Verordening 2002/314 - Uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002R0314

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002R0314

Verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie van 20 februari 2002 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker

Publicatieblad Nr. L 050 van 21/02/2002 blz. 0040 - 0046

Verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie

van 20 februari 2002

houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker(1), en met name op artikel 13, lid 3, artikel 14, lid 4, artikel 15, lid 8, artikel 16, lid 5, artikel 18, lid 5, en artikel 41, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Onlangs zijn, door de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1260/2001, in de gemeenschappelijke marktordening voor suiker wijzigingen voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006 aangebracht, waardoor bepaalde aanpassingen van de bestaande uitvoeringsmaatregelen betreffende de quotaregeling noodzakelijk zijn. Voorts is Verordening (EEG) nr. 1443/82 van de Commissie van 8 juni 1982 houdende uitvoeringsbepalingen voor de quotaregeling in de sector suiker(2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 392/94(3), herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd, zodat het aanbeveling verdient de bepalingen ervan duidelijkheidshalve tot een nieuwe verordening om te werken.
  • (2) 
    Voor de toepassing van de quotaregeling in de sector suiker is een nauwkeurige omschrijving noodzakelijk van het begrip productie van suiker, isoglucose of inulinestroop van een onderneming, alsmede van het begrip interne consumptie van de Gemeenschap. Daartoe moet als productie van een onderneming worden beschouwd het totaal van de hoeveelheden witte suiker, ruwe suiker, invertsuiker en stroop of, naar gelang van het geval, isoglucose of inulinestroop die werkelijk door de betrokken onderneming zijn geproduceerd. De mogelijkheid om een deel van de productie van een onderneming toe te rekenen aan een andere onderneming die suiker in het kader van een loonwerkovereenkomst heeft laten produceren, dient tot specifieke gevallen te worden beperkt. Onverminderd bepalingen inzake overmacht, dienen deze gevallen op een zodanige wijze te worden vastgesteld dat financiële consequenties voor de sector suiker worden voorkomen.
  • (3) 
    Om tot een harmonische en doeltreffende toepassing van de quotaregeling in de Gemeenschap te komen, dient zowel voor sacharosestroop als voor isoglucose en inulinestroop de methode voor de constatering van de productie te worden bepaald.
  • (4) 
    De productie van isoglucose is geheel voltooid zodra de glucose of de polymeren ervan het zogenoemde isomerisatieproces heeft of hebben ondergaan. Bijgevolg, en met het oog op uitsluiting van elke willekeur bij de keuze van het tijdstip voor de constatering van de productie, moet die constatering plaatsvinden onmiddellijk na afloop van het isomerisatieproces en vóór enigerlei bewerking tot scheiding van de componenten glucose en fructose of enigerlei bewerking tot vermenging. Om deze controle zo doeltreffend mogelijk te maken, is het dienstig te bepalen dat elke isoglucosefabrikant in de Gemeenschap bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat aangifte moet doen van elke installatie die door hem voor de genoemde isomerisatie kan worden gebruikt.
  • (5) 
    Over het algemeen ontstaat het product inulinestroop zodra de inuline of de oligofructoses ervan het zogeheten proces van hydrolyse en eerste verdamping hebben ondergaan. Daarom dient de constatering van de productie te gebeuren onmiddellijk na de hydrolyse en de eerste verdamping en voordat enige scheiding van de bestanddelen glucose en fructose of enige vermenging is verricht.
  • (6) 
    Om het de lidstaten mogelijk te maken de productie van inulinestroop op een correcte en eenduidige wijze te constateren, dient op basis van met name de opgedane ervaring te worden gepreciseerd dat voor deze constatering inulinestroop met een fructosegehalte van 80 % als referentie moet worden genomen en voor de omrekening in suiker/isoglucose-equivalent de coëfficiënt 1,9 moet worden gebruikt.
  • (7) 
    De in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde productieheffingen kunnen pas na afloop van het verkoopseizoen worden berekend omdat de verbintenissen voor de uitvoer van suiker voor een belangrijk deel in de tweede helft van het verkoopseizoen worden aangegaan en de voor die berekening benodigde gegevens dus dan pas beschikbaar zijn. Derhalve is het, om de financiële verantwoordelijkheid van de producenten zo vroeg mogelijk tot haar recht te laten komen, dienstig te bepalen dat geruime tijd vóór het einde van het verkoopseizoen voorschotten op de heffingen moeten worden betaald die zijn berekend aan de hand van ramingen. Aangezien het overgrote deel van de productie van B-isoglucose doorgaans pas in de laatste maanden van het verkoopseizoen plaatsvindt, is het passend om voor het voorschot voor dit product slechts uit te gaan van de basisproductieheffing, toegepast ten aanzien van de productie van isoglucose vóór 1 maart van het betrokken verkoopseizoen. De vaststelling van de heffingsbedragen, en dus ook de inning ervan, mag pas gebeuren wanneer zo exact mogelijke gegevens, vooral over de consumptie, bekend zijn.
  • (8) 
    Er moeten regels worden vastgesteld voor de betaling van een prijstoeslag voor de suikerbieten in het geval dat de productieheffingen lager zijn dan de maximumbedragen ervan, en voorts moet worden voorzien in een extra betaling met inachtneming van met name de periode tussen de datum van betaling van de bieten en de datum waarop de fabrikant de productieheffingen betaalt.
  • (9) 
    Met het oog op een goed beheer van de quotaregeling dienen de termijnen te worden vastgesteld die nodig zijn voor de constatering van de productie en voor de mededeling van de desbetreffende gegevens, en bepaald dient te worden dat de lidstaten zo nodig passende controlemaatregelen nemen.
  • (10) 
    Door de afschaffing van het vereveningsstelsel voor de opslagkosten in de sector suiker met ingang van 1 juli 2001 zijn de statistische gegevens over de in de Gemeenschap opgeslagen en afgezette hoeveelheden suiker niet langer beschikbaar. Wegens het belang van deze statistische gegevens voor een goed beheer van de quotaregeling, en vooral voor de bepaling van de maandelijkse consumptie van suiker en voor de opstelling van de voorzieningsbalansen, dient te worden bepaald dat de suikerproducerende ondernemingen en de suikerraffinaderijen in de Gemeenschap de maandelijkse gegevens over de opgeslagen en de afgezette hoeveelheden suiker verder ter beschikking van de Commissie moeten stellen.
  • (11) 
    Een van de kenmerken van de organisatie van de sector suiker is dat de betrekkingen tussen de suikerfabrikanten en de bietentelers, vooral voor de aangelegenheden inzake de levering en de betaling van de bieten, doorgaans zijn geregeld in een sectorale overeenkomst die is gesloten binnen het kader dat in de communautaire regeling is vastgesteld. In deze sectorale overeenkomsten kunnen bepalingen zijn opgenomen om rekening te houden met de specifieke situatie in de regio waarvoor zij gelden. Derhalve dient, ten aanzien van de aan de fabrikanten geboden mogelijkheid om de bietentelers te doen bijdragen in de aanvullende heffing, te worden bepaald dat de regels betreffende die bijdrage door middel van sectorale overeenkomsten kunnen worden vastgesteld binnen het in artikel 16, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 aangegeven kader.
  • (12) 
    De isoglucoseproducerende ondernemingen mogen, in tegenstelling tot de suikerproducerende ondernemingen, die van de productie van suikerbieten of suikerriet afhankelijk zijn, geen overdracht van productie naar het volgende verkoopseizoen toepassen.
  • (13) 
    Het gehele verkoopseizoen door wordt permanent isoglucose geproduceerd om snel en zonder onderbreking de schommelingen van de vraag, die aan het einde en het begin van het verkoopseizoen het grootst is, te kunnen opvangen. De geproduceerde isoglucose kan evenwel moeilijk in voldoende hoeveelheden worden opgeslagen om aan die pieken in de vraag te voldoen, omdat langdurige opslag de onontbeerlijke steriliteit van het product in gevaar kan brengen. Onder deze omstandigheden moeten de isoglucoseproducerende ondernemingen hun productie aan het einde van het verkoopseizoen onderbreken, omdat zij anders C-isoglucose produceren, die niet op de interne markt van de Gemeenschap mag worden afgezet. Gezien deze voor de isoglucoseproducerende ondernemingen nadelige situatie, moet op het gebied van de maandelijkse constatering van de isoglucoseproductie worden gezorgd voor enige flexibiliteit, die evenwel beperkt dient te blijven om te voorkomen dat een automatisch gebruik van die flexibiliteit leidt tot een verkapte overdrachtregeling, en zo tot een indirecte verhoging van de productiequota van de betrokken ondernemingen.
  • (14) 
    In het kader van het functioneren van de quotaregeling kunnen zich vertragingen voordoen in de inning van de productieheffingen. Met het oog op een geharmoniseerde en tijdige invordering dienen regels voor de bepaling en de inning van de bedragen van de heffingen te worden vastgesteld.
  • (15) 
    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt onder suikerproductie verstaan de totale, in witte suiker uitgedrukte hoeveelheid:
  • a) 
    witte suiker;
  • b) 
    ruwe suiker;
  • c) 
    invertsuiker;
  • d) 
    tot een van de volgende categorieën behorende stroop, hierna "stroop" te noemen:
  • sacharosestroop en invertsuikerstroop die zijn vervaardigd van suikerbieten en een zuiverheid van ten minste 70 % hebben,
  • sacharosestroop en invertsuikerstroop die zijn vervaardigd van suikerriet en een zuiverheid van ten minste 75 % hebben.
  • 2. 
    Van de berekening van de in lid 1 bedoelde hoeveelheid worden uitgesloten:
  • a) 
    de hoeveelheid witte suiker vervaardigd van ruwe suiker of stroop welke niet werd geproduceerd in de onderneming die deze witte suiker heeft vervaardigd;
  • b) 
    de hoeveelheid witte suiker vervaardigd van ruwe suiker, stroop of suikerveegsel die of dat niet gedurende hetzelfde verkoopseizoen werd geproduceerd als deze witte suiker;
  • c) 
    de hoeveelheid ruwe suiker vervaardigd van stroop welke niet werd geproduceerd in de onderneming die deze ruwe suiker heeft vervaardigd;
  • d) 
    de hoeveelheid ruwe suiker vervaardigd van stroop welke niet gedurende hetzelfde verkoopseizoen werd geproduceerd als deze ruwe suiker;
  • e) 
    de hoeveelheid ruwe suiker die gedurende het betrokken verkoopseizoen in de onderneming die deze ruwe suiker heeft vervaardigd, tot witte suiker werd verwerkt;
  • f) 
    de hoeveelheid invertsuiker en stroop welke tot alcohol of rum werd verwerkt;
  • g) 
    de hoeveelheid stroop welke gedurende het betrokken verkoopseizoen in de onderneming die deze stroop heeft vervaardigd, tot suiker of invertsuiker werd verwerkt;
  • h) 
    de hoeveelheid als boterhambeleg te gebruiken stroop en tot "Rinse appelstroop" te verwerken stroop;
  • i) 
    de hoeveelheid suiker, invertsuiker en stroop, geproduceerd in het kader van de regeling veredelingsverkeer;
  • j) 
    de hoeveelheid invertsuiker vervaardigd van stroop welke niet werd geproduceerd in de onderneming die deze invertsuiker heeft vervaardigd;
  • k) 
    de hoeveelheid invertsuiker vervaardigd van stroop welke niet gedurende hetzelfde verkoopseizoen werd geproduceerd als deze invertsuiker.
  • 3. 
    De productie wordt als volgt in witte suiker uitgedrukt:
  • a) 
    wanneer het om witte suiker gaat, zonder rekening te houden met de kwaliteitsverschillen;
  • b) 
    wanneer het om ruwe suiker gaat, op basis van het rendement bepaald overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1260/2001;
  • c) 
    wanneer het om invertsuiker gaat, door de productie daarvan met de coëfficiënt 1 te vermenigvuldigen;
  • d) 
    wanneer het gaat om stroop welke als tussenproduct moet worden beschouwd, aan de hand van het overeenkomstig lid 5 vastgestelde gehalte aan winbare suiker;
  • e) 
    wanneer het gaat om stroop welke niet als tussenproduct moet worden beschouwd, aan de hand van het suikergehalte dat wordt uitgedrukt in sacharose overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie(4).
  • 4. 
    Suikerveegsel afkomstig van een vorig verkoopseizoen wordt in witte suiker uitgedrukt aan de hand van het sacharosegehalte.
  • 5. 
    De zuiverheid van de stroop wordt berekend door het gehalte aan alle soorten suiker te delen door het gehalte aan droge stof.

Het gehalte aan winbare suiker wordt berekend door op het getal van de polarisatiegraad van de betrokken stroop in mindering te brengen het resultaat van de vermenigvuldiging van de coëfficiënt 1,70 met het verschil tussen het getal van het gehalte aan droge stof en het getal van de polarisatiegraad van deze stroop. Het gehalte aan droge stof wordt bepaald volgens de areometrische methode.

Voor eenzelfde verkoopseizoen in zijn geheel kan het gehalte aan winbare suiker evenwel aan de hand van het werkelijke rendement van de stroop worden bepaald.

Artikel 2

  • 1. 
    Voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt onder isoglucoseproductie verstaan de hoeveelheid product vervaardigd van glucose of polymeren hiervan met een gehalte in gewicht in droge toestand van ten minste 10 % fructose, ongeacht het fructosegehalte boven deze limiet, uitgedrukt in droge stof en geconstateerd overeenkomstig lid 2.
  • 2. 
    De productie van isoglucose wordt onmiddellijk na afloop van het isomerisatieproces en vóór enigerlei bewerking tot scheiding van zijn componenten glucose en fructose of tot vermenging geconstateerd aan de hand van fysische meting van het volume van het product tel quel en bepaling van het gehalte aan droge stof volgens de refractiemethode.
  • 3. 
    Elke fabrikant van isoglucose dient onverwijld elke installatie aan te geven die door hem kan worden gebruikt voor de isomerisatie van glucose of polymeren hiervan.

Deze aangifte wordt ingediend bij de lidstaat op het grondgebied waarvan de genoemde installatie zich bevindt. Deze lidstaat mag dienaangaande van belanghebbende alle aanvullende inlichtingen eisen.

Artikel 3

  • 1. 
    Voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt onder inulinestroopproductie verstaan de hoeveelheid product verkregen na hydrolyse van inuline of oligofructoses met, in droge toestand, ten minste 10 gewichtspercenten fructose in vrije vorm of in de vorm van sacharose, ongeacht het fructosegehalte boven deze limiet, uitgedrukt in suiker/isoglucose-equivalent in droge stof en voor elke inulinestroopproducerende onderneming geconstateerd overeenkomstig lid 2.
  • 2. 
    De productie van inulinestroop wordt geconstateerd door uitvoering van alle navolgende verrichtingen:
  • a) 
    fysische meting van het volume van het product tel quel onmiddellijk na afloop van de eerste verdamping na elke hydrolyse en vóór enigerlei bewerking tot scheiding van zijn componenten glucose en fructose of tot vermenging;
  • b) 
    bepaling van het drogestofgehalte door refractometrie en meting van het fructosegehalte in gewicht in droge toestand, op basis van een dagelijkse representatieve bemonstering;
  • c) 
    omrekening van het fructosegehalte tot 80 gewichtspercenten in droge toestand door toepassing, op de vastgestelde hoeveelheid droge stof, van de coëfficiënt die de verhouding weergeeft tussen het gemeten fructosegehalte van de bedoelde hoeveelheid stroop en 80 %;
  • d) 
    omrekening in suiker/isoglucose-equivalent door vermenigvuldiging met de coëfficiënt 1,9.

Artikel 4

  • 1. 
    De lidstaten bepalen jaarlijks, vóór 15 februari, voor elke op hun grondgebied gevestigde onderneming de voorlopige productie van suiker en inulinestroop van het lopende verkoopseizoen.

Voor de Franse departementen Guadeloupe en Martinique wordt deze productie bepaald vóór 15 mei van elk jaar.

  • 2. 
    Elke isoglucoseproducerende onderneming moet vóór de vijftiende van elke maand de lidstaat op het grondgebied waarvan de productie heeft plaatsgevonden, de in de voorafgaande kalendermaand werkelijk geproduceerde hoeveelheden, uitgedrukt in droge stof, meedelen.

Op basis van deze mededelingen bepalen de lidstaten voor elke maand, uiterlijk op de vijftiende van de tweede daaropvolgende maand, de isoglucoseproductie van elke betrokken onderneming.

Voor de bepaling van de in de tweede alinea bedoelde productie wordt geen rekening gehouden met de hoeveelheden isoglucose die in het kader van de regeling actieve veredeling zijn geproduceerd.

  • 3. 
    In afwijking van lid 2, eerste en tweede alinea, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat voor een isoglucoseproducerende onderneming, op een naar behoren gemotiveerd voorafgaand schriftelijk verzoek van de onderneming, besluiten:
  • a) 
    hetzij de productie van de maanden mei en juni van een verkoopseizoen samen te voegen met het oog op boeking voor het betrokken verkoopseizoen;
  • b) 
    hetzij de hele productie van de maand juni van een verkoopseizoen of een deel van die productie te voegen bij de productie van de maand juli van het daaropvolgende verkoopseizoen met het oog op boeking voor laatstgenoemd verkoopseizoen. In het verzoek tot samenvoeging moet op zijn minst worden vermeld welke geproduceerde hoeveelheid van de maand juni bij die van de maand juli moet worden gevoegd. Deze hoeveelheid mag niet meer dan 7 % bedragen van de som van het A- en het B-quotum van de betrokken onderneming voor het verkoopseizoen waarin de aanvraag tot samenvoeging wordt ingediend. De aldus door samenvoeging berekende hoeveelheid wordt beschouwd als eerste productie voor de quota van de betrokken onderneming.

De lidstaat beoordeelt de motivering van het verzoek, rekening houdend met de productiesituatie van de onderneming en met de vraag op de markt, met name in het licht van de quota en de productieheffingen. Voor een onderneming kan de lidstaat voor een bepaald verkoopseizoen slechts één van de in de eerste alinea bedoelde methoden van samenvoeging toepassen.

Nadat de lidstaat het verzoek heeft goedgekeurd, doet de betrokken isoglucoseproducerende onderneming de lidstaat vóór de daaropvolgende 15 juli in het in de eerste alinea, onder a), bedoelde geval en vóór de daaropvolgende 15 augustus in het in de eerste alinea, onder b), bedoelde geval mededeling van de in de betrokken periode van twee maanden werkelijk geproduceerde hoeveelheden, uitgedrukt in droge stof, in voorkomend geval rekening houdend met de bij te voegen hoeveelheid zoals bedoeld in de eerste alinea, onder b).

De lidstaat bepaalt op basis van deze mededelingen de uit de samenvoeging resulterende isoglucoseproductie van de betrokken onderneming in de betrokken twee maanden die overeenkomstig het bepaalde in de eerste alinea, onder a), respectievelijk b), tot de productie van het desbetreffende verkoopseizoen moet worden gerekend. Hij deelt die productie aan de Commissie mee.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder b), geldt niet voor het laatste in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 genoemde verkoopseizoen.

  • 4. 
    Vóór 15 september van elk jaar bepalen de lidstaten voor het voorafgaande verkoopseizoen voor elke op hun grondgebied gelegen onderneming de definitieve productie van suiker, isoglucose en inulinestroop.
  • 5. 
    Indien na de bepaling van de definitieve productie van de in lid 4 bedoelde suiker nog verschillen ten opzichte van dat productiecijfer worden geconstateerd, wordt met deze verschillen rekening gehouden bij de bepaling van de definitieve productie van het verkoopseizoen waarin die verschillen zijn geconstateerd.
  • 6. 
    Elke suikerproducerende onderneming doet de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan haar productie plaatsvindt, of het voor interventie op de markt voor het betrokken product bevoegde bureau van de betrokken lidstaat vóór de vijfentwintigste van elke maand, met vermelding van de hoeveelheden die haar eigendom zijn, respectievelijk dit niet zijn, mededeling van:
  • a) 
    de hoeveelheden suiker, uitgedrukt in witte suiker, die aan het eind van de voorgaande kalendermaand in de tot haar beschikking staande installaties waren opgeslagen;
  • b) 
    de hoeveelheden suiker, uitgedrukt in witte suiker, die in de voorgaande kalendermaand uit de tot haar beschikking staande installaties zijn uitgeslagen.

In die mededeling worden de hoeveelheden uitgesplitst in de binnen de A- en B-quota geproduceerde suiker, de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 overgedragen suiker en de C-suiker.

Het bureau of de instantie zoals bedoeld in de eerste alinea, kan verlangen dat aanvullende gegevens worden meegedeeld over de in het bezit van de onderneming zijnde voorraden en over de producten die haar installaties hebben verlaten.

  • 7. 
    Elke raffinaderij van ruwe suiker doet de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan haar raffinageactiviteiten plaatsvinden, of het voor interventie op de markt voor het betrokken product bevoegde bureau van de betrokken lidstaat vóór de vijfentwintigste van elke maand, met vermelding van de hoeveelheden die haar eigendom zijn, respectievelijk dit niet zijn, mededeling van:
  • a) 
    de hoeveelheden suiker, uitgedrukt in witte suiker, die aan het eind van de voorgaande kalendermaand in de tot haar beschikking staande installaties waren opgeslagen;
  • b) 
    de hoeveelheden suiker, uitgedrukt in witte suiker, die in de voorgaande kalendermaand uit de tot haar beschikking staande installaties zijn uitgeslagen.

In die mededeling moeten de onder de betrokken regeling veredelingsverkeer vallende hoeveelheden afzonderlijk worden vermeld.

Het bureau of de instantie zoals bedoeld in de eerste alinea, kan verlangen dat aanvullende gegevens worden meegedeeld over de in het bezit van de raffinaderij zijnde voorraden en over de producten die de installaties hebben verlaten.

Artikel 5

  • 1. 
    Onder voorbehoud van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel wordt voor de toepassing van de artikelen 13 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 1260/2001 onder suikerproductie of isoglucoseproductie van een onderneming verstaan de hoeveelheid suiker of isoglucose die door deze onderneming werkelijk is geproduceerd.
  • 2. 
    De totale suikerproductie van een onderneming voor een verkoopseizoen is de in lid 1 bedoelde productie, vermeerderd met de naar dat verkoopseizoen overgedragen hoeveelheid en verminderd met de naar het volgende verkoopseizoen overgedragen hoeveelheid.
  • 3. 
    De hoeveelheid suiker die in het kader van een loonwerkovereenkomst door een suikerproducerende onderneming, hierna "verwerker" genoemd, is geproduceerd voor rekening van een andere suikerproducerende onderneming, hierna "lastgever" genoemd, wordt op een schriftelijke, naar behoren ondertekende en door de betrokken twee fabrikanten tot de betrokken lidstaat gerichte aanvraag als productie van de lastgever beschouwd, indien een van de volgende voorwaarden is vervuld:
  • a) 
    de totale suikerproductie van de verwerker is kleiner dan zijn A-quotum;
  • b) 
    de totale suikerproductie van de verwerker is groter dan zijn A-quotum maar kleiner dan de som van zijn A-quotum en zijn B-quotum, terwijl de totale suikerproductie van de lastgever groter dan diens A-quotum is;
  • c) 
    de totale suikerproductie van de verwerker en van de lastgever is groter dan de som van hun respectieve A- en B-quota.
  • 4. 
    Indien de fabriek van de lastgever en die van de verwerker zich in verschillende lidstaten bevinden, moet de in lid 3 bedoelde aanvraag tot de betrokken twee lidstaten worden gericht. In dit geval plegen de betrokken lidstaten overleg over het te geven antwoord en nemen zij de nodige maatregelen om na te gaan of de in lid 3 vastgestelde voorwaarden worden nageleefd.
  • 5. 
    De door een verwerker geproduceerde hoeveelheid suiker kan volgens de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde procedure als productie van de lastgever worden beschouwd, indien de verwerking van de suikerbieten, het suikerriet of de melasse tot suiker in een andere onderneming dan die van de lastgever door een geval van overmacht noodzakelijk is.

Artikel 6

  • 1. 
    Vóór 1 april wordt voor het lopende verkoopseizoen overgegaan tot:
  • a) 
    een raming voor suiker, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1260/2001, van de basisproductieheffing en de B-heffing;
  • b) 
    de vaststelling, volgens de in artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde procedure, van de overeenkomstig artikel 7 van deze verordening bepaalde bedragen per eenheid die door de suiker-, de isoglucose- en de inulinestroopfabrikant als heffingsvoorschotten moeten worden betaald.
  • 2. 
    Vóór 15 april van het lopende verkoopseizoen bepalen de lidstaten voor elke suikerproducerende, elke isoglucoseproducerende en elke inulinestroopproducerende onderneming de voor dat verkoopseizoen te betalen heffingsvoorschotten.

Voor de Franse departementen Guadeloupe en Martinique, alsmede voor Spanje wat rietsuiker betreft, worden deze voorschotten bepaald vóór 15 augustus van het lopende verkoopseizoen.

Voor suiker en voor inulinestroop wordt het te betalen voorschot berekend door:

  • a) 
    de overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde voorlopige productie van A-suiker en A-inulinestroop en B-suiker en B-inulinestroop te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid dat voor het voorschot op de basisproductieheffing is vastgesteld;
  • b) 
    de overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde voorlopige productie van B-suiker en B-inulinestroop te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid dat voor het voorschot op de B-heffing is vastgesteld.

Voor isoglucose wordt het te betalen voorschot berekend door de in het lopende verkoopseizoen gedurende de periode van 1 juli tot het einde van de daaropvolgende maand februari verkregen productie te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid dat voor het voorschot op de basisproductieheffing voor isoglucose is vastgesteld.

  • 3. 
    De lidstaten innen deze voorschotten vóór 1 juni van het lopende verkoopseizoen.

Voor de Franse departementen Guadeloupe en Martinique, alsmede voor Spanje wat rietsuiker betreft, worden deze voorschotten vóór 1 september van het lopende verkoopseizoen geïnd.

  • 4. 
    De op grond van artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 te constateren hoeveelheid wordt bepaald op basis van de som van de volgende hoeveelheden:
  • a) 
    in de Gemeenschap afgezette, voor rechtstreekse consumptie en voor consumptie na verwerking door de verwerkende industrie bestemde hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop;
  • b) 
    gedenatureerde hoeveelheden suiker;
  • c) 
    in de vorm van verwerkte producten uit derde landen ingevoerde hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop.

Op de in de eerste alinea bedoelde som wordt in mindering gebracht de som van de in de vorm van verwerkte producten naar derde landen uitgevoerde hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop en de hoeveelheden basisproducten, uitgedrukt in witte suiker, waarvoor bewijzen voor productierestituties zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 zijn afgegeven.

  • 5. 
    Als uitvoerverbintenissen voor het lopende verkoopseizoen in de zin van artikel 15, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 worden beschouwd:
  • a) 
    alle hoeveelheden suiker die bestemd zijn voor uitvoer in ongewijzigde staat met uitvoerrestituties of -heffingen die zijn vastgesteld door middel van voor dat verkoopseizoen geopende openbare inschrijvingen;
  • b) 
    alle hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop die bestemd zijn voor uitvoer in ongewijzigde staat met periodiek vastgestelde uitvoerrestituties of -heffingen op basis van in dat verkoopseizoen afgegeven uitvoercertificaten;
  • c) 
    alle te verwachten uitvoer van suiker, isoglucose en inulinestroop in de vorm van verwerkte producten met uitvoerrestituties of -heffingen die daartoe in dat verkoopseizoen zijn vastgesteld, waarbij de betrokken hoeveelheden gelijkmatig over het hele verkoopseizoen worden verdeeld.

Voor de berekening van het verwachte gemiddelde verlies zoals bedoeld in artikel 15, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 wordt tevens rekening gehouden met de in artikel 7, lid 3, van die verordening bedoelde productierestituties voor de hoeveelheden basisproducten, uitgedrukt in witte suiker, waarvoor in de loop van het betrokken verkoopseizoen productierestitutiebewijzen zijn afgegeven.

Artikel 7

  • 1. 
    Wanneer voor suiker en inulinestroop de raming van de basisproductieheffing leidt tot een bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan 60 % van het betrokken maximumbedrag zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/2001, is het bedrag per eenheid van het voorschot gelijk aan 50 % van dat maximumbedrag.

Wanneer de raming leidt tot een bedrag dat lager is dan 60 % van het bovenbedoelde maximumbedrag, is het bedrag per eenheid van het voorschot gelijk aan 80 % van het bedrag van de raming.

  • 2. 
    Lid 1 geldt voor de bepaling van het bedrag per eenheid van het voorschot op de B-heffing voor suiker en inulinestroop, met inachtneming van het betrokken maximumbedrag zoals bedoeld in artikel 15, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.
  • 3. 
    Het voor isoglucose toe te passen bedrag per eenheid van het voorschot op de basisproductieheffing is gelijk aan 40 % van het bedrag per eenheid van de overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), van deze verordening geraamde basisproductieheffing voor suiker.

Artikel 8

  • 1. 
    Vóór 15 oktober worden, voor het voorafgaande verkoopseizoen, voor suiker, isoglucose en inulinestroop vastgesteld:
  • a) 
    de bedragen van de basisproductieheffing en van de B-heffing;
  • b) 
    in voorkomend geval, de in artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde coëfficiënt.
  • 2. 
    Voor elke suikerproducerende, elke isoglucoseproducerende en elke inulinestroopproducerende onderneming bepalen de lidstaten vóór 1 november, met inachtneming van de op grond van artikel 6 geïnde voorschotten, de afrekeningen voor de betaling van de saldi van de heffingen over het voorgaande verkoopseizoen.

De door de onderneming of door de lidstaat verschuldigde saldi zoals bedoeld in de eerste alinea, worden vóór 15 december volgende op de uiterste datum voor de bepaling ervan betaald.

  • 3. 
    Wanneer overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 een coëfficiënt wordt vastgesteld, bepalen de lidstaten voor elke suikerproducerende, elke isoglucoseproducerende en elke inulinestroopproducerende onderneming overeenkomstig dat lid 2 vóór 1 november de door de betrokken fabrikanten te betalen aanvullende heffing over het voorgaande verkoopseizoen. Deze heffing wordt tegelijk met het saldo van de productieheffingen voor dat verkoopseizoen geïnd.
  • 4. 
    Wanneer het bedrag van de door een producerende onderneming verschuldigde heffingen niet correct is bepaald, moet het door de betrokken producerende onderneming te betalen correcte bedrag of het door deze onderneming verschuldigde saldo worden bepaald binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de lidstaat zich van deze situatie bewust werd en in staat gesteld werd om het rechtens verschuldigde bedrag te berekenen.

De lidstaten innen de in de eerste alinea bedoelde bedragen binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de datum waarop die bedragen zijn bepaald.

Artikel 9

  • 1. 
    De in artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde bedragen worden tegelijk met en volgens dezelfde procedure als de in artikel 8, lid 1, van deze verordening bedoelde bedragen van de heffingen vastgesteld.
  • 2. 
    Wanneer de suikerfabrikant aan de bietenverkoper een lagere prijs heeft betaald dan de basisprijs voor de bieten, moet hij de bietenverkoper in verhouding tot dit verschil een aandeel geven in de opbrengst van de verkoop van de suiker tegen de interventieprijs.

Voor de bepaling van het bedrag dat overeenkomt met dit aandeel, houdt de suikerfabrikant rekening met:

  • a) 
    de perioden tussen de data waarop de bieten zijn betaald, en de data van de voorgeschreven betalingen wat de voorschotten op en de saldi van de productieheffingen en de aanvullende heffing betreft;
  • b) 
    de door de Europese Centrale Bank in de onder a) bedoelde perioden gehanteerde interestvoet van de basisherfinancieringsfaciliteit; voor een lidstaat die niet aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie deelneemt, is de referentie-interestvoet het door zijn centrale bank vastgestelde equivalente basistarief;
  • c) 
    het in artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde percentage;
  • d) 
    het rendement van de betrokken bieten, onverminderd artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.
  • 3. 
    De suikerfabrikant betaalt de bietenverkoper de in lid 1 bedoelde bedragen en het bedrag dat overeenkomt met het in lid 2 bedoelde aandeel, binnen vier weken na de datum waarop de in artikel 8, lid 1, bedoelde heffingen zijn vastgesteld.
  • 4. 
    Van de leden 2 en 3 kan worden afgeweken door middel van een sectorale overeenkomst.

Artikel 10

De lidstaten nemen alle vereiste maatregelen voor de instelling van de controles die nodig zijn voor de constatering van de productie van de in deze verordening bedoelde producten.

Artikel 11

De vergoeding zoals bedoeld in artikel 16, lid 3, tweede en derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 kan, onverminderd die bepalingen, plaatsvinden op de wijze die in een sectorale overeenkomst is vastgesteld.

Artikel 12

Verordening (EEG) nr. 1443/82 wordt ingetrokken.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2002.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 158 van 9.6.1982, blz. 17.
  • (3) 
    PB L 53 van 24.2.1994, blz. 7.
  • (4) 
    PB L 214 van 8.9.1995, blz. 16.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.