Gedelegeerde verordening 2021/1253 - Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wat betreft de integratie van duurzaamheidsfactoren, -risico’s en -voorkeuren in bepaalde organisatorische vereisten en voorwaarden voor de bedrijfsvoering voor beleggingsondernemingen - Hoofdinhoud
2.8.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 277/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1253 VAN DE COMMISSIE
van 21 april 2021
tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wat betreft de integratie van duurzaamheidsfactoren, -risico’s en -voorkeuren in bepaalde organisatorische vereisten en voorwaarden voor de bedrijfsvoering voor beleggingsondernemingen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (1), en met name artikel 16, lid 12, artikel 24, lid 13, en artikel 25, lid 8,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De transitie naar een koolstofarme, duurzamere, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) is van cruciaal belang om het concurrentievermogen van de economie van de Unie op lange termijn te waarborgen. In 2016 heeft de Unie de Overeenkomst van Parijs (2) afgesloten. In artikel 2, lid 1, onder c), van de Overeenkomst van Parijs wordt als doelstelling gesteld om de reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatbestendige ontwikkeling. |
(2) |
In het licht van die uitdaging is de Commissie in december 2019 met de Europese Green Deal (3) gekomen. De Green Deal is een nieuwe groeistrategie die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Om die doelstelling te verwezenlijken, moeten beleggers duidelijke signalen krijgen wat betreft hun beleggingen, om gestrande activa te vermijden en duurzame financiering op te halen. |
(3) |
In maart 2018 is de Commissie met haar actieplan “Duurzame groei financieren” gekomen (4), waarin zij een ambitieuze en brede strategie voor een duurzaam geldwezen uittekent. Een van de doelstellingen uit dat actieplan is het heroriënteren van kapitaalstromen in de richting van duurzame beleggingen om zo duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen. De effectbeoordeling op basis waarvan nadien wetgevingsinitiatieven zijn genomen, is in mei 2018 gepubliceerd (5) en liet zien dat er duidelijkheid moet komen over duurzaamheidsfactoren die beleggingsondernemingen in het kader van hun verplichtingen ten aanzien van cliënten en potentiële cliënten in aanmerking moeten nemen. Daarom moeten beleggingsondernemingen niet alleen alle relevante financiële risico’s doorlopend beoordelen, maar ook alle desbetreffende duurzaamheidsrisico’s als bedoeld in Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (6) die, wanneer deze zich voordoen, een werkelijk of mogelijk wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kunnen veroorzaken. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie (7) is niet uitdrukkelijk sprake van duurzaamheidsrisico’s. Daarom, en om ervoor te zorgen dat interne procedures en organisatorische regelingen correct worden uitgevoerd en nageleefd, moet worden verduidelijkt dat processen, systemen en interne controles van beleggingsondernemingen duurzaamheidsrisico’s tot uiting moeten brengen en dat technische capaciteit en kennis nodig is om die risico’s te kunnen analyseren. |
(4) |
Om een hoog niveau van beleggersbescherming aan te houden, moeten beleggingsondernemingen, bij het bepalen van de soorten belangenconflicten die de belangen van een cliënt of potentiële cliënt kunnen schaden, ook die soorten belangenconflicten opnemen die kunnen ontstaan doordat de duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt worden opgenomen. Bij bestaande cliënten voor wie een geschiktheidsbeoordeling al is uitgevoerd, moeten beleggingsondernemingen de mogelijkheid krijgen om de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van de cliënt in kaart te brengen bij de volgende regelmatige bijwerking van de bestaande geschiktheidsbeoordeling. |
(5) |
Beleggingsondernemingen die beleggingsadvies en portfoliobeheer aanbieden, moeten in staat zijn hun cliënten en potentiële cliënten de meest geschikte financiële instrumenten aan te bevelen en moeten dus vragen kunnen stellen om de individuele duurzaamheidsvoorkeuren van een cliënt in kaart te brengen. In overeenstemming met de verplichting voor een beleggingsonderneming om in het beste belang van haar cliënten te handelen, moeten aanbevelingen aan cliënten en potentiële cliënten zowel de financiële doelstellingen als eventuele door die cliënten geformuleerde duurzaamheidsvoorkeuren tot uiting brengen. Daarom moet worden verduidelijkt dat beleggingsondernemingen passende regelingen moeten treffen om te voorkomen dat de integratie van duurzaamheidsfactoren in het adviesproces en het portfoliobeheer resulteren in praktijken van mis-selling of in de foutieve voorstelling dat financiële instrumenten of strategieën voldoen aan duurzaamheidsvoorkeuren terwijl dat niet het geval is. Om dergelijke praktijken of foutieve voorstellingen te vermijden, moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies verlenen, allereerst een beoordeling maken van andere beleggingsdoelstellingen, de tijdshorizon en de individuele omstandigheden van een cliënt of potentiële cliënt voordat zij een cliënt naar haar of zijn potentiële duurzaamheidsvoorkeuren vragen. |
(6) |
Tot dusver zijn financiële instrumenten ontwikkeld met een uitlopend ambitieniveau wat betreft duurzaamheid. Om cliënten of potentiële cliënten inzicht te kunnen geven in die verschillende mate van duurzaamheid en om weloverwogen beleggingsbeslissingen in termen van duurzaamheid te kunnen nemen, moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies en diensten inzake portfoliobeheer verlenen, het verschil uitleggen tussen, enerzijds, financiële instrumenten die — geheel of ten dele — duurzame beleggingen nastreven in economische activiteiten die kwalificeren als ecologisch duurzaam in de zin van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (8), duurzame investeringen in de zin van artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088 en financiële instrumenten die rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren en in aanmerking kunnen komen om te worden aanbevolen omdat zij beantwoorden aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren van cliënten, en, anderzijds, andere financiële instrumenten zonder die specifieke kenmerken die niet in aanmerking mogen komen om te worden aanbevolen aan de cliënten of potentiële cliënten die individuele duurzaamheidsvoorkeuren hebben. |
(7) |
De zorg moet worden weggenomen over “greenwashing”, met name de praktijk om een oneerlijk concurrentievoordeel te verkrijgen door een financieel instrument als milieuvriendelijk of duurzaam aan te bevelen, terwijl dat financiële instrument in feite niet aan elementaire milieu- of duurzaamheidsnormen voldoet. Om mis-selling en greenwashing te voorkomen, mogen beleggingsondernemingen geen financiële instrumenten aanbevelen of besluiten daarin te handelen omdat deze aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren zouden voldoen terwijl die financiële instrumenten niet aan die voorkeuren voldoen. Beleggingsondernemingen moeten hun cliënten of potentiële cliënten uitleggen waarom zij dat niet doen en moeten die redenen documenteren. |
(8) |
Duidelijk moet worden gemaakt dat financiële instrumenten die niet voor individuele duurzaamheidsvoorkeuren in aanmerking komen, nog steeds door beleggingsondernemingen kunnen worden aanbevolen, maar niet als gaat het om instrumenten die aan individuele duurzaamheidsvoorkeuren voldoen. Om verdere aanbevelingen aan cliënten of potentiële cliënten te kunnen doen, moet de cliënt, wanneer financiële instrumenten aan haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren voldoen, informatie over haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren kunnen aanpassen. Om mis-selling en greenwashing te voorkomen, moeten beleggingsondernemingen de beslissing van de cliënt, samen met de verklaring van de cliënt voor die aanpassing, documenteren. |
(9) |
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De bevoegde autoriteiten en beleggingsondernemingen moeten voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe vereisten uit deze verordening aan te passen. Daarom moet de toepassing ervan worden uitgesteld, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan artikel 2 worden de volgende punten 7, 8 en 9 toegevoegd:
(*1) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13)." (*2) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).”." |
2) |
Artikel 21, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 23, lid 1, onder a) wordt vervangen door:
|
4) |
Artikel 33 wordt vervangen door: “Artikel 33 Belangenconflicten die de belangen van een cliënt kunnen schaden (artikel 16, lid 3, en artikel 23, van Richtlijn 2014/65/EU) Beleggingsondernemingen houden er, ter bepaling van de soorten belangenconflicten die zich bij het verrichten van beleggings- en nevendiensten of beleggingsactiviteiten of een combinatie daarvan voordoen en de belangen van een cliënt, met inbegrip van haar of zijn duurzaamheidsvoorkeuren, kunnen schaden, ten minste rekening mee of op de beleggingsonderneming of een relevante persoon, dan wel op een persoon die direct of indirect met de onderneming verbonden is door een zeggenschapsband, een van de volgende situaties van toepassing is, ongeacht of deze voortvloeit uit de verrichting van beleggings- of nevendiensten of beleggingsactiviteiten, dan wel een andere oorzaak heeft:
|
5) |
In artikel 52 wordt lid 3 vervangen door: “3. Beleggingsondernemingen geven een beschrijving van:
|
6) |
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 2 augustus 2022.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 21 april 2021.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
-
Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).
-
COM(2019) 640 final.
-
COM(2018) 97 final.
-
SWD(2018) 264 final.
-
Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.