Richtlijn 2024/1260 - Ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen - Hoofdinhoud
Publicatieblad van de Europese Unie |
NL L-serie |
2024/1260 |
2.5.2024 |
RICHTLIJN (EU) 2024/1260 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 24 april 2024
betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, artikel 83, leden 1 en 2, en artikel 87, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de dreigingsevaluatie van de zware en georganiseerde criminaliteit (Socta) voor 2021 van Europol wordt gewezen op de toenemende dreiging van georganiseerde criminaliteit en criminele infiltratie. Als gevolg van de enorme inkomsten uit georganiseerde criminaliteit, die ten minste 139 miljard EUR per jaar bedragen, en die in toenemende mate worden witgewassen via een parallel ondergronds financieel stelsel, vormt de beschikbaarheid van opbrengsten uit criminele activiteiten een aanzienlijke bedreiging voor de integriteit van de economie en de samenleving, waarbij de rechtsstaat en de grondrechten worden uitgehold. Volgens de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 is die strategie erop gericht door de georganiseerde criminaliteit gestelde uitdagingen aan te gaan door grensoverschrijdende samenwerking en informatie-uitwisseling te bevorderen, doeltreffende onderzoeken naar criminele netwerken te ondersteunen, opbrengsten uit criminele activiteiten te elimineren en rechtshandhavingsinstanties en de rechterlijke macht klaar te maken voor het digitale tijdperk. |
(2) |
De belangrijkste drijfveer van criminele organisaties die grensoverschrijdend actief zijn, met inbegrip van criminele netwerken met een hoog risico, is financieel gewin. Om de ernstige dreiging die uitgaat van de georganiseerde criminaliteit aan te pakken, is het derhalve belangrijk dat de bevoegde autoriteiten meer operationele capaciteit en de nodige middelen krijgen waarmee zij de hulpmiddelen en de opbrengsten van strafbare feiten of de goederen die verkregen zijn uit criminele activiteiten, doeltreffend kunnen opsporen en identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren. |
(3) |
Criminele organisaties herinvesteren doorgaans een deel van hun met criminele activiteiten verworven winsten om een financiële basis te creëren die hen in staat stelt dergelijke activiteiten voort te zetten. Bovendien nemen criminele organisaties vaak hun toevlucht tot geweld, bedreigingen, intimidatie of corruptie om de controle over ondernemingen te verwerven, concessies, vergunningen, aanbestedingen of subsidies te verkrijgen, illegale winsten of voordelen te behalen, of belangrijke infrastructuur zoals logistieke centra te infiltreren. Daardoor schaden dergelijke organisaties de vrijheid van mededinging, beïnvloeden ze besluiten of overheidsinstanties en vormen ze een bedreiging voor de rechtsstaat en de democratie. Criminele organisaties zijn tot wereldwijde economische spelers met ondernemingsdoelstellingen uitgegroeid. Het is van essentieel belang criminelen illegale winsten te ontnemen om hun activiteiten te verstoren en te voorkomen dat zij infiltreren in de legale economie. |
(4) |
Economische en financiële criminaliteit, met name georganiseerde criminaliteit, wordt vaak gepleegd via rechtspersonen, en de strafbare feiten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen worden gepleegd in het belang of ten voordele van dergelijke rechtspersonen. Daarom kunnen bevriezings- en confiscatiebevelen, overeenkomstig het nationale recht, ook worden uitgevaardigd tegen rechtspersonen. |
(5) |
Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist de snelle opsporing en identificatie van hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten en van goederen waarvan wordt vermoed dat zij van criminele oorsprong zijn. Dergelijke hulpmiddelen, opbrengsten of goederen moeten worden bevroren om te voorkomen dat zij worden weggemaakt, en vervolgens moeten zij worden geconfisqueerd na de uitvaardiging van een confiscatiebevel in het kader van procedures in strafzaken. Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist voorts dat bevroren en geconfisqueerde goederen doeltreffend worden beheerd, zodat de waarde van die goederen behouden blijft voor de staat of met het oog op teruggave aan de slachtoffers. |
(6) |
Het huidige rechtskader van de Unie betreffende opsporing en identificatie, bevriezing, confiscatie en beheer van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen, en inzake bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen bestaat uit Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), Besluit 2007/845/JBZ van de Raad (4) en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad (5). De Commissie heeft een evaluatie gemaakt van Richtlijn 2014/42/EU en van Besluit 2007/845/JBZ, en is tot de conclusie gekomen dat met het huidige kader de beleidsdoelstelling om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden door haar winsten te ontnemen, niet volledig is verwezenlijkt. |
(7) |
Het bestaande rechtskader moet worden geactualiseerd, zodat de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen in de gehele Unie worden vergemakkelijkt en doeltreffend verlopen. Daarom moeten in deze richtlijn minimumvoorschriften worden vastgelegd inzake opsporing en identificatie, bevriezing, confiscatie en beheer van goederen in het kader van procedures in strafzaken. In die context is “procedures in strafzaken” een autonoom Unierechtelijk begrip zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, niettegenstaande de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze richtlijn laat de procedures die de lidstaten kunnen toepassen voor de bevriezing en de confiscatie van goederen onverlet. De capaciteit van bevoegde autoriteiten om criminelen de opbrengsten van criminele activiteiten te ontnemen, moet worden versterkt. Daartoe moeten er regels worden vastgesteld om de opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen en de capaciteiten tot bevriezing te versterken, om het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen te verbeteren tot de vervreemding ervan na een definitief confiscatiebevel, om de instrumenten te verbeteren voor de confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten en van goederen die verkregen zijn uit de criminele activiteiten van criminele organisaties, en om de algemene efficiëntie van het systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen te verbeteren. |
(8) |
Deze richtlijn moet grensoverschrijdende samenwerking vergemakkelijken door de bevoegde autoriteiten de nodige bevoegdheden en middelen te geven om snel en doeltreffend te reageren op verzoeken van autoriteiten in andere lidstaten. Bepalingen tot vaststelling van voorschriften voor vroegtijdige opsporing en identificatie, dringende bevriezingsmaatregelen of efficiënt beheer dragen bij tot betere mogelijkheden voor grensoverschrijdende ontneming van vermogensbestanddelen. Gezien het mondiale karakter van de georganiseerde criminaliteit en haar vermogen om criminele vermogensbestanddelen snel de grens over te krijgen, moet ook de samenwerking met derde landen worden versterkt binnen het internationale rechtskader. |
(9) |
Wegens het polycriminele karakter van, en de systemische en op winst gerichte samenwerking tussen, criminele organisaties die betrokken zijn bij een breed scala van illegale activiteiten op verschillende markten, vereist een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde criminaliteit dat er bevriezings- en confiscatiemaatregelen beschikbaar zijn voor de winsten uit alle strafbare feiten waarbij georganiseerde criminele groepen betrokken zijn. Dergelijke strafbare feiten omvatten de in artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde vormen van criminaliteit. Naast de in artikel 83, lid 1, VWEU genoemde vormen van criminaliteit moet het toepassingsgebied van deze richtlijn ook alle strafbare feiten omvatten die op Unieniveau geharmoniseerd zijn, met inbegrip van fraude ten nadele van de financiële belangen van de Unie, gezien de toenemende betrokkenheid van georganiseerde criminele groepen bij dergelijke criminaliteit. Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet verder milieucriminaliteit omvatten, wat een kernactiviteit is voor georganiseerde criminele groepen en vaak verband houdt met witwaspraktijken of betrekking heeft op afval en residuen die worden geproduceerd in het kader van de productie van en de handel in drugs. Het vergemakkelijken van ongeoorloofde binnenkomst en illegaal verblijf is een kernactiviteit voor georganiseerde criminele groepen en houdt meestal verband met mensenhandel. Het strafbare feit van hulpverlening bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf moet worden begrepen in de zin van Richtlijn 2002/90/EG van de Raad (6) en Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad (7). Kaderbesluit 2002/946/JBZ voorziet in de mogelijkheid om strafrechtelijke sancties gepaard te laten gaan met de confiscatie van de voor het plegen van het strafbare feit gebruikte vervoermiddelen, en bepaalt duidelijk dat de bepalingen ervan van toepassing zijn zonder afbreuk te doen aan de bescherming die vluchtelingen en asielzoekers wordt geboden om humanitaire hulp te verlenen overeenkomstig het internationaal recht. |
(10) |
Naast het strafbare feit van deelname aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (8), moeten andere strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ en zoals gedefinieerd in het nationale recht, worden opgenomen in het toepassingsgebied van deze richtlijn voor zover zij worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ en zoals gedefinieerd in het nationale recht, teneinde de hand te leggen op illegale winsten uit criminele activiteiten die gewoonlijk door criminele organisaties worden verricht. De lidstaten worden met name aangemoedigd ervoor te zorgen dat namaak van producten en productpiraterij, illegale handel in cultuurgoederen, vervalsing van en handel in administratieve documenten, moord of zware mishandeling, illegale handel in menselijke organen en weefsels, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling, georganiseerde of gewapende overvallen, racketeering en afpersing, handel in gestolen voertuigen, fiscale delicten in verband met directe en indirecte belastingen, opzettelijke brandstichting, fraude en oplichting, illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen en strafbare feiten die onder de jurisdictie van het Internationaal Strafhof vallen, als strafbare feiten binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Deze richtlijn verplicht de lidstaten echter niet om strafbare feiten in te voeren of te handhaven. |
(11) |
Om een doeltreffende tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen van de Unie te waarborgen, moet het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgebreid tot strafbare feiten die vallen onder Richtlijn (EU) 2024/1226 van het Europees Parlement en de Raad (9). |
(12) |
Teneinde goederen in beslag te nemen die mogelijk worden omgevormd en overgedragen om de oorsprong ervan te verbergen, en om te zorgen voor harmonisatie en duidelijkheid van de definities in de gehele Unie, moet worden voorzien in een ruime definitie van goederen die onderworpen kunnen zijn aan bevriezing en confiscatie. Ze moet rechtsbescheiden omvatten, ook in elektronische of digitale vorm, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van goederen blijken die onderworpen zijn aan bevriezing en confiscatie, met inbegrip van bijvoorbeeld financiële instrumenten, trusts, of documenten die aanleiding kunnen geven tot vorderingen van schuldeisers en die normaliter worden aangetroffen in het bezit van de persoon die door de desbetreffende procedures wordt getroffen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande nationale procedures voor het bewaren van rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van goederen blijken, zoals die door de nationale bevoegde autoriteiten of overheidsorganen overeenkomstig het nationale recht worden toegepast. De definitie van goederen moet alle vormen van goederen omvatten, met inbegrip van cryptoactiva. |
(13) |
Teneinde goederen in beslag te nemen die mogelijk worden omgevormd en overgedragen om de oorsprong ervan te verbergen, en om te zorgen voor harmonisatie en duidelijkheid van de definities in de gehele Unie, moet worden voorzien in een ruime definitie van opbrengsten van strafbare feiten, die de directe opbrengsten van criminele activiteiten en alle indirecte voordelen omvat, met inbegrip van de latere herinvestering of omvorming van directe opbrengsten, overeenkomstig de definities in Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad (10). Opbrengsten moeten derhalve alle goederen omvatten, ook goederen die geheel of gedeeltelijk in andere zijn omgezet of tot andere zijn verwerkt, en goederen die zijn vermengd met uit legale bronnen verworven goederen, ten bedrage van de geraamde waarde van de vermengde opbrengsten. Opbrengsten moeten ook de inkomsten of andere voordelen omvatten die zijn verkregen uit opbrengsten van strafbare feiten of uit goederen waarin of waarmee die opbrengsten zijn omgevormd, omgezet of vermengd. |
(14) |
De opsporing en identificatie van goederen in een vroeg stadium van een strafrechtelijk onderzoek is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die later mogelijk geconfisqueerd worden, snel worden geïdentificeerd, ook als het gaat om goederen die verband houden met criminele activiteiten die in andere rechtsgebieden plaatsvinden, hetgeen de grensoverschrijdende samenwerking vergemakkelijkt. Om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten voldoende prioriteit wordt gegeven aan financiële onderzoeken, zodat een strafbaar feit met een grensoverschrijdend karakter kan worden aangepakt, moeten de bevoegde autoriteiten worden verplicht met de opsporing van vermogensbestanddelen te beginnen zodra er een vermoeden bestaat van een criminele activiteit die een aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren. Om te bepalen of het economische voordeel aanzienlijk kan zijn, moeten de lidstaten minimumdrempels kunnen vaststellen voor de waarde van de verwachte opbrengsten of de bevoegde autoriteiten dat per geval laten beoordelen. Teneinde voldoende flexibiliteit in te bouwen met betrekking tot de start van financiële onderzoeken, moeten de lidstaten de reikwijdte kunnen beperken tot onderzoeken naar strafbare feiten die in het kader van een criminele organisatie kunnen zijn gepleegd. De lidstaten moeten de nodige financiële, technische en personele middelen ter beschikking stellen om ervoor te zorgen dat de financiële onderzoeken doeltreffend verlopen. |
(15) |
Om te waarborgen dat de beperkende maatregelen van de Unie doeltreffend worden toegepast, heeft de Unie gemeenschappelijke minimumvoorschriften vastgesteld voor de definities van strafbare gedragingen die inbreuk maken op de beperkende maatregelen van de Unie. Om de opsporing van strafbare feiten die verband houden met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te vergemakkelijken, is het belangrijk om bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen de bevoegdheid te verlenen om goederen van personen en entiteiten waarvoor dergelijke beperkende maatregelen gelden, op te sporen en te identificeren, indien de nationale bevoegde autoriteiten daartoe een verzoek doen dat is gebaseerd op aanwijzingen en redelijke gronden om aan te nemen dat een dergelijk strafbaar feit is gepleegd. Die bevoegdheden mogen geen afbreuk doen aan de procedurele vereisten en waarborgen die zijn vastgelegd uit hoofde van het nationale recht, met inbegrip van de regels inzake het inleiden van strafrechtelijke procedures of, indien nodig, het vereiste van rechterlijke toestemming. |
(16) |
Aangezien voor een doeltreffende opsporing en identificatie van goederen mogelijk opsporings- en identificatiemaatregelen nodig zijn die de tussenkomst van andere autoriteiten vergen, moeten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen die autoriteiten om medewerking kunnen verzoeken. De voorwaarden voor dergelijke verzoeken zijn onderworpen aan het nationale recht. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om vertegenwoordigers van zowel rechtshandhavingsinstanties als gerechtelijke autoriteiten op te nemen in het personeelsbestand van hun bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen of om zowel binnen rechtshandhavingsinstanties als binnen de rechterlijke macht bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op te zetten. |
(17) |
Gezien het grensoverschrijdende karakter van de financiële middelen die door georganiseerde criminele groepen worden gebruikt, moet informatie die kan leiden tot de identificatie van hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten en van andere goederen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van criminelen, snel tussen de lidstaten worden uitgewisseld. Daartoe moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat worden gesteld goederen op te sporen en te identificeren die later mogelijk geconfisqueerd worden, moet ervoor worden gezorgd dat zij onder duidelijke voorwaarden toegang hebben tot de nodige informatie en moeten er regels worden vastgesteld voor een snelle onderlinge uitwisseling van informatie, spontaan of op verzoek. In dringende gevallen, wanneer het gevaar bestaat dat de goederen worden weggemaakt, moeten verzoeken om informatie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen acht uur worden beantwoord. De verplichting voor bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen om hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel van een andere lidstaat, te traceren en te identificeren, heeft tot doel de voorbereiding of tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen van andere lidstaten te vergemakkelijken, maar houdt niet de verplichting in om dergelijke bevelen op grond van Verordening (EU) 2018/1805 te erkennen. |
(18) |
Om doeltreffend vermogensbestanddelen te kunnen opsporen en snel te kunnen reageren op grensoverschrijdende verzoeken, moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de informatie die nodig is om het bestaan, de eigendom of zeggenschap vast te stellen ten aanzien van goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel. Daarom moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen naast de toegang tot bankrekeninggegevens op grond van Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad (11) en informatie over de uiteindelijk begunstigden op grond van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (12), onmiddellijk en rechtstreeks toegang hebben tot relevante gegevens, zoals onroerendgoedgegevens, nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters, commerciële gegevensbanken en voertuiggegevensbanken. De toegang en het doorzoeken moeten ook als onmiddellijk en rechtstreeks worden beschouwd wanneer de nationale autoriteiten die een register beheren, informatie onverwijld door middel van een geautomatiseerd mechanisme doorgeven aan de bevoegde autoriteiten, op voorwaarde dat de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie niet kunnen worden bewerkt door een intermediaire instelling. Bovendien moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen snel toegang hebben, hetzij onmiddellijk en rechtstreeks, hetzij op verzoek, tot andere informatie die waardevol kan zijn om relevante goederen te identificeren, zoals informatie over hypotheken en leningen, douanegegevens of informatie over elektronische overschrijvingen en saldi van rekeningen, alsook fiscale gegevens, socialezekerheidsgegevens en rechtshandhavingsinformatie. Wat fiscale gegevens, nationale socialezekerheidsgegevens en rechtshandhavingsinformatie betreft, moeten de lidstaten kunnen besluiten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang te verlenen tot dergelijke informatie op basis van met redenen omklede verzoeken, en bepalen dat de autoriteiten die dergelijke informatie beheren onder bepaalde voorwaarden de toegang daartoe kunnen weigeren om de integriteit van onderzoeken of de vertrouwelijkheid van door een andere lidstaat of een derde land verleende informatie te waarborgen of indien een verzoek om informatie niet in verhouding staat tot de legitieme belangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon. De toegang tot informatie moet onderworpen zijn aan specifieke waarborgen die misbruik van toegangsrechten voorkomen. Dergelijke waarborgen vormen een aanvulling op de vereisten om te voorzien in logbestanden van toegangs- en zoekactiviteiten op grond van artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (13). Het verlenen van toegang tot die informatie belet de lidstaten niet om de toegang afhankelijk te stellen van procedurele waarborgen die uit hoofde van het nationale recht zijn vastgelegd, en tegelijkertijd naar behoren rekening te houden met het feit dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen snel moeten kunnen reageren op grensoverschrijdende verzoeken. De toepassing van procedurele waarborgen mag geen afbreuk doen aan het vermogen van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen om te reageren op verzoeken van andere lidstaten, met name in geval van dringende verzoeken. |
(19) |
Om de veiligheid te garanderen van de informatie die tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen wordt uitgewisseld, moeten al die bureaus rechtstreeks toegang kunnen krijgen tot de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Siena), die door Europol wordt beheerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (14). Voor alle communicatie tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen uit hoofde van deze richtlijn moet Siena, of indien nodig bij wijze van uitzondering andere beveiligde kanalen, worden gebruikt. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk nodig een ander beveiligd kanaal te gebruiken, bijvoorbeeld wanneer de urgentie van het verzoek om informatie het tijdelijke gebruik van een ander communicatiekanaal vereist of wanneer de uitwisseling van informatie de betrokkenheid van derde landen of internationale organisaties vereist of er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat dat in een later stadium het geval zal zijn. De verwijzing naar Siena moet worden gelezen als tevens van toepassing op haar opvolger, in het geval dat Siena wordt vervangen. |
(20) |
Gezien de snelheid waarmee criminelen criminele vermogensbestanddelen tussen verschillende rechtsgebieden overbrengen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen snel de informatie die nodig is voor de uitvoering van hun taken uitwisselen. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk objectief gerechtvaardigd dat bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen weigeren informatie te verstrekken aan een ander verzoekend bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen, indien het verstrekken van die informatie de nationale veiligheidsbelangen van de lidstaat van het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, zou schaden, lopende onderzoeken of criminele-inlichtingenoperaties in gevaar zou brengen, een onmiddellijke bedreiging zou vormen voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon, of duidelijk onevenredig of irrelevant zou zijn met betrekking tot de doeleinden waarvoor om de informatie is verzocht. Bij de beoordeling van de naleving van de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid moeten de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen de nodige zorgvuldigheid betrachten, onder meer met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten. |
(21) |
Bevriezing en confiscatie uit hoofde van deze richtlijn zijn autonome begrippen, die de lidstaten er niet van mogen weerhouden deze richtlijn uit te voeren aan de hand van instrumenten die volgens nationaal recht een sanctie of een andersoortige maatregel zijn. |
(22) |
Confiscatie leidt tot de definitieve ontneming van goederen. Het behoud van goederen kan echter een voorwaarde zijn voor confiscatie en is vaak van essentieel belang voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel. Het behoud van goederen wordt verzekerd door middel van bevriezing. Om te voorkomen dat goederen worden weggemaakt, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder eventueel bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, in staat worden gesteld onmiddellijk op te treden, wat de vorm van een bevel kan aannemen, om goederen veilig te stellen totdat een bevriezingsbevel wordt uitgevaardigd. Gezien het uitzonderlijke karakter van dergelijke maatregelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de geldigheid ervan wordt beperkt in de tijd. |
(23) |
Indien de bevoegde autoriteiten niet in staat zijn onmiddellijk maatregelen te nemen, moeten de lidstaten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toestaan dergelijke maatregelen te nemen. Dergelijke maatregelen zijn met name mogelijk noodzakelijk wanneer een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen naar aanleiding van een verzoek van een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen in een andere lidstaat, vermogensbestanddelen heeft opgespoord en geïdentificeerd die mogelijk zeer snel worden weggemaakt, zoals cryptoactiva, en wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, niet onmiddellijk maatregelen kunnen nemen zonder een strafrechtelijk onderzoek in die lidstaat. De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen moeten de vermogensbestanddelen veilig kunnen stellen totdat op grond van Verordening (EU) 2018/1805 een Europees bevriezingsbevel kan worden uitgevaardigd. |
(24) |
Aangezien een bevriezingsbevel een inmenging in het eigendomsrecht inhoudt, mag een dergelijke voorlopige maatregel niet langer worden gehandhaafd dan noodzakelijk is om de goederen met het oog op eventuele latere confiscatie veilig te stellen. Het handhaven van dergelijke voorlopige maatregels kan mogelijk een toetsing door een nationale rechter vergen, om erop toe te zien dat het doel ervan, namelijk te voorkomen dat de goederen worden weggemaakt, intact blijft. |
(25) |
Bevriezingsmaatregelen mogen geen afbreuk doen aan de mogelijkheid dat bepaalde goederen gedurende de gehele procedure als bewijs worden beschouwd, op voorwaarde dat ze uiteindelijk beschikbaar zouden worden gesteld voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. Goederen kunnen ook worden bevroren in het kader van een strafprocedure, met het oog op eventuele teruggave achteraf of vergoeding van de schade ten gevolge van een strafbaar feit. |
(26) |
Naast confiscatiemaatregelen die de autoriteiten in staat stellen om criminelen, onder voorbehoud van een definitieve veroordeling, de hulpmiddelen of opbrengsten van een misdrijf te ontnemen, moet het mogelijk worden gemaakt om goederen van gelijke waarde als die hulpmiddelen of opbrengsten te confisqueren, zodat die goederen in beslag kunnen worden genomen wanneer het onmogelijk is dergelijke hulpmiddelen en opbrengsten te confisqueren. Het staat de lidstaten vrij om de confiscatie van goederen van gelijke waarde te definiëren als subsidiair of alternatief voor confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten, naargelang het geval overeenkomstig het nationale recht. |
(27) |
Bij het uitvoeren van deze richtlijn met betrekking tot de confiscatie van goederen waarvan de waarde overeenkomt met die van hulpmiddelen, moeten de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn kunnen worden toegepast wanneer een dergelijke maatregel vanwege de specifieke omstandigheden van het geval als evenredig kan worden beschouwd, met name gezien de waarde van de betrokken hulpmiddelen. Lidstaten kunnen daarbij ook overwegen of en in welke mate de veroordeelde de confiscatie van de hulpmiddelen onmogelijk heeft gemaakt. |
(28) |
Het is gebruikelijk en komt vaak voor dat de verdachte of beklaagde goederen of opbrengsten overdraagt aan een derde, medewetende partij om confiscatie te vermijden. Met verwerving door derden wordt bijvoorbeeld bedoeld dat goederen direct of indirect, zoals via een tussenpersoon, door de derde zijn verkregen van een verdachte of beklaagde, ook indien het strafbare feit in zijn of haar opdracht of te zijnen of haren voordele is gepleegd, en indien een beklaagde geen goederen heeft die kunnen worden geconfisqueerd. Een dergelijke confiscatie zou ten minste mogelijk moeten zijn in gevallen waarin is vastgesteld dat de betrokken derden wisten of hadden moeten weten dat de overdracht of de verwerving tot doel had confiscatie te vermijden. Of een derde dergelijke kennis had of had moeten hebben, moet worden beoordeeld op basis van concrete feiten en omstandigheden, zoals het feit dat de overdracht kosteloos werd uitgevoerd of tegen een bedrag dat duidelijk niet in verhouding stond tot de marktwaarde, dat de goederen werden overgedragen aan nauw verbonden partijen of dat ze onder de feitelijke zeggenschap van de verdachte of beklaagde zijn gebleven. Bij overdrachten aan partijen die nauw verbonden zijn aan de verdachte of beklaagde kan het gaan om overdrachten aan familieleden of aan natuurlijke personen die juridische constructies of andere nauwe zakelijke relaties met de verdachte of beklaagde hebben, of om overdrachten aan juridische entiteiten waarin de verdachte of beklaagde of een familielid zitting heeft in de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen. De regels inzake confiscatie bij derden moeten zowel op natuurlijke als op rechtspersonen van toepassing zijn, onverminderd het recht van derden om te worden gehoord en het recht om de eigendom van de betrokken goederen op te eisen. In ieder geval moeten de rechten van derden te goeder trouw worden beschermd overeenkomstig het nationaal recht. |
(29) |
Criminele organisaties ontplooien tal van criminele activiteiten. Met het oog op een doeltreffende bestrijding van georganiseerde criminele activiteiten is het mogelijk dat er zich situaties voordoen waarin het passend is dat een strafrechtelijke veroordeling wegens een strafbaar feit dat economische voordelen kan opleveren, wordt gevolgd door de confiscatie van niet alleen de goederen die verband houden met het strafbare feit, met inbegrip van de opbrengsten of de hulpmiddelen, maar ook van andere goederen waarvan de rechter bepaalt dat zij verkregen zijn uit strafbaar gedrag. Een dergelijke ruimere confiscatie moet mogelijk zijn wanneer een rechter er voldoende van overtuigd is dat de goederen in kwestie verkregen zijn uit strafbaar gedrag, zonder dat er voor dat strafbaar gedrag een veroordeling vereist is. Bij dergelijk strafbaar gedrag kan het gaan om elk soort strafbaar feit. Individuele strafbare feiten hoeven niet te worden bewezen, maar de rechter moet er wel voldoende van overtuigd zijn dat de goederen in kwestie verkregen zijn uit dergelijk strafbaar gedrag. De rechter moet in dat verband de specifieke omstandigheden van de zaak onderzoeken, met name de feiten en het beschikbare bewijsmateriaal op grond waarvan ruimere confiscatie zou kunnen worden bevolen. Dat de goederen die de persoon toebehoren, niet in verhouding staan tot het legale inkomen van die persoon, kan een van de feiten zijn die de rechter ertoe brengen te concluderen dat de goederen verkregen zijn uit strafbaar gedrag. De lidstaten kunnen ook als regel stellen dat binnen een bepaalde termijn verkregen goederen geacht kunnen worden uit strafbaar gedrag voort te komen. |
(30) |
Confiscatie moet mogelijk zijn wanneer een definitieve veroordeling niet mogelijk is wegens ziekte, vlucht of overlijden van de verdachte of beklaagde. Confiscatie moet ook mogelijk zijn wanneer de uit hoofde van het nationaal recht voorgeschreven verjaringstermijn voor het betrokken strafbare feit minder dan 15 jaar bedraagt en is verstreken na de instelling van de strafprocedure. In dergelijke gevallen mag confiscatie enkel worden toegestaan wanneer de strafprocedure zonder dergelijke omstandigheden tot een definitieve veroordeling voor een strafbaar feit had kunnen leiden, tenminste voor strafbare feiten die direct of indirect aanzienlijk economisch voordeel kunnen opleveren, en indien de rechter er voldoende van overtuigd is dat de te confisqueren hulpmiddelen, opbrengsten of goederen verkregen zijn uit of direct of indirect verband houden met het strafbare feit. In geval van ziekte en vlucht moet het volstaan dat de lidstaten beschikken over verstekprocedures om te voldoen aan de verplichting om een dergelijke confiscatie mogelijk te maken. Er zij aan herinnerd dat internationale organen erop hebben gewezen dat confiscatie bij ontstentenis van een veroordeling mogelijkheden biedt om de belemmeringen rond de confiscatie van illegale winsten wegens immuniteit of amnestie weg te nemen. |
(31) |
Voor de toepassing van deze richtlijn is er sprake van ziekte wanneer de verdachte of beklaagde gedurende lange tijd in de onmogelijkheid verkeert de strafprocedure bij te wonen, waardoor het risico ontstaat dat de in het nationale recht vastgelegde verjaringstermijnen voor strafrechtelijke aansprakelijkheid verstrijken en die strafprocedure niet kan worden voortgezet. |
(32) |
Indien de confiscatiemaatregelen van de artikelen 12 tot en met 15 niet worden toegepast wegens juridische of feitelijke redenen op grond van het nationale recht, moet het toch mogelijk zijn om goederen te confisqueren die zijn geïdentificeerd of, indien het nationale rechtsstelsel bevriezing vereist, zijn bevroren in het kader van een onderzoek in verband met een strafbaar feit op basis van aanwijzingen dat de goederen verkregen zouden kunnen zijn uit strafbaar gedrag. Dergelijke goederen moeten worden geconfisqueerd wanneer de rechter er voldoende van overtuigd is dat de goederen verkregen zijn uit strafbaar gedrag in het kader van een criminele organisatie en dat gedrag direct of indirect aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren. De lidstaten kunnen bij het bepalen of strafbaar gedrag aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren, rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder de werkwijze, bijvoorbeeld wanneer een voorwaarde voor het strafbaar feit is dat het werd gepleegd in het kader van georganiseerde criminaliteit, of met de bedoeling daaruit regelmatige winsten te halen. De lidstaten moeten confiscatie van onverklaarbaar vermogen mogelijk maken wanneer het onderzoek waarbij de goederen zijn geïdentificeerd, betrekking heeft op een strafbaar feit dat binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaar. Die voorwaarde zorgt ervoor dat confiscatie van onverklaarde rijkdom enkel mogelijk is in strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare feiten die voldoende ernstig zijn. |
(33) |
Bij de toepassing van de nationale regels ter uitvoering van deze richtlijn kunnen de nationale bevoegde autoriteiten ervoor kiezen om geen confiscatie van onverklaarbaar vermogen te gelasten of ten uitvoer te leggen wanneer de toepassing van de regels van deze richtlijn in het geval in kwestie kennelijk onredelijk of onevenredig zou zijn. De lidstaten kunnen ook als regel stellen dat binnen een bepaalde termijn verkregen goederen geacht kunnen worden uit dergelijk strafbaar gedrag voort te komen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de toepasselijke procedurele rechten van de betrokkene worden geëerbiedigd. De rechten van derden te goeder trouw moeten worden beschermd overeenkomstig het nationaal recht. |
(34) |
Hoewel het geen voorwaarde mag zijn voor de confiscatie van onverklaarbaar vermogen dat individuele strafbare feiten bewezen moeten zijn, moeten er voldoende feiten en omstandigheden bestaan opdat de rechter er voldoende van overtuigd is dat de betrokken goederen verkregen zijn uit strafbare feiten. Bij dergelijk strafbaar gedrag kan het om elk soort strafbaar feit gaan dat in het kader van een criminele organisatie is gepleegd en aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren, en dus ernstig van aard is. Bij de beoordeling of de goederen in kwestie geconfisqueerd moeten worden, moeten nationale rechters rekening houden met alle relevante omstandigheden van de zaak, waaronder het beschikbare bewijs en specifieke feiten, zoals het feit dat de waarde van de goederen duidelijk niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de persoon in kwestie. Een andere relevante factor kan mogelijk het ontbreken van een plausibele legale oorsprong van de goederen zijn, aangezien de herkomst van rechtmatig verkregen goederen normaal gesproken kan worden gestaafd. De betrokkenheid van de persoon in kwestie bij activiteiten van een criminele organisatie kan ook relevant zijn, net als omstandigheden zoals de situatie waarin de goederen zijn aangetroffen of aanwijzingen van deelname aan criminele activiteiten. De beoordeling moet per geval worden verricht, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De lidstaten moeten kunnen besluiten toe te staan dat onverklaarbaar vermogen wordt geconfisqueerd wanneer de strafprocedure beëindigd is of dat de confiscatie van onverklaarbaar vermogen afzonderlijk van de strafprocedure voor het strafbare feit wordt gelast. |
(35) |
Deze richtlijn belet de lidstaten niet maatregelen te nemen die de confiscatie van onverklaarbaar vermogen voor andere strafbare feiten of omstandigheden mogelijk maken. Het onderwerp van deze richtlijn blijft beperkt tot procedures in strafzaken, en daarom is deze richtlijn niet van toepassing op de confiscatiemaatregelen in procedures in burgerlijke zaken die de lidstaten mogelijk hebben ingevoerd. |
(36) |
De opsporing en de identificatie van goederen die moeten worden bevroren en geconfisqueerd, moeten ook mogelijk zijn na een definitieve veroordeling voor een strafbaar feit of na een procedure met confiscatie zonder veroordeling. Dat belet de lidstaten niet om redelijke termijnen vast te stellen na een definitieve veroordeling of een definitieve beslissing in de procedure met confiscatie zonder veroordeling, na afloop waarvan opsporing en identificatie niet langer mogelijk zouden zijn. |
(37) |
Aangezien criminele activiteiten de slachtoffers grote schade kunnen berokkenen, is het van essentieel belang hun rechten te beschermen, waaronder het recht op schadeloosstelling en teruggave. Daarom moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat bij de opsporing, bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen, ook in grensoverschrijdende zaken, rekening wordt gehouden met de teruggave- en schadeloosstellingsvorderingen van slachtoffers tegen personen die onderworpen zijn aan een confiscatiemaatregel als gevolg van een strafbaar feit. Om de schadeloosstelling van en teruggave van goederen aan slachtoffers te vergemakkelijken, is het bovendien noodzakelijk de opsporing van goederen die mogelijk het voorwerp van dergelijke vorderingen kunnen worden, te faciliteren, alsook de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten die bevoegd zijn voor de opsporing van vermogensbestanddelen en de autoriteiten die bevoegd zijn om over vorderingen van slachtoffers te beslissen of om dergelijke beslissingen uit te voeren. |
(38) |
Het hergebruik voor maatschappelijke doeleinden van geconfisqueerde goederen geeft een zichtbaar signaal af aan de samenleving in het algemeen over het belang van waarden als rechtvaardigheid en legaliteit, bevestigt het functioneren van de rechtsstaat in de gemeenschappen die meer rechtstreeks te maken hebben met de georganiseerde misdaad, en vergroot de weerbaarheid van die gemeenschappen tegen criminele infiltratie in het sociale en economische weefsel daarvan, zoals is opgemerkt in die lidstaten die dergelijke maatregelen gericht op hergebruik voor maatschappelijke doeleinden reeds hebben genomen. Daarom worden de lidstaten aangemoedigd de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat geconfisqueerde goederen kunnen worden gebruikt voor het algemeen belang of voor maatschappelijke doeleinden, zodat geconfisqueerde goederen kunnen worden behouden als staatseigendom voor justitie, rechtshandhaving, openbare dienstverlening, sociale of economische doeleinden of zodat dergelijke geconfisqueerde goederen kunnen worden overgedragen aan de autoriteiten van de gemeente of regio waar ze zich bevinden zodat die autoriteiten de goederen kunnen gebruiken voor dergelijke doeleinden, met inbegrip van toewijzing aan organisaties die werkzaamheden van maatschappelijk belang uitvoeren. Het gebruik van geconfisqueerde goederen voor die doeleinden doet geen afbreuk aan de begrotingsautonomie van de lidstaten. |
(39) |
Het moet ook mogelijk zijn voor de lidstaten om de geconfisqueerde goederen te gebruiken om bij te dragen aan mechanismen ter ondersteuning van derde landen die getroffen zijn door situaties waarvoor beperkende maatregelen van de Unie zijn genomen, voor zover het gepleegde strafbare feit direct of indirect verband houdt met die situatie. De Commissie moet de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met derde landen vergemakkelijken en kan richtsnoeren verstrekken over de meest doeltreffende procedures en financiële mechanismen die beschikbaar zijn om dergelijke derde landen te ondersteunen, teneinde het gebruik van geconfisqueerde hulpmiddelen, opbrengsten of goederen voor dat doel te bevorderen. |
(40) |
De lidstaten worden aangemoedigd passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de goederen tijdens de vervreemding ervan naar aanleiding van een confiscatiebevel, direct of indirect worden verworven door personen die zijn veroordeeld in de strafprocedure waarbij de goederen worden bevroren. Dergelijke maatregelen kunnen beperkt zijn tot goederen boven een bepaalde waarde, en kunnen bestaan uit het uitsluiten van bepaalde soorten entiteiten van deelname aan de verkoop van de goederen, het vereisen van documenten van de koper of het beoordelen van eventuele banden van de koper met de veroordeelde. De lidstaten kunnen dergelijke maatregelen ook toepassen op de verkoop van bevroren goederen. |
(41) |
De lidstaten moeten doeltreffende beheermaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel, hun economische waarde behouden. Die maatregelen omvatten het efficiënte beheer van entiteiten, zoals ondernemingen, die als “going concern” moeten worden veiliggesteld, waarbij de nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde niet direct of indirect profiteert van de lopende activiteiten van een dergelijke entiteit of, waar passend, toezichtmaatregelen met betrekking tot de zeggenschap over een dergelijke entiteit. |
(42) |
Indien dat gerechtvaardigd wordt door de aard van de goederen, zoals de waarde ervan of de noodzaak van specifieke beheervoorwaarden, moet bij de voorbereiding van het bevriezingsbevel, of uiterlijk zonder onnodige vertraging na de uitvoering van het bevriezingsbevel, worden beoordeeld hoe de beheerkosten tot een minimum kunnen worden beperkt en ervoor kan worden gezorgd dat de goederen hun waarde behouden. Het doel van de beoordeling is de bevoegde autoriteiten te laten weten met welke aspecten rekening moet worden gehouden vóór, tijdens en na de vaststelling en uitvoering van het bevriezingsbevel. De lidstaten kunnen richtsnoeren verstrekken voor de uitvoering van die beoordeling, waarbij zij rekening houden met de omstandigheden van de te bevriezen goederen en ervoor zorgen dat de beoordeling de tijdige uitvoering van het bevriezingsbevel niet in gevaar brengt. |
(43) |
In situaties waarin redelijkerwijs wordt aangenomen dat de bevroren goederen aan bederf onderhevig zijn of snel hun waarde verliezen, onderhoud vergen waarvan de kosten niet in verhouding staan tot de verwachte waarde op het ogenblik van de confiscatie, te moeilijk te beheren zijn of gemakkelijk te vervangen zijn, moeten de lidstaten de verkoop van dergelijke goederen toestaan voordat een definitief confiscatiebevel wordt uitgevaardigd. Het besluit over de verkoop van goederen van specifieke aard is mogelijk overeenkomstig het nationale recht afhankelijk van voorafgaande goedkeuring door een nationale bevoegde autoriteit. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de getroffen persoon, met uitzondering van gevallen waarin de getroffen persoon is ondergedoken of niet kan worden gelokaliseerd, daarvan in kennis wordt gesteld en, behalve in dringende gevallen, in de gelegenheid wordt gesteld vóór de verkoop te worden gehoord. De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van beroep tegen een bevel tot tussentijdse verkoop. De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid dat een rechtbank de uitvoering van een dergelijk beroep kan schorsen, bijvoorbeeld indien dat nodig is om de legitieme belangen van de getroffen persoon te beschermen, met name wanneer er een risico op onherstelbare schade bestaat. De lidstaten kunnen ook voorzien in de mogelijkheid om het beroep van rechtswege schorsende werking te verlenen. De lidstaten moeten kunnen eisen dat de kosten van het beheer van bevroren goederen ten laste komen van de eigenaar of uiteindelijk begunstigde van de goederen, bijvoorbeeld als een alternatief voor het gelasten van een tussentijdse verkoop, en in geval van een definitieve veroordeling. |
(44) |
De lidstaten moeten een of meer bevoegde autoriteiten oprichten of aanwijzen die fungeren als bureau voor vermogensbeheer met het oog op de instelling van gespecialiseerde autoriteiten die belast zullen worden met het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen, zodat de goederen die vóór confiscatie zijn bevroren, doeltreffend worden beheerd en hun waarde behouden blijft, in afwachting van een definitieve beslissing over de confiscatie en de vervreemding van de goederen op grond van die beslissing. Onverminderd de interne administratieve structuren van de lidstaten moeten de bureaus voor vermogensbeheer ofwel de enige autoriteit zijn die bevroren en geconfisqueerde goederen beheert, ofwel, overeenkomstig de nationale beheerstructuren, steun verlenen aan gedecentraliseerde instanties, en de betrokken autoriteiten ondersteunen bij de planning. Deze richtlijn bepaalt geen voorschriften inzake de juridische of de institutionele aard van de bureaus voor vermogensbeheer en laat de institutionele stelsels in de lidstaten onverlet. |
(45) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het “EVRM”), zoals uitgelegd in de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze richtlijn moet overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast. |
(46) |
Bevriezings- en confiscatiebevelen tasten in aanzienlijke mate de rechten aan van verdachten en beklaagden, en in bepaalde gevallen de rechten van derden of andere personen die niet worden vervolgd. Deze richtlijn moet voorzien in specifieke waarborgen en rechtsmiddelen om bij de uitvoering van deze richtlijn de bescherming van de grondrechten van dergelijke personen te garanderen, overeenkomstig het recht op een onpartijdig gerecht, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het vermoeden van onschuld zoals neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest. |
(47) |
De getroffen persoon moet zonder onnodige vertraging in kennis worden gesteld van bevelen tot bevriezing, confiscatie en tussentijdse verkoop. Desalniettemin moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten het recht kunnen verlenen om de kennisgeving van bevriezingsbevelen aan de getroffen persoon uit te stellen als dat in het belang van het onderzoek vereist is. De kennisgeving van dergelijke bevelen heeft onder andere tot doel de getroffen persoon de kans te geven die aan te vechten. Daarom moet in die kennisgeving in de regel de reden of redenen voor het betrokken bevel worden aangegeven. Indien de identiteit of de verblijfplaats van een getroffen persoon onbekend is of wanneer een kennisgeving aan elk van de getroffen personen een onevenredige last zou betekenen voor een bevoegde autoriteit, moet de kennisgeving kunnen worden gedaan door middel van een openbare bekendmaking. |
(48) |
De getroffen persoon moet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om de bevelen tot bevriezing, confiscatie en tussentijdse verkoop aan te vechten. In het geval van confiscatiebevelen waarbij alle elementen van het strafbare feit aanwezig zijn maar een strafrechtelijke veroordeling onmogelijk is, moet de verweerder gehoord kunnen worden voordat het confiscatiebevel wordt uitgevaardigd, indien dat mogelijk is. In het geval van confiscatiebevelen op grond van bepalingen inzake ruimere confiscatie en confiscatie van onverklaarbaar vermogen moeten omstandigheden die door de getroffen persoon kunnen worden aangevochten tijdens het aanvechten van het confiscatiebevel voor een rechter, ook specifieke feiten en beschikbaar bewijsmateriaal omvatten op basis waarvan de betrokken goederen worden beschouwd als goederen die verkregen zijn uit strafbaar gedrag. |
(49) |
Bij de uitvoering van deze richtlijn kunnen de lidstaten bepalen dat in uitzonderlijke omstandigheden geen confiscatie mag worden bevolen of uitgevoerd voor zover die de betrokkene volgens het nationale recht en op basis van de omstandigheden van het specifieke geval onnodig nadeel zou berokkenen. |
(50) |
Hoewel de lidstaten verplicht zijn ervoor te zorgen dat personen van wie de goederen worden getroffen door de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, gedurende de gehele procedure van bevriezing en confiscatie recht hebben op toegang tot een advocaat, doet deze richtlijn geen afbreuk aan de regels die van toepassing zijn op het verlenen van kosteloze rechtsbijstand. |
(51) |
Deze richtlijn moet worden uitgevoerd onverminderd de Richtlijnen 2010/64/EU (15), 2012/13/EU (16), 2012/29/EU (17), 2013/48/EU (18), 2014/60/EU (19), (EU) 2016/343 (20), (EU) 2016/800 (21) en (EU) 2016/1919 (22) van het Europees Parlement en de Raad. |
(52) |
Het is van bijzonder belang dat bij de verwerking van gegevens uit hoofde van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het Unierecht wordt gewaarborgd. De bepalingen van deze richtlijn moeten daarom in overeenstemming worden gebracht met Richtlijn (EU) 2016/680. Meer bepaald moet worden gespecificeerd dat alle persoonsgegevens die door de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen worden uitgewisseld, beperkt moeten blijven tot de categorieën gegevens die zijn genoemd in afdeling B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794. Richtlijn (EU) 2016/680 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de nationale bevoegde autoriteiten, met name de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, met het oog op de toepassing van deze richtlijn. |
(53) |
Het is van bijzonder belang dat bij de informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het Unierecht wordt gewaarborgd. Daartoe zijn, voor zover het de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen betreft, de regels inzake gegevensbescherming van Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing op maatregelen die uit hoofde van deze richtlijn worden genomen. In Richtlijn (EU) 2016/680 zijn de regels vastgelegd betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, overeenkomstig een reeks beginselen betreffende de verwerking van persoonsgegevens, met name rechtmatigheid, billijkheid en transparantie, doelbinding, gegevensminimalisatie, nauwkeurigheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid, en verantwoordingsplicht. Voor zover van toepassing, met name wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door bureaus voor vermogensbeheer met het oog op het beheer van goederen, gelden de regels inzake gegevensbescherming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (23). |
(54) |
Een doeltreffend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen vereist gecoördineerde inspanningen van tal van autoriteiten, waaronder rechtshandhavingsinstanties, met inbegrip van douaneautoriteiten, belastingautoriteiten en de voor belastinginning bevoegde autoriteiten voor zover die bevoegd zijn voor de ontneming van vermogensbestanddelen, alsook bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, gerechtelijke autoriteiten en autoriteiten voor vermogensbeheer, met inbegrip van bureaus voor vermogensbeheer. Met het oog op een gecoördineerd optreden van alle bevoegde autoriteiten moet er een meer strategische aanpak inzake de ontneming van vermogensbestanddelen worden vastgesteld, een nauwere samenwerking tussen de betrokken autoriteiten worden bevorderd en een duidelijk overzicht worden verkregen van de resultaten van de ontneming van vermogensbestanddelen. Ook moet worden gezorgd voor nauwere en doeltreffendere samenwerking tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en bureaus voor vermogensbeheer en hun tegenhangers in andere lidstaten. Daartoe moeten de lidstaten een nationale strategie betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen aannemen en die regelmatig evalueren, als richtsnoer voor acties in verband met financiële onderzoeken, bevriezing, confiscatie, beheer en definitieve vervreemding van de betrokken hulpmiddelen, opbrengsten of goederen. De lidstaten kunnen beslissen welke vorm een dergelijke strategie moet hebben en rekening houden met hun constitutioneel kader. In deze richtlijn moeten de elementen worden vastgesteld die in dergelijke strategie moeten worden opgenomen, zoals een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van alle bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de ontneming van vermogensbestanddelen, en de regelingen voor onderlinge coördinatie en samenwerking, zonder dat wordt bepaald welke concrete soort informatie in die strategie moet worden opgenomen. Voorts moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten van de nodige middelen voorzien om hun taken doeltreffend te kunnen vervullen. Onder bevoegde autoriteiten moeten de autoriteiten worden verstaan die belast zijn met de uitvoering van de taken als omschreven uit hoofde van deze richtlijn en in overeenstemming met de nationale kaders. |
(55) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bureaus voor vermogensbeheer, en waar passend de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en andere bevoegde autoriteiten die taken op grond van deze richtlijn uitvoeren, in staat zijn snel de informatie te verkrijgen die nodig is voor een efficiënt beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen. Daartoe moeten de lidstaten efficiënte instrumenten opzetten zoals een of meer registers van goederen die op grond van deze richtlijn zijn bevroren en geconfisqueerd. |
(56) |
Om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen, vermogensbeheer en confiscatie te kunnen evalueren, moet er een vergelijkbare minimale reeks bruikbare statistische gegevens over bevriezing, beheer en confiscatie van goederen worden verzameld en gepubliceerd. |
(57) |
Om de Commissie te ondersteunen bij de uitvoering van deze richtlijn, de samenwerking tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en bureaus voor vermogensbeheer te vergemakkelijken en beste praktijken uit te wisselen, moet er een samenwerkingsnetwerk voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen worden opgericht. Dat netwerk moet bestaan uit vertegenwoordigers van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en bureaus voor vermogensbeheer en moet worden voorgezeten door de Commissie en, waar passend, Europol. De Commissie kan vertegenwoordigers van Eurojust, het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en, waar passend, de Antiwitwasautoriteit uitnodigen om aan de vergaderingen van dat netwerk deel te nemen. |
(58) |
Georganiseerde criminele groepen opereren over de grenzen heen en verwerven steeds meer bezittingen in lidstaten waar zij niet zijn gevestigd en in derde landen. Gezien de grensoverschrijdende dimensie van georganiseerde criminaliteit is internationale samenwerking van essentieel belang om de winsten te ontnemen en de financiële activa te confisqueren die criminelen in staat stellen actief te zijn. De lidstaten moeten er daarom voor zorgen dat zowel de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen als de bureaus voor vermogensbeheer zoveel mogelijk samenwerken met hun tegenhangers in derde landen bij de opsporing, de identificatie en het beheer van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die in het kader van een procedure in strafzaken het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel. Het is belangrijk dat de lidstaten gebruikmaken van bestaande samenwerkingskaders en worden aangemoedigd bestaande bilaterale overeenkomsten te ontwikkelen of aan te passen, toe te treden tot bestaande multilaterale verdragen of, indien er geen andere regeling bestaat, nieuwe bilaterale overeenkomsten tot stand te brengen. De voorschriften inzake gegevensbescherming van Richtlijn (EU) 2016/680 en, indien relevant, van Verordening (EU) 2016/679 zijn van toepassing op maatregelen die in dat verband worden genomen. |
(59) |
De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer moeten ook nauw samenwerken met de organen en agentschappen van de Unie, waaronder Europol, Eurojust en het EOM, binnen hun respectieve bevoegdheden en overeenkomstig het toepasselijke rechtskader, voor zover dat nodig is voor de opsporing en identificatie van goederen in het kader van de grensoverschrijdende onderzoeken die door Europol en Eurojust worden ondersteund, of in het kader van de onderzoeken die door het EOM worden gevoerd. De lidstaten moeten er overeenkomstig hun respectieve verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (24) voor zorgen dat hun bureaus voor ontneming van vermogensbestanddelen aan de relevante verplichtingen van Verordening (EU) 2017/1939 voldoen. |
(60) |
Om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van en minimumnormen voor de opsporing en identificatie, de bevriezing, de confiscatie en het beheer van vermogensbestanddelen, moeten er in deze richtlijn minimumvoorschriften voor de desbetreffende maatregelen worden vastgelegd, alsook bijbehorende waarborgen. De vaststelling van minimumvoorschriften belet de lidstaten niet om ruimere bevoegdheden te verlenen aan bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen of bureaus voor vermogensbeheer, om te voorzien in uitgebreidere regels inzake bevriezing en confiscatie, of om uit hoofde van het nationale recht in aanvullende waarborgen te voorzien, mits dergelijke nationale maatregelen en bepalingen de doelstelling van deze richtlijn niet ondermijnen. |
(61) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de confiscatie van goederen in procedures in strafzaken vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(62) |
Aangezien deze richtlijn voorziet in een uitgebreide reeks voorschriften, die met reeds bestaande rechtsinstrumenten zouden overlappen, moet zij in de plaats komen van Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ van de Raad (25), Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad (26), Kaderbesluit 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU wat de door deze richtlijn gebonden lidstaten betreft. |
(63) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn; deze is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. |
(64) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland. |
(65) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (27) en heeft op 19 juli 2022 advies uitgebracht (28), |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
In deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgelegd voor het opsporen, identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren van goederen in het kader van procedures in strafzaken.
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bevriezings- en confiscatiemaatregelen in het kader van procedures in burgerlijke of bestuursrechtelijke zaken.
Artikel 2
Toepassingsgebied
-
1.Deze richtlijn is van toepassing op strafbare feiten die vallen onder:
a) |
Kaderbesluit 2008/841/JBZ; |
b) |
Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (29); |
c) |
Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (30); |
d) |
Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad (31); |
e) |
Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad (32); |
f) |
de overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, punt c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (33) en Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad (34); |
g) |
Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (35); |
h) |
Richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad (36); |
i) |
Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad (37); |
j) |
Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad (38); |
k) |
het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, delen en onderdelen daarvan en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (39); |
l) |
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (40); |
m) |
Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (41) en Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (42); |
n) |
Kaderbesluit 2002/946/JBZ en Richtlijn 2002/90/EG; |
o) |
Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad (43); |
p) |
Richtlijn (EU) 2024/1226. |
-
2.Deze richtlijn is van toepassing op strafbare feiten als bedoeld in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ, die zijn gepleegd in het kader van een criminele organisatie.
-
3.Deze richtlijn is van toepassing op alle strafbare feiten die in andere rechtshandelingen van de Unie zijn omschreven, indien in die rechtshandelingen is bepaald dat deze richtlijn van toepassing is op die strafbare feiten.
-
4.De bepalingen van hoofdstuk II betreffende de opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen zijn van toepassing op alle strafbare feiten zoals gedefinieerd in het nationale recht die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel van ten minste één jaar.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1) |
“opbrengsten”: elk economisch voordeel dat al dan niet rechtstreeks uit een strafbaar feit is verkregen; dat kunnen goederen van enigerlei aard zijn, met inbegrip van enige wederbelegging of omzetting van rechtstreekse opbrengsten en andere in geld waardeerbare voordelen; |
2) |
“goederen”: goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, waaronder cryptoactiva, alsook rechtsbescheiden in om het even welke vorm waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van dergelijke goederen blijken; |
3) |
“hulpmiddelen”: alle goederen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om een strafbaar feit te plegen; |
4) |
“opsporing en identificatie”: elk onderzoek door de bevoegde autoriteiten om hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die uit criminele activiteiten mogelijk verkregen zijn, te achterhalen; |
5) |
“bevriezing”: het tijdelijk verbieden van de overdracht, vernietiging, verwerking, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over goederen; |
6) |
“confiscatie”: de definitieve ontneming van goederen, bevolen door een rechter in verband met een strafbaar feit; |
7) |
“criminele organisatie”: criminele organisatie zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ; |
8) |
“slachtoffer”: een slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU, of een rechtspersoon in de zin van het nationale recht die rechtstreeks als gevolg van een van de strafbare feiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, schade of economisch verlies heeft geleden; |
9) |
“uiteindelijk begunstigde”: een uiteindelijk begunstigde zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849; |
10) |
“getroffen persoon”:
|
HOOFDSTUK II
Opsporing en identificatie
Artikel 4
Opsporing van vermogensbestanddelen
-
1.Ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende samenwerking nemen de lidstaten maatregelen om de snelle opsporing en identificatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten, of van goederen die in de loop van een procedure in strafzaken het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel.
-
2.De in lid 1 bedoelde goederen omvatten ook goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn (EU) 2024/1226.
-
3.Wanneer een onderzoek wordt ingesteld in verband met een strafbaar feit dat aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren, verrichten de bevoegde autoriteiten onmiddellijk een opsporingsonderzoek betreffende vermogensbestanddelen op grond van lid 1. De lidstaten mogen de reikwijdte van dergelijke opsporingsonderzoeken betreffende vermogensbestanddelen beperken tot onderzoeken naar strafbare feiten die in het kader van een criminele organisatie kunnen zijn gepleegd.
Artikel 5
Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen
-
1.Elke lidstaat richt ten minste één bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op om de grensoverschrijdende samenwerking bij opsporingsonderzoeken betreffende vermogensbestanddelen te vergemakkelijken.
-
2.Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen hebben de volgende taken:
a) |
opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen, wanneer dat nodig is ter ondersteuning van andere nationale bevoegde autoriteiten die belast zijn met opsporingsonderzoeken betreffende vermogensbestanddelen op grond van artikel 4, of van het Europees Openbaar Ministerie (EOM); |
b) |
opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat uitgevaardigd bevriezings- of confiscatiebevel; |
c) |
samenwerking en uitwisseling van informatie met de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in andere lidstaten en het EOM bij de opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel. |
-
3.Met het oog op de uitvoering van hun taken op grond van lid 2, punt b), hebben de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen het recht om overeenkomstig het nationale recht de relevante bevoegde autoriteiten te verzoeken met hen samen te werken indien dat nodig is voor de opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen.
-
4.Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen krijgen de bevoegdheid om goederen van personen en entiteiten waarvoor beperkende maatregelen van de Unie gelden, op te sporen en te identificeren indien dat nodig is om de opsporing van de in artikel 2, lid 1, punt p), van deze richtlijn bedoelde strafbare feiten te vergemakkelijken, indien de nationale bevoegde autoriteiten daartoe een verzoek doen dat is gebaseerd op aanwijzingen en redelijke gronden om aan te nemen dat er een strafbaar feit op grond van artikel 3 van Richtlijn (EU) 2024/1226 werd gepleegd. Dergelijke bevoegdheden doen geen afbreuk aan de relevante procedurele vereisten en waarborgen die zijn vastgelegd uit hoofde van het nationale procesrecht, met inbegrip van de regels inzake het inleiden van strafrechtelijke procedures of, indien nodig, het vereiste van rechterlijke toestemming.
Artikel 6
Toegang tot informatie
-
1.Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5 genoemde taken zorgen de lidstaten ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de in dit artikel bedoelde informatie, voor zover dergelijke informatie nodig is voor de opsporing en identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen.
-
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen onmiddellijke en rechtstreekse toegang hebben tot de volgende informatie, op voorwaarde dat dergelijke informatie is opgeslagen in gecentraliseerde of onderling verbonden databanken of registers die in het bezit zijn van overheidsinstanties:
a) |
nationale onroerendgoedregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting en land- en kadastrale registers; |
b) |
nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters van natuurlijke personen; |
c) |
nationale registers van motorvoertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen; |
d) |
commerciële registers, met inbegrip van bedrijfs- en vennootschapsregisters; |
e) |
nationale registers van uiteindelijk begunstigden overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 en gegevens die beschikbaar zijn via de koppeling van registers van uiteindelijk begunstigden overeenkomstig die richtlijn; |
f) |
centrale registers van bankrekeningen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1153. |
-
3.Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen snel, hetzij onmiddellijk en rechtstreeks, hetzij op verzoek, de volgende informatie kunnen verkrijgen:
a) |
fiscale gegevens, met inbegrip van gegevens die in het bezit zijn van de belastingautoriteiten; |
b) |
nationale socialezekerheidsgegevens; |
c) |
relevante informatie die in het bezit is van autoriteiten die bevoegd zijn om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken of te vervolgen; |
d) |
informatie over hypotheken en leningen; |
e) |
informatie in nationale deviezen- en valutawisseldatabanken; |
f) |
informatie over effecten; |
g) |
douanegegevens, met inbegrip van grensoverschrijdende fysieke geldovermakingen; |
h) |
informatie over jaarrekeningen van ondernemingen; |
i) |
informatie over elektronische overschrijvingen en saldi van rekeningen; |
j) |
informatie over cryptoactivarekeningen en overmakingen van cryptoactiva zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad (44); |
k) |
overeenkomstig het Unierecht, gegevens die zijn opgeslagen in het visuminformatiesysteem (VIS), het Schengeninformatiesysteem (SIS II), het inreis-uitreissysteem (EES), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en het Europees strafregisterinformatiesysteem voor onderdanen van derde landen (Ecris-TCN). |
-
4.Indien de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie niet in gecentraliseerde of onderling verbonden databanken of registers die in het bezit zijn van overheidsinstanties is opgeslagen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen die informatie snel op een andere wijze op een gestroomlijnde en gestandaardiseerde manier van de betrokken instellingen kunnen verkrijgen.
-
5.De lidstaten kunnen besluiten dat er voor toegang tot de in lid 3, punten a), b) en c), bedoelde informatie een met redenen omkleed verzoek nodig is, en dat een dergelijk verzoek kan worden afgewezen indien het verstrekken van de gevraagde informatie:
a) |
het welslagen van een lopend onderzoek in gevaar zou brengen; |
b) |
duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon met betrekking tot de doeleinden waarvoor om toegang is verzocht, of |
c) |
informatie zou omvatten die door een andere lidstaat of een derde land is verstrekt en het niet mogelijk is om toestemming voor de doorgifte van de informatie te verkrijgen. |
-
6.De toegang tot de in dit artikel bedoelde informatie doet geen afbreuk aan de procedurele waarborgen die uit hoofde van het nationale recht zijn vastgelegd, inclusief, indien nodig, de eis van rechterlijke toestemming.
Artikel 7
Voorwaarden voor toegang tot informatie door bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen
-
1.De toegang tot in artikel 6 bedoelde informatie wordt per geval en enkel voor zover die nodig en evenredig is voor de uitvoering van de taken op grond van artikel 5 verleend, en enkel aan het personeel dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om toegang te krijgen tot dergelijke informatie.
-
2.De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zich houdt aan de voorschriften inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim waarin het toepasselijke nationale recht voorziet, en aan het acquis van de Unie inzake gegevensbescherming. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen over de nodige gespecialiseerde vaardigheden en bekwaamheden beschikt om zijn taken doeltreffend uit te voeren.
-
3.De lidstaten zorgen ervoor dat er passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om een niveau van beveiliging te waarborgen dat in verhouding staat tot het risico van de verwerking van gegevens, zodat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben tot de in artikel 6 bedoelde informatie en die kunnen doorzoeken.
Artikel 8
Toezicht op toegangs- en zoekactiviteiten van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen
De lidstaten voorzien in logbestanden van de toegangs- en zoekactiviteiten van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen uit hoofde van deze richtlijn, die moeten worden bewaard overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680.
Artikel 9
Uitwisseling van informatie
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op verzoek van een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen in een andere lidstaat alle informatie verstrekken waartoe die bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen toegang hebben, en die nodig is voor de vervulling van de taken op grond van artikel 5 van het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat om die informatie verzoekt (het “verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen”). Het is enkel mogelijk de in afdeling B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 genoemde categorieën persoonsgegevens, met uitzondering van de in afdeling B, punt 2, c), v), van die bijlage genoemde forensische identificatiegegevens, te verstrekken.
De te verstrekken persoonsgegevens worden per geval bepaald, in het licht van wat nodig is voor de uitvoering van de taken op grond van artikel 5, en in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2016/680.
-
2.Bij een verzoek op grond van lid 1 vermeldt het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen zo nauwkeurig mogelijk het volgende:
a) |
het voorwerp van het verzoek; |
b) |
de redenen voor het verzoek, met inbegrip van de relevantie van de gevraagde informatie voor de opsporing en identificatie van de relevante goederen; |
c) |
de aard van de procedure; |
d) |
het soort strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft; |
e) |
het verband tussen de procedure en de lidstaat waar het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, is gevestigd; |
f) |
nadere gegevens over de beoogde of gezochte goederen, zoals bankrekeningen, onroerend goed, voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, vennootschappen en andere zaken van grote waarde; |
g) |
indien nodig voor de identificatie van de vermoedelijk betrokken natuurlijke persoon of rechtspersonen, identificatiedocumenten indien beschikbaar, alsook nadere gegevens zoals naam, nationaliteit, verblijfplaats, nationaal identificatienummer of socialezekerheidsnummer, adres, geboortedatum en -plaats, datum van registratie, land van vestiging, aandeelhouders, hoofdzetel en dochterondernemingen, voor zover van toepassing; |
h) |
in voorkomend geval, de redenen voor de urgentie van het verzoek. |
-
3.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zonder een daartoe strekkend verzoek informatie kunnen verstrekken aan een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen in een andere lidstaat wanneer die bureaus kennis hebben van gegevens over hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die zij noodzakelijk achten voor de vervulling van de taken op grond van artikel 5 van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen van die andere lidstaat. Bij het verstrekken van dergelijke informatie geven de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen aan waarom de verstrekte informatie noodzakelijk wordt geacht.
-
4.Tenzij anders aangegeven door het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat op grond van lid 1 of lid 3 informatie verstrekt, kan de verstrekte informatie als bewijs worden overgelegd voor een nationale rechtbank of een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat die informatie ontvangt, is gevestigd, overeenkomstig de procedures uit hoofde van het nationale recht, met inbegrip van de procedureregels inzake de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal bij strafvervolging in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met de verplichtingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag van de Europese Unie.
-
5.De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen rechtstreeks toegang hebben tot de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Siena) en gebruikmaken van de velden die specifiek bestemd zijn voor de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in Siena en overeenstemmen met de uit hoofde van lid 2 vereiste informatie of, indien bij uitzondering nodig, van andere beveiligde kanalen voor de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.
-
6.De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen kunnen weigeren informatie te verstrekken aan een verzoekend bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen indien er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van informatie:
a) |
de fundamentele nationale veiligheidsbelangen zou schaden van de lidstaat waar het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, is gevestigd; |
b) |
een lopend onderzoek of een lopende criminele-inlichtingenoperatie in gevaar zou brengen of een onmiddellijke bedreiging zou vormen voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon, of |
c) |
duidelijk onevenredig of irrelevant zou zijn met betrekking tot de doeleinden waarvoor om de informatie is verzocht. |
-
7.Wanneer een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op grond van lid 6 weigert informatie te verstrekken aan een verzoekend bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen, neemt de lidstaat waar het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, is gevestigd, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de redenen voor de weigering worden opgegeven en dat het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen voordat die weigering wordt ontvangen, vooraf wordt geraadpleegd. Weigeringen gelden enkel voor het deel van de gevraagde informatie waarop de in lid 6 genoemde redenen betrekking hebben en laten de verplichting onverlet om, indien toepasselijk, andere delen van die informatie overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken.
Artikel 10
Termijnen voor het verstrekken van informatie
-
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen zo spoedig mogelijk reageren op verzoeken om informatie die werden ingediend op grond van artikel 9, lid 1, en in ieder geval binnen de volgende termijnen:
a) |
zeven kalenderdagen voor alle niet dringende verzoeken; |
b) |
acht uur voor dringende verzoeken die betrekking hebben op de in artikel 6 bedoelde informatie die is opgeslagen in gegevensbanken en registers waartoe die bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen rechtstreeks toegang hebben; |
c) |
drie kalenderdagen voor dringende verzoeken die betrekking hebben op informatie waartoe die bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen geen rechtstreekse toegang hebben. |
-
2.Wanneer de op grond van lid 1, punt b), gevraagde informatie niet direct beschikbaar is of het verzoek dat werd ingediend op grond van lid 1, punt a), een onevenredige last berokkent voor het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt, kan dat bureau de verstrekking van de informatie uitstellen. In een dergelijk geval stelt het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen dat het verzoek ontvangt het verzoekende bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen onmiddellijk in kennis van dat uitstel en verstrekt het de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk en binnen zeven dagen na de oorspronkelijke, op grond van lid 1, punt a), vastgestelde termijn, of binnen drie dagen na de oorspronkelijke, op grond van lid 1, punten b) en c), vastgestelde termijn.
-
3.De in lid 1 vastgelegde termijnen gaan in zodra het verzoek om informatie is ontvangen.
HOOFDSTUK III
Bevriezing en confiscatie
Artikel 11
Bevriezing
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bevriezing mogelijk te maken van goederen die nodig zijn om te zorgen voor een eventuele confiscatie van die goederen uit hoofde van de artikelen 12 tot en met 16. De bevriezingsmaatregelen bestaan uit bevriezingsbevelen en onmiddellijk optreden.
-
2.Er wordt onmiddellijk opgetreden indien dat nodig is om de goederen veilig te stellen totdat een bevriezingsbevel is uitgevaardigd. Indien onmiddellijk optreden niet gebeurt via een bevriezingsbevel, beperken de lidstaten de geldigheid van dat onmiddellijke optreden in de tijd.
-
3.Onverminderd de bevoegdheden van andere bevoegde autoriteiten stellen de lidstaten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat om bij een dreigend risico op het wegmaken van de goederen die die bureaus bij de uitoefening van hun taken op grond van artikel 5, lid 2, punt b), hebben opgespoord en geïdentificeerd, onmiddellijk op te treden op grond van lid 2 van dit artikel. De geldigheidsduur van een dergelijk onmiddellijk optreden mag niet meer dan zeven werkdagen bedragen.
-
4.De lidstaten zorgen ervoor dat bevriezingsmaatregelen enkel worden genomen door een bevoegde autoriteit en dat de redenen voor bevriezingsmaatregelen in de desbetreffende beslissing worden vermeld of in het dossier worden opgenomen indien de bevriezingsmaatregel niet schriftelijk is bevolen.
-
5.Het bevriezingsbevel blijft slechts zolang van kracht als nodig is om de goederen met het oog op een eventuele latere confiscatie veilig te stellen. Bevroren goederen die naderhand niet worden geconfisqueerd, worden zonder onnodige vertraging vrijgegeven. De voorwaarden of procedureregels voor de vrijgave van de goederen worden door het nationale recht bepaald.
Artikel 12
Confiscatie
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten die zijn verkregen uit een strafbaar feit, onder voorbehoud van een definitieve veroordeling, die ook bij verstek kan gebeuren.
-
2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van goederen waarvan de waarde overeenkomt met hulpmiddelen of opbrengsten die verkregen zijn uit een strafbaar feit, onder voorbehoud van een definitieve veroordeling, die ook bij verstek kan gebeuren. Dergelijke confiscatie kan een aanvulling vormen op of een alternatief vormen voor confiscatie op grond van lid 1.
Artikel 13
Confiscatie bij derden
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de confiscatie mogelijk te maken van opbrengsten of andere goederen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten, die direct of indirect door een verdachte of beklaagde aan derden zijn overgedragen of die door derden van een verdachte of beklaagde zijn verkregen.
De confiscatie van opbrengsten of andere goederen als bedoeld in de eerste alinea is mogelijk wanneer een nationale rechter op basis van de concrete feiten en omstandigheden van een zaak heeft vastgesteld dat de betrokken derden wisten of hadden moeten weten dat de overdracht of verwerving tot doel had confiscatie te voorkomen. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn onder meer:
a) |
dat de overdracht of verwerving kosteloos is uitgevoerd of tegen een bedrag dat duidelijk niet in verhouding staat tot de marktwaarde van de goederen, of |
b) |
dat de goederen zijn overgedragen aan nauw verbonden partijen en onder de feitelijke zeggenschap van de verdachte of beklaagde zijn gebleven. |
-
2.Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.
Artikel 14
Ruimere confiscatie
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van goederen die toebehoren aan een persoon die schuldig is bevonden aan een strafbaar feit, indien dat feit direct of indirect economisch voordeel kan opleveren en een nationale rechter er voldoende van overtuigd is dat de goederen verkregen zijn uit strafbaar gedrag.
-
2.Bij de beoordeling of het betrokken voorwerp verkregen is uit strafbaar gedrag, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de zaak, waaronder de specifieke feiten en de beschikbare bewijzen, zoals de omstandigheid dat de waarde van de goederen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de veroordeelde.
-
3.Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip “strafbaar feit” ten minste ook de in artikel 2, leden 1, 2 en 3, genoemde strafbare feiten, indien die feiten strafbaar worden gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaar.
Artikel 15
Confiscatie zonder veroordeling
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om, onder de in lid 2 van dit artikel genoemde voorwaarden, de confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen als bedoeld in artikel 12, of van opbrengsten of goederen die zijn overgedragen aan derden als bedoeld in artikel 13, wanneer een strafprocedure is ingesteld maar de strafprocedure niet kon worden voortgezet wegens een of meer van de volgende omstandigheden:
a) |
ziekte van de verdachte of beklaagde; |
b) |
vlucht van de verdachte of beklaagde; |
c) |
overlijden van de verdachte of beklaagde; |
d) |
de bij nationaal recht bepaalde verjaringstermijn voor het betrokken strafbare feit bedraagt minder dan 15 jaar en is verstreken na instelling van de strafprocedure. |
-
2.Confiscatie zonder voorafgaande veroordeling uit hoofde van dit artikel is beperkt tot gevallen waarin, zonder de in lid 1 genoemde omstandigheden, de relevante strafprocedure tot een strafrechtelijke veroordeling had kunnen leiden voor ten minste strafbare feiten die direct of indirect aanzienlijk economisch voordeel kunnen opleveren en indien de nationale rechter er voldoende van overtuigd is dat de te confisqueren hulpmiddelen, opbrengsten of goederen verkregen zijn uit, of direct of indirect verband houden met, het strafbare feit in kwestie.
Artikel 16
Confiscatie van onverklaarbaar vermogen dat verband houdt met strafbaar gedrag
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen op basis waarvan, indien de in de artikelen 12 tot en met 15 bedoelde confiscatiemaatregelen overeenkomstig het nationale recht niet kunnen worden toegepast, goederen die geïdentificeerd zijn in het kader van een onderzoek met betrekking tot een strafbaar feit kunnen worden geconfisqueerd, op voorwaarde dat een nationale rechter er voldoende van overtuigd is dat de geïdentificeerde goederen verkregen zijn uit strafbaar gedrag in het kader van een criminele organisatie en dat gedrag direct of indirect aanzienlijk economisch voordeel kan opleveren.
-
2.Bij het bepalen of de in lid 1 bedoelde goederen moeten worden geconfisqueerd, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de zaak, met inbegrip van het beschikbare bewijsmateriaal en de specifieke feiten, die kunnen inhouden dat:
a) |
de waarde van de goederen niet in verhouding staat tot het legale inkomen van de getroffen persoon; |
b) |
er geen plausibele legale bron van de goederen is; |
c) |
de getroffen persoon verbonden is met personen die banden hebben met een criminele organisatie. |
-
3.Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten van derden te goeder trouw.
-
4.Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip “strafbaar feit” ook de in artikel 2, leden 1, 2 en 3, bedoelde strafbare feiten, indien die feiten strafbaar worden gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaar.
-
5.De lidstaten kunnen bepalen dat onverklaarbaar vermogen overeenkomstig dit artikel uitsluitend geconfisqueerd mag worden indien de te confisqueren goederen al eerder zijn bevroren in het kader van een onderzoek in verband met een strafbaar feit dat in het kader van een criminele organisatie is gepleegd.
Artikel 17
Daadwerkelijke confiscatie en tenuitvoerlegging
-
1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de opsporing en identificatie mogelijk te maken van goederen die bevroren en geconfisqueerd moeten worden, zelfs na een definitieve veroordeling voor een strafbaar feit of na een confiscatieprocedure op grond van de artikelen 15 en 16.
-
2.Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten opsporings- en identificatie-instrumenten kunnen gebruiken die even doeltreffend zijn als die welke beschikbaar zijn voor de opsporing en bevriezing van vermogensbestanddelen uit hoofde van hoofdstuk II van deze richtlijn.
-
3.De lidstaten kunnen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing en confiscatie met andere lidstaten overeenkomsten sluiten over kostenverdeling.
Artikel 18
Schadeloosstelling van slachtoffers
-
1.De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat, ingeval slachtoffers als gevolg van een strafbaar feit vorderingen hebben tegen de persoon die onderworpen is aan een confiscatiemaatregel uit hoofde van deze richtlijn, dergelijke vorderingen in aanmerking worden genomen bij de relevante opsporing, bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen.
-
2.De lidstaten stellen de bevoegde autoriteiten die op grond van artikel 4 belast zijn met de opsporing van vermogensbestanddelen, in staat om de autoriteiten die verantwoordelijk zijn om te besluiten over teruggave- en schadeloosstellingsvorderingen of voor de uitvoering van dergelijke besluiten, op verzoek alle voor dergelijke vorderingen mogelijk relevante informatie over geïdentificeerde vermogensbestanddelen te verstrekken. Ook kunnen de lidstaten de bevoegde autoriteiten die op grond van artikel 4 belast zijn met de opsporing van vermogensbestanddelen, in staat stellen dergelijke informatie te verstrekken zonder dat een dergelijk verzoek wordt gedaan.
-
3.De lidstaten zorgen ervoor dat bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in staat zijn hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een besluit tot schadeloosstelling of teruggave van goederen aan een slachtoffer, te traceren en te identificeren, op zijn minst in de gevallen waarin die bureaus optreden in grensoverschrijdende zaken overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b), en indien het besluit is uitgevaardigd in de loop van de strafprocedure door een in strafzaken bevoegde rechtbank in een andere lidstaat.
-
4.Indien een slachtoffer recht heeft op teruggave van goederen die aan een confiscatiemaatregel uit hoofde van deze richtlijn zijn of mogelijk worden onderworpen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de betrokken goederen terug te geven aan het slachtoffer, onder de voorwaarden van artikel 15 van Richtlijn 2012/29/EU.
-
5.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van confiscatiemaatregelen uit hoofde van deze richtlijn het recht van slachtoffers op schadeloosstelling onverlet laat. De lidstaten kunnen besluiten dergelijke maatregelen te beperken tot situaties waarin het totale bedrag van de schadeloosstelling groter is dan het legale vermogen van de dader.
Artikel 19
Verdere aanwending van de geconfisqueerde goederen
-
1.De lidstaten worden aangemoedigd de nodige maatregelen te treffen op basis waarvan geconfisqueerde goederen waar passend kunnen worden gebruikt voor het algemeen belang of maatschappelijke doeleinden.
-
2.Onverminderd het toepasselijke internationale recht kunnen de lidstaten de hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die zijn geconfisqueerd in verband met de in Richtlijn (EU) 2024/1226 bedoelde strafbare feiten gebruiken om bij te dragen aan mechanismen ter ondersteuning van derde landen die getroffen zijn door situaties naar aanleiding waarvan de Unie beperkende maatregelen heeft ingesteld, en dan met name aanvalsoorlogen. De Commissie kan richtsnoeren verstrekken over de regelingen voor dergelijke bijdragen.
HOOFDSTUK IV
Beheer
Artikel 20
Vermogensbeheer en planning
-
1.De lidstaten nemen passende maatregelen om te zorgen voor een efficiënt beheer van entiteiten, zoals ondernemingen, die als “going concern” moeten worden veiliggesteld.
-
2.De lidstaten worden aangemoedigd passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat goederen tijdens de vervreemding ervan na een confiscatiebevel, worden verworven door personen die zijn veroordeeld in de strafprocedure waarin de goederen werden bevroren.
-
3.De lidstaten zorgen ervoor dat bevroren en geconfisqueerde goederen tot de vervreemding ervan na een definitief confiscatiebevel efficiënt worden beheerd.
-
4.De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de aard van de goederen dat rechtvaardigt, de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het beheer van bevroren goederen de specifieke omstandigheden beoordelen van goederen die het voorwerp van een confiscatiebevel mogelijk worden, teneinde de geschatte beheerkosten ervan tot een minimum te beperken en de waarde van die goederen veilig te stellen tot aan de vervreemding ervan. Een dergelijke beoordeling wordt uitgevoerd bij de voorbereiding van of uiterlijk zonder onnodige vertraging na de uitvoering van het bevriezingsbevel.
-
5.De lidstaten kunnen vereisen dat de kosten voor het beheer van bevroren goederen ten minste gedeeltelijk ten laste komen van de uiteindelijk begunstigde.
Artikel 21
Tussentijdse verkopen
-
1.De lidstaten zorgen ervoor dat goederen die het voorwerp zijn van een bevriezingsbevel, in een of meer van de volgende omstandigheden nog vóór een definitief confiscatiebevel kunnen worden overgedragen of verkocht:
a) |
de aan bevriezing onderworpen goederen zijn onderhevig aan bederf of kennen een snelle waardevermindering; |
b) |
de opslag- of onderhoudskosten van de goederen staan niet in verhouding tot de marktwaarde ervan; |
c) |
het beheer van de goederen vereist bijzondere voorzieningen en voorts deskundigheid die niet onmiddellijk beschikbaar is. |
-
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de belangen van de getroffen persoon in aanmerking worden genomen bij het uitvaardigen van een bevel tot tussentijdse verkoop, met inbegrip van de vraag of de te verkopen goederen gemakkelijk vervangbaar zijn. Met uitzondering van gevallen waarin de getroffen persoon is gevlucht of niet kan worden opgespoord, zorgen de lidstaten ervoor dat de getroffen persoon van dat bevel tot verkoop in kennis worden gesteld en, uitgezonderd in spoedeisende gevallen, in de gelegenheid wordt gesteld vóór de verkoop te worden gehoord. De getroffen persoon wordt in de gelegenheid gesteld om te verzoeken om verkoop van de goederen.
-
3.De opbrengsten van tussentijdse verkopen worden veiliggesteld totdat er een rechterlijke beslissing inzake confiscatie is gegeven.
Artikel 22
Bureaus voor vermogensbeheer
-
1.Door elke lidstaat wordt ten minste één bevoegde autoriteit opgericht of aangewezen die fungeert als een bureau voor vermogensbeheer met het oog op het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen tot de vervreemding van dat voorwerp na een definitief confiscatiebevel.
-
2.Bureaus voor vermogensbeheer hebben de volgende taken:
a) |
zorgen voor een efficiënt beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen, hetzij door die rechtstreeks te beheren, hetzij door steun en expertise te verlenen aan andere bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen, en voor de planning overeenkomstig artikel 20, lid 4; |
b) |
samenwerken met andere bevoegde autoriteiten die belast zijn met de opsporing en identificatie, de bevriezing en de confiscatie van goederen op grond van deze richtlijn; |
c) |
samenwerken met andere bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen in grensoverschrijdende zaken. |
HOOFDSTUK V
Waarborgen
Artikel 23
Verplichting om getroffen personen te informeren
De lidstaten zorgen ervoor dat aan de getroffen persoon zonder onnodige vertraging kennis wordt gegeven van de in artikel 11 bedoelde bevriezingsbevelen, van de in artikelen 12 tot en met 16 bedoelde confiscatiebevelen en van de in artikel 21 bedoelde bevelen tot tussentijdse verkoop. Dergelijke bevelen bevatten de redenen voor de maatregel, alsook de rechten en de rechtsmiddelen die de getroffen persoon op grond van artikel 24 ter beschikking staan. De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten het recht verlenen om de kennisgeving van bevriezingsbevelen aan de getroffen persoon uit te stellen zolang dat nodig is om te voorkomen dat een strafrechtelijk onderzoek in gevaar wordt gebracht.
Artikel 24
Rechtsmiddelen
-
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die getroffen worden door de bevriezingsbevelen op grond van artikel 11 of door de confiscatiebevelen op grond van de artikelen 12 tot en met 16, recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht ter vrijwaring van hun rechten.
-
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de rechten van de verdediging, met inbegrip van het recht op toegang tot het dossier, het recht om te worden gehoord over juridische en feitelijke kwesties en, indien relevant, het recht op vertolking en vertaling, worden gewaarborgd aan getroffen personen die verdachte of beklaagde zijn of aan personen die getroffen worden door confiscatie op grond van artikel 16.
De lidstaten kunnen bepalen dat ook andere getroffen personen de in de eerste alinea bedoelde rechten hebben. De lidstaten bepalen dat dergelijke andere getroffen personen beschikken over het recht op toegang tot het dossier en het recht te worden gehoord over juridische en feitelijke kwesties, alsook over alle andere procedurele rechten die nodig zijn om hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte daadwerkelijk uit te oefenen. Het recht op toegang tot het dossier kan worden beperkt tot de documenten in verband met de bevriezings- of confiscatiemaatregel, op voorwaarde dat de getroffen personen toegang hebben tot de documenten die nodig zijn om hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit te oefenen.
-
3.De lidstaten bieden de personen van wie de goederen zijn getroffen, daadwerkelijk de mogelijkheid om het bevriezingsbevel op grond van artikel 11 bij een rechtbank aan te vechten, overeenkomstig de in het nationale recht vastgelegde procedures. Indien het bevriezingsbevel door een andere bevoegde autoriteit dan een gerechtelijke instantie is uitgevaardigd, kan het nationale recht bepalen dat het bevel eerst ter bekrachtiging of ter toetsing aan een gerechtelijke instantie moet worden voorgelegd voordat het bij een rechtbank kan worden aangevochten.
-
4.Indien de verdachte of beklaagde is gevlucht, treffen de lidstaten alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat het recht om het confiscatiebevel aan te vechten daadwerkelijk kan worden uitgeoefend en verlangen zij dat de betrokken persoon wordt gedagvaard voor de confiscatieprocedure of dat er redelijke inspanningen worden geleverd om de betrokken persoon van de procedure in kennis te stellen.
-
5.De lidstaten voorzien in de daadwerkelijke mogelijkheid voor de persoon van wie de goederen zijn getroffen, om het confiscatiebevel op grond van de artikelen 12 tot en met 16 bij een rechtbank aan te vechten, met inbegrip van de relevante omstandigheden van de zaak en het beschikbare bewijsmateriaal waarop de bevindingen zijn gebaseerd, een en ander in overeenstemming met de procedures waarin het nationale recht voorziet.
-
6.De lidstaten voorzien in de daadwerkelijke mogelijkheid voor een getroffen persoon om een bevel tot tussentijdse verkoop op grond van artikel 21 aan te vechten, en verlenen de getroffen persoon alle procedurele rechten die nodig zijn om het recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit te oefenen. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat een rechtbank de uitvoering van een dergelijk bevel tot tussentijdse verkoop kan schorsen indien de getroffen persoon anders onherstelbare schade zou lijden.
-
7.Derden hebben het recht de eigendom of een ander zakelijk recht op te eisen, ook in de in artikel 13 bedoelde gevallen.
-
8.Personen die worden getroffen door de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, hebben recht op toegang tot een advocaat gedurende de gehele procedure van bevriezing en confiscatie. De getroffen personen worden ervan in kennis gesteld dat zij over dat recht beschikken.
HOOFDSTUK VI
Strategisch kader voor de ontneming van vermogensbestanddelen
Artikel 25
Nationale strategie voor de ontneming van vermogensbestanddelen
-
1.De lidstaten nemen uiterlijk op 24 mei 2027 een nationale strategie voor de ontneming van vermogensbestanddelen aan en actualiseren die met regelmatige tussenpozen van niet langer dan vijf jaar.
-
2.De in lid 1 bedoelde strategie omvat:
a) |
elementen ten aanzien van de prioriteiten van het nationale beleid op dat gebied, en de doelstellingen en de maatregelen ter verwezenlijking van die prioriteiten; |
b) |
de rol en de verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van regelingen voor coördinatie en onderlinge samenwerking; |
c) |
middelen; |
d) |
opleiding; |
e) |
indien van toepassing, de te treffen maatregelen met betrekking tot het gebruik van geconfisqueerde vermogensbestanddelen voor het algemeen belang of voor maatschappelijke doeleinden; |
f) |
de uit te voeren samenwerkingsactiviteiten met derde landen; |
g) |
regelingen ten behoeve van een regelmatige evaluatie van de resultaten. |
-
3.De lidstaten delen hun strategieën en eventuele actualiseringen daarvan binnen drie maanden na aanneming mee aan de Commissie.
Artikel 26
Middelen
De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer die op grond van deze richtlijn taken uitvoeren, beschikken over het nodige gekwalificeerd personeel en de nodige financiële, technische en technologische middelen om hun taken in verband met de uitvoering van deze richtlijn doeltreffend te kunnen vervullen. Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en verschillen in de organisatie van de rechterlijke macht in de Unie, zorgen de lidstaten ervoor dat er voor het personeel dat betrokken is bij de identificatie, opsporing, ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen, gespecialiseerde opleidingen beschikbaar zijn en er beste praktijken worden uitgewisseld.
Artikel 27
Efficiënt beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen
-
1.Met het oog op het beheer van bevroren en geconfisqueerde goederen zorgen de lidstaten ervoor dat bureaus voor vermogensbeheer, en waar passend bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, alsook andere bevoegde autoriteiten met taken op grond van deze richtlijn, snel informatie kunnen verkrijgen over bevroren en geconfisqueerde goederen die uit hoofde van deze richtlijn moet worden beheerd. Daartoe zetten de lidstaten efficiënte instrumenten op voor het beheer van bevroren of geconfisqueerde goederen, zoals één centraal of meerdere andere registers van goederen die op grond van deze richtlijn zijn bevroren en geconfisqueerd.
-
2.Voor de toepassing van lid 1 zorgende lidstaten ervoor dat informatie over de volgende elementen kan worden opgevraagd:
a) |
de goederen die het voorwerp zijn van een bevriezings- of confiscatiebevel en die op grond van artikel 20, lid 3, moeten worden beheerd tot de vervreemding ervan na een definitief confiscatiebevel, met inbegrip van nadere gegevens aan de hand waarvan de goederen kunnen worden geïdentificeerd; |
b) |
de geschatte of waar passend de werkelijke waarde van de goederen op het tijdstip van de bevriezing, confiscatie en vervreemding; |
c) |
de eigenaar van de goederen, met inbegrip van de uiteindelijk begunstigde, indien die informatie beschikbaar is; |
d) |
het nationale referentiekenmerk van de procedure met betrekking tot de goederen. |
-
3.Indien de lidstaten op grond van lid 1 een register van bevroren en geconfisqueerde goederen opzetten, zorgen zij ervoor dat autoriteiten die toegang hebben tot het register, de mogelijkheid hebben informatie te doorzoeken en te verkrijgen over de naam van de autoriteit die de informatie in het register heeft ingevoerd en over de unieke gebruikersidentificatie van de functionaris die de informatie in het register heeft ingevoerd.
-
4.Indien de lidstaten op grond van lid 1 van dit artikel een register van bevroren en geconfisqueerde goederen opzetten, zorgen zij ervoor dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie wordt bewaard zolang dat nodig is voor het documenteren van en het behoud van overzicht over de bevroren, geconfisqueerde of onder beheer staande goederen, en niet later dan de datum van vervreemding, of om jaarlijkse statistieken als bedoeld in artikel 28 op te stellen.
-
5.Indien de lidstaten op grond van lid 1 een register van bevroren en geconfisqueerde goederen opzetten, zorgen zij ervoor dat alle in het register opgeslagen persoonsgegevens overeenkomstig de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming toegankelijk zijn en gebruikt kunnen worden voor de bevriezing, de confiscatie en het beheer van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een confiscatiebevel.
-
6.Indien de lidstaten op grond van lid 1 een register van bevroren en geconfisqueerde goederen opzetten, zorgen zij ervoor dat de beveiliging van de gegevens in de registers van bevroren en geconfisqueerde goederen met passende technische en organisatorische maatregelen is gewaarborgd en wijzen zij de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die verantwoordelijk wordt/worden voor het beheer van de registers en voor het uitvoeren van de taken van de verwerkingsverantwoordelijke, zoals gedefinieerd in de toepasselijke gegevensbeschermingsregels.
Artikel 28
Statistieken
De lidstaten verzamelen regelmatig uitgebreide statistieken bij de bevoegde autoriteiten en houden die bij, teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre hun confiscatiesystemen voldoen. De statistieken worden uiterlijk op 31 december van het volgende jaar aan de Commissie toegezonden en omvatten:
a) |
het aantal uitgevoerde bevriezingsbevelen; |
b) |
het aantal uitgevoerde confiscatiebevelen; |
c) |
de op het tijdstip van bevriezing geschatte waarde van de goederen die met het oog op een eventuele latere confiscatie zijn bevroren; |
d) |
de op het tijdstip van confiscatie geschatte waarde van de ontnomen goederen; |
e) |
het aantal verzoeken om bevriezingsbevelen dat in een andere lidstaat moet worden uitgevoerd; |
f) |
het aantal verzoeken om confiscatiebevelen dat in een andere lidstaat moet worden uitgevoerd; |
g) |
de waarde of geschatte waarde van de goederen die zijn ontnomen na uitvoering in een andere lidstaat; |
h) |
de waarde van geconfisqueerde goederen in vergelijking met de waarde ervan op het tijdstip van bevriezing, indien beschikbaar op centraal niveau; |
i) |
de uitsplitsing van de aantallen en waarden in verband met de punten b) en d) naar soort confiscatie, indien beschikbaar op centraal niveau; |
j) |
het aantal tussentijdse verkopen, indien beschikbaar op centraal niveau; |
k) |
de waarde van de goederen die bestemd zijn voor hergebruik voor maatschappelijke doeleinden. |
HOOFDSTUK VII
Samenwerking
Artikel 29
Samenwerkingsnetwerk voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen
-
1.De Commissie richt een samenwerkingsnetwerk op voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen ten behoeve van een soepelere samenwerking bij de uitvoering van deze richtlijn tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en bureaus voor vermogensbeheer en met Europol, en tevens ter advisering van de Commissie en ter facilitering van de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn.
-
2.De Commissie kan vertegenwoordigers van Eurojust, het EOM en, waar passend, de Antiwitwasautoriteit uitnodigen voor de vergaderingen van het in lid 1 bedoelde netwerk.
Artikel 30
Samenwerking met organen en instanties van de Unie
-
1.De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen van de lidstaten werken, binnen hun respectieve bevoegdheden en in overeenstemming met het toepasselijke rechtskader, nauw samen met het EOM, ter facilitering van de identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een bevriezings- of confiscatiebevel in procedures in strafzaken met betrekking tot strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen.
-
2.De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de bureaus voor vermogensbeheer werken op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden samen met Europol en Eurojust, ter facilitering van de identificatie van hulpmiddelen, opbrengsten of goederen die het voorwerp zijn of mogelijk worden van een door een bevoegde autoriteit in een procedure in strafzaken uitgevaardigd bevriezings- of confiscatiebevel, ter facilitering van het beheer van bevroren en geconfisqueerde vermogensbestanddelen.
Artikel 31
Samenwerking met derde landen
-
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen binnen het kader van het internationale recht zoveel mogelijk en met inachtneming van het toepasselijke rechtskader inzake gegevensbescherming, samenwerken met hun tegenhangers in derde landen ten behoeve van de uitvoering van de taken op grond van artikel 5.
-
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor vermogensbeheer binnen het kader van het internationale recht zoveel mogelijk en met inachtneming van het toepasselijke rechtskader inzake gegevensbescherming, samenwerken met hun tegenhangers in derde landen ten behoeve van de uitvoering van de taken op grond van artikel 22.
HOOFDSTUK VIII
Slotbepalingen
Artikel 32
Aangewezen bevoegde autoriteiten en contactpunten
-
1.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de autoriteit(en) die is (zijn) aangewezen om de taken op grond van de artikelen 5 en 22 uit te voeren.
-
2.De lidstaten wijzen maximaal twee contactpunten aan ter facilitering van de samenwerking in grensoverschrijdende zaken tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en maximaal twee contactpunten ter facilitering van de samenwerking tussen bureaus voor vermogensbeheer. Dergelijke contactpunten hoeven zelf niet te worden belast met de taken op grond van artikel 5 of artikel 22.
-
3.Uiterlijk op 24 mei 2027 delen de lidstaten de Commissie mee welke de bevoegde autoriteit of autoriteiten en, indien relevant, de contactpunten zijn waarnaar respectievelijk in lid 1 en lid 2 wordt verwezen.
-
4.Uiterlijk op 24 mei 2027 zet de Commissie een onlineregister op met alle bevoegde autoriteiten en het aangewezen contactpunt voor elke bevoegde autoriteit. De Commissie publiceert de lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten op haar website en actualiseert die regelmatig.
Artikel 33
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 23 november 2026 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 34
Verslaglegging
-
1.De Commissie dient uiterlijk op 24 november 2028 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de uitvoering van deze richtlijn wordt beoordeeld.
-
2.De Commissie dient uiterlijk op 24 november 2031 bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag over deze richtlijn in. De Commissie houdt rekening met de door de lidstaten verstrekte informatie en met alle andere relevante informatie met betrekking tot de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn. Op basis van die evaluatie neemt de Commissie een besluit over passende vervolgmaatregelen, zo nodig in de vorm van een wetgevingsvoorstel.
Artikel 35
Verhouding tot andere instrumenten
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2019/1153.
Artikel 36
Vervanging van Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ, de Kaderbesluiten 2001/500/JBZ en 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU
-
1.Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ, de Kaderbesluiten 2001/500/JBZ en 2005/212/JBZ, Besluit 2007/845/JBZ en Richtlijn 2014/42/EU worden ten aanzien van de door deze richtlijn gebonden lidstaten vervangen, onverminderd de verplichtingen van die lidstaten wat betreft de datum voor de omzetting van die instrumenten in nationaal recht.
-
2.Voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten gelden de verwijzingen naar de in lid 1 genoemde instrumenten als verwijzingen naar deze richtlijn.
Artikel 37
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 38
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 24 april 2024.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
R.METSOLA
Voor de Raad
De voorzitter
-
M.MICHEL
-
Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2024.
-
Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
-
Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 103).
-
Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49).
-
Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17).
-
Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1).
-
Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
-
Richtlijn (EU) 2024/1226 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende de definitie van strafbare feiten en sancties voor de schending van beperkende Uniemaatregelen en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673 (PB L, 2024/1226, 29.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1226/oj).
-
Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).
-
Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).
-
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
-
Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
-
Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
-
Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
-
Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
-
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
-
Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
-
Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 1).
-
Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
-
Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).
-
Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
-
Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ van 3 december 1998 door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven (PB L 333 van 9.12.1998, blz. 1).
-
Kaderbesluit 2001/500/JHZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
-
Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
-
Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
-
Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
-
Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).
-
Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54).
-
Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).
-
Richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PB L 123 van 10.5.2019, blz. 18).
-
Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 1).
-
Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 8).
-
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
-
Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).
-
Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en de invoering van sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties, voor verontreinigingsdelicten (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11).
-
Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik) (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 179).
-
Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende bij geldovermakingen en overdrachten van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 1).
ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1260/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.