Verordening 2014/509 - Wijziging van Verordening 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld - Hoofdinhoud
20.5.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 149/67 |
VERORDENING (EU) Nr. 509/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 15 mei 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De aanwijzing van derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan of vrijgesteld van de visumplicht, heeft sinds 2001 plaatsgehad aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in overweging 5 van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2). De voortdurend veranderende aard van het Unievisumbeleid en de toegenomen behoefte om voor meer samenhang tussen het visumbeleid en ander Uniebeleid te zorgen, rechtvaardigen dat met enkele bijkomende criteria rekening wordt gehouden bij de herziening van de lijst van derde landen in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001. |
(2) |
De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen of van die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, moet geschieden op basis van een beoordeling per geval. Deze beoordeling moet periodiek plaatsvinden en kan leiden tot wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de bijlagen van de Verordening (EG) nr. 539/2001, onverminderd de mogelijkheid van landenspecifieke wijzigingen van die bijlagen onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als resultaat van een proces tot opheffing van de visumplicht of als het uiteindelijke gevolg van een tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling. |
(3) |
De lijst van derde landen in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 moet consistent zijn en blijven met de criteria die zijn vastgesteld in deze verordening. Sommige derde landen, waarvan de situatie in verband met deze criteria is gewijzigd, moeten van de ene naar de andere bijlage worden overgebracht. |
(4) |
De visumplicht is niet langer gerechtvaardigd voor de onderdanen van Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Palau, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Oost-Timor, de Salomonseilanden, Samoa, Trinidad en Tobago, Tonga, Tuvalu, de Verenigde Arabische Emiraten en Vanuatu. Deze landen vormen geen risico vanuit het oogpunt van illegale immigratie noch een bedreiging van de openbare orde en veiligheid van de Unie, criteria die zijn vervat in deze verordening. De onderdanen van deze landen dienen dan ook te worden vrijgesteld van de visumplicht voor een verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en deze landen dienen naar bijlage II van Verordening (EG) nr. 539/2001 te worden overgebracht. |
(5) |
De Commissie moet voorts de situatie van Colombia en Peru ten aanzien van de in deze verordening opgenomen criteria beoordelen voordat de onderhandelingen over bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten tussen de Unie en die landen geopend worden. |
(6) |
Teneinde volledige wederkerigheid te waarborgen, mogen de onderdanen van Colombia, Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Palau, Peru, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Oost-Timor, de Salomonseilanden, Samoa, Trinidad en Tobago, Tonga, Tuvalu, de Verenigde Arabische Emiraten en Vanuatu niet van de visumplicht te worden vrijgesteld voordat bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten zijn gesloten tussen de Unie en de betrokken landen. |
(7) |
Uit statistische gegevens blijkt dat de groepen Britse burgers die momenteel onder punt 3 van bijlage I van Verordening (EG) nr. 539/2001 worden vermeld, uit het oogpunt van irreguliere migratie naar het Schengengebied geen risico vormen en dat de meesten wonen op eilanden in het Caribische gebied die hechte banden onderhouden met en sterk lijken op buurlanden waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld. Die groepen Britse burgers dienen dan ook te worden vrijgesteld van de visumplicht voor een verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een gegeven periode van 180 dagen en deze groepen dienen naar bijlage II van die verordening te worden overgebracht. |
(8) |
Internationaalrechtelijke ontwikkelingen die veranderingen meebrengen voor de status of de benaming van bepaalde staten of entiteiten moeten tot uiting komen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 539/2001. Zuid-Sudan dient aan bijlage I bij die verordening te worden toegevoegd, aangezien het land op 9 juli 2011 zijn onafhankelijkheid heeft uitgeroepen en op 14 juli 2011 is toegelaten als lid van de Verenigde Naties. |
(9) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (4). |
(10) |
Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die is ondertekend door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (6). |
(11) |
Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (8). |
(12) |
Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (9). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. |
(13) |
Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (10). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. |
(14) |
Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003. |
(15) |
Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005. |
(16) |
Wat Kroatië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011. |
(17) |
Verordening (EG) nr. 539/2001 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Het volgende artikel wordt vóór artikel 1 ingevoegd: „Artikel –1 Deze verordening beoogt de vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan, of vrijgesteld zijn van, de visumplicht, op basis van een toetsing van geval tot geval aan een aantal criteria die onder meer verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, in het bijzonder op het gebied van toerisme en buitenlandse handel, en de externe betrekkingen van de Europese Unie met de betrokken derde landen, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar mensenrechten en fundamentele vrijheden alsmede naar de implicaties voor de regionale samenhang en de wederkerigheid.”. |
2) |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
D.KOURKOULAS
-
Standpunt van het Europees Parlement van 27 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.
-
Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).
-
Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
-
Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
-
Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
-
Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).
-
Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.