Verordening 2016/804 - Wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien

1.

Wettekst

21.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 132/85

 

VERORDENING (EU, Euratom) 2016/804 VAN DE RAAD

van 17 mei 2016

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, lid 2,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van de Europese Rekenkamer (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad (3) is herschikt bij Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (4). Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moet in werking treden op de dag waarop Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (5) in werking treedt. Dat besluit is nog niet in werking getreden.

 

(2)

Om de Commissie (Eurostat) voldoende tijd te bieden om de relevante gegevens inzake bruto nationaal inkomen (bni) te beoordelen en om het bni-comité voldoende tijd te geven om een advies over de bni-gegevens op te stellen, moeten wijzigingen in het bni van een begrotingsjaar kunnen worden aangebracht tot 30 november van het vierde jaar volgend op dat begrotingsjaar. De termijn voor het bewaren van de bewijsstukken die betrekking hebben op de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (btw) en de eigen middelen op basis van het bni, moet bijgevolg ook worden verlengd van 30 september tot 30 november van het vierde jaar volgend op het begrotingsjaar waarop deze betrekking hebben.

 

(3)

De bestaande praktijk waarbij de in artikel 9 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 bedoelde, op naam van de Commissie geopende rekeningen voor eigen middelen („eigenmiddelenrekeningen van de Commissie”) worden aangehouden bij de schatkist of de nationale centrale bank van de lidstaten, dient in deze verordening tot uiting te komen. De notie „schatkist” moet ook andere publiekrechtelijke entiteiten met vergelijkbare functies omvatten.

 

(4)

De eigenmiddelenrekeningen van de Commissie moeten kosten- en rentevrij worden aangehouden. Het berekenen van kosten of negatieve rente zou leiden tot een vermindering van de begroting van de Unie en tot een ongelijke behandeling van de lidstaten. Daarom moeten de lidstaten in het geval dat negatieve rente op een eigenmiddelenrekening van de Commissie wordt toegepast, een bedrag crediteren dat gelijk is aan het bedrag van de negatieve rente. Aangezien sommige lidstaten niet over de mogelijkheid beschikken om de financiële gevolgen te vermijden van de verplichting dergelijke bedragen van negatieve rente te crediteren op de eigenmiddelenrekening van de Commissie, dient de Commissie, wanneer zij in haar behoefte aan kasmiddelen voorziet, deze gevolgen te beperken door bij voorrang de op de betrokken rekeningen gecrediteerde sommen te gebruiken.

 

(5)

De eigenmiddelenrekeningen van de Commissie mogen alleen worden gedebiteerd in opdracht van de Commissie. Dit dient het toepassen van negatieve rente onverlet te laten.

 

(6)

Omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid moet artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 worden opgesplitst in meerdere artikelen.

 

(7)

De Commissie moet te allen tijde over toereikende kasmiddelen beschikken om te voldoen aan de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van de begroting, die in het bijzonder geconcentreerd zijn in de eerste maanden van het jaar. De Commissie kan de lidstaten reeds verzoeken om de betaling van maximaal twee bijkomende twaalfden te vervroegen voor de specifieke betalingsbehoeften van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). Om het risico op betalingsvertragingen ten gevolge van tijdelijke kastekorten verder te beperken, moet de Commissie over de mogelijkheid beschikken om de betaling van ten hoogste een bijkomende helft van één twaalfde te vervroegen voor de specifieke betalingsbehoeften van de Europese structuur- en investeringsfondsen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), voor zover de behoefte aan kasmiddelen dit rechtvaardigt. Om buitensporige druk op de nationale schatkisten te voorkomen, mag het totale bedrag waarvan de betaling naar dezelfde maand kan worden vervroegd evenwel niet hoger zijn dan twee bijkomende twaalfden. Bovendien mag dit, omwille van de specifieke betalingsverplichtingen die voor het ELGF gelden, niet ten nadele van het ELGF worden toegepast.

 

(8)

Overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 dient de Commissie tijdig de aanpassingen van de btw- en de bni-middelen te berekenen en de lidstaten hiervan in kennis te stellen zodat zij deze aanpassingen kunnen boeken op de eigenmiddelenrekening van de Commissie op de eerste werkdag van december. De bedragen van de aanpassingen die op de eerste werkdag van december 2014 ter beschikking moesten worden gesteld, waren van ongekende omvang. Om onredelijk zware lasten voor de begrotingen van de lidstaten te voorkomen net vóór het einde van het jaar, werd Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1377/2014 van de Raad (8) om het de lidstaten mogelijk te maken de boeking van deze aanpassingen op de eigenmiddelenrekening van de Commissie, onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, uit te stellen.

 

(9)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000, zoals gewijzigd, zal niet langer van toepassing zijn zodra Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 in werking treedt. Dit mag echter geen afbreuk doen aan de geldigheid van het uitstellen van de boeking van aanpassingen waarom reeds formeel was verzocht krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 1377/2014, terwijl laatstgenoemde verordening nog van kracht was.

 

(10)

Omwille van vereenvoudiging en ter beperking van de begrotingslasten voor de lidstaten en de Commissie, met name aan het einde van het jaar, moet de procedure voor de aanpassing van de btw- en de bni-middelen worden gestroomlijnd. Er moet worden voorzien in een langere termijn tussen de officiële mededeling aan de lidstaten van de vereiste aanpassingen en de datum waarop deze op de eigenmiddelenrekening van de Commissie moeten worden geboekt. Die mededeling en die boeking moeten in hetzelfde jaar vallen, omdat dat jaar ook van belang is voor de registratie van het effect op de overheidsrekeningen en met het oog op het stabiliteits- en groeipact. Het totale bedrag van de aanpassingen moet onmiddellijk over de lidstaten worden herverdeeld volgens hun respectieve aandeel in de bni-middelen. Hierdoor zou de door Verordening (EU, Euratom) nr. 1377/2014 ingevoerde afwijking overbodig worden.

 

(11)

Om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken, moet de procedure voor de berekening van de rente er met name voor zorgen dat eigen middelen tijdig en volledig beschikbaar worden gesteld.

 

(12)

Ten behoeve van een grotere rechtszekerheid en duidelijkheid moet voor de btw- en bni-middelen worden bepaald in welke gevallen vertragingsrente is verschuldigd. Gelet op de specifieke kenmerken van die eigen middelen, met een verificatiecyclus die voorziet in respectievelijk correcties en aanpassingen binnen een termijn van vier jaar, mogen wijzigingen in btw- en bni-middelen ten gevolge van dergelijke rectificaties of aanpassingen geen aanleiding geven tot een berekening van rente met terugwerkende kracht. De rente dient ten aanzien van die middelen derhalve alleen te worden betaald in geval van vertraging bij het boeken van bedragen van maandelijkse twaalfden en van bedragen die voortvloeien uit de jaarlijkse berekening van aanpassingen voor eerdere begrotingsjaren. Bovendien dient, met het oog op het behouden van een adequate aansporing tot het nemen van correctieve maatregelen, ook rente te worden betaald in geval van vertraging bij het boeken van bedragen die voortvloeien uit bijzondere correcties van btw-overzichten op de datum vastgesteld in het kader van door de Commissie krachtens artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (9), genomen maatregelen. Wanneer een lidstaat nalaat binnen de door de Commissie vastgestelde expliciete termijn correcties van bni-gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het behandelen van door de Commissie of door een lidstaat ter kennis gebrachte punten, moet voorts ook rente worden toegepast op elke stijging van eigen middelen die voortvloeit uit een aanpassing als gevolg van het behandelen van het ter kennis gebrachte punt. Die rente moet worden toegepast vanaf het moment dat het bedrag van de aanpassing geboekt had moeten zijn, d.w.z. de eerste werkdag van de maand juni van het jaar dat volgt op het jaar waarin de expliciete termijn is verstreken, tot op het moment waarop dat aangepaste bedrag op de rekening wordt geboekt. Overeenkomstig bestaande regels en praktijken moet elke vertraging bij een boeking met betrekking tot traditionele eigen middelen, aanleiding geven tot het berekenen van rente.

 

(13)

Het in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 omschreven rentevoetsysteem omvat een vaste verhoging van het basistarief met 2 procentpunten en een progressieve verhoging met 0,25 procentpunt per maand vertraging, en de aldus verhoogde rentevoet geldt voor de gehele periode van de vertraging. Dat rentevoetsysteem heeft er voor gezorgd dat de eigen middelen tijdig en volledig beschikbaar worden gesteld, en de belangrijkste elementen ervan moeten derhalve worden behouden.

 

(14)

De bestaande regels, waarbij de rentevoet almaar blijft stijgen, hebben in uitzonderlijke gevallen, waar soms sprake was van vele jaren vertraging, echter ook tot zeer hoge rentevoeten geleid. Om de evenredigheid van het systeem te garanderen met behoud van het afschrikkende effect ervan, moet de gecumuleerde stijging van dat basistarief worden geplafonneerd op een jaarlijks maximum van 16 procentpunten.

 

(15)

Anderzijds kan de bestaande vaste verhoging van het basistarief met 2 procentpunten, met name bij korte perioden van vertraging, de stimulans om de eigen middelen tijdig ter beschikking te stellen, wegnemen in omstandigheden waar de herfinancieringskosten op de geldmarkt hoger zijn dan de verschuldigde rente. Daarom, en om de vlotte werking van het systeem verder te verbeteren, moet de vaste verhoging van het basistarief daarom worden opgetrokken tot 2,5 procentpunten en mag de resulterende rentevoet die wordt toegepast, niet lager liggen dan dat percentage, zelfs wanneer het toepasselijke basistarief negatief is. Dit moet met name vertragingen voorkomen bij het beschikbaar stellen van de maandelijkse twaalfden van de eigen middelen uit de btw en op grond van het bni, die thans meer dan 80 % van de inkomsten van de begroting van de Unie uitmaken.

 

(16)

Teneinde de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te bevorderen en rekening te houden met de nieuwe bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10), moet worden voorzien in de mogelijkheid om lidstaten te ontslaan van de verplichting om de bedragen aan traditionele eigen middelen die niet kunnen worden geïnd doordat de boeking of de mededeling van een douaneschuld is uitgesteld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden, ter beschikking te stellen van de begroting van de Unie. De Commissie dient de lidstaten zo spoedig mogelijk de criteria en eventuele actualiseringen daarvan mee te delen die zullen worden gebruikt bij de beoordeling van de gevallen waarin deze mogelijkheid bestaat.

 

(17)

De rapportagedrempel voor gevallen waarin traditionele eigen middelen oninbaar worden verklaard of geacht, moet worden verhoogd om de administratieve lasten voor de lidstaten en voor de Commissie te verlagen.

 

(18)

Er moet worden verduidelijkt dat de mogelijkheid die de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 heeft om, uitsluitend in geval van wanbetaling met betrekking tot leningen aangegaan of gegarandeerd overeenkomstig verordeningen en besluiten van de Raad, hogere bedragen op te nemen dan de beschikbare activa om aan de verplichtingen van de Unie te voldoen, ook betrekking heeft op verordeningen en besluiten die, ingevolge het Verdrag van Lissabon, niet alleen door de Raad maar door het Europees Parlement en de Raad moeten worden vastgesteld krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 

(19)

Behalve in uitzonderlijke gevallen dient de Commissie de lidstaten, of hun nationale centrale banken, in kennis te stellen van haar opdrachten tot verrichtingen die op het middelenverkeer betrekking hebben en die gevolgen hebben voor de eigenmiddelenrekeningen, zulks ten minste één dag voordat de opdrachten moeten worden uitgevoerd.

 

(20)

Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(21)

Om redenen van samenhang dient deze verordening in werking te treden op dezelfde dag als Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014. De in deze verordening vastgestelde wijziging van artikel 18 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moet van toepassing zijn vanaf 1 januari 2014, teneinde te waarborgen dat de door Verordening (EU, Euratom) nr. 1377/2014 ingevoerde afwijking verder kan worden toegepast tot op de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De in deze verordening vastgestelde wijziging van artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 moet van toepassing zijn wanneer de datum waarop de eigen middelen verschuldigd zijn, na de inwerkingtreding van deze verordening valt. Om redenen van evenredigheid moeten de lidstaten, in het geval van eigen middelen die verschuldigd waren vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, echter ook een beroep kunnen doen op de plafonnering van de totale stijging van de rentevoet en op de plafonnering van de betaling van rente op de btw-middelen, uitsluitend in verband met de vertragingen vermeld in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014, als gewijzigd bij deze verordening, indien die eigen middelen bekend werden na die datum,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In artikel 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De bewijsstukken die betrekking hebben op de in artikel 3 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 bedoelde methoden en statistische grondslagen, moeten door de lidstaten worden bewaard tot en met 30 november van het vierde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. De bewijsstukken die betrekking hebben op de grondslag van de btw-middelen moeten gedurende dezelfde periode worden bewaard.”.

 

2)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Bij de schatkist van iedere lidstaat of een publiekrechtelijke entiteit die vergelijkbare functies uitoefent („schatkist”) of de nationale centrale bank van iedere lidstaat wordt een boekhouding van de eigen middelen gevoerd. Deze wordt gespecificeerd naar de aard van de middelen.”;

 

b)

de derde alinea van lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

in het eerste streepje wordt de verwijzing naar „artikel 10, lid 3” vervangen door een verwijzing naar „artikel 10 bis, lid 1”;

 

ii)

het tweede streepje wordt vervangen door:

 

„—

jaarlijks, voor wat betreft het resultaat van de in artikel 10 ter, lid 5, eerste alinea, bedoelde berekening, met uitzondering van de in artikel 10 ter, lid 2, onder b), bedoelde bijzondere aanpassingen, die op de eerste werkdag van de maand na die waarin tussen de betrokken lidstaat en de Commissie overeenstemming is bereikt in de boekhouding worden opgenomen.”.

 

3)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

de eerste en de tweede alinea worden vervangen door:

„1.   Op de in de artikelen 10, 10 bis en 10 ter aangegeven wijze boekt iedere lidstaat de eigen middelen op het credit van de rekening die daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of nationale centrale bank is geopend. Behoudens het berekenen van negatieve rente als bedoeld in de derde alinea mag deze rekening slechts worden gedebiteerd in opdracht van de Commissie.

Deze rekening wordt in nationale valuta bijgehouden en er worden geen kosten noch rente berekend.”;

 

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer negatieve rente wordt toegepast op deze rekening, boekt de betrokken lidstaat een bedrag op het credit van de rekening dat overeenstemt met het bedrag van de toegepaste negatieve rente, uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand die volgt op die waarin die negatieve rente is toegepast.”;

 

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten of hun nationale centrale bank verstrekken de Commissie langs elektronische weg:

 

a)

op de werkdag waarop de eigen middelen op de rekening van de Commissie worden gecrediteerd, een rekeningafschrift of een creditbericht waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt;

 

b)

onverminderd punt a), uiterlijk op de tweede werkdag na de creditering van de rekening, een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt.”.

 

4)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen

  • 1. 
    Na aftrek van de inningskosten krachtens artikel 2, lid 3, en artikel 10, lid 3, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, geschiedt de boeking van de traditionele eigen middelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van dat besluit, uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht overeenkomstig artikel 2 van deze verordening is vastgesteld.

Voor de volgens artikel 6, lid 3, tweede alinea, in een afzonderlijke boekhouding opgenomen rechten moet de boeking echter uiterlijk geschieden op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de rechten zijn geïnd.

  • 2. 
    Zo nodig kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van andere dan de btw-en de bni-middelen met een maand te vervroegen op basis van de gegevens waarover zij de vijftiende van die maand beschikken.

Elke vervroegde boeking wordt in de maand volgende op de in lid 1 genoemde boeking geregulariseerd. Dit geschiedt in de vorm van een negatieve boeking voor eenzelfde bedrag als dat van de vervroegde boeking.

Artikel 10 bis

Terbeschikkingstelling van de btw- en de bni-middelen

  • 1. 
    De btw-middelen en de bni-middelen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, worden op de eerste werkdag van elke maand geboekt voor één twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen, omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.
  • 2. 
    Voor de specifieke betalingsbehoeften van het ELGF uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*), en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen, of een fractie daarvan, met maximaal twee maanden in de loop van het eerste kwartaal van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Onverminderd de derde alinea kan de Commissie, voor de specifieke betalingsbehoeften van de Europese structuur- en investeringsfondsen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (**), en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, de lidstaten verzoeken de boeking van maximaal een bijkomende helft van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen in de loop van de eerste zes maanden van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Het totale bedrag van de boeking die de Commissie de lidstaten kan vragen in eenzelfde maand te vervroegen uit hoofde van de eerste en de tweede alinea, is in geen geval hoger dan een bedrag dat overeenstemt met twee bijkomende twaalfden.

Na de eerste zes maanden mag de gevraagde maandelijkse boeking niet hoger zijn dan één twaalfde van de btw-middelen en de bni-middelen, steeds binnen de grenzen van de daartoe in de begroting opgenomen bedragen.

De Commissie stelt de lidstaten hiervan vooraf en uiterlijk twee weken vóór een uit hoofde van de eerste of de tweede alinea gevraagde boeking, in kennis.

De Commissie informeert de lidstaten ruim van tevoren en uiterlijk zes weken vóór een uit hoofde van de tweede alinea gevraagde boeking, over haar voornemen om te verzoeken om die boeking.

Lid 4 betreffende de boeking in de maand januari van elk jaar en lid 5 dat van toepassing is wanneer de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn van toepassing op deze vervroegde boekingen.

  • 3. 
    Iedere wijziging van het uniforme percentage voor de btw-middelen, van het percentage voor de bni-middelen, van de in de artikelen 4 en 5 van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de financiering daarvan, en van de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde begroting; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast.

Deze aanpassingen geschieden bij de eerste boeking na de definitieve vaststelling van de gewijzigde begroting indien deze vaststelling vóór de zestiende van de maand plaatsvindt. In het andere geval geschieden deze aanpassingen bij de tweede boeking na de voornoemde definitieve vaststelling. In afwijking van artikel 11 van het Financieel Reglement worden deze aanpassingen in de rekening van het begrotingsjaar van de desbetreffende gewijzigde begroting opgenomen.

  • 4. 
    De twaalfden voor de maand januari van elk begrotingsjaar worden berekend op basis van de bedragen opgenomen in de ontwerpbegroting zoals bedoeld in artikel 314, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de eerste noteringsdag na 15 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar; deze bedragen worden bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd.
  • 5. 
    Wanneer de begroting uiterlijk twee weken vóór de boeking van januari van het volgende begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, boeken de lidstaten op de eerste werkdag van elke maand, met inbegrip van de maand januari, één twaalfde van het bedrag van de in de laatste definitief vastgestelde begroting opgenomen btw-middelen en bni-middelen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering; de regularisatie geschiedt dan op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting, indien deze vóór de zestiende van de maand plaatsvindt. In het andere geval geschiedt de regularisatie op de tweede vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting.
  • 6. 
    Bij wijziging van de bni-gegevens overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 wordt de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering niet achteraf bijgesteld.

Artikel 10 ter

Aanpassingen van de btw- en de bni-middelen van voorgaande begrotingsjaren

  • 1. 
    Op grond van het in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 bedoelde jaaroverzicht betreffende de grondslag van de btw-middelen wordt iedere lidstaat in het jaar dat volgt op dat waarin dat overzicht is toegezonden, gedebiteerd voor het bedrag dat uit de in dat overzicht opgenomen gegevens voortvloeit bij toepassing van het uniforme percentage dat is vastgesteld voor het begrotingsjaar waarop het overzicht betrekking heeft, en gecrediteerd voor de twaalf boekingen die voor dat begrotingsjaar zijn verricht. De grondslag van de btw-middelen van een lidstaat waarop dat percentage wordt toegepast, mag echter niet meer bedragen dan het bij artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom vastgestelde percentage van het bni van die lidstaat, als bedoeld in artikel 2, lid 7, eerste alinea, van dat besluit.
  • 2. 
    Eventuele correcties van de grondslag van de btw-middelen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven, voor iedere betrokken lidstaat waarvan de grondslag, rekening gehouden met die correcties, niet meer bedraagt dan de percentages bepaald in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, aanleiding tot de volgende aanpassingen van het overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde saldo:
 

a)

correcties aangebracht tot en met 31 juli overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89, geven aanleiding tot een globale aanpassing in het volgende jaar;

 

b)

overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 kan een specifieke aanpassing te allen tijde worden geboekt indien de betrokken lidstaat en de Commissie dat zijn overeengekomen;

 

c)

wanneer de door de Commissie genomen maatregelen voor het corrigeren van de grondslag overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 tot een specifieke aanpassing van de boekingen op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening bedoelde rekening leiden, vindt deze aanpassing plaats op de datum die de Commissie in het kader van de toepassing van die maatregelen heeft vastgesteld.

De in lid 4 van dit artikel bedoelde wijzigingen van het bni geven ook aanleiding tot een aanpassing van het saldo van iedere lidstaat waarvan de grondslag van de btw-middelen, rekening gehouden met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde correcties, is vastgesteld op de in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, bepaalde maximale percentages.

  • 3. 
    Aan de hand van de op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 door de lidstaten verstrekte cijfers betreffende het totale bni tegen marktprijzen en de onderdelen daarvan voor het voorgaande jaar wordt iedere lidstaat in het jaar dat volgt op dat waarin de cijfers zijn verstrekt, gedebiteerd voor het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing op zijn bni van het percentage dat is bepaald voor het jaar dat voorafgaat aan dat waarin de cijfers zijn verstrekt, en gecrediteerd voor de boekingen die in de loop van dat jaar zijn verricht.
  • 4. 
    Wijzigingen die krachtens artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 in het bni van voorafgaande begrotingsjaren worden aangebracht, geven, behoudens artikel 5 van die verordening, voor iedere betrokken lidstaat aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 3 van dit artikel bepaalde saldo. Na 30 november van het vierde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar worden eventuele wijzigingen van het bni niet meer in aanmerking genomen, behalve op vóór het verstrijken van deze termijn hetzij door de Commissie, hetzij door de lidstaat ter kennis gebrachte punten.
  • 5. 
    De Commissie berekent voor elke lidstaat het verschil tussen de bedragen die voortvloeien uit de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde aanpassingen, met uitzondering van specifieke aanpassingen overeenkomstig lid 2, onder b) en c), en het resultaat van de vermenigvuldiging van de totale bedragen van de aanpassingen met het aandeel dat het bni van die lidstaat vertegenwoordigt in het bni van alle lidstaten, zoals van toepassing op 15 januari op de geldende begroting voor het jaar dat volgt op dat waarin de gegevens voor de aanpassingen zijn verstrekt („het nettobedrag”).

Voor deze berekening geschiedt de omrekening van de bedragen tussen de nationale valuta's en de euro tegen de wisselkoers van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van boeking, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.

De Commissie deelt de lidstaten de uit deze berekening voortvloeiende bedragen mee vóór 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de gegevens voor de aanpassingen zijn verstrekt. Elke lidstaat boekt het nettobedrag op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening op de eerste werkdag van de maand juni van hetzelfde jaar.

  • 6. 
    De in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bedoelde verrichtingen vormen ontvangsten van het begrotingsjaar waarin zij op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening moeten worden geboekt.

(*)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608)."

(**)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).”."

 

5)

In artikel 11 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De Commissie berekent de aanpassing tijdens het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar.

De berekening vindt plaats op basis van de volgende gegevens van het betrokken begrotingsjaar:

 

a)

het totale bni tegen marktprijzen en de onderdelen daarvan, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 zijn verstrekt;

 

b)

het begrotingsresultaat van de beleidsuitgaven voor de betrokken actie of beleidsmaatregel.

Voor de berekening van de aanpassing wordt het totaalbedrag van de betrokken uitgaven, exclusief die welke door deelnemende derde landen worden gefinancierd, vermenigvuldigd met het aandeel van het bni van de lidstaat die recht heeft op de aanpassing, in het bni van alle lidstaten. De aanpassing wordt door de deelnemende lidstaten gefinancierd volgens een schaal die wordt bepaald door het bni van elke betrokken lidstaat te delen door het bni van alle deelnemende lidstaten. Voor de berekening van de aanpassing geschiedt de omrekening tussen de nationale valuta en de euro tegen de wisselkoers van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar, als bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.

De aanpassing heeft voor elk jaar een eenmalig en definitief karakter, ongeacht eventuele latere wijzigingen van het aangehouden bni.”.

 

6)

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Vertragingsrente

  • 1. 
    Elke vertraging bij de boeking op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken lidstaat tot het betalen van vertragingsrente.
  • 2. 
    Voor de btw-middelen en de bni-middelen moet alleen rente worden betaald aangaande vertragingen bij de boeking van bedragen:
 

a)

als bedoeld in artikel 10 bis;

 

b)

die voortvloeien uit de berekening als bedoeld in artikel 10 ter, lid 5, eerste alinea, op het tijdstip dat is bepaald in de derde alinea ervan;

 

c)

die voortvloeien uit specifieke aanpassingen van de btw-middelen overeenkomstig artikel 10 ter, lid 2, onder c), van deze verordening op de door de Commissie vastgestelde datum in het kader van door haar genomen maatregelen overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89;

 

d)

die voortvloeien uit het niet aanbrengen door een lidstaat van correcties van bni-gegevens die nodig zijn voor het aanpakken van door de Commissie of de lidstaat ter kennis gebrachte punten als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, vóór het verstrijken van de expliciete termijn. De rente op de aanpassingen die voortvloeien uit die correcties wordt berekend vanaf de eerste werkdag van juni van het jaar dat volgt op dat waarin de door de Commissie vastgestelde expliciete termijn verstreek.

  • 3. 
    Wanneer het rentebedrag minder dan 500 EUR bedraagt, wordt afgezien van de inning.
  • 4. 
    Voor de lidstaten van de economische en monetaire unie is de rentevoet gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten.

Deze rente wordt met 0,25 procentpunt per maand vertraging verhoogd.

De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 16 procentpunten bedragen. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.

  • 5. 
    Voor de lidstaten die niet aan de economische en monetaire unie deelnemen, is de rentevoet gelijk aan de rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand door de respectieve centrale banken op hun basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten. Voor de lidstaten waarvoor de rentevoet van de centrale bank niet beschikbaar is, is de rentevoet gelijk aan de meest equivalente rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand op de geldmarkt van de lidstaat wordt toegepast, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten.

Deze rente wordt met 0,25 procentpunt per maand vertraging verhoogd.

De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 16 procentpunten bedragen. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.

  • 6. 
    Met betrekking tot de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde betaling van rente is artikel 9, leden 2 en 3, van overeenkomstige toepassing.”.
 

7)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in lid 2 wordt de volgende tweede alinea ingevoegd:

„De lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting de bedragen van de krachtens artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie te stellen indien die rechten niet meer kunnen worden geïnd als gevolg van het uitstel van de boeking of de mededeling van een douaneschuld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden.”;

 

b)

in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   Binnen drie maanden na het in lid 2 genoemde administratieve besluit of in overeenstemming met de in dat lid bedoelde termijnen dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de gegevens betreffende de gevallen waarin lid 2 toepassing heeft gevonden, voor zover het bedrag van de vastgestelde rechten hoger is dan 100 000 EUR.”.

 

8)

In artikel 14 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.   Uitsluitend in geval van wanbetaling met betrekking tot een lening aangegaan of gegarandeerd overeenkomstig verordeningen en besluiten vastgesteld door de Raad, of door het Europees Parlement en de Raad, en wanneer de Commissie niet tijdig andere maatregelen waarin wordt voorzien door de op deze leningen toepasselijke financiële regelingen kan treffen om te zorgen voor de nakoming van de wettelijke verplichtingen van de Unie jegens de kredietverschaffers, kan het bepaalde in de leden 2 en 4 voorlopig, onafhankelijk van de in lid 2 gestelde voorwaarden, toepassing vinden voor rentebetaling en aflossing van schulden van de Unie.

  • 4. 
    Onverminderd de tweede alinea wordt het verschil tussen de totale activa en de behoeften aan kasmiddelen over de lidstaten omgeslagen, zoveel mogelijk naar verhouding tot de op grond van de begroting geraamde ontvangsten van elk hunner.

De Commissie streeft er bij het voorzien in haar behoeften aan kasmiddelen naar de gevolgen te beperken van de verplichting van de lidstaten om bedragen van negatieve rente te crediteren krachtens artikel 9, lid 1, derde alinea, door bij voorrang de op de betrokken rekeningen gecrediteerde bedragen te gebruiken.”.

 

9)

Artikel 15 wordt vervangen door:

„Artikel 15

Uitvoering van betalingsopdrachten

  • 1. 
    De lidstaten of hun nationale centrale bank voeren de betalingsopdrachten van de Commissie uiterlijk drie werkdagen na ontvangst ervan uit volgens de instructies van de Commissie. Wat betreft verrichtingen die op het middelenverkeer betrekking hebben, voeren de lidstaten of hun nationale centrale bank de opdrachten uit binnen de door de Commissie gestelde termijn; de Commissie dient hen daarvan ten minste één dag voordat de opdracht moet worden uitgevoerd, in kennis te stellen, behalve in uitzonderlijke gevallen.
  • 2. 
    De lidstaten of hun nationale centrale bank sturen de Commissie uiterlijk op de tweede werkdag na afhandeling van de verrichting elektronisch een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de verrichting heeft plaatsgevonden.”.
 

10)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Intrekking van bestaande wetgeving

  • 1. 
    Onverminderd lid 2 wordt Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.
  • 2. 
    Artikel 10, lid 7 bis, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.
  • 3. 
    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014.

Onverminderd de derde en vierde alinea is zij van toepassing met ingang van dezelfde datum.

Punt 6 van artikel 1 is van toepassing op de berekening van vertragingsrente voor eigen middelen die verschuldigd zijn na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De plafonnering van de totale stijging van de rentevoet tot 16 procentpunten en de beperking van de betaling van rente voor de btw-middelen tot uitsluitend vertragingen bij de boeking van bedragen die voortvloeien uit specifieke aanpassingen ervan, op de datum vastgesteld in het kader van door de Commissie genomen maatregelen, zijn evenwel ook van toepassing op de berekening van de vertragingsrente voor eigen middelen die verschuldigd waren vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, indien die eigen middelen pas na de datum van inwerkingtreding van deze verordening ter kennis kwamen van de Commissie of de betrokken lidstaat.

Punt 10 van artikel 1 is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2016.

Voor de Raad

De voorzitter

M.H.P. VAN DAM

 

  • (1) 
    Advies van het Europees Parlement van 15 december 2015.
  • (3) 
    Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1).
  • (4) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).
  • (6) 
    Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
  • (7) 
    Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
  • (8) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 1377/2014 van de Raad van 18 december 2014 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (PB L 367 van 23.12.2014, blz. 14).
  • (9) 
    Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).
  • Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.