Verordening 2001/68 - Toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32001R0068

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32001R0068

Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

Publicatieblad Nr. L 010 van 13/01/2001 blz. 0020 - 0029

Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie

van 12 januari 2001

betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen(1), en met name op artikel 1, lid 1, onder a), punt iv),

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening(2),

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Bij Verordening (EG) nr. 994/98 is de Commissie de bevoegdheid toegekend in overeenstemming met artikel 87 van het Verdrag vast te stellen dat opleidingssteun onder bepaalde voorwaarden met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is en niet aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag onderworpen is.
  • (2) 
    De Commissie heeft in een groot aantal beschikkingen de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op opleidingssteun toegepast en ook haar beleid terzake vastgelegd en bekendgemaakt, laatstelijk in de kaderregeling inzake opleidingssteun(3). Gezien de grote ervaring van de Commissie met de toepassing van deze artikelen op opleidingssteun, is het passend dat de Commissie van de haar bij Verordening (EG) nr. 994/98 toegekende bevoegdheid gebruikmaakt om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en de administratie te vereenvoudigen zonder dat de controle door de Commissie daardoor wordt verzwakt.
  • (3) 
    Om een doorzichtig en samenhangend beleid voor alle sectoren in te voeren, dient het toepassingsgebied van deze verordening zo ruim mogelijk te zijn en ook de landbouwsector, de visserij en de aquacultuur te omvatten.
  • (4) 
    Deze verordening laat de mogelijkheid voor de lidstaten om opleidingssteun aan te melden onverlet. Dergelijke aanmeldingen zullen door de Commissie in het bijzonder worden getoetst aan de in deze verordening vastgestelde criteria dan wel aan de toepasselijke communautaire richtsnoeren en kaderregelingen, voorzover dergelijke richtsnoeren en kaderregelingen bestaan. Dit is momenteel het geval voor de activiteiten die verband houden met de productie, de verwerking en de verhandeling van producten die vermeld zijn in bijlage I bij het Verdrag en voor de sector zeevervoer. De kaderregeling inzake opleidingssteun wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken aangezien de inhoud van de kaderregeling wordt vervangen door deze verordening.
  • (5) 
    Om doorzichtigheidsredenen zij eraan herinnerd dat de artikelen 87 tot en met 89 van het Verdrag, overeenkomstig artikel 51, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen(4), niet van toepassing zijn op de financiële bijdragen die de lidstaten leveren voor door de Gemeenschap op grond van artikel 9 van genoemde verordening ondersteunde opleidingsmaatregelen.
  • (6) 
    Om doorzichtigheidsredenen zij benadrukt dat deze verordening slechts van toepassing is op opleidingsmaatregelen die staatssteun behelzen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Vele opleidingsmaatregelen vallen niet binnen de werkingssfeer van dit artikel, maar zijn algemene maatregelen omdat zij zonder discriminatie en zonder discretionaire bevoegdheid van de autoriteiten die de maatregelen toepassen voor alle ondernemingen in alle sectoren gelden. Het betreft bijvoorbeeld algemene fiscaal gunstige regelingen, zoals automatische belastingkredieten die gelden voor alle ondernemingen die in opleiding van het personeel investeren. Andere opleidingsmaatregelen vallen niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, van het Verdrag omdat zij rechtstreeks ten goede komen aan personen en geen voordeel toekennen aan bepaalde ondernemingen of sectoren. Voorbeelden hiervan zijn scholing en initiële opleiding (bijvoorbeeld leercontracten en alternerend leren), systemen inzake de scholing of herscholing van een werkloze, inclusief bedrijfsstages, maatregelen die rechtstreeks gericht zijn op werknemers of zelfs op bepaalde categorieën werknemers en hun de mogelijkheid bieden om opleidingen te volgen buiten de onderneming of de sector waarin zij werken (bijvoorbeeld de "opleidingscheque"). Anderzijds moet eraan worden herinnerd dat bijdragen van sectorale fondsen niet als particuliere middelen worden beschouwd indien zij door de staat zijn opgelegd, maar als staatsmiddelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.
  • (7) 
    Deze verordening dient in een vrijstelling te voorzien voor elke steunmaatregel die aan alle relevante voorwaarden van deze verordening voldoet, en voor elke steunregeling, op voorwaarde dat alle steun die op grond van deze regeling kan worden verleend, aan alle relevante voorwaarden van deze verordening voldoet. Om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en de administratie te vereenvoudigen zonder dat de controle door de Commissie daardoor wordt verzwakt, moet in elke steunregeling en bij elke individuele steunverlening die buiten enige steunregeling valt, uitdrukkelijk naar deze verordening worden verwezen.
  • (8) 
    Om de verschillen die tot mededingingsvervalsingen zouden kunnen leiden, weg te nemen, om de coördinatie van de verschillende communautaire en nationale initiatieven met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken en om de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, dient in deze verordening de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen te worden gebruikt die is neergelegd in de bijlage bij Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen(5).
  • (9) 
    Om te bepalen of steun overeenkomstig deze verordening al dan niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, is het noodzakelijk de steunintensiteit en dus het steunbedrag, uitgedrukt als subsidie-equivalent, in aanmerking te nemen. Voor de berekening van het subsidie-equivalent van steun die in termijnen wordt uitgekeerd, en van steun in de vorm van een zachte lening dienen de marktrentevoeten te worden toegepast die gelden op het ogenblik waarop de steun wordt verleend. Met het oog op een eenvormige, doorzichtige en eenvoudige toepassing van de staatssteunregels dienen voor de toepassing van deze verordening de referentierentevoeten als marktrentevoeten te gelden, met dien verstande dat in het geval van een zachte lening daarvoor op de gebruikelijke wijze zekerheid moet worden gesteld en de lening geen abnormale risico's mag meebrengen. De referentierentevoeten dienen op geregelde tijdstippen door de Commissie op grond van objectieve criteria te worden vastgesteld en in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op internet te worden bekendgemaakt.
  • (10) 
    Opleiding heeft over het algemeen positieve externe effecten voor de samenleving als geheel, omdat zij het aanbod van geschoolde arbeidskrachten waaruit andere ondernemingen kunnen putten verhoogt, het concurrentievermogen van de communautaire industrie verbetert en een belangrijke rol in de werkgelegenheidsstrategie speelt. Gelet op het feit dat de ondernemingen in de Gemeenschap over het algemeen te weinig in de opleiding van hun werknemers investeren, kan staatssteun helpen deze onvolkomenheid van de markt te corrigeren, zodat dergelijke steun onder bepaalde voorwaarden als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden beschouwd en bijgevolg van voorafgaande aanmelding kan worden vrijgesteld.
  • (11) 
    Om ervoor te zorgen dat de staatssteun beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de, door de marktkrachten alleen niet verwezenlijkbare, doelstelling van de Gemeenschap, dienen voor de vrijgestelde steun verschillende toegestane intensiteiten te worden vastgesteld naar gelang van het type opleiding dat wordt verstrekt, de omvang van de onderneming en haar vestigingsplaats.
  • (12) 
    Door een algemene opleiding worden overdraagbare bekwaamheden verschaft en worden de kansen van de opgeleide werknemer op de arbeidsmarkt aanzienlijk verbeterd. Hiertoe verleende steun heeft minder mededingingsvervalsende effecten, zodat die steun ten belope van hogere intensiteiten als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden beschouwd en van voorafgaande aanmelding kan worden vrijgesteld. Een specifieke opleiding die in de eerste plaats de onderneming ten goede komt brengt een groter risico van mededingingsvervalsing mee, zodat de intensiteit van de steun die als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden beschouwd en van voorafgaande aanmelding kan worden vrijgesteld, veel lager dient te zijn.
  • (13) 
    Omdat KMO's met bepaalde handicaps te kampen hebben en verhoudingsgewijs hogere kosten moeten dragen wanneer zij in de opleiding van hun werknemers investeren, dienen de intensiteiten van de krachtens deze verordening vrijgestelde steun voor KMO's te worden verhoogd.
  • (14) 
    In gesteunde gebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag heeft opleiding verhoudingsgewijs belangrijkere externe effecten, omdat in deze gebieden veel te weinig in opleiding wordt geïnvesteerd en het werkloosheidspercentage er hoger is. Bijgevolg dienen de intensiteiten van de krachtens deze verordening vrijgestelde steun voor deze gebieden te worden verhoogd.
  • (15) 
    De kenmerken van de opleiding in de sector zeevervoer rechtvaardigen voor deze sector een bijzondere behandeling.
  • (16) 
    Er dient te worden bepaald dat, wanneer met steunmaatregelen aanzienlijke bedragen gemoeid zijn, deze maatregelen door de Commissie individueel moeten worden beoordeeld alvorens zij ten uitvoer worden gelegd. Bijgevolg is steun waarvan het bedrag een bepaald bedrag, vast te stellen op 1 miljoen EUR, overschrijdt, van de krachtens deze verordening verleende vrijstelling uitgesloten en blijft aan het bepaalde in artikel 88, lid 3, van het Verdrag onderworpen.
  • (17) 
    Bij deze verordening mag geen vrijstelling worden verleend in geval van steun die is gecumuleerd met andere staatssteun, waaronder begrepen steun die door nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten wordt verleend, of met bijstand van de Gemeenschap, met betrekking tot dezelfde in aanmerking komende kosten, indien de cumulering tot gevolg heeft dat de bij deze verordening vastgestelde plafonds worden overschreden.
  • (18) 
    Om voor doorzichtigheid en doeltreffende controle te zorgen, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 994/98, dient een model te worden vastgesteld dat de lidstaten moeten volgen wanneer zij de Commissie met het oog op bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de beknopte informatie verstrekken die vereist is telkens wanneer krachtens deze verordening een steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of zonder toepassing van een dergelijke regeling individuele steun wordt verleend. Om dezelfde redenen dienen regels te worden vastgesteld betreffende de dossiers die de lidstaten over de krachtens deze verordening vrijgestelde steun moeten aanleggen. De Commissie dient vast te stellen aan welke voorwaarden het jaarlijkse verslag dat de lidstaten bij de Commissie moeten indienen, moet voldoen, waaronder, nu de noodzakelijke technologie op ruime schaal beschikbaar is, de voorwaarde dat de informatie in elektronische vorm wordt ingediend.
  • (19) 
    Gezien de ervaring van de Commissie en met name de regelmaat waarmee het over het algemeen noodzakelijk is het staatssteunbeleid te herzien, dient de geldigheidsduur van deze verordening te worden beperkt. Ingeval de geldigheidsduur van deze verordening mocht verstrijken zonder dat zij is verlengd, dienen steunregelingen die krachtens deze verordening reeds zijn vrijgesteld, nog zes maanden vrijgesteld te blijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op steun in alle sectoren, met inbegrip van de werkzaamheden die verband houden met de productie, verwerking en verhandeling van de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    "steun" of "steunmaatregel": elke maatregel die aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag voldoet;
  • b) 
    "kleine of middelgrote onderneming": een onderneming als omschreven in bijlage I;
  • c) 
    "grote onderneming": een onderneming die niet onder de definitie van kleine of middelgrote onderneming in bijlage I valt;
  • d) 
    "specifieke opleiding": een opleiding die bestaat in onderricht dat direct en hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, en door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of andere werkgebieden overdraagbaar zijn;
  • e) 
    "algemene opleiding": een opleiding, die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werkgever wordt verbeterd. Een opleiding is "algemeen" wanneer zij bijvoorbeeld
  • door verschillende onafhankelijke ondernemingen gezamenlijk wordt georganiseerd of ten goede kan komen aan werknemers van verschillende ondernemingen; dan wel
  • wanneer zij wordt erkend, gecertificeerd of gehomologeerd door een overheidsorgaan of -lichaam of door een ander lichaam of orgaan waaraan een lidstaat of de Gemeenschap de bevoegdheid daartoe heeft toegekend;
  • f) 
    "steunintensiteit": het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten van het project. Alle cijfers die worden gebruikt, zijn cijfers vóór aftrek van de directe belastingen. Wordt steun in een andere vorm dan een subsidie verleend, dan is het steunbedrag het subsidie-equivalent van de steun. Van steun die in termijnen wordt uitgekeerd, wordt door discontering de waarde op het ogenblik van de verlening ervan berekend. De rentevoet die voor de discontering en voor de berekening van het steunbedrag bij een zachte lening wordt gehanteerd, is de referentierentevoet die geldt op het ogenblik waarop de steun wordt verleend.
  • g) 
    "benadeelde werknemer":
  • personen jonger dan 25 jaar die nog niet hun eerste reguliere betaalde betrekking hebben gevonden, zulks gedurende de eerste zes maanden na hun indienstneming;
  • personen met ernstige handicaps van fysieke, mentale of psychologische aard en die toch in staat zijn om de arbeidsmarkt te betreden;
  • migrerende werknemers die in de Gemeenschap verhuizen of zijn verhuisd of die ingezetene van de Gemeenschap worden om er te werken en die een beroeps- en/of talenopleiding behoeven;
  • personen die de arbeidsmarkt opnieuw wensen te betreden na een onderbreking van minstens drie jaar, inzonderheid personen die hun baan hebben opgegeven omdat beroepsleven en gezinsleven moeilijk verenigbaar waren, zulks gedurende de eerste zes maanden na hun indienstneming;
  • personen ouder dan 45 jaar die geen diploma van hoger middelbaar onderwijs of een gelijkwaardig diploma hebben behaald;
  • langdurig werklozen, meer bepaald personen die gedurende twaalf maanden onafgebroken werkloos zijn geweest, zulks gedurende de eerste zes maanden na hun indienstneming.

Artikel 3

Voorwaarden voor vrijstelling

  • 1. 
    Individuele steunmaatregelen die buiten een regeling vallen en aan alle voorwaarden van deze verordening voldoen, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien zij een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening bevatten, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • 2. 
    Steunregelingen die aan alle voorwaarden van deze verordening voldoen, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, indien
  • a) 
    alle steun die op grond van een dergelijke regeling kan worden verleend, aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet,
  • b) 
    de regeling een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening bevat, onder vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • 3. 
    Op grond van de in lid 2 bedoelde regelingen verleende steun is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, op voorwaarde dat de verleende steun onmiddellijk aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet.

Artikel 4

Vrijgestelde opleidingssteun

  • 1. 
    Steunregelingen en individuele steunmaatregelen ten behoeve van opleiding moeten aan de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden voldoen.
  • 2. 
    Wanneer de steun voor specifieke opleiding wordt verleend, bedraagt de steunintensiteit hoogstens 25 % voor grote ondernemingen en 35 % voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Deze steunintensiteiten worden verhoogd met 5 procentpunten voor ondernemingen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag voor regionale steun in aanmerking komen, en met 10 procentpunten voor ondernemingen in streken die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag voor regionale steun in aanmerking komen.

  • 3. 
    Wanneer de steun voor algemene opleiding wordt verleend, mag de steunintensiteit niet meer bedragen dan 50 % voor grote ondernemingen en 70 % voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Deze steunintensiteiten worden verhoogd met 5 procentpunten voor ondernemingen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag voor regionale steun in aanmerking komen, en met 10 procentpunten voor de ondernemingen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag voor regionale steun in aanmerking komen.

  • 4. 
    De in de leden 2 en 3 genoemde maximumintensiteiten worden met 10 procentpunten verhoogd indien het een opleiding voor benadeelde werknemers betreft.
  • 5. 
    Ingeval het steunproject zowel componenten van specifieke opleiding als componenten van algemene opleiding omvat die voor de berekening van de steunintensiteit niet van elkaar kunnen worden gescheiden, of ingeval het specifieke dan wel algemene karakter van het project inzake opleidingssteun niet kan worden aangetoond, zijn de steunintensiteiten die overeenkomstig lid 2 voor specifieke opleiding gelden, van toepassing.
  • 6. 
    Wanneer de steun in de sector zeevervoer wordt verleend, mag de steunintensiteit 100 % bedragen ongeacht of het specifieke dan wel algemene opleiding betreft, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • a) 
    degene die de opleiding volgt, mag niet tot de actieve bemanning behoren; en
  • b) 
    de opleiding moet plaatsvinden aan boord van een schip dat in de Gemeenschap is geregistreerd.
  • 7. 
    De in aanmerking komende kosten van een project inzake opleidingskosten zijn:
  • a) 
    de personeelskosten van de opleiders;
  • b) 
    de verplaatsingskosten van de opleiders en degenen die de opleiding volgen;
  • c) 
    andere lopende uitgaven voor materiaal en benodigdheden;
  • d) 
    de afschrijving van werktuigen en uitrusting, in de mate waarin deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;
  • e) 
    de kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject;
  • f) 
    de personeelskosten van degenen die de opleiding volgen, ten belope van ten hoogste het totaal van de overige, in de punten a) tot en met e) bedoelde, in aanmerking komende kosten. Er mag slechts rekening worden gehouden met de uren die de deelnemers aan de opleiding daadwerkelijk daaraan besteden, onder aftrek van de door hen gewerkte of daarmee gelijkgestelde uren.

De in aanmerking komende kosten moeten met bewijsstukken worden gestaafd en moeten overzichtelijk en gespecificeerd zijn.

Artikel 5

Individuele verlening van aanzienlijke steun

De vrijstelling geldt niet, wanneer het bedrag dat voor één enkel opleidingsproject aan één onderneming wordt verleend meer dan 1 miljoen EUR bedraagt.

Artikel 6

Cumulering

  • 1. 
    De in de artikelen 4 en 5 vastgestelde steunplafonds zijn van toepassing ongeacht of de bijstand voor het project volledig met staatsmiddelen dan wel gedeeltelijk door de Gemeenschap wordt bekostigd.
  • 2. 
    Steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld, mag niet worden gecumuleerd met enige andere staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, noch met andere bijdragen van de Gemeenschap, met betrekking tot dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger is dan in deze verordening is vastgesteld.

Artikel 7

Doorzichtigheid en controle

  • 1. 
    Wanneer een krachtens deze verordening vrijgestelde steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of wanneer zonder toepassing van een steunregeling een krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steunmaatregel wordt genomen, zendt de betrokken lidstaat de Commissie binnen 20 werkdagen, ter bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en volgens het in bijlage II vastgestelde model, een samenvatting van de informatie betreffende deze steunregeling of individuele steunmaatregel toe.
  • 2. 
    De lidstaten leggen gedetailleerde dossiers aan van de krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen, de op grond van deze regelingen verleende individuele steun en de krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steunmaatregelen die zonder toepassing van een bestaande steunregeling worden genomen. Deze dossiers bevatten alle informatie die noodzakelijk is om te kunnen nagaan of aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling is voldaan. De lidstaten bewaren een dossier betreffende een individuele steunregeling gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van verlening van de steun, en een dossier betreffende een steunregeling gedurende tien jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening op grond van deze regeling. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen 20 werkdagen, of binnen de langere termijn die de Commissie in haar verzoek vaststelt, alle informatie die de Commissie nodig acht om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan.
  • 3. 
    De lidstaten stellen voor elk kalenderjaar of gedeelte van een kalenderjaar tijdens hetwelk deze verordening van kracht is, in de in bijlage III vastgestelde vorm alsook in elektronische vorm, een verslag over de toepassing van deze verordening op. De lidstaten verstrekken de Commissie dit verslag uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de periode waarop het betrekking heeft.

Artikel 8

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij blijft van kracht tot en met 31 december 2006.

  • 2. 
    Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven op grond van deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 januari 2001.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
  • (2) 
    PB C 89 van 28.3.2000, blz. 8.
  • (3) 
    PB C 343 van 11.11.1998, blz. 10.
  • (4) 
    PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.
  • (5) 
    PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4.

BIJLAGE I

Definitie van kleine en middelgrote ondernemingen

(Uittreksel uit Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4))

"Artikel 1

  • 1. 
    De kleine en middelgrote ondernemingen, hierna 'KMO's' genoemd, worden omschreven als ondernemingen:
  • met minder dan 250 werknemers,
  • en waarvan
  • ofwel de jaaromzet 40 miljoen EUR niet overschrijdt,
  • ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen EUR niet overschrijdt en
  • die het zelfstandigheidscriterium in acht nemen zoals dit in lid 3 is omschreven.
  • 2. 
    Indien het noodzakelijk is tussen een kleine en een middelgrote onderneming te onderscheiden, wordt de 'kleine onderneming' omschreven als een onderneming:
  • met minder dan 50 werknemers,
  • en waarvan
  • ofwel de jaaromzet 7 miljoen EUR niet overschrijdt,
  • ofwel het jaarlijkse balanstotaal 5 miljoen EUR niet overschrijdt en
  • die het zelfstandigheidscriterium in acht neemt zoals dit in lid 3 is omschreven.
  • 3. 
    Als 'zelfstandig' wordt beschouwd de onderneming die niet voor 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de KMO of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden. Deze drempelwaarde mag in twee gevallen worden overschreden:
  • indien de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, van ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;
  • indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is te weten in wiens handen het is, en de onderneming verklaart dat zij redelijkerwijs mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van de KMO of van de kleine onderneming, naar gelang van het geval, beantwoorden.
  • 4. 
    Bij de berekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde drempelwaarden dienen bijgevolg de relevante cijfers voor de begunstigde onderneming en die voor alle ondernemingen waarvan zij rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen heeft, te worden samengeteld.
  • 5. 
    Ingeval een onderscheid moet worden gemaakt tussen micro-ondernemingen en andere KMO's, worden micro-ondernemingen gedefinieerd als ondernemingen met minder dan tien werknemers.
  • 6. 
    Indien ondernemingen op de balansdatum boven of onder de aangegeven werknemersdrempels of financiële maxima blijven, verkrijgen, respectievelijk verliezen, zij de hoedanigheid van 'KMO', 'middelgrote onderneming', 'kleine onderneming' of 'micro-onderneming' eerst indien die omstandigheid zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet.
  • 7. 
    Het aantal werknemers komt overeen met het aantal jaararbeidseenheden (JAE), zijnde het aantal gedurende een jaar voltijds werkende werknemers, waarbij deeltijdwerkers en seizoenarbeiders in fracties van JAE worden uitgedrukt. Het in aanmerking te nemen referentiejaar is het laatste afgesloten boekjaar.
  • 8. 
    De voor de omzet en het balanstotaal te hanteren drempels zijn die welke betrekking hebben op het laatste afgesloten boekjaar van twaalf maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, dienen de in aanmerking te nemen bedragen te worden bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting."

BIJLAGE II

>PIC FILE= "L_2001010NL.002602.EPS">

>PIC FILE= "L_2001010NL.002701.EPS">

BIJLAGE III

Vorm van het bij de Commissie in te dienen periodieke verslag

Model van het jaarlijkse verslag over steunregelingen die krachtens een op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde groepsvrijstellingsverordening zijn vrijgesteld

De lidstaten zijn verplicht van onderstaand model gebruik te maken om hun rapporteringsverplichtingen ten aanzien van de Commissie uit hoofde van op grond van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen na te komen.

De verslagen moeten ook in elektronische vorm worden ingediend.

Informatie vereist voor alle steunregelingen die krachtens op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde groepsvrijstellingsverordeningen zijn vrijgesteld

  • 1. 
    Benaming van de steunregeling
  • 2. 
    Toepasselijke vrijstellingsverordening van de Commissie
  • 3. 
    Uitgaven

Voor elke vorm van steun waarin een regeling of een individuele steunverlening voorziet (bv. subsidie, zachte lening, enz.), moeten afzonderlijke cijfers worden opgegeven. De cijfers moeten in euro of in voorkomend geval in de nationale valuta worden uitgedrukt. In het geval van belastingfaciliteiten moeten de jaarlijks gederfde fiscale inkomsten worden opgegeven. Wanneer geen nauwkeurige cijfers voorhanden zijn, mogen de gederfde inkomsten worden geschat.

De cijfers betreffende de uitgaven moeten op de volgende basis worden opgegeven:

Vermeld voor het beschouwde jaar, voor elke vorm van steun waarin de regeling voorziet (bv. subsidie, zachte lening, waarborg, enz.), afzonderlijk:

3.1. Voor nieuwe gesteunde projecten: de vastgelegde bedragen, de (geschatte) gederfde fiscale of andere inkomsten, gegevens betreffende de waarborgen, enz. In het geval van waarborgregelingen dient het totaalbedrag van de nieuwe verleende waarborgen te worden opgegeven.

3.2. Voor nieuwe en lopende projecten: de daadwerkelijk uitgekeerde bedragen, de (geschatte) gederfde fiscale of andere inkomsten, gegevens betreffende de waarborgen, enz. In het geval van waarborgregelingen dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: het totaalbedrag van de nog geldende waarborgen, de ontvangen premies, de terugontvangen bedragen, de uit hoofde van de waarborg uitgekeerde bedragen, het resultaat van de werking van de regeling gedurende het beschouwde jaar.

3.3. Aantal nieuwe gesteunde projecten.

3.4. (In voorkomend geval) geschat totaal aantal dankzij nieuwe projecten geschapen of behouden arbeidsplaatsen.

3.5. Geschat totaalbedrag van de door nieuwe projecten gesteunde investeringen.

3.6. Regionale uitsplitsing van de onder 3.1 bedoelde bedragen, hetzij volgens regio's als omschreven op NUTS-niveau 2(1) of lager, hetzij volgens onder artikel 87, lid 3, onder a), vallende regio's, onder artikel 87, lid 3, onder c), vallende regio's en niet-gesteunde regio's.

3.7. Sectorale uitsplitsing van de onder 3.1 bedoelde bedragen volgens de sectoren waarin de begunstigden werkzaam zijn (indien het om meerdere sectoren gaat, vermeld dan het aandeel van elke sector):

  • Landbouw
  • Visserij en aquacultuur
  • Kolenwinning
  • Productie

waarvan:

Staal

Scheepsbouw

Synthetische vezels

Motorvoertuigen

Andere productie (te specificeren)

  • Diensten

waarvan:

Zeevervoerdiensten

Andere vervoerdiensten

Financiële diensten

Andere diensten (te specificeren)

  • Andere sectoren (te specificeren)
  • 4. 
    Overige informatie en opmerkingen
  • (1) 
    NUTS is de in de EG voor statistische doeleinden gebruikte nomenclatuur van territoriale eenheden.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.