2 bij deze bijlage zijn vermeld, moeten ter kennis van de bevoegde instantie worden gebracht. Die instantie kan dan: // 8.2.1. // oordelen dat de verrichte wijzigingen waarschijnlijk geen merkbaar effect op het motorvermogen zullen hebben of // 8.2.2. // verzoeken om een nadere bepaling van het motorvermogen door middel van de noodzakelijk geachte proeven.".

  • 2. 
    Punt 9 wordt als volgt gelezen:

1.2 // »9. // Toleranties bij het meten van het nettovermogen // 9.1. // Het nettovermogen dat door de fabrikant voor het motortype wordt opgegeven, wordt in aanmerking genomen indien het voor de maximumwaarde niet meer dan ± 2 % en bij de overige meetpunten niet meer dan ± 4 %, met een tolerantie van 1,5 % voor het motortoerental, afwijkt van de waarden die door de technische dienst worden gemeten aan de motor die voor de proeven is voorgelegd. // 9.2. // Bij de proeven ter controle van de overeenstemming van de produktie moet het vermogen worden gemeten bij twee toerentallen S 1 en S 2 die respectievelijk overeenkomen met de voor de typegoedkeuring in aanmerking genomen meetpunten voor het maximumvermogen en het maximumkoppel. Bij deze beide toerentallen, waarvoor de tolerantie van ± 5 % geldt, mag het nettovermogen dat ten minste in één punt van de gebieden S 1 ± 5 % en S 2 ± 5 % wordt gemeten, niet meer dan ± 5 % afwijken van de waarde die voor de typogoedkeuring is bepaald.".

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.