Richtlijn 1990/667 - Gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31990L0667

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31990L0667

Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG

Publicatieblad Nr. L 363 van 27/12/1990 blz. 0051 - 0060

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 36 blz. 0031

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 36 blz. 0031

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 november 1990

tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG

(90/667/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Gemeenschap maatregelen dient te nemen om gedurende een periode die eindigt op 31 december 1992, geleidelijk de interne markt tot stand te brengen;

Overwegende dat de dierlijke produktie een zeer belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Gemeenschap; dat bovendien dierlijke afvallen die niet op de juiste wijze worden verwijderd, ziekteverwekkers in het milieu kunnen verspreiden, waardoor de produktiviteit en de opbrengsten in deze sector teruglopen; dat derhalve geharmoniseerde regels dienen te worden vastgesteld voor de verwerking van dierlijke afvallen en voor het in de handel brengen van de produkten die daaruit voortkomen;

Overwegende dat bij de te nemen maatregelen een onderscheid dient te worden gemaakt naar gelang van de aard van de gebruikte grondstof;

Overwegende dat om elk risico van verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen, dierlijke afvallen moeten worden verwerkt in een erkend en onder toezicht staand verwer-

kingsbedrijf of op passende wijze moeten worden verwijderd;

dat bovendien dierlijke afvallen waaraan een hoog risico wordt toegeschreven, moeten worden verzameld en rechtstreeks naar een door de betrokken Lid-Staat aangewezen verwerkingsbedrijf moeten worden vervoerd; dat het aangewezen verwerkingsbedrijf in bepaalde omstandigheden, met name wanneer de afstand en de voor het vervoer benodigde tijd zulks rechtvaardigen, in een andere Lid-Staat kan zijn gelegen;

Overwegende dat de mogelijkheden tot gebruik van bepaalde soorten materiaal dienen te worden beperkt;

Overwegende dat, om met bepaalde praktijken rekening te houden, voor gecontroleerd gebruik dient te worden afgeweken van de voorgeschreven behandelingen;

Overwegende dat de verwerkingsbedrijven aan een door henzelf uitgeoefende controle van hun produktie dienen te worden onderworpen, met name het in acht nemen van de microbiologische normen die gelden vor het eindprodukt;

Overwegende dat dient te worden voorzien in een communautaire inspectieprocedure;

Overwegende dat de betrokken produkten dienen te worden onderworpen aan de veterinaire controlevoorschriften en eventueel aan de vrijwaringsmaatregelen vastgesteld bij Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake verterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (4);

Overwegende dat minimumvoorschriften met een overgangs-

karakter dienen te worden vastgesteld voor ingevoerde produkten;

Overwegende dat dient te worden voorzien in een procedure van samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten voor de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. 
    Bij deze richtlijn worden vastgesteld:
  • a) 
    de voorschriften ter bescherming van de gezondheid en de hygiëne voor:
  • ii) 
    de verwijdering en/of verwerking van dierlijke afvallen, waarmee de vernietiging van eventueel daarin aanwezige ziekteverwekkers wordt beoogd,

ii)

de produktie van diervoeders van dierlijke oorsprong, volgens methoden die erop gericht zijn de aanwezigheid van eventuele ziekteverwekkers in die diervoeders te voorkomen;

b)

de voorschriften voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen die voor andere doeleinden dan menselijke consumptie zijn bestemd.

  • 2. 
    Deze richtlijn laat onverlet:
  • a) 
    de nationale veterinaire wetgeving inzake de uitroeiing en de bestrijding van bepaalde ziekten en inzake het gebruik van keukenafval en etensresten;

b)

de nationale gezondheidsvoorschriften voor de produktie van samengestelde diervoeders die bestanddelen van dierlijke en plantaardige produkten bevatten, alsmede van diervoeders die uitsluitend materiaal van plantaardige oorsprong bevatten.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1. 
    dierlijke afvallen: niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemde geslachte dieren of dode vis, geheel dan wel delen daarvan, of produkten van dierlijke oorsprong, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen, keukenafval en etensresten;
  • 2. 
    hoog-risicomateriaal: dierlijke afvallen als bedoeld in artikel 3 waarvan wordt vermoed dat zij een ernstig gevaar voor de gezondheid van mens of dier inhouden;
  • 3. 
    laag-risicomateriaal: dierlijke afvallen die niet onder artikel 3 vallen en die geen ernstig gevaar voor het verspreiden van op mens of dier overdraagbare ziekten opleveren;
  • 4. 
    verwerkingsbedrijf van laag-risicomateriaal: bedrijf waar laag-risicomateriaal overeenkomstig artikel 5 tot ingrediënten van diervoeder of vismeel wordt verwerkt;
  • 5. 
    verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal: bedrijf waar dierlijke afvallen overeenkomstig artikel 3 worden be- of verwerkt om ziekteverwekkers te vernietigen;
  • 6. 
    voeder voor gezelschapsdieren: geheel of gedeeltelijk uit laag-risicomateriaal bereid voeder voor honden, katten en andere gezelschapsdieren;
  • 7. 
    technische of farmaceutische produkten: produkten bestemd voor andere doeleinden dan menselijke consumptie of voedering aan dieren;
  • 8. 
    inrichting: een verwerkingsbedrijf van laag-risicomateriaal, een verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal, een bedrijf dat voeder voor gezelschapsdieren of vismeel produceert, of een bedrijf dat technische of farmaceutische produkten bereidt en waar voor de vervaardiging van deze produkten dierlijke afvallen worden gebruikt;
  • 9. 
    bevoegde instantie: iedere instantie die door de centrale bevoegde instantie is aangwezen om controle uit te oefenen op de toepassing van deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE VERWERKING VAN DIERLIJKE AFVALLEN EN HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN HET EINDPRODUKT

  • A. 
    Hoog-risicomateriaal

Artikel 3

  • 1. 
    De volgende hoog-risicomaterialen moeten worden verwerkt in een door de Lid-Staat overeenkomstig artikel 4, lid 1, erkend verwerkingbedrijf van hoog-risicomateriaal of overeenkomstig lid 2 worden verwijderd door verbranding of begraving:
  • a) 
    alle runderen, varkens, geiten, schapen, eenhoevige dieren, pluimvee en alle andere voor de landbouwproduktie gehouden dieren die op het landbouwbedrijf zijn gestorven maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht, met inbegrip van doodgeboren dieren en onvoldragen vruchten;

b)

dode dieren die niet onder a) worden genoemd, maar die door de bevoegde instantie van de Lid-Staat zijn aangewezen;

c)

dieren die in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen op het landbouwbedrijf of op enige andere door de bevoegde instantie aangewezen plaats zijn gedood;

d)

afvallen, bloed daaronder begrepen, die afkomstig zijn van dieren die blijkens de veterinaire keuring bij de slachting klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertoonden;

e)

alle delen van een op de gewone wijze geslacht dier die niet voor de keuring na het slachten zijn aangeboden, met uitzondering van huiden, vellen, hoeven, veren, wol, hoornen, bloed en soortgelijke produkten;

f)

alle vlees, vlees van pluimvee, vis en wild en alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong die zijn bedorven en die derhalve een gevaar voor de gezondheid van mens en dier inhouden;

g)

uit derde landen ingevoerde dieren, vers vlees, vlees van pluimvee, vis, wild, -vlees- en zuivelprodukten die tijdens de in de communautaire wetgeving voorgeschreven controle niet blijken te voldoen aan de veterinaire voorschriften voor invoer in de Gemeenschap, tenzij zij opnieuw worden uitgevoerd of tenzij invoer ervan is toegestaan op beperkende voorwaarden die in communautaire bepalingen zijn vastgesteld;

h)

onverminderd gevallen van noodslachting waartoe om redenen in verband met het welzijn opdracht is gegeven, vee dat tijdens het vervoer is gestorven;

i)

dierlijke afvallen die residuen van stoffen bevatten die gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens en dier; melk, vlees of produkten van dierlijke oorsprong die door de aanwezigheid van deze residuen niet geschikt zijn voor menselijke consumptie;

j)

vissen met klinische verschijnselen van op de mens of op vissen overdraagbare ziekten..

  • 2. 
    De bevoegde instanties kunnen zo nodig besluiten dat hoog-risicomateriaal door verbranding of begraving moet worden verwijderd, wanneer:
  • het vervoer van met een besmettelijke dierziekte besmette of vermoedelijk besmette dieren naar het dichtstbij gelegen verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal wordt geweigerd wegens het gevaar voor verbreiding van gezondheidsrisico's;
  • de dieren besmet zijn of vermoedelijk besmet zijn met een ernstige ziekte of residuen bevatten die een bedreiging voor de gezondheid van mens of dier kunnen vormen en die bestand zouden kunnen zijn tegen een ontoereikende warmtebehandeling;
  • een besmettelijke dierziekte op zo grote schaal is verspreid dat de capaciteit van het verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal ontoereikend is;
  • de betrokken dierlijke afvallen zich op een moeilijk bereikbare plaats bevinden;
  • de hoeveelheid en afstand zodanig zijn dat ophalen van het afval niet verantwoord is.

Begraving moet diep genoeg gebeuren om te voorkomen dat vleesetende dieren de kadavers of het afval opgraven, en moet gebeuren op een geschikt terrein ten einde besmetting van het grondwater en iedere andere milieuhinder te voorkomen. Alvorens te worden begraven moeten de kadavers of het afval zo nodig worden overgoten met een door de bevoegde instantie goedgekeurd geschikt ontsmettingsmiddel.

Artikel 4

  • 1. 
    De Lid-Staten erkennen voor hun hele grondgebied of voor delen van hun grondgebied een of meer verwerkingsbedrijven van hoog-risicomateriaal voor het ophalen en verwerken van dit materiaal. Een Lid-Staat kan besluiten een verwerkingsbedrijf van hoog-risicomateriaal in een andere

Lid-Staat aan te wijzen na daarover met die andere Lid-Staat overeenstemming te hebben bereikt.

  • 2. 
    Om door de bevoegde instantie te worden erkend, moeten verwerkingsbedrijven van hoog-risicomateriaal:
  • a) 
    voldoen aan de voorwaarden in bijlage II, hoofdstuk I;

b)

dierlijke afvallen behandelen, verwerken en opslaan overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk II;

c)

door de bevoegde instanties worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 10;

d)

ervoor zorgen dat de door verwerking verkregen produkten voldoen aan de voorwaarden in bijlage II, hoofdstuk III.

  • 3. 
    De erkenning wordt ingetrokken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning.
  • B. 
    Laag-risicomateriaal

Artikel 5

  • 1. 
    Laag-risicomateriaal moet hetzij worden verwerkt in een overeenkomstig artikel 4, lid 2, erkend verwerkingsbedrijf van laag- of hoog-risicomateriaal of in een bedrijf waar voeder voor gezelschapsdieren of technische of farmaceutische produkten worden vervaardigd, hetzij worden verwijderd door verbranding of begraving overeenkomstig artikel 3, lid 2.

Als laag-risicomateriaal worden, naast de in artikel 2, punt 3, bedoelde dierlijke afvallen, beschouwd:

  • de overeenkomstig artikel 3, lid 1 onder e), uitgesloten produkten, voor zover deze gebruikt worden bij de vervaardiging van diervoeders,
  • in open zee voor de produktie van vismeel gevangen vis,
  • vers visafval afkomstig van bedrijven die voor de menselijke consumptie bestemde visprodukten vervaardigen.

Mengsels van tegelijk met hoog-risicomateriaal behandeld laag-risicomateriaal dienen beschouwd te worden als hoog-risicomateriaal.

Wanneer laag-risicomateriaal wordt verwerkt in een bedrijf waar voeder voor gezelschapsdieren dan wel technische of farmaceutische produkten worden vervaardigd, kan de bevoegde instantie voorschrijven dat de aanvoer, de opslag en de verwerking van dit materiaal op een specifieke plaats en onder specifieke voorwaarden gebeuren.

Vismeel afkomstig van industrieën die alleen voor de fabricage van vismeel bestemd laag-risicomateriaal ontvangen en verwerken, dient te voldoen aan de eisen van bijlage II, hoofdstuk III.

  • 2. 
    Om door de bevoegde instantie te worden erkend, moeten de verwerkingsbedrijven van laag-risicomateriaal:
  • a) 
    voldoen aan de voorwaarden in biijlage II, hoofdstuk I;

b)

dierlijke afvallen behandelen, verwerken of opslaan overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk II;

c)

door de bevoegde instanties worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 10;

d)

ervoor zorgen dat de door verwerking verkregen produkten voldoen aan de voorwaarden in bijlage II, hoofdstuk III.

De erkenning wordt ingetrokken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning.

  • 3. 
    Inrichtingen die laag-risicomateriaal gebruiken voor de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren of farmaceutische of technische produkten, moeten door de bevoegde instantie worden geregistreerd en aan de volgende eisen voldoen:
  • a) 
    zij moeten over passende voorzieningen beschikken om de dierlijke afvallen op veilige wijze te kunnen opslaan en behandelen;

b)

zij moeten over passende voorzieningen beschikken voor de vernietiging van niet-gebruikte onverwerkte dierlijke afvallen die na de produktie van voeder voor gezelschapsdieren of van technische of farmaceutische produkten overblijven, of zij moeten deze afvallen naar een verwerkingsbedrijf of een verbrandingsoven zenden;

c)

zij moeten over passende voorzieningen beschikken voor de vernietiging van bij het produktieproces ontstaan afval dat met het oog op de gezondheid van mens en dier niet geschikt is om nog in andere diervoeders te worden opgenomen. Deze voorzieningen moeten verbranding of begraving in geschikte grond omvatten ter voorkoming van besmetting van wateren of andere milieuhinder;

d)

zij moeten geregeld door de bevoegde instantie worden geïnspecteerd om te controleren of zij aan deze richtlijn voldoen.

Artikel 6

De behandeling die bepaalde produkten van dierlijke oorsprong die uitsluitend op basis van dieren of vis zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd, tijdens de bereiding van voeder voor gezelschapsdieren moeten ondergaan, alsmede de voorschriften voor de bereiding, dienen voor zover zulks voor de bescherming van de gezelschapsdieren of om redenen in verband met de hygiëne of de gezondheid noodzakelijk is, te worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 19.

  • C. 
    Afwijkingen

Artikel 7

De Lid-Staten kunnen in bijzondere gevallen en onder veterinair toezicht van de bevoegde instanties toestemming verlenen voor:

  • iii) 
    het gebruik van dierlijke afvallen voor wetenschappelijke doeleinden;
  • iii) 
    het gebruik van dierlijke afvallen bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), b) en e), mits zij afkomstig zijn van dieren die niet geslacht zijn in verband met de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van een ziekte waarvoor een aangifteplicht bestaat, alsmede van dierlijke afvallen bedoeld in artikel 5 ten behoeve van de voeding van dieren in dierentuinen en circussen of van pelsdieren, honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute, en madenkwekerijen;
  • iii) 
    de plaatselijke distributie, via reeds op de datum van aanneming van deze richtlijn goedgekeurde tussenhandelaren, van kleine hoeveelheden afvallen bedoeld onder ii) ten behoeve van de voeding van dieren waarvan het vlees niet voor de menselijke consumptie bestemd is, mits de bevoegde instantie van mening is dat dit geen gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier.

De Raad stelt op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen uiterlijk op 31 december 1992 de gezondheidsvoorschriften en de veterinairrechtelijke voorschriften vast voor de behandeling van bepaalde soorten afval bestemd voor het plaatselijk in de handel brengen van voeders voor bepaalde categorieën dieren.

De Commissie doet bovengenoemde voorstellen vergezeld gaan van een verslag over de toepassing van punt iii).

Bij ontstentenis van specifieke regels voegen de "Knackers Yards'` zich uiterlijk op 31 december 1995 aan de normen waarin bij deze richtlijn wordt voorzien.

Wanneer de Lid-Staten van deze mogelijkheden gebruik maken, stellen zij de Commissie daarvan in kennis en delen zij haar mede op welke wijze controle wordt uitgeoefend om oneigenlijk gebruik van deze afvallen te voorkomen.

De Commissie kan de toegepaste controlemaatregelen wijzigen of aanvullen volgens de procedure van artikel 18.

  • D. 
    Algemene Bepalingen

Artikel 8

Dierlijke afvallen moeten worden opgehaald, vervoerd en geïdentificeerd overeenkomstig de in bijlage I opgenomen voorschriften.

HOOFDSTUK III

DOOR IEDERE LID-STAAT UIT TE VOEREN CONTROLES EN INSPECTIES VAN VERWERKINGSBEDRIJVEN VAN LAAG- EN HOOG-RISICOMATERIAAL OP ZIJN

GRONDGEBIED

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat de beheerders of de eigenaars van verwerkingsbedrijven van laag- en hoog-risicomateriaal, dan wel hun vertegenwoordigers, onder verant-

woordelijkheid van de betrokken Lid-Staat, alle nodige maatregelen treffen om aan de voorschriften van deze richtlijn te voldoen; met name moeten zij:

  • de punten in de verwerkingsbedrijven van laag- en hoog-risicomateriaal waar zich problemen kunnen voordoen, opsporen en controleren;
  • in het geval van bedrijven ter vervaardiging van vismeel representatieve hoeveelheden afnemen en in andere verwerkingsbedrijven van laag- of hoog-risicomateriaal representatieve monsters nemen van iedere verwerkte partij, ten einde na te gaan of aan de microbiologische normen van bijlage II, hoofdstuk III, die voor het produkt gelden, is voldaan en of geen fysisch-chemische residuen aanwezig zijn;
  • de resultaten van de diverse controles en tests optekenen en gedurende ten minste twee jaar bewaren, opdat ze aan de bevoegde instanties kunnen worden overgelegd;
  • een systeem opzetten dat het mogelijk maakt een verband te leggen tussen een verzonden partij en het tijdstip waarop die partij is geproduceerd.
  • 2. 
    Wanneer de resultaten van een test op monsters, zoals voorgeschreven in lid 1, niet in overeenstemming zijn met bijlage II, hoofdstuk III, dient de beheerder van het verwerkingsbedrijf:
  • onmiddellijk de bevoegde instantie in kennis te stellen;
  • na te gaan hoe het komt dat niet aan de voorschriften is voldaan;
  • ervoor te zorgen dat besmet of vermoedelijk besmet materiaal het bedrijf niet verlaat voordat het onder rechtstreeks toezicht van de bevoegde instantie opnieuw is verwerkt en opnieuw officieel monsters zijn genomen ten einde te voldoen aan de microbiologische controle van bijlage II, hoofdstuk III; indien het om enigerlei reden onmogelijk is dit materiaal opnieuw te verwerken, dient het voor andere doeleinden dan diervoeder te worden gebruikt.
  • 3. 
    Volgens de procedure van artikel 18 stelt de Commissie de uitvoeringsbepalingen van het onderhavige artikel vast.

Artikel 10

  • 1. 
    De bevoegde instanties moeten in de aangewezen verwerkingsbedrijven van laag- en hoog-risicomateriaal op gezette tijden inspecties en op aselecte steekproeven gebaseerde controles uitvoeren met betrekking tot:
  • de naleving van deze richtlijn, in het bijzonder wat betreft bijlage I en bijlage II, hoofdstukken I, II en III;
  • de microbiologische normen waaraan de produkten na de behandeling moeten voldoen; de microbiologische controle dient in het bijzonder onderzoek naar salmonella en enterobacteriaceae te omvatten overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk III.

De analyses en de tests moeten worden uitgevoerd volgens wetenschappelijk erkende methoden, met name volgens de

methoden die in de communautaire voorschriften of, zo dergelijke voorschriften ontbreken, in erkende internationale normen zijn vastgesteld.

  • 2. 
    Indien uit de door de bevoegde instantie verrichte inspecties blijkt dat niet aan alle voorschriften van deze richtlijn is voldaan, dient de bevoegde instantie passende maatregelen te treffen. Wanneer meer bepaald de bepalingen van het onderhavige artikel betreffende de microbiologische normen en de soorten microbiologische controles niet zijn nageleefd, moet de fabrikant:
  • de bevoegde instantie onverwijld alle informatie over de aard van het monster en de partij waaruit het afkomstig is, mededelen,
  • de besmette partij onder toezicht van de bevoegde instantie verwerken of opnieuw verwerken,
  • de frequentie van de bemonstering en de controles op de produktie opvoeren,
  • de rapporten onderzoeken over de grondstoffen die zijn gebruikt voor het eindprodukt waaruit het monster is genomen,
  • het bedrijf op de juiste wijze ontsmetten en reinigen.
  • 3. 
    Volgens de procedure van artikel 19 stelt de Commissie zo nodig de uitvoeringsbepalingen van het onderhavige artikel vast.

Artikel 11

De Lid-Staten stellen een lijst op van de erkende inrichtingen die op hun grondgebied dierlijke afvallen verwerken. Aan elk bedrijf wordt een officieel nummer toegekend ter identificatie van het bedrijf als verwerkingsbedrijf van laag- of hoog-risicomateriaal of als bedrijf dat voeder voor gezelschapdsdieren, of technische of farmaceutische produkten op basis van dierlijke afvallen vervaardigt.

De Lid-Staten brengen deze lijst en de bijwerkingen ervan ter kennis van de andere Lid-Staten en van de Commissie.

HOOFDSTUK IV

Artikel 12

  • 1. 
    Veterinaire deskundigen van de Commissie kunnen, voor zover zulks voor een uniforme toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is, in samenwerking met de nationale instanties controles ter plaatse uitvoeren. Met name kunnen zij nagaan of de erkende inrichtingen deze richtlijn inderdaad naleven. De Commissie stelt de Lid-Staten van de resultaten van de controles in kennis.

Lid-Staten op wier grondgebied een controle wordt verricht, moeten de deskundigen bij de uitvoering van hun taak alle nodige bijstand verlenen.

De algemene uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

  • 2. 
    De betrokken Lid-Staten nemen alle maatregelen die nodig zijn om rekening te houden met de resultaten van de in lid 1 bedoelde controles en verbieden met name het in de handel brengen van produkten die afkomstig zijn uit een verwerkingsbedrijf dat niet langer aan deze richtlijn voldoet. Indien de Lid-Staat deze maatregelen niet neemt of indien de genomen maatregelen ontoereikend worden geacht, is artikel 8 van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1) van toepassing.

Artikel 13

  • 1. 
    Richtlijn 90/425/EEG is van toepassing, met name ten aanzien van de organisatie van de door de Lid-Staat van bestemming uitgevoerde controles en de naar aanleiding van deze controles te ondernemen acties, alsmede ten aanzien van de toe te passen vrijwaringsmaatregelen.
  • 2. 
    Richtlijn 90/425/EEG wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    aan het slot van bijlage A moet de volgende richtlijn worden toegevoegd:

"Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG

PB nr. L 363 van 27. 12. 1990, blz. 51.'`;

b)

in bijlage B wordt het eerste streepje geschrapt.

Artikel 14

Volgens de procedure van artikel 18 stelt de Commissie voorschriften vast voor het op hygiënische wijze bereiden van voeder voor gezelschapsdieren uit dierlijke afvallen.

Volgens de procedure van artikel 18 stelt de Commissie criteria vast voor bemonstering en microbiologische controles.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

  • 1. 
    De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 19 nadere regels voor de in artikel 9 en artikel 10, lid 1, bedoelde controles, alsmede de frequentie van deze controles vast.
  • 2. 
    Volgens dezelfde procedure stelt de Commissie de referentiemethoden voor microbiologisch onderzoek vast.

Artikel 16

De bijlagen van deze richtlijn en met name, afhankelijk van de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis op het gebied van de bestrijding van bovine spongiforme encefalopathie (BSE), betreffende bijlage II, hoofdstuk II, onder 6 a) en c), worden op voorstel van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid gewijzigd.

Artikel 17

Totdat communautaire voorschriften betreffende de invoer van dierlijke afvallen en van uit dierlijke afvallen bereid voeder voor gezelschapsdieren uit derde landen ten uitvoer worden gelegd, passen de Lid-Staten op deze invoer voorwaarden toe die ten minste gelijkwaardig zijn met die welke bij deze richtlijn zijn vastgesteld, met uitzondering van die betreffende de erkenningsvoorwaarden.

Met name laten zij het in artikel 3, lid 1, onder g) tot en met i), bedoelde vooraf behandelde laag- of hoog-risicomateriaal slechts toe indien het derde land de garantie kan geven dat het materiaal een toereikende behandeling heeft ondergaan en voldoet aan de microbiologische normen van bijlage II, hoofdstuk III.

De invoer van hoog-risicomateriaal bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met f), is verboden.

De Lid-Staten zien er middels controles bij invoer op toe dat deze minimumvoorschriften worden nageleefd.

Artikel 18

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG (2) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna het "Comité'` genoemd, deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt binnen twee dagen advies uit over dit ontwerp. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast en past deze onmiddellijk toe indien zij met het advies van het Comité in overeenstemming zijn.
  • 5. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie bij de Raad onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen in. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel bij de Raad is ingediend, door deze geen besluit is genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve indien de Raad zich met gewone meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 19

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure leidt de voorzitter van het Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
  • 2. 
    Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de materie kan vaststellen. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast en past deze onmiddellijk toe indien zij met het advies van het Comité in overeenstemming zijn.
  • 5. 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie bij de Raad onverwijld een voorstel betreffende de te nemen maatregelen in. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel bij de Raad is ingediend, door deze geen besluit is genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve indien de Raad zich met gewone meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 20

Uiterlijk 31 december 1992 stelt de Raad, met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie, de gezond-

heidsvoorschriften vast voor de produktie van diervoeders die bestanddelen van dierlijke en plantaardige produkten bevatten, alsmede de hygiënische voorschriften voor de produktie van diervoeders die uitsluitend materiaal van plantaardige oorsprong bevatten.

Artikel 21

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1991 aan deze richtlijn te voldoen.
  • 2. 
    Voor het grondgebied van de Laender Mecklenburg-Vorpommern, Brandenburg, Sachsen-Anhalt, Sachsen en Thueringen beschikt de Bondsrepubliek Duitsland echter over een extra termijn van één jaar om aan deze richtlijn te voldoen.

De Bondsrepubliek Duitsland legt uiterlijk op 30 juni 1992 aan de Commissie en aan de Lid-Staten, in het kader van het Permanent Veterinair Comité bijeen, een verslag voor over de situatie met betrekking tot de verwijdering van dierlijke afvallen in de genoemde Laender.

De Commissie beslist volgens de procedure van artikel 19 over eventuele latere overgangsmaatregelen voor een aantal in de genoemde Laender gelegen inrichtingen.

  • 3. 
    Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onverhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 27 november 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • V. 
    SACCOMANDI
  • (1) 
    PB nr. C 327 van 30. 12. 1989, blz. 76.
  • (2) 
    PB nr. C 260 van 15. 10. 1990, blz. 161.

(=) PB nr. C 124 van 21. 5. 1990, blz. 4.

  • (4) 
    PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29.
  • (1) 
    PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 13.
  • (2) 
    PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.

BIJLAGE I

HYGIËNISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR HET VERZAMELEN EN VERVOEREN VAN DIERLIJKE AFVALLEN

  • 1. 
    Dierlijke afvallen moeten worden verzameld en naar de erkende inrichtingen of verwerkingsbedrijven van laag- of hoog-risicomateriaal worden vervoerd in geschikte recipiënten of vervoermiddelen waaruit geen vloeistof kan lekken. De recipiënten of vervoermiddelen moeten op passende wijze zijn afgedekt.
  • 2. 
    De vervoermiddelen, dekzeilen en recipiënten die opnieuw kunnen worden gebruikt, moeten schoon worden gehouden.
  • 3. 
    De bevoegde instantie moet de nodige maatregelen nemen om het vervoer van hoog-risicomateriaal te controleren door te verlangen dat een administratie wordt bijgehouden en dat documenten worden opgemaakt die dit materiaal moeten vergezellen tijdens het vervoer ervan naar de plaats van destructie of, indien nodig, door verzegeling.
  • 4. 
    Indien bepaalde vlees-, zuivel- en visprodukten die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd en die afkomstig zijn van dieren of vissen waarvan het vlees of de melk zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie, rechtstreeks als stortgoederen naar een verwerkingsbedrijf worden vervoerd, moeten de informatie betreffende de herkomst, de naam en de aard van het dierlijk afval en de woorden "niet voor menselijke consumptie'` ook in letters van ten minste 2 cm hoog worden vermeld op een etiket dat wordt bevestigd op de recipiënten, dozen of andere verpakkingen.

BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE HYGIËNE IN VERWERKINGSBEDRIJVEN VAN DIERLIJKE AFVALLEN

HOOFDSTUK I

Eisen voor de erkenning van verwerkingsbedrijven van dierlijke afvallen

  • 1. 
    De ruimten en voorzieningen moeten in ieder geval aan de volgende eisen voldoen:
  • a) 
    de ruimten van het verwerkingsbedrijf moeten op passende wijze zijn gescheiden van de openbare weg en van andere ruimten zoals slachthuizen. Ruimten voor de behandeling van hoog-risicomateriaal mogen niet op hetzelfde terrein zijn gelegen als een slachthuis, tenzij zij zich bevinden in een volledig afgezonderd gedeelte van het gebouw; onbevoegden en dieren mogen geen toegang hebben tot het bedrijf;

b)

het bedrijf omvat een rein en een onrein gedeelte, die op passende wijze gescheiden moeten zijn. Het onreine gedeelte moet een overdekte ruimte hebben voor het in ontvangst nemen van de dierlijke afvallen en moet zo zijn gebouwd dat het gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. De vloeren ervan moeten zo zijn aangelegd dat vloeistoffen gemakkelijk kunnen wegvloeien. Het bedrijf moet zijn voorzien van geschikte toiletten, kleedlokalen en wastafels voor het personeel.

Indien nodig, moeten in het onreine gedeelte adequate voorzieningen voor het onthuiden of ontharen van dieren en een opslagruimte voor huiden aanwezig zijn;

c)

voor het verwerken van dierlijke afvallen overeenkomstig hoofdstuk II moet het bedrijf beschikken over de nodige capaciteit en toereikende voorzieningen voor warm water en voor het opwekken van stoom;

d)

indien nodig, moet het onreine gedeelte beschikken over een voorziening om de dierlijke afvallen te verkleinen en een voorziening om de fijngemaakte dierlijke afvallen in de verwerkingsinstallatie te laden;

e)

voor de verwerking van de dierlijke afvallen overeenkomstig hoofdstuk II is een gesloten verwerkingsinstallatie nodig. Wanneer een warmtebehandeling vereist is, moet deze installatie zijn voorzien van:

  • meetapparatuur om de temperatuur en zo nodig de druk te controleren op punten waar dat van belang is;
  • registreertoestellen die onafgebroken de meetresultaten registreren;
  • een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de afvallen onvoldoende worden verwarmd;

f)

om herbesmetting van de eindprodukten van de verwerking door binnenkomende grondstoffen te voorkomen, moet het gedeelte van het bedrijf waar de binnenkomende grondstoffen worden gelost en verwerkt duidelijk gescheiden zijn van het gedeelte voor het verder verwerken van het warmtebehandelde materiaal en de opslag van de eindprodukten van de verwerking.

  • 2. 
    Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van de recipiënten of containers waarin dierlijke afvallen in ontvangst worden genomen, en van de vervoermiddelen - met uitzondering van schepen - waarin deze afvallen worden vervoerd.
  • 3. 
    Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen om de wielen van vervoermiddelen waarmee hoog-risicomateriaal wordt vervoerd of die het onreine gedeelte van het verwerkingsbedrijf verlaten, vlak voor het vertrek van deze vervoermiddelen te ontsmetten.
  • 4. 
    In het verwerkingsbedrijf dient een installatie voor de afvoer van afvalwater aanwezig te zijn die aan de hygiënische eisen voldoet.
  • 5. 
    Het verwerkingsbedrijf moet zelf beschikken over of gebruik maken van de diensten van een laboratorium dat uitgerust is om de noodzakelijke analyses uit te voeren, met name om te controleren of wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk III.

HOOFDSTUK II

Hygienische voorschriften met betrekking tot de in verwerkingsbedrijven van dierlijke afvallen te volgen werkwijze

  • 1. 
    Dierlijke afvallen moeten zo spoedig mogelijk na aankomst in het bedrijf worden verwerkt. Tot de verwerking moeten zij op passende wijze worden opgeslagen.
  • 2. 
    Recipiënten, containers en vervoermiddelen die voor het vervoer van dierlijke afvallen worden gebruikt, moeten na elk gebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet.
  • 3. 
    Personen die in het onreine gedeelte werkzaam zijn, mogen het reine gedeelte niet betreden zonder hun werkkleding en hun schoeisel te hebben verwisseld of zonder hun schoeisel te hebben ontsmet. Toestellen en gereedschappen mogen niet van het onreine gedeelte naar het reine gedeelte worden gebracht.
  • 4. 
    Afvalwater dat afkomstig is van het onreine gedeelte moet zodanig worden behandeld dat er geen ziektekiemen meer aanwezig zijn.
  • 5. 
    Er moeten systematisch preventieve maatregelen tegen vogels, knaagdieren, insecten en ander ongedierte worden getroffen.
  • 6. 
    Bij de verwerking van dierlijke afvallen moeten de volgende voorschriften in acht worden genomen:
  • a) 
    hoog-risicomateriaal moet worden verwarmd tot de deeltjes gedurende 20 minuten een inwendige temperatuur van ten minste 133 °C hebben bij een druk van 3 bar. Voorafgaand aan de verwerking moet de deeltjesgrootte van het onverwerkte materiaal door middel van voorbreken of vermalen ten minste tot 50 mm worden teruggebracht;

b)

op punten van het verwarmingsproces waar dit belangrijk is, dienen voor het controleren van de warmtebehandeling temperatuurschrijvers te zijn geplaatst;

c)

andere systemen van warmtebehandeling mogen worden aangewend, mits zij volgens de procedure van artikel 19 zijn erkend als systemen die op microbiologisch gebied gelijkwaardige veiligheidsgaranties bieden.

Aan dergelijke alternatieve warmtebehandelingssystemen mag enkel goedkeuring worden verleend indien van het eindprodukt gedurende de periode van een maand dagelijks een monster is genomen om vast te stellen dat het produkt voldoet aan de in hoofdstuk III, punten 1 en 2, vastgestelde biologische normen. Ook moeten nadien geregeld monsters van het produkt worden genomen conform artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 1.

  • 7. 
    De installaties en toestellen moeten goed worden onderhouden en de meetapparatuur moet regelmatig worden geijkt.
  • 8. 
    Met de eindprodukten moet in het verwerkingsbedrijf op zodanige wijze worden omgegaan en deze produkten moeten zodanig worden opgeslagen dat herbesmetting uitgesloten is.
  • 9. 
    Huiden moeten met natriumchloride worden gezouten.

HOOFDSTUK III

Voorwaarden waaraan de produkten na verwerking moeten voldoen

  • 1. 
    Als het hoog-risicomateriaal betreft, moeten monsters die onmiddellijk na de warmtebehandeling van het eindprodukt worden genomen, vrij zijn van hitte-bestendige ziekteverwekkende sporen van bacteriën (Clostridium perfringens afwezig in 1 g).
  • 2. 
    Monsters van eindprodukten uit laag- of hoog-risicomateriaal moeten worden genomen tijdens of na afloop van de opslag in het verwerkingsbedrijf om te waarborgen dat de produkten voldoen aan de volgende voorwaarden:

Salmonella: afwezig in 25 g: n = 5, c = 0, m = 0, M = 0;

Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 3 x 10$/g.

n

=

aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat;

m

=

drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd indien het aantal bacteriën in geen enkel deelmonster groter is dan m;

M

=

maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd indien het aantal bacteriën in één of meer deelmonsters gelijk is aan of hoger ligt dan M;

c

=

aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd indien het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.