Verordening 2008/239 - Instelling van een definitief antidumpingrecht op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) uit China

1.

Wettekst

18.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 75/22

 

VERORDENING (EG) Nr. 239/2008 VAN DE RAAD

van 17 maart 2008

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    VOORLOPIGE MAATREGELEN
 

(1)

Op 20 december 2006 heeft de Commissie een bericht (2) van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de „VRC”) bekendgemaakt. Op 19 september 2007 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1071/2007 (3) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht op dit product ingesteld.

 

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die werd ingediend door drie communautaire producenten, die goed zijn voor ongeveer 40 %, van de totale productie van cokes 80+ in de Gemeenschap. Er wordt op gewezen dat in overweging 2 van de voorlopige verordening een te laag cijfer, namelijk „meer dan 30 %”, werd vermeld; na nader onderzoek werd echter vastgesteld dat de klagers in werkelijkheid omstreeks 40 % van de totale productie in de Gemeenschap voor hun rekening namen.

 

(3)

Zoals in overweging 12 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek van de Commissie naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

  • B. 
    VERVOLG VAN DE PROCEDURE
 

(4)

Na de instelling van voorlopige antidumpingrechten op cokes 80+ van oorsprong uit de VRC hebben enkele belanghebbenden schriftelijk opmerkingen ingediend. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

 

(5)

De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en nagetrokken die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De Commissie heeft met name het belang van de Gemeenschap grondiger onderzocht. In dit verband werd na de instelling van de voorlopige maatregelen een aanvullend controlebezoek afgelegd bij de volgende onderneming:

 

La Fonte Ardennaise, Vivier-Au-Court, Frankrijk — gebruiker in de Gemeenschap.

 

(6)

Voorts werd een bezoek gebracht aan de European Foundry Association (CAEF) in Düsseldorf (Duitsland) met de bedoeling om informatie in te winnen. Ook werden bezoeken afgelegd bij de douaneautoriteiten in Antwerpen (België) en in Duisburg (Duitsland) om een beter beeld te krijgen van een aantal problemen in verband met de uitvoering van de maatregelen.

 

(7)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht op cokes 80+ van oorsprong uit de VRC en de definitieve inning van de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid zijn gesteld, aan te bevelen. Verder konden zij binnen een bepaalde termijn hun standpunten kenbaar maken.

 

(8)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig zijn de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

  • C. 
    BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
 

(9)

Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 13 tot en met 17 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(10)

Gezien het voorafgaande luidt de definitieve conclusie dat het betrokken product en cokes 80+ die in het referentieland, de Verenigde Staten, wordt vervaardigd en verkocht, alsmede het product dat in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd en op de communautaire markt verkocht wordt, gelijk zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

  • D. 
    DUMPING
 

(11)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen betreffende de mate van medewerking, de keuze van het referentieland en de vaststelling van de normale waarde, worden de bevindingen van de overwegingen 18 tot en met 28 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(12)

Met betrekking tot de prijsvergelijking tekende de enige medewerkende producent/exporteur bezwaar aan tegen de afwijzing door de Commissie van zijn argument dat betrekking had op bij de berekening van de dumping in aanmerking genomen procedés na het zeven van de steenkool; hij voerde aan dat een soortgelijk argument bij de berekening van de schade in overweging was genomen. Het argument werd daarom ontvankelijk verklaard en er werd een extra correctie van de normale waarde toegepast.

 

(13)

De geschatte waarde van de in het voorlopige stadium toegepaste correctie voor verschillen in fysieke kenmerken werd opnieuw onderzocht om recht te doen aan de verschillen in calorische waarde en grootte tussen het in het referentieland vervaardigde product en het uit de VRC uitgevoerde product.

 

(14)

Aangezien er geen andere opmerkingen ter zake werden ontvangen, worden de overwegingen 29, 30 en 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(15)

De definitieve dumpingmarge werd overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde af fabriek te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek. Na toepassing van de in de overwegingen 12 en 13 genoemde correcties bedraagt de voor het gehele land geldende herziene definitieve dumpingmarge van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, 61,8 %.

  • E. 
    SCHADE
  • 1. 
    Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(16)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de communautaire productie en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 34 en 35 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 2. 
    Verbruik in de Gemeenschap
 

(17)

Zoals uiteengezet in overweging 36 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie haar onderzoek met name naar één bestanddeel van het verbruik in de Gemeenschap voorgezet, namelijk het volume van de invoer tijdens de beoordelingsperiode. Er werd in dit verband echter geen nieuwe onderbouwde informatie ontvangen. Om deze reden en omdat er door geen van de belanghebbende partijen bezwaren zijn ingebracht tegen de methode tot vaststelling van het verbruik in de Gemeenschap, worden de overwegingen 36 en 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 3. 
    Invoer uit het betrokken land
  • a) 
    Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel; prijzen bij invoer
 

(18)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 36 en 41 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie tijdens de beoordelingsperiode haar onderzoek naar het invoervolume en de invoerprijzen voortgezet. Er wordt op gewezen dat er een fout is geslopen in overweging 42 van de voorlopige verordening, aangezien de prijzen van 2004 tot het einde van het onderzoektijdvak met 43 % zijn gedaald in plaats van met 35 %, zoals in voornoemde overweging wordt vermeld.

 

(19)

Er werd echter geen nieuwe onderbouwde informatie met betrekking tot het invoervolume en de invoerprijzen ontvangen. Om deze reden en omdat er door geen van de belanghebbende partijen bezwaren zijn ingebracht tegen de methode tot vaststelling van het invoervolume en de invoerprijzen, worden de overwegingen 38 tot en met 42 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • b) 
    Prijsonderbieding
 

(20)

De medewerkende producent/exporteur en een gebruiker hebben betoogd dat er bij de vergelijking van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor het soortgelijk product met de invoerprijzen van het betrokken product een correctie dient te worden toegepast vanwege verschillen qua fysieke kenmerken, zodat de prijsonderbieding op eerlijke wijze kan worden berekend. Een aantal producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap stelde daarentegen dat in een hypothetische situatie voor sommige communautaire producenten een hogere prijs van cokes 80+ op grond van de bijzondere kwaliteitskenmerken ervan weliswaar gerechtvaardigd kan zijn, maar dat uit de gegevens waarover de Commissie beschikt blijkt dat de gebruikers geen hogere prijs voor de zogenaamde betere kwaliteitskenmerken betalen, met name in een sector die gekenmerkt wordt door onder druk staande prijzen als gevolg van genadeloze dumping. Volgens deze producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de aankoopbeslissingen van de verwerkende bedrijven uitsluitend bepaald door de prijs van het product uit de VRC. Derhalve zijn correcties voor verschillen in fysieke kenmerken niet gerechtvaardigd. Daar de geverifieerde informatie die door de belanghebbenden is verstrekt, er op lijkt te wijzen dat er zich tussen het soortgelijk en het betrokken product verschillen voordoen wat betreft gehalte aan vocht, as, vluchtige bestanddelen en zwavel — hetgeen onder normale marktomstandigheden een effect op de prijzen zou moeten hebben — werd het argument van de medewerkende Chinese producent/exporteur en de gebruiker echter aanvaard en werd er in het licht van deze verschillen een extra correctie toegepast.

 

(21)

Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat er reeds in het voorlopige stadium bij de berekening van de prijsonderbieding een correctie voor de winstmarge van niet-verbonden importeurs was toegepast, hoewel dit niet specifiek in overweging 43 van de voorlopige verordening werd vermeld, om het betrokken product en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde cokes 80+ in hetzelfde handelsstadium te kunnen vergelijken. Deze correctie geschiedde op basis van de geverifieerde winstgevendheid die tijdens het onderzoektijdvak was opgegeven door de medewerkende niet-verbonden importeur en die tussen 5-10 % (4) lag.

 

(22)

De voorlopige prijsonderbiedingsmarge voor de VRC werd dienovereenkomstig gewijzigd en geconcludeerd werd dat het betrokken product van oorsprong uit de VRC in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap werd verkocht tegen prijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5,7 % onderboden.

  • 4. 
    Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(23)

Aangezien er geen nieuwe onderbouwde gegevens of argumenten betreffende productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkochte hoeveelheid, markaandeel, groei, voorraden, investeringen en hoogte van de dumpingmarge zijn ontvangen, worden de bevindingen van de overwegingen 46 tot en met 50, 53, 54, 60 en 61 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • a) 
    Verkoopprijzen in de Gemeenschap
 

(24)

De in overweging 51 van de voorlopige verordening vermelde verkoopprijzen werden gecorrigeerd (zie tabel hieronder). Deze geringe wijzigingen zijn niet van invloed op de in de overwegingen 51 en 52 van de voorlopige verordening getrokken conclusies ten aanzien van de verkoopprijzen in de Gemeenschap.

 
 

2003

2004

2005

OT

Eenheidsprijs op de communautaire markt

(EUR/t)

154

191

243

198

Index (2003 = 100)

100

124

158

129

  • b) 
    Winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken
 

(25)

De berekening van de in de voorlopige verordening vastgestelde cijfers inzake winstgevendheid werden herzien; ook werd een fout gecorrigeerd. De correcte cijfers in de tabel hieronder zijn niet van invloed op de algemene trend van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zij het dat deze cijfers een nog somberder beeld geven van de huidige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap: de winstgevendheid van deze bedrijfstak bedroeg in 2005 nog 16,2 %, maar daalde tijdens het OT scherp tot – 3,8 %. Na die correctie zijn ook de cijfers betreffende het rendement van investeringen, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, aangepast. De cijfers betreffende de kasstroom blijven ongewijzigd ten opzichte van de voorlopige verordening, maar zij worden duidelijkheidshalve in de onderstaande tabel gegeven.

 
 

2003

2004

2005

OT

Winstgevendheid van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap

(in % van de nettoverkoop)

8,1 %

15,0 %

16,2 %

–3,8 %

Index (2003 = 100)

100

185

200

–47

Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

2,2 %

19,2 %

13,3 %

–13,3 %

Index (2003 = 100)

100

460

340

  • – 
    180

Kasstroom

(1 000 EUR)

17 641

13 633

34 600

4 669

Index (2003 = 100)

100

77

196

26

 

(26)

Daar er dienaangaande geen nieuwe op- en aanmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies in overweging 58 van de voorlopige verordening over het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om kapitaal aan te trekken bevestigd.

  • c) 
    Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
 

(27)

Ook de in overweging 59 van de voorlopige verordening vermelde productiviteitscijfers van de werknemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden gecorrigeerd (zie tabel hieronder). Uit deze gecorrigeerde cijfers blijkt dat de productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als productie (ton) per werknemer per jaar, van 2003 tot het einde van het OT lichtelijk is toegenomen. Voorts zijn de cijfers betreffende de jaarlijkse arbeidskosten per werknemer voor de duidelijkheid gedetailleerder dan in de voorlopige verordening.

 
 

2003

2004

2005

OT

Aantal werknemers

680

754

734

767

Index (2003 = 100)

100

111

108

113

Productiviteit (ton/werknemer)

1 211

1 348

1 299

1 266

Index (2003 = 100)

100

111

107

105

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (EUR)

28 096

27 784

29 453

30 502

Index (2003 = 100)

100

99

105

109

  • 5. 
    Conclusie inzake schade
 

(28)

Na de bekendmaking van de voorlopige verordening heeft één gebruiker onder verwijzing naar de overwegingen 64 en 67 van de voorlopige verordening aangevoerd dat de Commissie bij haar voorlopige conclusies inzake schade — en daarmee ook inzake het oorzakelijk verband — uitsluitend was uitgegaan van de beweerde negatieve ontwikkeling van bepaalde marktindicatoren gedurende een zeer korte periode in plaats van overeenkomstig de gangbare praktijk gedurende een periode van drie tot vier jaar na te gaan of er sprake was van schade. De gebruiker ging bij zijn redenering uit van de veronderstelling dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tot eind 2005 geen schade geleden had, aangezien de voorafgaande maatregelen eind 2005 waren komen te vervallen. Daar het OT in september 2006 afliep, zou dit betekenen dat de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zich alleen tijdens een paar maanden in 2006 had voorgedaan.

 

(29)

Dienaangaande wordt er in de eerste plaats op gewezen dat overweging 64 van de voorlopige verordening, waarin melding wordt gemaakt van de ontwikkeling van bepaalde schade-indicatoren tussen 2005 en het eind van het onderzoektijdvak, moet worden gelezen in samenhang met de voorafgaande overweging 63, waarin de ontwikkeling van de schade-indicatoren tot 2005 wordt toegelicht. Uit deze overwegingen van de voorlopige verordening betreffende schade-indicatoren blijkt duidelijk dat de Commissie haar gangbare praktijk heeft gevolgd en de ontwikkeling van de schade-indicatoren gedurende een periode van bijna vier jaar, d.w.z. van begin 2003 tot september 2006, heeft onderzocht. Zoals vermeld in overweging 63 was 2004 een uitzonderlijk jaar voor de markt van cokes 80+ als resultaat van een gering aanbod op de markt en dat was weer het gevolg van de geringe invoer uit de VRC en de sluiting van een aantal bedrijven in de Gemeenschap, die tot dusverre cokes 80+ hadden geproduceerd. Door geen van de belanghebbende partijen werd bestreden dat er zich in 2004 uitzonderlijke omstandigheden op de markt voordeden, die nog steeds tot uitdrukking kwamen in de indicatoren van het daaropvolgende jaar. Juist omdat de pieken in 2004 en 2005 als uitzonderlijk worden beschouwd, ging in dit geval de bijzondere aandacht van de Commissie uit naar de ontwikkeling van de schade-indicatoren tussen 2003 en het einde van het OT. Er wordt aan herinnerd dat er ten aanzien van de belangrijkste financiële indicatoren, met name de winstgevendheid, niet alleen tussen 2005 en het einde van het OT, maar ook bij vergelijking van 2003 en het OT, van een sterke daling kan worden gesproken.

 

(30)

Daarnaast wordt erop gewezen dat het om loutere speculatie zou gaan als uit het feit dat de producenten in de Gemeenschap geen aanvraag voor een nieuw onderzoek bij het vervallen van de eerdere maatregelen hebben ingediend, conclusies zouden worden getrokken betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan het eind van 2005.

 

(31)

Daarom moet de bewering dat de Commissie bij de analyse van de schade slechts een paar maanden in 2006 in aanmerking heeft genomen, van de hand worden gewezen.

 

(32)

Bovengenoemde herziene factoren, te weten de winstgevendheid, het rendement van investeringen en de productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap, doen niets af aan de in de voorlopige verordening vastgelegde trends. Ook de herziene onderbiedingsmarge ligt nog steeds duidelijk boven het minimumniveau. Daarom wordt geoordeeld dat de in de voorlopige verordening bereikte conclusies inzake de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, onveranderd zijn. Aangezien er geen andere nieuwe onderbouwde informatie of opmerkingen zijn ontvangen, worden zij daarom definitief bevestigd.

  • F. 
    OORZAKELIJK VERBAND
  • 1. 
    Gevolgen van de invoer met dumping
 

(33)

Zoals reeds in overweging 22 hierboven vermeld, werd definitief geconcludeerd dat tijdens het onderzoektijdvak het uit de VRC ingevoerde product werd verkocht tegen prijzen die de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5,7 % onderboden. De herziening van de onderbiedingsmarge laat de conclusies betreffende de in de overwegingen 67, 68 en 69 toegelichte gevolgen van de invoer met dumping onverlet.

  • 2. 
    Wisselkoersschommelingen
 

(34)

Volgens één gebruiker blijkt uit de marktontwikkelingen na het OT dat de situatie tijdens het OT uitzonderlijk was en dat de prijzen na het OT weer begonnen te stijgen. Deze gebruiker beweerde dat de tijdelijke prijsdaling tijdens het OT voornamelijk kon worden toegeschreven aan de ongunstige wisselkoers tussen de Amerikaanse dollar en de euro, aan het feit dat de prijzen voor cokes 80+ op de wereldmarkt over het algemeen worden uitgedrukt in dollars en dat het moeilijk is om de prijzen, die in de regel jaarlijks door onderhandelingen worden vastgesteld, aan de nieuwe wisselkoers aan te passen. Hierbij kan als kanttekening worden geplaatst dat het onderzoek heeft aangetoond dat de verkoopprijzen van de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap doorgaans niet in dollar worden uitgedrukt, maar in euro of andere Europese valuta. Voorts strookt de door deze gebruiker aangevoerde trend in de richting van hogere prijzen na het OT, die zich zou hebben voorgedaan in dezelfde periode waarin de Amerikaanse dollar nog verder verzwakte tegenover de euro, niet met zijn redenering dat de dalende prijzen van cokes 80+ te wijten waren aan een negatieve ontwikkeling van de wisselkoers dollar/euro.

  • 3. 
    Schade door eigen toedoen
 

(35)

Eén gebruiker betoogde dat de beweerde, door prijsdaling veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap voornamelijk moet worden toegeschreven aan het agressieve prijsbeleid van een aantal Europese producenten, die tegen prijzen hadden verkocht die onder de prijzen van het uit de VRC ingevoerde product lagen. In het kader van het onderzoek kon evenwel geen algemeen „agressief prijsbeleid” tussen bepaalde Europese producenten worden aangetoond. Volgens de bevindingen van het onderzoek vindt de concurrentie tussen de Europese producenten hoofdzakelijk op de regionale markten en niet op het niveau van de Gemeenschap plaats, aangezien de producenten hun product wegens de aanzienlijke vervoerskosten doorgaans in nabijgelegen gebieden verkopen. Sommige producenten hebben wellicht lagere prijzen berekend, maar zij hebben daardoor geen schade aan andere Europese producenten toegebracht. Bovendien wil het feit dat er concurrentie bestaat tussen bepaalde Europese producenten nog niet zeggen dat de prijzen van invoer met dumping uit de VRC die producenten niet ertoe hebben gedwongen elkaar nog meer te onderbieden dan bij eerlijke concurrentie van de kant van de Chinese producenten het geval geweest zou zijn, en daardoor tegen onhoudbare prijzen te verkopen.

 

(36)

De gebruiker heeft eveneens aangevoerd dat het grootste deel van het toegenomen verbruik tussen 2003 en het einde van het OT voor rekening kwam van de communautaire producenten en niet van de invoer uit de VRC. Dit kan in absolute cijfers weliswaar juist zijn, relatief gezien echter niet: het onderzoek heeft aangetoond dat de invoer uit de VRC, die in 2003 een marktaandeel van 24 % had, bijna de helft van het toegenomen verbruik van 2003 tot het einde van het OT vertegenwoordigde.

 

(37)

Volgens dezelfde gebruiker was de bedrijfstak van de Gemeenschap in een situatie van toenemend verbruik niet in staat geweest zijn marktaandeel te vergroten, omdat hij zijn productiecapaciteit niet had uitgebreid. Daarom moest invoer uit de VRC in het gestegen verbruik in de Gemeenschap voorzien. Toch kan het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productiecapaciteit niet aan het toegenomen verbruik heeft aangepast, eerder als gevolg van het door de prijsdruk van de invoer met dumping uit de VRC veroorzaakte onzekere investeringsklimaat worden gezien, dan als oorzaak van de aan de bedrijfstak van de Gemeenschap berokkende schade.

 

(38)

Er wordt op gewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT ongeveer 120 000 t reservecapaciteit had, die niet rendabel werd benut als gevolg van de prijsdruk van de invoer met dumping uit de VRC. Eén communautaire producent heeft voorts zijn productie van 2005 tot het einde van het OT aanzienlijk teruggebracht en heeft na het OT de vervaardiging van cokes 80+ gestaakt. Het is een specifiek kenmerk van deze bedrijfstak dat door een tijdelijke stopzetting van het productieproces de productiefaciliteiten (ovens) onbruikbaar worden en dat er voor een nieuwe inbedrijfstelling omvangrijke extra investeringen benodigd zouden zijn. In een door een aanzienlijke prijsdaling gekenmerkte marktsituatie leek het in economisch opzicht weinig zinvol om te investeren in het opnieuw opstarten van stopgezette ovens of het bouwen van nieuwe.

 

(39)

Eén belanghebbende partij stelde dat de toegenomen arbeidskosten een belangrijke oorzaak voor de beweerde schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap vormde. Uit het onderzoek is echter naar voren gekomen dat de totale toename van het aantal werknemers in de bedrijfstak van de Gemeenschap op het conto kan worden geschreven van slechts één producent, die tegelijkertijd zijn productiviteit vergrootte. Bij de andere producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef het aantal werknemers min of meer onveranderd, ook al was er sprake van een dalende productie. Dit kan worden verklaard door de aard van het productieproces van deze bedrijfstak, waar het personeel dat benodigd is om de productiefaciliteiten draaiende te houden — ongeacht of de productiecapaciteit volledig benut wordt of niet — vrijwel onveranderd blijft, hetgeen bij een afnemende productie een geringere productiviteit tot gevolg heeft.

 

(40)

Hoe dan ook, zelfs als een aantal producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap ten tijde van de dalende productie met onnodig hoge arbeidskosten werden geconfronteerd, kan dit, gezien het minimale effect van de veranderingen in de arbeidskosten op de totale winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, geen belangrijke schadeoorzaak zijn. Ter illustratie: de toename van de arbeidskosten (1,8 miljoen EUR) vormt een verklaring voor minder dan 1 procentpunt achteruitgang van de totale winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die tussen 2005 en het einde van het OT scherp daalde van 16,2 % tot – 3,8 % (een winstderving van ongeveer 39 miljoen EUR).

  • 4. 
    Grondstoffenprijzen; nadelen bij de toegang tot grondstoffen als gevolg van natuurlijke omstandigheden
 

(41)

Ten aanzien van de in overweging 75 van de voorlopige verordening uitvoeriger beschreven grondstoffenprijzen kan worden opgemerkt dat nieuwe berekeningen hebben aangetoond dat tijdens de beoordelingsperiode de basisgrondstof voor de vervaardiging van cokes 80+, namelijk cokeskool, ongeveer 60 % van de productiekosten van cokes 80 + van de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigde.

 

(42)

Eén belanghebbende partij betoogde dat de toegenomen kosten van de belangrijkste grondstof, cokeskool, de bedrijfstak van de Gemeenschap harder heeft getroffen dan de Chinese bedrijfstak, aangezien deze gemakkelijk toegang heeft tot de grondstof, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook zonder invoer met dumping niet in staat was te concurreren. Dienaangaande wordt er in de eerste plaats op gewezen dat er gezien de zeer beperkte mate van medewerking van de Chinese producenten/exporteurs, geen algemene conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de al dan niet gemakkelijke toegang van deze producenten/exporteurs tot grondstoffen. Voorts gebruikt één producent van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die een aanzienlijk deel van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor zijn rekening neemt, ter plaatse gewonnen cokeskool. Bovendien kon de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals reeds vermeld in overweging 76 van de voorlopige verordening, de stijging van de grondstoffenprijzen tot aan het OT doorberekenen in de verkoopprijzen. Daarnaast nam China volgens de beschikbare informatie zijn toevlucht tot ingevoerde grondstoffen: zo worden er momenteel aanzienlijke hoeveelheden cokeskool uit Australië ingevoerd.

 

(43)

Een andere belanghebbende partij suggereerde dat de analyse van het oorzakelijk verband niet juist is omdat hierdoor vraagtekens worden geplaatst bij de mogelijkheid dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, die in 2003 nog winstgevend was, tijdens het OT verlies leed en niet meer in staat was de hoge kosten van de grondstoffen op te vangen, hoewel de groei van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2003 en het einde van het OT veel aanzienlijker was dan de stijging van de grondstoffenprijzen.

 

(44)

In dit verband wordt erop gewezen dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT weliswaar hoger waren dan in 2003 (zie overweging 51 van de voorlopige verordening), maar dat de grondstoffenprijzen, die het belangrijkste deel uitmaken van de productiekosten, verhoudingsgewijs nog hoger waren (zie overweging 75 van de voorlopige verordening en overweging 41 hierboven). Dit argument wordt daarom niet aanvaard.

  • 5. 
    Conclusie betreffende het oorzakelijk verband
 

(45)

Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten zijn ontvangen, worden de overwegingen 67 tot en met 80 van de voorlopige verordening bevestigd, met uitzondering van de hierboven genoemde wijzigingen van de overwegingen 67 en 75.

 

(46)

In het licht van het bovenstaande wordt de voorlopige bevinding bevestigd, namelijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden en de invoer met dumping uit China.

  • G. 
    BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
  • 1. 
    Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak
 

(47)

Zowel bepaalde producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de medewerkende producent/exporteur en gebruikers merkten op dat bepaalde belangrijke ontwikkelingen na het OT in aanmerking moesten worden genomen. Deze opmerkingen hebben met name betrekking op de forse stijging van de marktprijs van cokes 80+, zowel wat betreft de prijzen van de invoer uit de VRC als de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

(48)

Voornoemde belanghebbende partijen weten de stijging van de invoerprijzen grotendeels aan onlangs door de Chinese regering getroffen maatregelen, zoals een verhoging van de uitvoerbelasting en een restrictieve afgifte van uitvoervergunningen, om de uitvoer van energie-intensieve grondstoffen, waaronder cokes, tegen te gaan. Volgens één gebruiker zullen deze maatregelen waarschijnlijk lang van kracht blijven, gezien de structurele veranderingen van het Chinese beleid dat erop gericht is om halfbewerkte energiegoederen, zoals cokes 80+, te behouden voor de binnenlandse markt, teneinde binnenlands toegevoegde waarde te genereren. Producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap stelden daarentegen dat het huidige hoge prijspeil van tijdelijke aard is en dat het elk ogenblik naar eigen goeddunken van de Chinese regering gewijzigd kan worden. Volgens dezelfde gebruiker is de momenteel hoge winstgevendheid van de communautaire producenten het resultaat van de aanzienlijk gestegen verkoopprijzen na het onderzoektijdvak. Volgens deze gebruiker zullen de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de lange termijn een opwaartse trend te zien geven als gevolg van het aanzienlijk toegenomen verbruik in de steenwolsector, het uitblijven van een stijging van de productiecapaciteit in de Europese Unie en, met name, omdat door ingrijpende beleidswijzigingen van de Chinese regering de uitvoer uit de VRC in belangrijke mate is teruggelopen.

 

(49)

Wat betreft de suggestie van deze gebruiker dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet gerechtvaardigd is omdat i) de Chinese uitvoer lange tijd beperkt zal blijven en ii) de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoog is, wordt er in de eerste plaats op gewezen dat de Chinese regering weliswaar maatregelen heeft getroffen om de uitvoer van energie-intensieve grondstoffen tegen te gaan, maar dat er geen informatie beschikbaar is aan de hand waarvan conclusies over de duur van deze maatregelen kunnen worden getrokken. Integendeel, uit eerder verzamelde informatie, met name in 2004 en 2005, bleek dat het beleid ter beïnvloeding van de uitvoer vrij snel omgegooid kon worden. In de tweede plaats wordt overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening, informatie inzake dumping en schade die betrekking heeft op een periode na het onderzoektijdvak in de regel niet in aanmerking genomen.

 

(50)

De aanzienlijke prijsstijging van de Chinese invoer van cokes 80+ wordt echter in overweging 112 van de voorlopige verordening vermeld en is in aanmerking genomen bij de keuze voor een minimuminvoerprijs („MIP”) als maatregel. Door zowel gepubliceerde marktrapporten als de Commissie ter beschikking staande informatie over de invoer van cokes 80+ uit de VRC na de instelling van de voorlopige maatregelen wordt bevestigd dat de trend van hoge invoerprijzen boven het schadeveroorzakende niveau aanhield. Dit gegeven komt weer tot uitdrukking in de keuze van de voorgestelde definitieve maatregel, namelijk een minimuminvoerprijs, zoals uiteengezet in overweging 75 hieronder.

 

(51)

Een aantal producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde dat de na het OT geconstateerde hoge invoerprijzen ook waren te wijten aan de tarieven van het bulkvervoer over zee, die na het OT sterk zijn gestegen, waardoor de cif-prijs van het betrokken product is opgedreven. Zij betoogden dat de minimuminvoerprijs wordt vastgesteld op cif-basis en daarom geen oplossing biedt voor het probleem van de prijzen van invoer met dumping, aangezien de invoerprijzen voldoen aan de MIP wanneer de kosten van zeevervoer erin worden verdisconteerd. Er wordt in dit verband in de eerste plaats op gewezen dat overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening informatie inzake dumping betreffende de periode na het OT normaal niet in aanmerking wordt genomen. Voorts hebben voornoemde producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zelfs niet eens uiteengezet hoe de beweerde tarieven van de kosten van zeevervoer in dit verband volgens hen in aanmerking moeten worden genomen.

 

(52)

Voornoemde producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap voerden eveneens aan dat een op de kosten van grondstoffen tijdens het OT gebaseerde MIP de door de invoer met dumping veroorzaakte schade niet in voldoende mate ongedaan kan maken, aangezien een sterke stijging van de kosten van zeevervoer na het OT een nadelige invloed zou hebben op de kosten van de voornaamste grondstof, cokeskool, die door de bedrijfstak van de Gemeenschap hoofdzakelijk in het buitenland wordt aangekocht. Er wordt in dit verband aan herinnerd dat overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening informatie betreffende de periode na het OT normaal niet in aanmerking wordt genomen. Voorts hebben de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet nauwkeurig aangegeven welk effect de beweerde stijging van de kosten van vrachtvervoer over zee op de productiekosten van cokes 80+ voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou hebben, maar hebben zij alleen een aantal gepubliceerde marktrapporten over tarieven van vrachtkosten over zee ter beschikking gesteld. Aan de hand hiervan kunnen evenwel de consequenties voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel niet voldoende gedetailleerd worden berekend, vooral met het oog op het feit dat de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap hun grondstof uit verschillende bronnen betrekken en dat een van de voornaamste producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet de gevolgen van gestegen kosten van zeevervoer zou ondervinden, aangezien hij ter plaatse gewonnen grondstof gebruikt. Het argument van de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap dient derhalve te worden verworpen.

  • 2. 
    Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap
 

(53)

In aansluiting op de opmerkingen betreffende in de overwegingen 47 tot en met 50 hierboven behandelde ontwikkelingen na het OT beweerde één gebruiker voorts dat het onderzoek naar het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap ten behoeve van de instelling van maatregelen uitsluitend op de bevindingen betreffende het OT berust, zonder dat het gehele tijdvak van het onderzoek naar de schade in aanmerking wordt genomen. In dit verband wordt erop gewezen dat het onderzoek naar eventuele gevolgen van het al dan niet instellen van antidumpingmaatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap is gebaseerd op het onderzoek naar de schade, dat de Commissie — zoals in de overwegingen 28 en 29 beschreven — heeft uitgevoerd met betrekking tot de ontwikkeling van de schade-indicatoren gedurende de gehele beoordelingsperiode. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

 

(54)

Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten over dit aspect zijn ontvangen, wordt de in de overwegingen 82, 83 en 84 van de voorlopige verordening getrokken conclusie betreffende het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap bevestigd.

  • 3. 
    Belang van de niet-verbonden importeurs/handelaars in de Gemeenschap
 

(55)

Aangezien er van de importeurs/handelaars geen opmerkingen zijn ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 85, 86 en 87 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 4. 
    Belang van de gebruikers
  • a) 
    Steenwolproducenten
 

(56)

Omdat er geen onderbouwde nieuwe gegevens of argumenten over dit aspect zijn binnengekomen, worden de overwegingen 89, 90 en 91 van de voorlopige verordening bevestigd. Derhalve wordt eveneens bevestigd dat een recht op het niveau van de onderbiedingsmarge een zeer beperkt effect zou hebben op de productiekosten van de medewerkende steenwolproducent en deze — zoals vermeld in overweging 98 van de voorlopige verordening — hypothetisch met maximaal ongeveer 1 % zou doen stijgen.

  • b) 
    Gieterijen
 

(57)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen heeft de Commissie de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor gebruikers, met name gieterijen, nog diepgaander onderzocht. Hiertoe werden het CAEF en nationale organisaties van gieterijen om aanvullende informatie verzocht. De ontvangen informatie bevestigt de voorlopige bevindingen, die — zoals vermeld in de overwegingen 93 en 94 van de voorlopige verordening — gebaseerd waren op de antwoorden van gebruikers op een vragenlijst, namelijk dat het aandeel van cokes 80+ in de totale productiekosten van gieterijen betrekkelijk gering is. Hoewel het aandeel van cokes 80+ in de productiekosten van de gebruikers afhankelijk is van het product, werd vastgesteld dat het in de regel van 2 % tot 5 % varieerde.

 

(58)

De in overweging 93 van de voorlopige verordening vermelde winstgevendheid van de gieterijen bleek tussen 2 % en 6 % te liggen. Dit stemt overeen met de door het CAEF ter beschikking gestelde informatie, die gebaseerd was op een onderzoek naar de winstgevendheid van 93 gieterijen in 2006; volgens dit onderzoek bedroeg de gemiddelde winstgevendheid van de gieterijsector 4,4 % (waarbij de gemiddelde marge 2,8 % bedroeg voor gieterijen die voor de automobielindustrie produceerden en 6,4 % voor gieterijen die voor de machinebouwsector produceerden).

 

(59)

De hierboven genoemde aanvullende informatie heeft ook de voorlopige bevindingen bevestigd dat een recht op het niveau van de onderbiedingsmarge een zeer gering effect zou hebben op de productiekosten van de gieterijen, die maximaal met omstreeks 1 % zouden kunnen stijgen. Voor een groot deel van de gieterijen die waren betrokken bij het in overweging 93 van de voorlopige verordening vermelde onderzoek, lag dit cijfer zelfs flink onder 1 %.

 

(60)

Sommige belanghebbende partijen voerden echter aan dat zij gezien de lage gemiddelde winstmarge van Europese gieterijen, niet lang het hoofd kunnen bieden aan aanzienlijke prijsstijgingen van cokes 80+, aangezien zij die vrijwel niet aan hun afnemers kunnen doorberekenen. In dit verband wordt erop gewezen dat niet kan worden uitgesloten dat een aantal gieterijen zich bij het huidige prijspeil van cokes 80+ niet lang kan handhaven. De prijsstijgingen na het OT lijken echter niet te kunnen worden toegeschreven aan de antidumpingmaatregelen, aangezien de bij de voorlopige verordening ingestelde MIP ruim onder het huidige marktprijsniveau ligt en aangezien de prijsstijgingen zich al voordeden voordat de voorlopige maatregelen werden ingesteld.

  • c) 
    Continuïteit van het aanbod
 

(61)

Sommige gebruikers hebben ook hun eerdere beweringen met betrekking tot de continuïteit van het aanbod van cokes 80+ herhaald en hebben aangevoerd dat maatregelen ingrijpende gevolgen zouden hebben voor de verwerkende bedrijven in de Gemeenschap, waarvoor cokes 80+ een grondstof van strategisch belang is. Zij beweerden echter tegelijkertijd dat de instelling van antidumpingmaatregelen op zijn hoogst een marginaal effect zou hebben op de uitvoer van de VRC. Bovendien ligt het in de bedoeling dat de vorm en de reikwijdte van de in dit geval vastgestelde antidumpingmaatregelen als veiligheidsnet voor de bedrijfstak van de Gemeenschap functioneren, zij het zonder de markt te verstoren ten koste van de verwerkende bedrijven. Volgens het onderzoek kan een eventueel risico van een schaars aanbod het gevolg zijn van een mogelijke toegenomen binnenlandse vraag in de VRC en het huidige Chinese beleid om de uitvoer van energie-intensieve grondstoffen te ontmoedigen, maar niet van antidumpingmaatregelen.

  • 5. 
    Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap
 

(62)

Bovenstaande aanvullende analyse over het belang van de gebruikers in de Gemeenschap was geen reden om de voorlopige conclusies dienaangaande te wijzigen. Ook al zouden de lasten in bepaalde gevallen volledig moeten worden gedragen door de gebruikers/importeurs, dan nog zijn de eventuele negatieve financiële gevolgen in ieder geval te verwaarlozen. Op grond hiervan worden de conclusies met betrekking tot het belang van de Gemeenschap in de voorlopige verordening niet gewijzigd. Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, worden deze conclusies definitief bevestigd.

  • H. 
    DEFINITIEVE MAATREGELEN
  • 1. 
    Schademarge
 

(63)

De in de voorlopige verordening voor de berekening van de schademarge gebruikte winstmarge, vóór belasting, was gebaseerd op de gemiddelde winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode 2003-2005 en bedroeg volgens de voorlopige berekening 15,3 % van de omzet. Deze waarde werd beschouwd als een redelijke winstmarge vóór belasting die onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen zonder invoer met dumping, door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald.

 

(64)

Verscheidene belanghebbende partijen vochten de voorlopig gebruikte winstmarge aan. Een gebruiker stelde dat een winstmarge van 15,3 % buitensporig was aangezien de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 en 2005 behaalde winst uitzonderlijk was en zich op een tijdstip voordeed dat er een dergelijk groot tekort aan cokes 80+ uit de VRC bestond dat de toentertijd geldende antidumpingmaatregelen werden geschorst. Volgens deze gebruiker bestond er geen geldige reden voor het gebruik van een winstmarge die aanzienlijk hoger was dan de in het kader van het eerdere onderzoek gebruikte. Er wordt op gewezen dat de tijdens het definitieve stadium van het eerdere onderzoek gebruikte winstmarge 10,5 % bedroeg.

 

(65)

De medewerkende Chinese producent/exporteur sloot zich aan bij het standpunt dat de voorlopig gebruikte winstmarge wordt vertekend door de in 2004 en 2005 behaalde hoge winsten als gevolg van uitzonderlijke marktomstandigheden. Volgens deze producent/exporteur is cokes 80+ een basisproduct en zou een winstmarge van 5 % meer in overeenstemming zijn met de voorheen gebruikte winstmarges voor basisproducten.

 

(66)

Een aantal producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap beweerden daarentegen dat een winstmarge van 15,3 % niet voldoende was om de schade ongedaan te maken, aangezien zij in het verleden hogere winsten hebben gemaakt toen er geen sprake was van een door invoer met dumping veroorzaakte prijsdaling. Volgens hen zou de winstmarge van 15,3 % niet toereikend zijn om de communautaire producenten in staat te stellen investeringen te doen die nodig zijn voor de naleving van verplichte milieunormen en voor de modernisering en nieuwe inbedrijfstelling van stopgezette productiefaciliteiten. Door een dergelijke modernisering van de communautaire productie zouden de communautaire producenten in de toegenomen vraag naar cokes 80+ kunnen voorzien. De communautaire producenten in kwestie hebben evenwel niet nauwkeurig aangegeven welke winstmarge zij als redelijk beschouwen.

 

(67)

In de eerste plaats wordt erop gewezen dat in het licht van de in overweging 25 vermelde bevindingen inzake winstgevendheid was vastgesteld dat de gewogen gemiddelde winstgevendheid in de periode 2003-2005 eigenlijk 13,1 % bedroeg, in plaats van 15,3 %, zoals vermeld in overweging 107 van de voorlopige verordening.

 

(68)

In de tweede plaats is de voor de bepaling van de schademarge gebruikte methode naar aanleiding van ontvangen opmerkingen opnieuw onderzocht. De als referentiepunt gebruikte periode zou onder normale omstandigheden inderdaad als niet-representatief kunnen worden beschouwd, aangezien 2004 een uitzonderlijk goed jaar was wat betreft behaalde winst (15 %) vanwege een gering aanbod van cokes 80+ uit de VRC. Ook in 2005 (16,2 %) bleef deze situatie voortduren. In 2003 daarentegen moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk nog herstellen van eerdere dumping, hetgeen tot uitdrukking kwam in een wat lagere winst-marge (8,1 %). In plaats daarvan was het in het kader van het eerdere onderzoek gebruikte streefcijfer van 10,5 % voor de winstmarge gebaseerd op drie opeenvolgende jaren (1995-1997), op een tijdstip vóór de toegenomen marktpenetratie van de invoer uit de VRC. Daarom lijkt het een beter beeld te geven van de winstgevendheid die dit soort bedrijfstak zonder invoer met dumping kan behalen.

 

(69)

Ten aanzien van de pleidooien van bepaalde communautaire producenten voor een voldoende hoge winstmarge om investeringen mogelijk te maken wordt erop gewezen dat een dergelijk criterium niet ter zake doet bij de bepaling van de schademarge. Bij de berekening van de vereiste prijs voor het ongedaan maken van de schade in kwestie mag alleen worden uitgegaan van de winstmarge die de bedrijfstak van de Gemeenschap onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, redelijkerwijs kan verwachten.

 

(70)

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap redelijkerwijs — zonder invoer met dumping — kon verwachten een winstmarge vóór belasting van 10,5 % te behalen; deze winstmarge werd gebruikt voor de definitieve bevindingen.

 

(71)

De voor de berekening van de prijsonderbieding gecorrigeerde prijzen van de invoer uit de VRC (zie de overwegingen 20 en 21) werden voor het OT vergeleken met de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte niet-schadeveroorzakende prijzen van het soortgelijk product. Deze niet-schadeveroorzakende prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan de thans gecorrigeerde winstmarge (zie overweging 70). Het uit deze vergelijking resulterende verschil, uitgedrukt als percentage van de totale cif-invoerwaarde, bedroeg 23,0 %, d.w.z. minder dan de vastgestelde dumpingmarge.

 

(72)

Aangezien geen van de producenten/exporteurs in de VRC om een individuele behandeling had verzocht, werd voor alle exporteurs in de VRC een schademarge voor het gehele land berekend.

  • 2. 
    Definitieve maatregelen
 

(73)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge.

 

(74)

Het definitieve antidumpingrecht dient derhalve 23,0 % te bedragen.

  • 3. 
    Vorm van de maatregelen
 

(75)

Bij de voorlopige verordening werd een antidumpingrecht in de vorm van een minimuminvoerprijs ingesteld. Aangezien de redenen om te kiezen voor een MIP als de in overweging 112 van de voorlopige verordening vermelde vorm van de maatregel nog steeds geldig zijn en er geen bedenkingen tegen deze keuze zijn ingebracht, wordt de MIP als vorm van de maatregel bevestigd.

 

(76)

Zoals uiteengezet in overweging 117 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie nader onderzocht of een indexering van de MIP haalbaar was. Hiertoe heeft de Commissie verscheidene mogelijkheden tot indexering onder de loep genomen, met name de prijsontwikkeling van cokeskool, de voornaamste grondstof voor cokes 80+. Ook hebben bepaalde producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap betoogd dat de MIP aan de kosten van cokeskool moet worden gekoppeld. De prijsfluctuaties van cokes 80+ bleken echter niet in voldoende mate te kunnen worden verklaard door de ontwikkeling van de prijs van cokeskool of andere grondstoffen. Daarom werd besloten dat de MIP niet moest worden geïndexeerd.

 

(77)

Het bedrag van de MIP werd bepaald door de schademarge te verdisconteren in de uitvoerprijzen die werden gebruikt bij de berekening van de schademarge tijdens het OT. De aldus berekende minimuminvoerprijs bedraagt 215 EUR per ton.

  • 4. 
    Uitvoering
 

(78)

Aangezien er geen opmerkingen over de uitvoering van de maatregelen werden ontvangen, worden de overwegingen 114, 115 en 116 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(79)

Er bestond enige bezorgdheid over de vraag of deze maatregelen konden worden toegepast ten aanzien van de meting van de cokes aan de hand waarvan kan worden vastgesteld hoeveel cokes 80+ en coke 80– een gemengde zending bevat. Uit het onderzoek is gebleken dat de importeurs van cokes 80+ strenge criteria toepassen voor onder meer grootte en vocht en dat zij bij aankomst van het aangekochte product in de Gemeenschap controlemetingen uitvoeren om na te gaan of deze criteria worden nageleefd. De voornaamste gebruikers van cokes in de Europese Gemeenschap zijn gecertificeerd volgens ISO 9001:2000 of gelijkwaardige kwaliteitsmanagementsystemen, op grond waarvan bij iedere zending een certificaat van oorsprong en een certificaat van overeenstemming moeten zijn gevoegd. De met de uitvoering belaste douaneautoriteiten kunnen verlangen dat dergelijke certificaten van overeenstemming waarin ook de afmetingsspecificaties worden bevestigd, worden overgelegd met het oog op de controle van de juistheid van de gegevens in de aangifte.

 

(80)

De door de sector toegepaste ISO-normen zijn ISO 728:1995 en ISO 18238:2006 voor respectievelijk de metings- en de bemonsteringsmethode van te meten cokes. Uit het feit dat deze normen al gebruikt worden door de importeurs blijkt dat zij toegepast kunnen worden en derhalve relevant zijn voor de uitvoering van deze maatregelen.

  • I. 
    DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
 

(81)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht. Daar het definitieve recht lager is dan het voorlopige, moeten de voorlopig als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+), die onder GN-code ex 2704 00 19 (TARIC-code 2704001910) valt en van oorsprong uit de Volksrepubliek China is. De diameter van de stukken wordt bepaald overeenkomstig ISO-norm 728:1995.
  • 2. 
    Het bedrag van het definitieve antidumpingrecht op de in lid 1 omschreven producten is gelijk aan het verschil tussen de minimuminvoerpijs van 215 EUR per ton en de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, indien deze laatste lager is dan de minimuminvoerprijs.
  • 3. 
    Het antidumpingrecht is pro rata ook van toepassing op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm in gemengde zendingen van zowel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm als cokes in kleinere stukken, tenzij wordt aangetoond dat de cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm niet meer dan 20 % van het droge nettogewicht van de gemengde zending uitmaakt. Hoeveel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm een zending bevat, kan worden vastgesteld door bemonstering overeenkomstig de artikelen 68, 69 en 70 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), waarin onder meer wordt bepaald dat de douaneautoriteiten van de aangever kunnen eisen dat nog andere documenten worden overgelegd met het oog op de verificatie van de juistheid van de in de aangifte voorkomende vermeldingen; voorts kunnen zij de goederen onderzoeken en monsters nemen voor analyse of grondige controle. Indien de hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm aan de hand van bemonstering wordt vastgesteld, worden de monsters genomen overeenkomstig ISO-norm 18238:2006.
  • 4. 
    Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6), wordt bovengenoemde minimuminvoerprijs met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Het te betalen recht is dan gelijk aan het verschil tussen de verminderde minimuminvoerprijs en de verminderde nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.
  • 5. 
    Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2007 van de Commissie als zekerheid zijn gesteld voor de invoer van cokes van steenkool in stukken van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd tot het bedrag van het in artikel 1 vastgestelde definitieve recht. De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

  • I. 
    JARC
 

  • (4) 
    Met het oog op de vertrouwelijkheid wordt geen bedrag, maar slechts de orde van grootte aangegeven.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.