Verordening 1984/219 - Instelling van een specifieke gemeenschappelijke actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de textiel- en kledingindustrie getroffen zones

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31984R0219

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31984R0219

Verordening (EEG) nr. 219/84 van de Raad van 18 januari 1984 tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de textiel- en kledingindustrie getroffen zones

Publicatieblad Nr. L 027 van 31/01/1984 blz. 0022 - 0029

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0080

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 14 Deel 1 blz. 0080

++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 219/84 VAN DE RAAD

van 18 januari 1984

tot instelling van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling om bij te dragen tot de uitschakeling van de hinderpalen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de textiel - en kledingindustrie getroffen zones

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

Gelet op Verordening ( EEG ) nr . 724/75 van de Raad van 18 maart 1975 houdende oprichting van een Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij Verordening ( EEG ) nr . 3325/80 ( 2 ) , inzonderheid op artikel 13 , lid 3 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 3 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 4 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 5 ) ,

Overwegende dat in artikel 13 van Verordening ( EEG ) nr . 724/75 , hierna verordening betreffende het Fonds genoemd , is bepaald dat het Fonds , onafhankelijk van de in artikel 2 , lid 3 , sub a ) , van die verordening vastgestelde verdeling van de middelen per Lid-Staat , kan deelnemen in de financiering van specifieke communautaire acties voor regionale ontwikkeling , die met name verband houden met het beleid van de Gemeenschap en met de door haar vastgestelde maatregelen , ten einde beter rekening te kunnen houden met hun regionale dimensie of de regionale gevolgen ervan te kunnen verlichten ;

Overwegende dat de betrokken Lid-Staten de gegevens betreffende de regionale problemen die het voorwerp van een specifieke communautaire actie kunnen uitmaken ter kennis van de Commissie hebben gebracht ;

Overwegende dat bij de aanwending van de middelen van het Fonds rekening wordt gehouden met de ernst van de op regionaal gebied in de Gemeenschap bestaande onevenwichtige situaties ;

Overwegende dat de Commissie krachtens de artikelen 92 en volgende van het Verdrag , op 22 juli 1971 , een communautair schema van steunregelingen ten behoeve van de textielindustrie heeft vastgesteld , dat op 4 februari 1977 is aangevuld en dat ter kennis van de Lid-Staten is gebracht ; dat in dit systeem is bepaald dat de steun slechts dan aan een textielonderneming mag worden toegekend wanneer deze aan een aantal voorwaarden voldoet en in het bijzonder wanneer de verbetering van de industriële en commerciële structuur en de aanpassing van deze sector aan de nieuwe eisen van de markt en de techniek erdoor vergemakkelijkt wordt ;

Overwegende dat de Gemeenschap ten aanzien van haar extern beleid op het gebied van textiel en kleding partij is bij de regeling betreffende de internationale handel in textiel , hierna " Multivezelovereenkomst " genoemd , bedoeld om het hoofd te bieden aan de problemen op de internationale textiel - en kledingmarkt ; dat de krachtens deze overeenkomst getroffen maatregelen " de autonome processen van industriële aanpassing niet mogen onderbreken of afremmen " en " de bedrijven die in de internationale concurrentie zwak staan moeten aanmoedigen om geleidelijk over te schakelen op meer levensvatbare produktietakken of op andere economische sectoren " ;

Overwegende dat van 1974 tot 1977 , dat wil zeggen in de toepassingsperiode van de eerste Multivezelovereenkomst , de invoer van textielprodukten in de Gemeenschap bijzonder snel is toegenomen en dat sedert 1978 , het jaar van inwerkingtreding van de tweede Multivezelovereenkomst , deze invoer is blijven toenemen , hetgeen heeft bijgedragen tot een zeer belangrijke vermindering van de werkgelegenheid in deze sector ;

Overwegende dat de derde Multivezelovereenkomst op 22 december 1981 is gesloten en dat bilaterale onderhandelingen tussen de Gemeenschap en de derde landen gaande zijn ; dat het gegeven de economische crisis en de stagratie van het verbruik onvermijdelijk is dat , zelfs indien de invoer constant zou blijven , in de textiel - en kledingindustrie nog gedurende meerdere jaren arbeidsplaatsen verloren zullen gaan ;

Overwegende dat in een aantal zones van de Gemeenschap , die sterk afhankelijk zijn van de textiel - en kledingindustrie en waar als gevolg van de achteruitgang van deze industrie reeds veel werkgelegenheid verloren is gegaan , het gevaar bestaat dat deze ongunstige effecten nog zullen verergeren ;

Overwegende dat sommige van deze zones in België , Frankrijk , Ierland , Italië , het Verenigd Koninkrijk en Nederland deel uitmaken van regio's die reeds met een hoge werkloosheid te kampen hebben ;

Overwegende dat de Gemeenschap , door middel van een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling , een grotere impuls moet geven aan de plaatselijke , nationale en communautaire acties die ten doel hebben het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen in deze gebieden te stimuleren , ten einde het verlies aan werkgelegenheid te compenseren en zodoende bij te dragen tot de vermindering van de regionale ongelijkheden ;

Overwegende dat andere maatregelen van de communautaire fondsen in deze zones ten uitvoer moeten worden gelegd en dat het dienstig is deze te combineren ;

Overwegende dat een ongunstig natuurlijk milieu , dat het gevolg is van het verval van sommige industriegebieden en stadswijken , tot gevolg heeft dat wordt afgezien van het opzetten van nieuwe werkgelegenheid scheppende activiteiten in deze zones ;

Overwegende dat de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen , hierna " KMO " genoemd , die reeds een belangrijke plaats in de economie van deze zones innemen , kan worden aangemoedigd door voor deze ondernemingen de mogelijkheid te scheppen hun produktiepotentieel beter aan te passen , in het bijzonder door middel van investeringssteun en door de onontbeerlijke dienstverlening op het gebied van beheer , organisatie en financiering voor hen gemakkelijker toegankelijk te maken ;

Overwegende dat de invoering van nieuwe produkten en technologische procédés kan bijdragen tot het tot stand komen en ontwikkelen van levensvatbare economische activiteiten in deze zones en dat KMO moeilijkheden ondervinden om innovaties toe te passen ;

Overwegende dat de ondernemersinitiatieven in de betrokken regio's meer dienen te worden gestimuleerd door een bijzonder actief beheer van de aangeboden overheidssteun en -dienstverlening , met name die welke in het kader van het speciaal programma zijn gepland , en dat daartoe voorlichtingsdiensten moeten worden opgezet of uitgebreid , welke de bestaande of potentiële ondernemers inlichten omtrent de mogelijkheden voor toegang tot deze steun - en dienstverlening en hen helpen om er een beroep op te doen ;

Overwegende dat de communautaire actie ten uitvoer moet worden gelegd in de vorm van speciale meerjarenprogramma's en dat het de taak van de Commissie is , bij het goedkeuren van dit programma , na te gaan of de daarin opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening ;

Overwegende dat de speciale programma's moeten worden afgesteld op sommige van de doelstellingen welke zijn vastgelegd in de in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds bedoelde programma's voor regionale ontwikkeling ;

Overwegende dat de Commissie zich , door onderzoek van de jaarverslagen die de betrokken Lid-Staten haar daartoe verstrekken , van de goede uitvoering van de speciale programma's dient te vergewissen ;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Raad , het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op gezette tijden over de toepassing van deze verordening worden ingelicht ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Er wordt een specifieke communautaire actie voor regionale ontwikkeling in de zin van artikel 13 van de verordening betreffende het Fonds , hierna " specifieke actie " genoemd , opgezet om bij te dragen tot het wegnemen van de belemmeringen voor de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten in sommige door de herstructurering van de textiel - en kledingindustrie getroffen zones .

Artikel 2

1 . De specifieke actie is van toepassing in de zones die in beginsel aan de volgende criteria voldoen :

a ) minimumaantal arbeidsplaatsen in de textiel - en kledingindustrie ;

b ) sterk aandeel van textiel en kleding in de werkgelegenheid in de industrie ;

c ) aanzienlijk verlies aan werkgelegenheid in de textiel - en kledingsector gedurende de afgelopen jaren ;

d ) sociaal-economische toestand van de regio waarvan de betrokken zone deel uitmaakt . Deze toestand wordt beoordeeld aan de hand van het bruto binnenlands produkt per hoofd van de bevolking en de structurele werkloosheid ;

e ) ontvankelijkheid van de betrokken zone voor steunverlening in het kader van een nationale steunregeling met regionale strekking .

2 . De zones die beantwoorden aan de in lid 1 bedoelde criteria , zijn de volgende :

a ) in België : de arrondissementen Aalst , Moeskroen en Oudenaarde ;

b ) in Frankrijk : de departementen Ariège , Loire , Pas-de-Calais , Tarn en Vosges , met inbegrip van de aangrenzende steungebieden in de departementen Bas-Rhin en Haut-Rhin ; de zones die vallen onder een nationale steunregeling met regionale strekking in de departementen Ardèche , Gard , Somme en Nord , waartoe in het laatstgenoemde departement ook de textielgebieden in het arrondissement Lille behoren alsmede de textielkantons van het departement Aisne die aan het departement Nord grenzen , te weten de kantons Catelet en Bohain-en-Vermandois ;

c ) in Ierland : de " planning regions " Donegal , North-West en West ;

d ) in Italië : de steungebieden in de provincies Arezzo , Como , Perugia , Pesaro-Urbino , Pistoia , Treviso en Vercelli ; de provincies Enna , Lecce , Bari en Palermo ;

e ) in het Verenigd Koninkrijk : Noord-Ierland : het gebied Tayside ; de " travel-to-work areas " Bradford , Dewsbury , Halifax , Huddersfield , Keighley en Todmorden in de " county " West-Yorkshire ; de " travel-to-work areas " Accrington , Blackburn , * ley , Lancaster , N * en Rossendale in de " county " Lancashire ; de " travel-to-work areas " Ashton-under-Lyne , Bolton , Bury , Leigh , Oldham , Rochdale en Wigan in de " county " Greater Manchester ;

f ) in Nederland : het COROP-gebied Twente en de textielzone van Helmond .

Artikel 3

1 . De specifieke actie wordt ten uitvoer gelegd in de vorm van een speciaal programma , hierna " het speciale programma " genoemd , dat door ieder van de betrokken Lid-Staten bij de Commissie wordt ingediend .

2 . Het speciale programma heeft tot doel bij te dragen tot de ontwikkeling van activiteiten waardoor in de in artikel 2 bedoelde zones werkgelegenheid wordt geschapen . Daartoe is het gericht op de verbetering van het natuurlijk milieu , hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor het aantrekken van deze activiteiten , op de ontwikkeling van het midden - en kleinbedrijf en op de stimulering van innovaties .

3 . Bij de opstelling en uitvoering van het speciale programma wordt nauwlettend toegezien op coordinatie met de nationale en communautaire beleidsvormen en financiële instrumenten , met name met het Sociaal Fonds , de Europese Investeringsbank en het Nieuw Communautair Instrument .

4 . Het speciale programma valt onder de programma's voor regionale ontwikkeling als bedoeld in artikel 6 van de verordening betreffende het Fonds .

5 . Het speciale programma behelst de in de bijlage bij deze verordening bedoelde noodzakelijke gegevens betreffende de analyse van de situatie en van de behoeften met betrekking tot de in lid 2 genoemde doelstellingen , de voorgenomen activiteiten , het tijdschema voor de uitvoering daarvan en meer algemeen alle gegevens op grond waarvan kan worden beoordeeld of het programma in overeenstemming is met de doelstellingen van de regionale ontwikkeling .

6 . De duur van het speciale programma bedraagt vijf jaar , te rekenen vanaf de zestigste dag na de dag van inwerkingtreding van deze verordening .

7 . Het speciale programma wordt door de Commissie goedgekeurd na inschakeling van het Comité van het Fonds volgens de procedure van artikel 16 van de verordening betreffende het Fonds .

8 . Bij de goedkeuring van het speciale programma , gaat de Commissie na of het programma in overeenstemming is met artikel 20 van de verordening betreffende het Fonds .

9 . De Commissie stelt het Europese Parlement in kennis van de bedragen die bij de goedkeuring van het speciale programma voor de zones zijn vastgesteld .

10 . Het speciale programma wordt , na goedkeuring , ter informatie door de Commissie gepubliceerd .

Artikel 4

Het Fonds kan in het kader van het speciale programma deelnemen aan de volgende activiteiten :

1 . verbetering van in verval geraakte terreinen , hetzij industrieterreinen , hetzij industrieterreinen en stadswijken , voor zover deze twee aspecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden : dit houdt in de sanering en het weer bruikbaar maken van die terreinen , de afbraak en wederopbouw van ongebruikte bedrijfsgebouwen en het geven van een nieuwe vorm aan de directe omgeving , met inbegrip van de modernisering en verbouwing van bedrijfsruimten voor KMO , het aanleggen van groene ruimten en kleine werkzaamheden ter verfraaiing van de omgeving en , waar dit gerechtvaardigd blijkt , de wegverbindingen met de plaatsen waar nieuwe activiteiten worden opgezet ;

2 . uitvoering van sectoriële analyses opdat het midden - en kleinbedrijf kan beschikken over informatie inzake de mogelijkheden op de nationale , communautaire en externe markten en over de effecten die hiervan te verwachten zijn voor de produktie en de organisatie van deze ondernemingen ;

3 . aanvullende steun voor investeringen in het midden - en kleinbedrijf met het doel nieuwe ondernemingen op te richten of de aanpassing van de produktie van de bestaande ondernemingen aan de marktmogelijkheden te vergemakkelijken , wanneer de onder punt 2 bedoelde analyses of ander bevredigend bewijsmateriaal dit rechtvaardigen . Deze investeringen kunnen ook betrekking hebben op gemeenschappelijke diensten voor verscheidene ondernemingen ;

4 . oprichting of uitbreiding van adviesbureaus of andere adviesorganen op het gebied van beheer of organisatie ; het opzetten of uitbreiden van diensten voor de stimulering van ondernemersinitiatieven .

De activiteit van deze bureaus of organen kan onder meer bestaan uit tijdelijke bijstand aan ondernemingen voor de tenuitvoerlegging van de door hen geformuleerde aanbevelingen .

De diensten voor de stimulering van ondernemersinitiatieven hebben tot taak :

  • de mogelijkheden voor ondernemersinitiatieven , via rechtstreekse contacten ter plaatse , te verkennen door middel van voorlichtingsacties over de mogelijkheden om in aanmerking te komen voor overheidssteun en -dienstverlening , met name die in het kader van het speciale programma ,
  • de verwezenlijking van deze initiatieven te begeleiden door de bestaande of potentiële ondernemers te helpen om een beroep te doen op deze steun en dienstverlening ;

5 . oprichting of uitbreiding van gemeenschappelijke diensten voor verscheidene ondernemingen ;

6 . bevordering van innovatie in de industrie en de dienstensector :

a ) het verzamelen van informatie betreffende innovaties op het gebied van produkten en technologie en verspreiding van deze informatie onder de bedrijven in de door de specifieke actie bestreken zones , eventueel met inbegrip van experimenten in verband met deze innovaties ;

b ) stimulering van de toepassing van innovaties op het gebied van produkten en technologie in het midden - en kleinbedrijf ;

7 . vergemakkelijking van de toegang tot risicodragend kapitaal voor het midden - en kleinbedrijf .

Artikel 5

1 . Het speciale programma wordt door de Lid-Staat en de Gemeenschap gezamenlijk gefinancierd .

De bijstand van het Fonds wordt toegekend in het kader van de hiervoor in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen opgevoerde kredieten . De deelneming van de Gemeenschap wordt als volgt vastgesteld :

a ) voor activiteiten met betrekking tot verbetering en verbouwing , bedoeld in artikel 4 , punt 1 : 50 % van de overheidsuitgaven ;

b ) voor activiteiten met betrekking tot sectoriële analyses , bedoeld in artikel 4 , punt 2 : 70 % van de kosten ;

c ) voor activiteiten met betrekking tot investeringen , bedoeld in artikel 4 , punt 3 : 50 % van de overheidsuitgaven in verband met het toekennen van investeringssteun . Deze steun kan een aanvulling behelzen ten opzichte van de meest gunstige steunverlening onder het bestaande regionale stelsel . De aanvullende steun die gedurende een tijdvak van vier jaar ten laste van de Gemeenschap komt , mag tot 10 % van de investeringskosten oplopen . De overheidssteun kan worden toegekend in de vorm van een kapitaalsubsidie of een rentesubsidie ;

d ) voor adviesverlening als bedoeld in artikel 4 , punt 4 : steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor prestaties die zijn geleverd door adviserende bedrijven of organismen . Deze steun is degressief en heeft een looptijd van drie jaar . Zij dekt het eerste jaar 70 % van de uitgaven en beloopt ten hoogste 55 % van de totale uitgaven over de periode van drie jaar ( indirecte steun ) ; de Lid-Staat kan dit systeem vervangen door een gelijkwaardig systeem voor steun aan adviserende bedrijven of organismen ( directe steun ) ;

e ) voor activiteiten met betrekking tot de stimulering van ondernemersinitiatieven als bedoeld in artikel 4 , punt 4 : steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke uitgaven die voortvloeien uit de activiteiten van de betrokken diensten . Deze steun is degressief en heeft een looptijd van vijf jaar . Zij dekt het eerste jaar 60 % van de huishoudelijke uitgaven en beloopt ten hoogste 50 % van de totale kosten per consulent over de periode van vijf jaar . Deze activiteiten , die nieuw moeten zijn en specifiek betrekking moeten hebben op de in artikel 2 bedoelde zones , kunnen door de betrokken Staat aan particuliere instellingen worden opgedragen ;

f ) voor activiteiten met betrekking tot de gemeenschappelijke diensten , bedoeld in artikel 4 , punt 5 ; steun die een gedeelte dekt van de uitgaven van de ondernemingen voor deze diensten . Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar . Het eerste jaar dekt zij 70 % van de uitgaven en over de periode van drie jaar bedraagt zij niet meer dan 55 % van de totale uitgaven ;

g ) voor activiteiten met betrekking tot het verzamelen en verspreiden van informatie over innovaties , bedoeld in artikel 4 , punt 6 , sub a ) : steun die een gedeelte dekt van de huishoudelijke kosten van de organen die deze activiteiten verrichten , op voorwaarde dat deze activiteiten nieuw zijn en specifiek betrekking hebben op de in artikel 2 bedoelde zones . Deze steunverlening is degressief en duurt drie jaar . Het eerste jaar dekt zij 70 % van de huishoudelijke kosten en over de periode van drie jaar bedraagt zij niet meer dan 55 % van de totale kosten ;

h ) voor activiteiten met betrekking tot de toepassing van innovaties , bedoeld in artikel 4 , punt 6 , sub b ) : 70 % van de kosten van de uitvoerbaarheidsstudies , die alle aspecten van de toepassing van innovaties , inclusief de commerciële , kunnen betreffen , met een maximum van 120 000 Ecu per studie . Deze studies moeten worden verricht door of voor rekening van ondernemingen die in de in artikel 2 bedoelde zones zijn gevestigd ;

i ) voor activiteiten met betrekking tot risicodragend kapitaal , bedoeld in artikel 4 , punt 7 : bijdrage in de huishoudelijke kosten van de financiële instellingen die risicodragend kapitaal aan het midden - en kleinbedrijf verstrekken . Deze bijdrage beloopt 70 % van de kosten van risicostudies die door of voor rekening van deze financiële instellingen worden verricht . Deze studies kunnen ook betrekking hebben op de commerciële aspecten .

2 . Voor de steunverlening bedoeld in lid 1 , sub a ) en c ) , wordt cumulatie van de steun uit de quotavrije en de quotagebonden middelen van het Fonds uitgesloten .

3 . De categorieën begunstigden die voor de in lid 1 bedoelde activiteiten in aanmerking komen voor steunveriening door het Fonds zijn : overheidsinstanties , plaatselijke publiekrechtelijke lichamen , diverse organen , ondernemingen en particulieren . De steunverlening bedoeld in lid 1 , sub d ) en f ) , en , voor zover zij direct aan de ondernemingen ten goede komt , de in lid 1 , sub h ) , bedoelde steun , mag niet tot gevolg hebben dat het aandeel van de ondernemingen in de totale uitgaven uitkomt op minder dan 20 % .

4 . De steun van het Fonds voor het speciale programma mag niet hoger zijn dan het bedrag dat door de Commissie bij de in artikel 3 , lid 7 , bedoelde goedkeuring van het programma is aanvaard .

5 . De begrotingsmiddelen voor de financiering van het speciale programma worden in jaarlijkse tranches vastgelegd . De eerste tranche wordt vastgelegd bij de goedkeuring van het programma door de Commissie . De volgende jaarlijkse tranches worden vastgelegd rekening houdend met de beschikbare begrotingsmiddelen en met de vordering van het programma .

Artikel 6

1 . De bijstand van het Fonds voor de in het speciale programma opgenomen maatregelen wordt aan de betrokken Lid-Staat of rechtstreeks en volgens de aanwijzingen van deze laatste uitgekeerd aan de instellingen die met de tenuitvoerlegging daarvan zijn belast , overeenkomstig de volgende regels :

a ) in aanmerking komen uitgaven die vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden gedaan ;

b ) wanneer de Lid-Staat deelneemt in de financiering , geschiedt de betaling van andere bedragen dan de sub c ) bedoelde voorschotten zo gelijktijdig mogelijk met de betaling van zijn aandeel . In het tegenovergestelde geval geschieden de betalingen wanneer de Lid-Staat verklaart dat het bedrag verschuldigd is en door de Gemeenschap mag worden betaald .

Iedere betalingsaanvraag gaat vergezeld van een verklaring van de Lid-Staat waaruit blijkt dat de activiteiten werkelijk zijn verricht en dat gedetailleerde bewijsstukken voorhanden zijn , en bevat de volgende gegevens :

  • aard van de activiteiten waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft ;
  • bedrag en aard van de uitgaven die gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft , voor de verschillende activiteiten zijn gedaan ;
  • een bevestiging dat een begin is gemaakt met de in de betalingsaanvraag omschreven activiteiten in overeenstemming met het speciale programma ;

c ) op aanvraag van de Lid-Staat kunnen voorschotten voor iedere jaarlijkse tranche worden verstrekt , rekening houdend met de stand van de werkzaamheden en met de beschikbare begrotingsmiddelen .

Vanaf de aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden kan door de Commissie een voorschot van 60 % op de bijstand van het Fonds voor de eerste jaarlijkse tranche worden uitgekeerd . Wanneer de Lid-Staat verklaart dat de helft van dit eerste voorschot is uitgegeven , kan door de Commissie een tweede voorschot van 25 % worden uitgekeerd .

Zodra met de uitvoering van de volgende jaarlijkse tranche is begonnen , kunnen voorschotten worden uitgekeerd overeenkomstig het bepaalde in de vorige alinea's .

Het saldo van elke jaarlijkse tranche wordt op aanvraag van de Lid-Staat uitgekeerd , wanneer deze verklaart dat de werkzaamheden die met de betreffende tranche overeenstemmen , als afgesloten kunnen worden beschouwd , en na overlegging van de feitelijk gedane overheidsuitgaven .

2 . Aan het eind van ieder jaar dient de betrokken Lid-Staat bij de Commissie een verslag in over de vordering van de uitvoering van het speciale programma , onder verwijzing naar de in de bijlage bij deze verordening verlangde gegevens . Deze verslagen moeten de Commissie in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het speciale programma wordt uitgevoerd , de gevolgen daarvan te constateren en vast te stellen dat de verschillende activiteiten op onderling samenhangende wijze worden uitgevoerd . Zij worden meegedeeld aan het Comité voor regionaal beleid .

3 . Op basis van deze verslagen en de desbetreffende besluiten brengt de Commissie verslag uit onder de in artikel 21 van de verordening betreffende het Fonds vastgestelde voorwaarden .

4 . In geval van een belangrijke wijziging van een speciaal programma dat in uitvoering is , is de procedure van artikel 3 , lid 7 , van toepassing .

5 . Bij de beëindiging van de uitvoering van elk speciaal programma legt de Commissie aan het Comité voor regionaal beleid en het Europese Parlement een verslag voor dat onder meer gegevens bevat over het aantal en de aard van de geschapen en behouden gebleven arbeidsplaatsen .

6 . De bepalingen van artikel 9 , leden 1 tot en met 5 , van de verordening betreffende het Fonds zijn , voor zover nodig , van toepassing op de in deze verordening bedoelde specifieke actie .

Artikel 7

Deze verordening doet geen afbreuk aan het nieuwe onderzoek van de verordening betreffende het Fonds , dat in artikel 22 van die verordening is vastgesteld en thans aan de gang is .

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel , 18 januari 1984 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . ROCARD

( 1 ) PB nr . L 73 van 21 . 3 . 1975 , blz . 1 .

( 2 ) PB nr . L 349 van 23 . 12 . 1980 , blz . 10 .

( 3 ) PB nr . C 15 van 19 . 1 . 1983 , blz . 10 .

( 4 ) PB nr . C 184 van 10 . 6 . 1983 , blz . 163 .

( 5 ) PB nr . C 124 van 9 . 5 . 1983 , blz . 2 .

BIJLAGE

Het speciaal programma bevat de volgende gegevens betreffende de in artikel 2 genoemde zenes :

1 . Voor de industrieterreinen en stadswijken en de bedrijfsgebouwen :

a ) i ) analyse van de mate waarin de terreinen en wijken in verval zijn geraakt en van de prioriteiten die bij de verbetering in acht moeten worden genomen en analyse van de mate waarin bedrijfsgebouwen ongebruikt zijn :

ii ) beschrijving van de acties die zijn ondernomen om hierin verbetering te brengen , met opgave van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven ;

b ) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving en juiste situering van van de programma's betreffende de verbetering van de in verval geraakte terreinen en wijken en betreffende de verbouwing van de bedrijfsgebouwen . Eventueel beschrijving en situering van de volstrekt noodzakelijke toegangswegen ;

2 . Voor de KMO :

a ) i ) analyse van de plaats van de KMO in de verschillende sectoren en evaluatie van hun verdere ontwikkelingsmogelijkheden . Analyse van hun situatie en hun behoeften , met name op het gebied van beheer en organisatie ;

ii ) beschrijving van de steunregelingen voor de KMO en van de aard van de bestaande diensten , met opgave van de daaruit per categorie van steunmaatregelen en diensten voortvloeiende jaarlijkse gemiddelde overheidsuitgaven ;

b ) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de verschillende soorten diensten die op het gebied van beheer en Aard van de instellingen die zich bezighouden met het instellingen die zich bezighouden met het verlenen van deze diensten aan de KMO en met de stimulering van hun ontwikkeling ;

Aanduiding van de aard van de sectoriële analyses betreffende de produktiestructuren , de marktmogelijkheden en de activiteiten die ondernomen moeten worden om de produktie en de afzet aan te passen en uit te breiden .

Beschrijving van de uitvoeringsbepalingen betreffende de in het kader van het programma ingestelde investeringssteun .

3 . Voor de innovaties :

a ) analyse van de behoeften van de ondernemingen en van de middelen waarover zij thans beschikken om kennis te nemen van de informatie over innovaties om deze in praktijk te brengen , en raming van de desbetreffende overheidsuitgaven ;

b ) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de maatregelen voor het verzamelen en verspreiden van de informatie over innovaties en voor het vergemakkelijken van de toepassing daarvan in de KMO ;

4 . Voor het risicodragend kapitaal :

a ) i ) informatie over de instellingen die risicodragend kapitaal aan de KMO verstrekken en over de aan het verkrijgen van dit kapitaal verbonden voorwaarden ;

ii ) beschrijving van de bestaande regelingen ter stimulering van de financiële instellingen die risicodragend kapitaal aan de KMO verstrekken en overzicht van de huidige overheidsuitgaven voor elke regeling ;

b ) met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde activiteiten : beschrijving van de voorgenomen maatregelen om de toegang tot risicodragend kapitaal voor de KMO te vergemakkelijken ;

5 . Voor de stimulering van ondernemersinitiatieven :

beschrijving van de in het kader van het programma overwogen activiteiten .

6 . Voor het speciaal programma in zijn geheel :

a ) indien enigszins mogelijk , in cijfers uitgedrukte beschrijving van de doelstellingen van het speciaal programma , met name inzake de werkgelegenheid ;

b ) beschrijving van de bestaande of geplande overheidsmaatregelen die gelijktijdig met het speciaal programma zullen worden toegepast en die zullen bijdragen tot de verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de in artikel 2 bedoelde zones , in het bijzonder maatregelen betreffende :

  • steun voor produktieve investeringen .
  • investeringen in infrastructuurvoorzieningen ,
  • steun voor beroepsopleiding en herscholing en eventueel voor de tewerkstelling van jongeren en de omscholing van werknemers uit de textiel - en kledingindustrie .

Deze beschrijving dient vergezeld te gaan van informatie over het gebruik dat de nationale overheidsinstanties denken te maken van andere middelen uit de communautaire fondsen voor structuurverbetering ;

c ) opgave van het bedrag van de overheidsuitgaven voor de sub b ) bedoelde maatregelen ;

d ) tijdschema voor de uitvoering ;

e ) raming van de aan de uitvoering van het programma verbonden overheidsuitgaven , met opgave van de verdeling per jaar voor elk van de voorgenomen activiteiten ;

f ) instellingen die zijn belast met de uitvoering van het programma en de verschillende activiteiten ;

g ) voorgenomen maatregelen tot voorlichting van de potentiële begunstigden en het bedrijfsleven over de mogelijkheden van het speciaal programma en de rol van de Gemeenschap ter zake .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.