tot wijziging van bepaalde bijlagen bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat een aantal technische voorschriften inzake risicobeheer betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (1), en met name op artikel 41, lid 1, onder g),
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
Om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2006/49/EG overal in de Europese Unie op coherente wijze ten uitvoer wordt gelegd en wordt toegepast, hebben de Commissie en het Comité van Europese bankentoezichthouders in 2006 een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group — CRDTG) opgericht, die werd belast met de taak de met de tenuitvoerlegging en toepassing van de richtlijn verband houdende problemen te bespreken en op te lossen. Volgens de CRDTG dienen bepaalde technische voorschriften die in de bijlagen I, II en VII van Richtlijn 2006/49/EG zijn vervat, nader te worden gespecificeerd teneinde een convergente toepassing ervan te waarborgen. Bovendien stroken sommige voorschriften niet met de goede risicomanagementpraktijken van kredietinstellingen. Het verdient daarom aanbeveling deze voorschriften aan te passen.
(2)
Richtlijn 2006/49/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
(3)
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het bankwezen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:
1)
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a)
punt 8. B komt als volgt te luiden:
„B. BEHANDELING VAN DE PROTECTIENEMER
Voor de partij die het kredietrisico overdraagt („de protectienemer”) worden de posities vastgesteld als spiegelbeeld van die van de protectiegever, behalve voor credit linked notes (die bij de emittent geen aanleiding geven tot een korte positie). Als op een gegeven moment een combinatie van een call-optie en een step-up optreedt, wordt het desbetreffende tijdstip beschouwd als de vervaltijd van het protectie-instrument. In het geval van kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim en kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim wordt het spiegelbeeldbeginsel niet toegepast, maar geldt de hierna beschreven behandeling.
Kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim
Wanneer een instelling voor een aantal onderliggende referentie-entiteiten van een kredietderivaat kredietprotectie verkrijgt onder de voorwaarde dat het eerst optredende kredietverzuim aanleiding geeft tot betaling en dat deze kredietgebeurtenis de beëindiging van het contract met zich brengt, mag de instelling overgaan tot compensatie van het specifieke risico van de referentie-entiteit die volgens tabel 1 van deze bijlage het laagste kapitaalvereiste voor het specifieke risico van alle onderliggende referentie-entiteiten heeft.
Kredietderivaten voor het n-de kredietverzuim
In het geval waarin het n-de kredietverzuim ingevolge de kredietprotectie aanleiding geeft tot betaling, mag de protectienemer slechts tot compensatie van het specifieke risico overgaan indien tevens protectie is verkregen voor kredietverzuim 1 tot en met n-1 of wanneer zich reeds n-1 wanbetalingen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen wordt dezelfde methodologie toegepast als die welke voor kredietderivaten voor het eerst optredende kredietverzuim is beschreven, dienovereenkomstig aangepast voor producten voor het n-de kredietverzuim.”;
b)
in punt 14 komt tabel 1 als volgt te luiden:
„Tabel 1
Categorieën
Kapitaalvereiste voor het specifieke risico
Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of regionale of lagere overheden van de lidstaten die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1 zouden worden ondergebracht of een risicogewicht van 0 % zouden krijgen.
0 %
Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken of regionale of lagere overheden van de lidstaten die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 2 of 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1 of 2 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van bijlage VI, deel 1, punt 29, van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen aan risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 1, 2 of 3 zouden worden ondergebracht.
Andere gekwalificeerde posten als gedefinieerd in punt 15.
0,25 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van 6 maand of minder)
1,00 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 6 maand en tot ten hoogste 24 maand)
1,60 % (resterende looptijd tot eindvervaldatum van meer dan 24 maand)
Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken, regionale of lagere overheden van de lidstaten, of instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 4 of 5 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door instellingen die volgens de regels van bijlage VI, deel 1, punt 26, van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 3 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 4 zouden worden ondergebracht. Posities waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI beschikbaar is.
8,00 %
Schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden, uitgegeven door centrale banken, internationale organisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken, regionale of lagere overheden van de lidstaten, of instellingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 6 zouden worden ondergebracht, en schuldtitels uitgegeven of gegarandeerd door ondernemingen die volgens de regels van de artikelen 78 tot en met 83 van Richtlijn 2006/48/EG voor het toekennen van risicogewichten aan vorderingen in kredietkwaliteitscategorie 5 of 6 zouden worden ondergebracht.
12,00 %”
2)
Bijlage II, punt 11, komt als volgt te luiden:
„11.
Wanneer een in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaat deel uitmaakt van een intern afdekkingsinstrument en de kredietprotectie erkend is op grond van Richtlijn 2006/48/EG, dan mag worden aangenomen dat aan de positie in het kredietderivaat geen tegenpartijrisico verbonden is. Bij wijze van alternatief mag een instelling voor de berekening van kapitaalvereisten voor het tegenpartijkredietrisico consequent rekening houden met alle in de handelsportefeuille opgenomen kredietderivaten die deel uitmaken van interne afdekkingsinstrumenten of die zijn gekocht als protectie voor een CCR-positie wanneer de kredietprotectie op grond van Richtlijn 2006/48/EG is erkend.”.
3)
Bijlage VII, deel C, punt 3, komt als volgt te luiden:
„3.
Wanneer een instelling een kredietrisicopositie in de niet-handelsportefeuille afdekt met een kredietderivaat dat in haar handelsportefeuille is opgenomen (met behulp van een intern afdekkingsinstrument), dan mag in afwijking van de punten 1 en 2 de positie in de niet-handelsportefeuille voor de berekening van kapitaalvereisten niet als afgedekt worden beschouwd, tenzij de instelling van een in aanmerking komende derde protectiegever een kredietderivaat koopt dat voldoet aan de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 19, van Richtlijn 2006/48/EG met betrekking tot de positie in de niet-handelsportefeuille. Ingeval een dergelijke protectie vanwege een derde wordt gekocht en voor de berekening van kapitaalvereisten als een afdekkingsinstrument van een positie in de niet-handelsportefeuille wordt erkend, wordt onverminderd bijlage II, punt 11, tweede zin, voor de berekening van kapitaalvereisten noch het interne, noch het externe afdekkingsinstrument in de vorm van een kredietderivaat in de handelsportefeuille opgenomen.”.
Artikel 2
1.
De lidstaten dienen uiterlijk op 31 oktober 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 31 december 2010.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.