Besluit 2023/436 - Machtiging van de lidstaten om het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren

1.

Wettekst

28.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 63/48

 

BESLUIT (EU) 2023/436 VAN DE RAAD

van 14 februari 2023

tot machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16 en artikel 82, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Raad heeft de Commissie op 6 juni 2019 gemachtigd om namens de Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (CETS nr. 185) (“het Verdrag inzake cybercriminaliteit”).

 

(2)

Het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) is op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa aangenomen en zal naar verwachting op 12 mei 2022 voor ondertekening worden opengesteld.

 

(3)

De bepalingen van het protocol zijn van toepassing op een gebied dat voor een groot deel onder de gemeenschappelijke regels in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt, met inbegrip van instrumenten ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking in strafzaken, die minimumnormen voor procedurele rechten waarborgen, alsmede gegevensbescherming en privacywaarborgen.

 

(4)

De Commissie heeft ook wetgevingsvoorstellen ingediend voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, waarmee bindende grensoverschrijdende Europese verstrekkings- en bewaringsbevelen worden geïntroduceerd die rechtstreeks tot een vertegenwoordiger van een dienstverlener in een andere lidstaat zijn gericht.

 

(5)

Door haar deelname aan de onderhandelingen van het protocol, heeft de Commissie ervoor gezorgd dat het protocol verenigbaar is met de desbetreffende gemeenschappelijke regels van de Unie.

 

(6)

Een aantal voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen in verband met het protocol zijn nodig om de verenigbaarheid van het protocol met het recht en het beleid van de Unie te waarborgen. Andere zijn belangrijk voor de uniforme toepassing van het protocol door de lidstaten van de Unie die partij zijn bij het protocol (“lidstaten die partij zijn”) in hun betrekkingen met derde landen die partij zijn bij het protocol (“derde landen die partij zijn”), alsmede voor een doeltreffende toepassing van het protocol.

 

(7)

Deze voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen waarover richtsnoeren aan de lidstaten worden gegeven in de bijlage bij dit besluit, doen geen afbreuk aan eventuele andere voorbehouden of verklaringen die zij afzonderlijk wensen te maken indien het protocol dit toestaat.

 

(8)

De lidstaten die op het tijdstip van ondertekening niet alle voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen en mededelingen overeenkomstig de bijlage bij dit besluit afleggen, dienen dit te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.

 

(9)

Na de ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol moeten de lidstaten bovendien de in de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht nemen.

 

(10)

Het protocol voorziet in snelle procedures ter verbetering van de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal en in krachtige waarborgen. Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot de strijd tegen cybercriminaliteit en andere vormen van criminaliteit op mondiaal niveau, door facilitering van de samenwerking tussen de lidstaten die partij zijn en de derde landen die partij zijn, een hoog niveau van bescherming van personen waarborgen en een oplossing bieden voor wetsconflicten.

 

(11)

Het protocol voorziet in passende waarborgen die in overeenstemming zijn met de vereisten inzake internationale doorgifte van persoonsgegevens uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (3). Derhalve zal de inwerkingtreding ervan bijdragen tot bevordering van de normen voor gegevensbescherming van de Unie op mondiaal niveau, de gegevensstromen tussen de lidstaten die partij zijn, en derde landen die partij zijn, vergemakkelijken, en ervoor zorgen dat de lidstaten die partij zijn hun verplichtingen uit hoofde van de voorschriften voor gegevensbescherming van de Unie nakomen.

 

(12)

Een snelle inwerkingtreding van het protocol zal bovendien de positie van het Verdrag inzake cybercriminaliteit als het belangrijkste multilaterale kader voor de bestrijding van cybercriminaliteit bevestigen.

 

(13)

De Unie kan het protocol niet bekrachtigen, omdat alleen staten hierbij partij kunnen zijn.

 

(14)

De lidstaten moeten daarom worden gemachtigd om, gezamenlijk handelend in het belang van de Unie, het protocol te ratificeren.

 

(15)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4) en heeft op 21 januari 2022 advies uitgebracht.

 

(16)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

 

(17)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

 

(18)

De authentieke versies van het protocol zijn de Engelse en de Franse versie van de tekst, die op 17 november 2021 door het Comité van ministers van de Raad van Europa zijn aangenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om, in het belang van de Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal (“het protocol”) te ratificeren (5).

Artikel 2

  • 1. 
    Wanneer zij het protocol ondertekenen dienen de lidstaten die op het tijdstip van ondertekening van het protocol niet voorbehouden maken, verklaringen afleggen, en kennisgevingen of mededelingen doen overeenkomstig afdelingen 1, 2 en 3 van de bijlage bij dit besluit, zulks te doen wanneer zij de akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol neerleggen.
  • 2. 
    Na de ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van het protocol nemen de lidstaten bovendien de in afdeling 4 van de bijlage bij dit besluit bedoelde aanwijzingen in acht.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2023.

Voor de Raad

De voorzitter

  • E. 
    SVANTESSON
 

  • (1) 
    Goedkeuring van 17 januari 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
  • (3) 
    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
  • (4) 
    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
  • (5) 
    Zie bladzijde 28 van dit Publicatieblad.
 

BIJLAGE

Deze bijlage bevat de voorbehouden, verklaringen, kennisgevingen, mededelingen en aanwijzingen als bedoeld in artikel 2.

  • 1. 
    Voorbehouden

Op grond van artikel 19, lid 1, van het protocol kan een partij verklaren dat zij een of meer van de in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde voorbehouden maakt.

Op grond van artikel 7, lid 9.a, van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 7 (Verstrekking van abonnee-informatie) niet toe te passen. De lidstaten zien ervan af een dergelijk voorbehoud te maken.

Op grond van artikel 7, lid 9.b, van het protocol kan een partij zich, onder de daarin vermelde voorwaarden, het recht voorbehouden artikel 7 niet toe te passen op bepaalde toegangsnummers. De lidstaten kunnen een dergelijk voorbehoud alleen maken met betrekking tot andere toegangsnummers dan die welke uitsluitend nodig zijn om de gebruiker te identificeren.

Op grond van artikel 8, lid 13, van het protocol kan een partij zich het recht voorbehouden artikel 8 (Uitvoering geven aan bevelen van een andere partij om abonnee-informatie en verkeersgegevens met spoed te verstrekken) niet toe te passen op verkeersgegevens. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijk voorbehoud af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 1, een basis biedt voor andere voorbehouden, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke voorbehouden te overwegen en te maken.

  • 2. 
    Verklaringen

Op grond van artikel 19, lid 2, van het protocol kan een partij de in bepaalde artikelen van het protocol vermelde verklaringen afleggen.

Op grond van artikel 7, lid 2.b, van het protocol kan een partij met betrekking tot bevelen die op haar grondgebied aan dienstverleners worden verstrekt, de volgende verklaring afleggen:

"Het bevel uit hoofde van artikel 7, lid 1, moet worden uitgevaardigd door of onder toezicht van een aanklager of een andere justitiële autoriteit, of anderszins onder onafhankelijk toezicht worden uitgevaardigd.".

De lidstaten leggen met betrekking tot bevelen die op hun grondgebied aan dienstverleners zijn verstrekt, de in de tweede alinea van deze afdeling bedoelde verklaring af.

Op grond van artikel 9 (Spoedverstrekking van computergegevens in noodgevallen), lid 1.b, van het protocol kan een partij verklaren dat zij geen gevolg zal geven aan verzoeken uit hoofde van lid 1.a van dat artikel om uitsluitend abonneegegevens vrij te geven. De lidstaten worden aangemoedigd van een dergelijke verklaring af te zien.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 2, een basis biedt voor andere verklaringen, is het de lidstaten toegestaan dergelijke verklaringen te overwegen en af te leggen.

  • 3. 
    Verklaringen, kennisgevingen of mededelingen

Op grond van artikel 19, lid 3, van het protocol verricht een partij alle in bepaalde artikelen van het protocol bedoelde verklaringen, kennisgevingen of mededelingen overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden.

Op grond van artikel 7, lid 5.a, van het protocol kan een partij de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis stellen dat wanneer uit hoofde van lid 1 van dat artikel een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op haar grondgebied, die partij in alle gevallen of onder vastgestelde omstandigheden gelijktijdige kennisgeving eist van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa:

"Wanneer op grond van artikel 7, lid 1, een bevel wordt uitgevaardigd aan een serviceprovider op het grondgebied van [lidstaat], vereist [lidstaat] in alle gevallen dat gelijktijdig kennisgeving wordt gedaan van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure.".

Overeenkomstig artikel 7, lid 5.e, van het protocol moeten de lidstaten één bevoegde autoriteit aanwijzen voor het in ontvangst nemen van kennisgevingen overeenkomstig artikel 7, lid 5.a, van het protocol en het uitvoeren van de maatregelen genoemd in artikel 7, lid 5, punten b), c) en d), en moeten zij, wanneer de kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa uit hoofde van artikel 7, lid 5.a, van het protocol voor het eerst wordt gegeven, de secretaris-generaal van de Raad van Europa de contactgegevens van die autoriteit meedelen.

Op grond van artikel 8, lid 4, van het protocol kan een partij verklaren dat aanvullende ondersteunende informatie vereist is om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van lid 1 van dat artikel. Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

"Om gevolg te geven aan bevelen uit hoofde van artikel 8, lid 1, is aanvullende ondersteunende informatie vereist. De vereiste aanvullende ondersteunende informatie is afhankelijk van de omstandigheden van het bevel en het daarmee verband houdende onderzoek of de daarmee verband houdende procedure.".

Op grond van artikel 8, leden 10.a en 10.b, van het protocol, moeten de lidstaten mededeling doen van de contactgegevens, en wijzigingen daarvan, van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het indienen van bevelen uit hoofde van artikel 8, respectievelijk en van de autoriteiten die zijn aangewezen voor het in ontvangst nemen van bevelen uit hoofde van artikel 8. De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (1) betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") nemen het EOM, binnen de grenzen van de uitoefening van de bevoegdheden van het EOM als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening , op onder de autoriteiten waarvan op grond van artikel 8,leden 10.a en 10.b, van het protocol, de contactgegevens worden meegedeeld; zij doen dit op gecoördineerde wijze.

Derhalve leggen de lidstaten de volgende verklaring af:

"Conform artikel 8, lid 10, wijst [lidstaat], als lidstaat van de Europese Unie die deelneemt aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), het EOM, in de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”), aan als bevoegde autoriteit.".

Overeenkomstig artikel 14, lid 7.c, van het protocol doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die op grond van artikel 14, lid 7.b, van het protocol, voor de doeleinden van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, in kennis moet(en) worden gesteld bij een beveiligingsincident.

Overeenkomstig artikel 14, lid 10.b, van het protocol, doen de lidstaten aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa mededeling van de autoriteit(en) die voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, van het protocol, toestemming moet(en) verlenen voor verdere doorgifte van gegevens die in het kader van het protocol zijn ontvangen aan een andere staat of een andere internationale organisatie.

Voor de gevallen waarin artikel 19, lid 3, van het protocol een basis biedt voor andere verklaringen, kennisgevingen of mededelingen, is het de lidstaten toegestaan om dergelijke verklaringen, kennisgevingen en mededelingen te overwegen en af te leggen, respectievelijk te doen.

  • 4. 
    Andere aanwijzingen

De lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1939 zorgen ervoor dat het EOM, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 22, 23 en 25 van die verordening, om medewerking kan verzoeken op grond van het protocol, en wel op dezelfde basis als de nationale aanklagers van die lidstaten.

Met betrekking tot de toepassing van artikel 7, met name met betrekking tot bepaalde soorten toegangsnummers, mogen de lidstaten een bevel uit hoofde van dat artikel onderwerpen aan het toezicht van een openbaar aanklager of een andere justitiële autoriteit indien hun bevoegde autoriteit een gelijktijdige kennisgeving van het bevel ontvangt voordat de aanbieder de gevraagde informatie openbaar maakt.

Overeenkomstig artikel 14, lid 11.c, van het protocol zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer zij voor de toepassing van het protocol gegevens doorgeven, de ontvangende partij ervan in kennis wordt gesteld dat hun nationale rechtskader vereist dat de persoon wiens gegevens worden verstrekt, persoonlijk daarvan in kennis wordt gesteld.

Met betrekking tot internationale doorgiften op basis van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (2) (“de raamovereenkomst”) moeten de lidstaten voor de toepassing van artikel 14, lid 1.b, van het protocol aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten meedelen dat de raamovereenkomst van toepassing is op wederzijdse doorgiften van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. De lidstaten houden er echter rekening mee dat de raamovereenkomst moet worden voorzien van aanvullende waarborgen die rekening houden met de specifieke vereisten met betrekking tot rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten, zoals bepaald in het protocol. Derhalve doen de lidstaten de volgende kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten:

"Voor de toepassing van artikel 14, lid 1.b, van het tweede Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (“het protocol”) is [lidstaat] van mening dat de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van stafbare feiten (“ de raamovereenkomst”) van toepassing is op de wederzijdse doorgifte van persoonsgegevens tussen bevoegde autoriteiten in het kader van het protocol. Voor doorgiften in het kader van het protocol tussen serviceproviders en autoriteiten is de raamovereenkomst alleen van toepassing in combinatie met een andere, specifieke doorgifteovereenkomst als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de raamovereenkomst, die voorziet in specifieke vereisten voor de rechtstreekse doorgifte van elektronisch bewijsmateriaal door serviceproviders in plaats van tussen autoriteiten. Bij gebreke van een dergelijke specifieke doorgifteovereenkomst kunnen zulke doorgiften plaatsvinden in het kader van het protocol, in welk geval artikel 14, lid 1.a, juncto artikel 14, leden 2 tot en met 15, van het protocol van toepassing zijn.".

De lidstaten zorgen ervoor dat zij artikel 14, lid 1.c, van het protocol uitsluitend toepassen indien de Europese Commissie overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) of artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement of de Raad (4)ten aanzien van het betreffende derde land een adequaatheidsbesluit heeft vastgesteld dat van toepassing is op de respectieve gegevensdoorgiften, of indien in een andere overeenkomst passende waarborgen voor gegevensbescherming worden geboden op grond van artikel 46, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2016/679 of op grond van artikel 37, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680.

 

  • (1) 
    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
  • (4) 
    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.