Verordening 1968/1017 - Toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren
Publicatieblad Nr. L 175 van 23/07/1968 blz. 0001 - 0012
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 1 blz. 0054
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1968(I) blz. 0295
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 1 blz. 0054
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1968(I) blz. 0302 - 0312
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 07 Deel 1 blz. 0086
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 08 Deel 1 blz. 0106
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 08 Deel 1 blz. 0106
++++
( 1 ) PB nr . 205 van 11 . 12 . 1964 , blz . 3505/64 .
( 2 ) PB nr . 103 van 12 . 6 . 1965 , blz . 1792/65 .
( 3 ) PB nr . 13 van 21 . 2 . 1962 , blz . 204/62 .
( 4 ) PB nr . 124 van 28 . 11 . 1962 , blz . 2751/62 .
( 5 ) PB nr . 306 van 16 . 12 . 1967 , blz . 1 .
VERORDENING ( EEG ) Nr . 1017/68 VAN DE RAAD
van 19 juli 1968
houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 75 en 87 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,
Overwegende dat Verordening nr . 17 ( 3 ) krachtens Verordening nr . 141 houdende niet-toepassing op de vervoersector van Verordening nr . 17 van de Raad ( 4 ) , niet wordt toegepast op overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de vervoersector , welke het bepalen van vrachtprijzen en vervoervoorwaarden , het beperken of controleren van het vervoersaanbod of het verdelen van vervoermarkten tot doel of ten gevolge hebben , en evenmin op machtposities op de vervoermarkt in de zin van artikel 86 van het Verdrag ;
Overwegende dat de niet-toepassing van Verordening nr . 17 op het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren , bij Verordening nr . 1002/67/EEG ( 5 ) in de tijd beperkt is tot en met 30 juni 1968 ;
Overwegende dat de vaststelling van mededingingsregels die toepasselijk zijn op het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren , een der elementen van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en van de algemene economische politiek vormt ;
Overwegende dat bij het vaststellen van de op deze sectoren toepasselijke mededingingsregels rekening dient te worden gehouden met de bijzondere aspecten van het vervoer ;
Overwegende dat het , aangezien de mededingingsregels voor het vervoer afwijken van de algemene mededingingsregels , noodzakelijk is dat de ondernemingen in staat worden gesteld te weten welke regeling in elk concreet geval toepasselijk is ;
Overwegende dat de invoering van een mededingingsregeling voor het vervoer het wenselijk maakt daarbij de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel en benodigdheden voor het vervoer voor de gemeenschappelijke exploitatie van bepaalde groepen ondernemingen , alsmede bepaalde werkzaamheden van tussenpersonen voor het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren , in dezelfde mate te betrekken ;
Overwegende dat , ten einde te voorkomen dat de handel tussen Lid-Staten ongunstig wordt beinvloed en de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt vervalst , met betrekking tot de drie bovenbedoelde takken van vervoer , overeenkomsten tussen ondernemingen , besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen , alsmede misbruik van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt , waaruit zodanige gevolgen zouden kunnen voortvloeien , in beginsel dienen te worden verboden ;
Overwegende dat bepaalde soorten overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op vervoergebied , die uitsluitend de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking tot doel en ten gevolge hebben , kunnen worden ontheven van het kartelverbod , aangezien zij bijdragen tot een verhoogde produktiviteit ; dat de Raad , in het licht der opgedane ervaring en op grond van de toepassing van de onderhavige verordening , op voorstel van de Commissie , aanleiding zal kunnen hebben de lijst van deze soorten overeenkomsten te wijzigen ;
Overwegende dat om een verbetering te bevorderen van de te grote versnippering die veelal bestaat in de sectoren van het vervoer over de weg en over de binnenwateren , eveneens van het kartelverbod dienen te worden ontheven de overeenkomsten , besluiten en onderling afgestelde feitelijke gedragingen die de oprichting en de werking van groepen ondernemingen voor deze twee takken van vervoer , met inbegrip van de gemeenschappelijke financiering of verwerving van vervoermaterieel of -benodigdheden voor de gemeenschappelijke exploitatie beogen ; dat deze algemene ontheffing slechts kan worden toegekend indien de totale ladingscapaciteit van een groep een vastgesteld maximum niet te boven gaat en de individuele capaciteit van de ondernemingen die tot de groep behoren , zekere gestelde grenzen niet overschrijdt , zulks ten einde te voorkomen dat één onderneming binnen de groep een machtspositie kan innemen ; dat de Commissie niettemin over de mogelijkheid dient te beschikken om in te grijpen indien in een bepaald geval dergelijke overeenkomsten gevolgen zouden hebben die onverenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn gesteld voor het als geoorloofd erkennen van een mededingingsregeling en indien zij een misbruik van de ontheffing zouden vormen ; dat evenwel het feit , dat de groep over een totale ladingscapaciteit beschikt die groter is dan het vastgestelde maximum , of het feit dat zij op grond van de individuele capaciteit der tot de groep behorende ondernemingen niet kan profitieren van de algemene ontheffing daarom nog niet de mogelijkheid uitsluit dat zij een geoorloofde onderling afgestemde feitelijke gedraging vormt voor zover zij voldoet aan de daartoe in de onderhavige verordening gestelde voorwaarden ;
Overwegende dat wanneer een overeenkomst , besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging bijdraagt tot de verbetering van de kwaliteit van de vervoerdiensten of tot bevordering , op markten die aan sterke schommelingen in de tijd van vraag en aanbod onderhevig zijn , van een grotere continuiteit en stabiliteit in de bevrediging van de vervoersbehoeften , of tot verhoging van de produktiviteit der ondernemingen of tot bevordering van de technische en economische vooruitgang , het verbod buiten toepassing dient te kunnen worden verklaard , echter op voorwaarde dat de overeenkomst , het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging in redelijke mate rekening houdt met de belangen der gebruikers , de betrokken ondernemingen geen beperkingen oplegt die niet onmisbaar zijn voor het bereiken van voornoemde doeleinden en deze ondernemingen niet in staat stelt om voor een wezenlijk deel van de betrokken vervoermarkt de mededinging uit te schakelen , mede gezien de mededinging van andere takken van vervoer , die het bedoelde vervoer kunnen vervangen ;
Overwegende dat , zolang de Raad niet in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid de passende maatregelen in toepassing heeft gebracht ten einde de stabiliteit van een vervoermarkt te verzekeren , en nadat de Raad een crisistoestand heeft vastgesteld , op de betrokken markt de overeenkomsten moeten worden toegelaten die noodzakelijk zijn geworden om storingen die uit de structuur van de vervoermarkt voortvloeien te beperken ;
Overwegende dat het dienstig is dat op het gebied van het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren de Lid-Staten met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen geen enkele maatregel nemen of handhaven welke strijdig is met de bepalingen van de verordening ; dat het eveneens gewenst is dat de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang , aan de bepalingen van de verordening worden onderworpen , voor zover de toepassing daarvan de vervulling , in feite of in rechte , van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert , zonder dat echter de ontwikkeling van het handelsverkeer daardoor wordt beinvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap ; dat de Commissie over de mogelijkheid dient te beschikken om voor de toepassing van deze beginselen te waken en te dien einde de passende richtlijnen of beschikkingen tot de Lid-Staten te richten ;
Overwegende dat de uitvoeringsbepalingen van de in deze verordening neergelegde materieelrechtelijke regels zodanig moeten worden vastgesteld dat enerzijds door een zoveel mogelijk vereenvoudigde administratieve controle een doeltreffend toezicht wordt gewaarborgd en anderzijds wordt voldaan aan de behoefte van het bedrijfsleven aan rechtszekerheid ;
Overwegende dat in eerste instantie de ondernemingen zelf dienen af te wegen wat in hun overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen de overhand heeft , een op beperking der mededinging gerichte werking dan wel een in economisch opzicht gunstige werking die deze beperkingen vermag te rechtvaardigen , en dat zij aldus onder eigen verantwoordelijkheid het al dan niet geoorloofde karakter van deze overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen dienen te beoordelen ;
Overwegende dat men derhalve de ondernemingen moet toestaan om overeenkomsten te sluiten en toe te passen zonder deze te moeten aanmelden , waarbij zij dus worden blootgesteld aan het risico van niettigverklaring met terugwerkende kracht indien deze overeenkomsten zouden worden onderzocht op grond van een klacht of een ambtshalve optreden van de Commissie , dit onverminderd de mogelijkheid dat deze overeenkomsten met terugwerkende kracht geoorloofd worden verklaard in het geval dat een dergelijk onderzoek achteraf plaatsvindt ;
Overwegende dat de ondernemingen evenwel in bepaalde gevallen de hulp der bevoegde instanties kunnen wensen ten einde zich ervan te vergewissen dat hun overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in overeenstemming zijn met de geldende bepalingen ; dat hun te dien einde een procedure ter beschikking dient te worden gesteld welke is gebaseerd op het indienen van een verzoek bij de Commissie en op het bekendmaken in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van de wezenlijke inhoud van dit verzoek , zodat belanghebbende derden hun opmerkingen over de betrokken overeenkomst kenbaar kunnen maken ; dat wanneer de Lid-Staten of belanghebbende derden geen klachten hebben ingediend , en indien de Commissie niet binnen een vastgestelde termijn aan de verzoekers mededeelt dat de ernstige twijfel bestaat ten aanzien van het geoorloofde karakter van de betrokken overeenkomst , deze over de voorafgaande periode en voor de volgende drie jaar ontheven moet worden geacht yan het verbod ;
Overwegende dat als gevolg van het uitzonderlijke karakter van de overeenkomsten die noodzakelijk zijn geworden om de storingen te beperken die uit de structuur van de vervoermarkt voortvloeien , in geval van een door de Raad vastgestelde crisis aan de ondernemingen die voor een dergelijke overeenkomst toestemming wensen te verkrijgen de verplichting moet worden opgelegd , deze bij de Commissie aan te melden ; dat het dienstig is dat de machtiging van de Commissie pas op de datum van haar aanvaarding in werking treedt , dat de geldigheidsduur van een dergelijke machtiging niet meer bedraagt dan drie jaar nadat de Raad een crisistoestand heeft vastgesteld , en dat de verlenging van de geldigheidsduur van de beschikking afhankelijk wordt gesteld van een nieuwe vaststelling door de Raad van een crisistoestand ; dat de geldigheid van de machtiging in elk geval dient te eindigen uiterlijk zes maanden nadat de Raad de passende maatregelen heeft toegepast om de stabiliteit te verzekeren van de vervoermarkt waarop de overeenkomst betrekking heeft ;
Overwegende dat het noodzakelijk is regels te geven , volgens welke de Commissie in nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de noodzakelijke maatregelen kan nemen , ten einde een eenvormige toepassing in de gemeenschappelijke markt van de mededingingsregels op het vervoer te waarborgen ;
Overwegende dat de Commissie daartoe de medewerking moet verkrijgen van de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten en voorts op het gehele gebied van de gemeenschappelijke markt over de bevoegdheid moet beschikken om inlichtingen in te winnen en verificaties te verrichten , voor zover zulks noodzakelijk is ten einde de bij deze verordening verboden overeenkomsten , besluiten , onderling afgestemde feitelijke gedragingen en misbruik van machtposities , op te sporen ;
Overwegende dat , indien er bij de toepassing van de verordening op een concreet geval naar de mening van een Lid-Staat beginselvraagstukken rijzen betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid , het dienstig is dat deze beginselvraagstukken door de Raad kunnen worden bestudeerd ; dat aan de Raad elk vraagstuk van algemene aard dat bij de toepassing van het mededingingsbeleid op vervoergebied rijst dient te kunnen worden voorgelegd ; dat een procedure dient te worden ingesteld ten einde te verzekeren dat de beschikking met het oog op toepassing van deze verordening op het concrete geval door de Commissie pas zal worden gegeven nadat de Raad de beginselvraagstukken heeft bestudeerd en met inachtneming van de beleidslijnen die in de Raad naar voren zijn gekomen ;
Overwegende dat de Commissie , om haar taak , te waken voor de toepassing van deze verordening te kunnen vervullen , de bevoegdheid moet bezitten tot ondernemingen of ondernemersverenigingen aanbevelingen en beschikkingen te richten die ten doel hebben een einde te maken aan inbreuken op de bepalingen van de verordening waarbij bepaalde overeenkomsten , besluiten of gedragingen worden verboden ;
Overwegende dat de nakoming van de bij deze verordening ingestelde verboden en van de ter uitvoering daarvan aan ondernemingen en ondernemersverenigingen opgelegde verplichtingen door middel van geldboeten en dwangsommen verzekerd moet kunnen worden ;
Overwegende dat het recht van de betrokken ondernemingen om door de Commissie gehoord te worden , moet worden verzekerd , dat derden wier belangen bij een beschikking in het geding kunnen komen de gelegenheid moeten hebben vooraf opmerkingen te maken en dat een ruime openbaarheid van de gegeven beschikkingen moet worden gewaarborgd ;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 172 van het Verdrag aan het Hof van Justitie volledige rechtsmacht moet worden toegekend ten aanzien van de beschikkingen waarbij geldboeten of dwangsommen zijn opgelegd ;
Overwegende dat de inwerkingtreding van het bij de verordening ingestelde verbod zes maanden moet worden uitgesteld ten aanzien van de overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bestaan op de datum waarop deze verordening in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt , zulks opdat de aanpassing van de ondernemingen aan deze verordening wordt vergemakkelijkt ;
Overwegende dat , ingevolge de besprekingen die zullen plaatsvinden met de derde staten die de herziene Akte van Mannheim hebben ondertekend , en binnen een passende termijn na het afsluiten van deze besprekingen , in de verordening in haar geheel de wijzigingen dienen te worden aangebracht welke , rekening houdend met de uit de herziene Akte van Mannheim voortvloeiende verplichtingen , noodzakelijk zouden kunnen blijken ;
Overwegende dat in de verordening de wijzigingen zullen moeten worden aangebracht die op grond van de in een termijn van drie jaar opgedane ervaring nodig kunnen blijken ; dat in het bijzonder zal dienen te worden nagegaan of , gezien de stand van het gemeenschappelijk vervoerbeleid op dat tijdstip , de toepassing van de verordening dient te worden uitgebreid tot de overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen alsmede tot het misbruik van machtsposities , die het handelsverkeer tussen Lid-Staten niet nadelig beinvloeden ,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :
Artikel 1
Beginselbepaling
Op het gebied van het vervoer per spoor , over de weg en over de binnenwateren is deze verordening van toepassing op overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , welke tot doel of ten gevolge hebben , het bepalen van vrachtprijzen en vervoervoorwaarden , het beperken of controleren van het vervoersaanbod , het verdelen van de vervoermarkten , de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking , de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel of benodigdheden voor vervoer , die rechtstreeks verband houdt met vervoersprestaties , voor zover zulks noodzakelijk is voor de gemeenschappelijke exploitatie van een groep ondernemingen voor vervoer over de weg of over de binnenwateren zoals omschreven in artikel 4 , en op machtsposities op de vervoermarkt . Deze verordening is eveneens van toepassing op handelingen van tussenpersonen in het vervoer welke hetzelfde doel of dezelfde gevolgen hebben als bovengenoemde .
Artikel 2
Verbod van mededingingsregelingen
Behoudens het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6 , zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden , zonder dat daartoe enige voorafgaande beschikking is vereist , alle overeenkomsten tussen ondernemingen , alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen , welke de handel tussen de Lid-Staten ongunstig kunnen beinvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd , beperkt of vervalst , en met name die welke bestaan uit :
a ) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van vrachtprijzen en vervoervoorwaarden of van andere contractuele voorwaarden ,
b ) het beperken of controleren van het vervoersaanbod , de afzetmarkten , de technische ontwikkeling of de investeringen ,
c ) het verdelen van de vervoermarkten ,
d ) het ten opzichte van de handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties , hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging ,
e ) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met vervoersprestaties .
Artikel 3
Wettelijke uitzondering voor technische overeenkomsten
1 . Het verbod van artikel 2 is niet van toepassing op overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking door middel van :
a ) de uniforme toepassing van normen en typen voor het materieel , de bedrijfsbenodigdheden voor het vervoer , de vervoermiddelen en de vaste installaties ;
b ) de uitwisseling of het gemeenschappelijk gebruik , voor het vervoerbedrijf , van personeel , materieel , vervoermiddelen en vaste installaties ;
c ) de organisatie en uitvoering van opeenvolgend , aanvullend , vervangend of gecombineerd vervoer , alsmede de vaststelling en toepassing van algemene vervoerprijzen en -voorwaarden , met inbegrip van mededingingsprijzen ;
d ) de regeling van het vervoer binnen één en dezelfde vervoerstak via trajecten die uit bedrijfseconomisch oogpunt het meest rationeel zijn ;
e ) de coordinatie van dienstregelingen op opvolgende trajecten ;
f ) het samenvoegen van afzonderlijke zendingen ;
g ) de invoering van uniforme regels betreffende de structuur en de toepassingsvoorwaarden van vervoertarieven , voor zover daarin geen vervoerprijzen en -voorwaarden worden vastgesteld .
2 . De Commissie zal de Raad , zo nodig , voorstellen voorleggen tot uitbreiding of beperking van de in lid 1 opgenomen lijst .
Artikel 4
Vrijstelling voor groepen kleine en middelgrote ondernemingen
1 . De in artikel 2 bedoelde overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zijn van het verbod van dat artikel vrijgesteld , indien zij tot doel hebben
_ de vorming en werking van groepen ondernemingen voor vervoer over de weg of over de binnenwateren met het oog op de verrichting van vervoersactiviteiten ,
_ de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel of benodigheden voor vervoer , die rechtstreeks verband houden met vervoersprestaties voor zover zulks noodzakelijk is voor de gemeenschappelijke exploitatie van deze groepen ,
en indien de totale ladingscapaciteit van de groep niet groter is dan :
_ 10.000 ton voor het vervoer over de weg ,
_ 500.000 ton voor het vervoer over de binnenwateren .
De individuele capaciteit van elk der aan de groep deelnemende ondernemingen mag niet groter zijn dan 1.000 ton voor het vervoer over de weg of 50.000 ton voor het vervoer over de binnenwateren .
2 . Indien de uitvoering van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in bepaalde gevallen gevolgen met zich meebrengt die onverenigbaar zijn met de voorwaarden van artikel 5 en een misbruik vormen van de vrijstelling van artikel 2 , kunnen de ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht worden aan deze gevolgen een einde te maken .
Artikel 5
Niet-toepasselijkheid van het verbod
Het verbod van artikel 2 kan met terugwerkende kracht buiten toepassing worden verklaard
_ voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen ,
_ voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen ,
_ voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen ,
die bijdragen
_ tot verbetering van de kwaliteit van de vervoersdiensten , of
_ tot bevordering van een grotere continuiteit en stabiliteit in en de bevrediging van de vervoersbehoeften , op markten die onderhevig zijn aan sterke schommelingen in de tijd van vraag en aanbod , of
_ tot verhoging van de produktiviteit der ondernemingen , of
_ tot bevordering van de technische of economische vooruitgang mits daarbij in redelijke mate rekening wordt gehouden met de belangen der gebruikers en zonder nochtans
a ) de betrokken vervoersondernemingen beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn ,
b ) aan deze ondernemingen de mogelijkheid te geven , voor een wezenlijk deel van de betrokken vervoermarkt , de mededinging uit te schakelen .
Artikel 6
Overeenkomsten tot het beperken van storingen die voortvloeien uit de structuur van de vervoermarkt
1 . Zolang de Raad niet in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid de passende maatregelen in toepassing heeft gebracht om de stabiliteit van een vervoermarkt te verzekeren , kan het verbod van artikel 2 buiten toepassing worden verklaard op overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , welke de storingen op de betrokken markt kunnen beperken .
2 . Een beschikking overeenkomstig de procedure van artikel 14 , tot niet-toepassing van het verbod van artikel 2 , kan slechts worden gegeven nadat de Raad , met gekwalificeerde meerderheid van stemmen , of met eenparigheid van stemmen indien een Lid-Staat oordeelt dat de in artikel 75 van het Verdrag , lid 3 , bedoelde voorwaarden zijn vervuld , op grond van een verslag van de Commissie , een crisistoestand heeft vastgesteld op een vervoermarkt of een deel daarvan .
3 . Onverminderd het bepaalde in lid 2 is de beschikking tot niet-toepassing van het verbod van artikel 2 onderworpen aan de voorwaarde dat
a ) de overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen aan de betrokken ondernemingen geen beperkingen opleggen welke voor het beperken van de storingen niet onmisbaar zijn en
b ) zij deze ondernemingen niet de mogelijkheid geven , voor een wezenlijk deel van de betrokken vervoermarkt , de mededinging uit te schakelen .
Artikel 7
Nietigheid der overeenkomsten en besluiten
De krachtens de voorafgaande artikelen verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig .
Artikel 8
Verbod misbruik te maken van machtsposities
Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden , voor zover de handel tussen Lid-Staten daardoor ongunstig kan worden beinvloed , is het , dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan .
Dit misbruik kan met name bestaan uit :
a ) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke vrachtprijzen of vervoervoorwaarden ,
b ) het beperken van het vervoersaanbod , de afzetmarkten of de technische ontwikkeling , ten nadele van de verbruikers ,
c ) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties , hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging ,
d ) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties , welke krachtens hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met vervoersprestaties .
Artikel 9
Openbare bedrijven
1 . Op het gebied van het vervoer nemen of handhaven de Lid-Staten met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen , geen enkele maatregel welke in strijd is met de voorafgaande artikelen .
2 . De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang zijn onderworpen aan de voorafgaande artikelen , voor zover de toepassing daarvan de vervulling , in feite of in rechte , van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert . De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beinvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap .
3 . De Commissie waakt voor de toepassing van dit artikel en richt , voor zover nodig , passende richtlijnen of beschikkingen tot de Lid-Staten .
Artikel 10
Procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve
De Commissie leidt de procedures in tot beëindiging van inbreuken op artikel 2 of op artikel 8 alsmede de procedure voor de toepassing van artikel 4 , lid 2 . Zij doet dit naar aanleiding van een klacht of ambtshalve .
Tot het indienen van een klacht zijn gerechtigd :
a ) de Lid-Staten ,
b ) natuurlijke of rechtspersonen die aantonen hierbij een rechtmatig belang te hebben .
Artikel 11
Voltooiing van de procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve
1 . Indien de Commissie een inbreuk op artikel 2 of op artikel 8 vaststelt , kan zij de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen bij beschikking verplichten aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken .
Onverminderd de overige bepalingen van deze verordening kan de Commissie , alvorens een beschikking te nemen als bedoeld in de voorgaande alinea , aan de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen aanbevelingen doen om aan de inbreuk een einde te maken .
2 . Lid 1 is eveneens van toepassing in het geval , bedoeld in artikel 4 , lid 2 .
3 . Indien de Commissie op grond van de haar bekende gegevens concludeert dat er geen aanleiding bestaat krachtens artikel 2 , artikel 4 , lid 2 , of artikel 8 , op te treden tegen een overeenkomst , een besluit of een gedraging geeft zij , indien de procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht , een beschikking waarbij de klacht als ongegrond wordt afgewezen .
4 . Indien de Commissie op grond van een naar aanleiding van een klacht of amtshalve ingeleide procedure concludeert dat een overeenkomst , een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en van artikel 5 , geeft zij een beschikking tot toepassing van artikel 5 . In deze beschikking is de datum vermeld , met ingang waarvan zij in werking treedt . Dit kan een vroegere datum zijn dan die van de beschikking .
Artikel 12
Beschikking tot toepassing van artikel 5 _ Verzetsprocedure
1 . Ondernemingen en ondernemersverenigingen die ten gunste van de overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , als bedoeld in artikel 2 en waaraan zij deelnemen , een beroep wensen te doen op artikel 5 , kunnen een verzoek bij de Commissie indienen .
2 . Indien de Commissie het verzoek ontvankelijk acht , maakt zij , zodra zij over alle stukken van het dossier beschikt en op voorwaarde dat er geen procedure op grond van artikel 10 tegen de overeenkomst , het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging is ingeleid , zo spoedig mogelijk in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de essentiële inhoud van het verzoek bekend en nodigt zij alle belanghebbende derden uit , haar binnen 30 dagen hun opmerkingen kenbaar te maken . Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven .
3 . Indien de Commissie niet binnen een termijn van 90 dagen na de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de verzoekers mededeelt dat er ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 5 ernstige twijfel bestaat , wordt de overeenkomst , het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging zoals in het verzoek beschreven , geacht voor de voorafgaande tijd en voor ten hoogste drie jaar na de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van het verbod vrijgesteld te zijn .
Indien de Commissie na het verstrijken van de termijn van 90 dagen , maar v}}r het verstrijken van de termijn van drie jaar vaststelt dat aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 5 niet is voldaan , geeft zij een beschikking waarbij het verbod van artikel 2 van toepassing wordt verklaard . Deze beschikking kan terugwerkende kracht hebben indien de betrokkenen onjuiste gegevens hebben verstrekt of indien zij misbruik maken van de vrijstelling van artikel 2 .
4 . Wanneer de Commissie binnen deze termijn van 90 dagen de verzoekende ondernemingen de in de eerste alinea van lid 3 bedoelde mededeling heeft toegezonden , onderzoekt zij of de voorwaarden van artikel 2 en van artikel 5 zijn vervuld .
Indien zij vaststelt dat aan de voorwaarden van artikel 2 en van artikel 5 is voldaan , geeft zij een beschikking tot toepassing van artikel 5 . In deze beschikking is de datum vermeld , met ingang waarvan zij in werking treedt . Dit kan een vroegere datum zijn dan die van het verzoek .
Artikel 13
Geldigheidsduur en intrekking van de beschikkingen tot toepassing van artikel 5
1 . In de overeenkomstig artikel 11 , lid 4 , of artikel 12 , lid 4 , tweede alinea , gegeven beschikking tot toepassing van artikel 5 , wordt aangegeven voor welke periode zij geldt ; deze periode is over het algemeen niet korter dan zes jaar . De beschikking kan voorwaarden en verplichtingen inhouden .
2 . De beschikking kan worden verlengd , indien de voorwaarden voor de toepassing van artikel 5 vervuld blijven .
3 . De Commissie kan haar beschikking intrekken of wijzigen of de betrokkenen bepaalde handelingen verbieden :
a ) indien de feitelijke omstandigheden op een voor de beschikking wezenlijk punt zijn gewijzigd ,
b ) indien de betrokkenen zich gedragen in strijd met een bij de beschikking opgelegde verplichting ,
c ) indien de beschikking berust op onjuiste inlichtingen of door bedrog is verkregen , of
d ) indien de betrokkenen misbruik maken van de in de beschikking vervatte ontheffing van de voorschriften van artikel 2 .
In de gevallen , genoemd onder b ) , c ) en d ) , kan de beschikking met terugwerkende kracht worden ingetrokken .
Artikel 14
Beschikking tot toepassing van artikel 6
1 . De in artikel 2 bedoelde overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , ten gunste waarvan de betrokkenen een beroep wensen te doen op artikel 6 , moeten bij de Commissie worden aangemeld .
2 . De beschikking van de Commissie tot toepassing van artikel 6 treedt eerst in werking op de datum waarop zij wordt aangenomen . In deze beschikking moet worden aangegeven voor welke periode zij geldt . Zij is niet langer geldig dan drie jaar nadat de Raad op de in artikel 6 , lid 2 , voorgeschreven wijze een crisistoestand heeft vastgesteld .
3 . De geldigheidsduur van de beschikking kan door de Commissie worden verlengd , indien de Raad op de in artikel 6 , lid 2 , voorgeschreven wijze opnieuw de crisistoestand constateert en indien de overige voorwaarden voor de toepassing van artikel 6 vervuld blijven .
4 . De beschikking kan voorwaarden en verplichtingen inhouden .
5 . De geldigheidsduur van de beschikking van de Commissie eindigt uiterlijk zes maanden nadat de in artikel 6 , lid 1 , bedoelde maatregelen daadwerkelijk van toepassing zijn geworden .
6 . Het bepaalde in artikel 13 , lid 3 , is van toepassing .
Artikel 15
Bevoegdheid
Overminderd het toezicht van het Hof van Justitie op de betreffende beschikking , is uitsluitend de Commissie bevoegd :
_ om de verplichtingen overeenkomstig artikel 4 , lid 2 , op te leggen ,
_ een beschikking te geven overeenkomstig de artikelen 5 en 6 .
De autoriteiten van de Lid-Staten blijven bevoegd om te beslissen of de voorwaarden van artikel 2 of van artikel 8 vervuld zijn , zolang de Commissie geen procedure heeft ingeleid met het oog op het opstellen van een beschikking in de betrokken zaak , noch de in artikel 12 , lid 3 , eerste alinea , bedoelde mededeling heeft verzonden .
Artikel 16
Contact met de autoriteiten van de Lid-Staten
1 . Bij de in deze verordening bedoelde procedures onderhoudt de Commissie een nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten ; deze zijn gerechtigd opmerkingen te maken over deze procedures .
2 . De Commissie doet de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten onverwijld een afschrift toekomen van de klachten en verzoeken en van de belangrijkste documenten welke haar in het kader van deze procedures zijn toegezonden of door haar worden verzonden .
3 . Alvorens een beschikking naar aanleiding van een procedure als bedoeld in artikel 10 , en alvorens een beschikking overeenkomstig artikel 12 , lid 3 , tweede alinea , en lid 4 , en artikel 14 , leden 2 en 3 , te geven , wordt een Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer geraadpleegd . Het Adviescomité wordt eveneens geraadpleegd v}}r de goedkeuring van de in artikel 29 bedoelde uitvoeringsbepalingen .
4 . Het Adviescomité is samengesteld uit ambtenaren die bevoegd zijn op het gebied van het vervoer en van mededingingsregelingen en economische machtsposities . Elke Lid-Staat wijst twee ambtenaren aan die hem vertegenwoordigen , en die bij verhindering door een andere ambtenaar kunnen worden vervangen .
5 . De raadpleging vindt plaats op uitnodiging van de Commissie in een gemeenschappelijke bijeenkomst , op zijn vroegst twee weken na de verzending der convocaties . Hierbij wordt een uiteenzetting van de zaak gevoegd , alsmede een opgave van de voornaamste stukken van het dossier en een voorontwerp van een beschikking voor elk der te onderzoeken gevallen .
6 . Het Adviescomité kan advies uitbrengen , ook indien leden niet aanwezig , noch vertegenwoordigd zijn . De conclusies van de raadpleging worden schriftelijk vastgesteld en bij de ontwerp-beschikking gevoegd ; zij worden niet openbaar gemaakt .
Artikel 17
Bestudering door de Raad van een beginselvraagstuk , betreffende het gemeenschappelijk vervoorbeleid , dat is gerezen in verband met een concreet geval
1 . De Commissie stelt geen beschikking waarvoor de in artikel 16 bedoelde raadpleging verplicht is vast , v}}rdat een termijn van 20 dagen is verstreken na de dag waarop het Adviescomité zijn advies heeft uitgebracht .
2 . V}}r het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn kan elke Lid-Staat verzoeken dat de Raad bijeenkomt ten einde met de Commissie de beginselvraagstukken betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid te bestuderen , waarvan hij meent dat zij verband houden met het bijzondere geval waarop de beschikking betrekking zal hebben .
De Raad komt binnen 30 dagen na het verzoek van de betrokken Lid-Staat bijeen ten einde uitsluitend deze beginselvraagstukken te bestuderen .
De Commissie geeft haar beschikking pas na de Raadzitting .
3 . Voorts kan de Raad te allen tijde , op verzoek van een Lid-Staat of van de Commissie , algemene vraagstukken bespreken die bij de toepassing van het mededingingsbeleid op vervoergebied rijzen .
4 . In alle gevallen waarin de Raad bijeen moet komen om , krachtens lid 2 beginselvraagstukken of krachtens lid 3 algemene vraagstukken , te bespreken , houdt de Commissie in het kader van deze verordening rekening met de beleidslijnen die in de Raad naar voren zijn gekomen .
Artikel 18
Onderzoek van vervoersectoren
1 . Indien de ontwikkeling van het vervoer , de beweging of verstarring van de vervoerprijzen of andere omstandigheden aanleiding geven te vermoeden dat de mededinging in het vervoerwezen binnen de gemeenschappelijke markt beperkt of vervalst wordt in een bepaald geografisch gebied of op één of meer verbindingen of voor het vervoer van reizigers of van goederen die tot één of meer bepaalde categorieën behoren , kan de Commissie besluiten tot een algemeen onderzoek in die sector en kan zij , in het kader van dit onderzoek , aan de tot deze sector behorende vervoersondernemingen de inlichtingen en de documentatie vragen , die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de in artikelen 2 tot en met 8 neergelegde beginselen .
2 . Wanneer de Commissie het in lid 1 bedoelde onderzoek instelt , verzoekt zij tevens aan de ondernemingen en groepen van ondernemingen waarvan op grond van hun omvang vermoed kan worden dat zij een machtspositie op de gemeenschappelijke markt , of op een wezenlijk deel daarvan innemen , haar die gegevens mede te delen , die betrekking hebben op hun structuur en hun gedragingen , en die noodzakelijk zijn om hun positie te toetsen aan artikel 8 .
3 . Het bepaalde in artikel 16 , leden 2 tot en met 6 , en in de artikelen 17 , 19 , 20 en 21 is van toepassing .
Artikel 19
Verzoek om inlichtingen
1 . Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening , kan de Commissie alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de Regeringen en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten , alsmede bij ondernemingen en ondernemersverenigingen .
2 . Wanneer de Commissie tot een onderneming of ondernemersvereniging een verzoek om inlichtingen richt , zendt zij gelijktijdig een afschrift van dit verzoek aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de zetel van die onderneming of ondernemersvereniging zich bevindt .
3 . In haar verzoek wijst de Commissie op de rechtsgrond en het doel van die verzoek ; tevens wordt gewezen op de sanctie waarin artikel 22 , lid 1 , sub b ) , voorziet voor het verstrekken van een onjuiste inlichting .
4 . Tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen zijn verplicht : de eigenaren van een onderneming of degenen die hen vertegenwoordigen , en , in het geval van rechtspersonen en van vennootschappen en van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid : degenen die volgens de wet of de statuten belast zijn met de vertegenwoordiging .
5 . Indien een onderneming of ondernemersvereniging de gevraagde inlichtingen binnen de door de Commissie gestelde termijn niet dan wel onvolledig verstrekt , verlangt de Commissie de inlichtingen bij beschikking . Deze beschikking omschrijft de gevraagde inlichtingen , stelt een passende termijn vast binnen welke deze moeten worden verstrekt en wijst op de in artikel 22 , lid 1 , sub b ) , en in artikel 23 , lid 1 , sub c ) , voorziene sancties , alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie .
6 . De Commissie doet gelijktijdig een afschrift van haar beschikking toekomen aan de bevoegde autoritcit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zich de zetel van de onderneming of ondernemersvereniging bevindt .
Artikel 20
Verificaties door de autoriteiten van de Lid-Staten
1 . Op verzoek van de Commissie verrichten de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de verificaties welke de Commissie op grond van artikel 21 , lid 1 , nodig oordeelt of welke zij krachtens artikel 21 , lid 3 , bij beschikking heeft gelast . De functionarissen van de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten , die belast zijn met het uitvoeren van de verificaties , oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht , verstrekt door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de verificatie moet plaatsvinden . In deze opdracht wordt melding gemaakt van onderwerp en doel van de verificatie .
2 . Personeelsleden van de Commissie kunnen , op verzoek van de Commissie of van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de verificatie moet worden verricht , de functionarissen van genoemde autoriteit bijstaan bij het vervullen van hun opdracht .
Artikel 21
Bevoegdheid van de Commissie tot verificatie
1 . Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening , kan de Commissie alle noodzakelijke verificaties verrichten bij ondernemingen en ondernemersverenigingen .
Te dien einde beschikken de personeelsleden van de Commissie , die in haar opdracht handelen , over de volgende bevoegdheden :
a ) het controleren van de boeken en bescheiden van het bedrijf ;
b ) het maken van afschriften of uittreksels uit deze boeken en bescheiden ;
c ) het ter plaatse vragen van mondelinge inlichtingen ;
d ) het betreden van alle lokaliteiten , terreinen en vervoermiddelen der ondernemingen .
2 . De personeelsleden die door de Commissie met het uitvoeren van deze verificaties zijn belast , oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht , waarin melding wordt gemaakt van onderwerp en doel der verificaties , alsmede van de sanctie waarin artikel 22 , lid 1 , sub c ) , voorziet voor het niet volledig tonen van de ter inzage gevraagde boeken of bescheiden . Voordat de verificatie plaatsvindt , stelt de Commissie tijdig de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan een verificatie moet worden verricht , in kennis van de opdracht tot verificatie en van de identiteit der personeelsleden die met de uitvoering van deze opdracht zijn belast .
3 . De ondernemingen en ondernemersverenigingen zijn verplicht zich te onderwerpen aan de verificaties welke de Commissie bij beschikking heeft gelast . Deze beschikking maakt melding van onderwerp en doel van de verificatie , geeft de datum aan waarop de verificatie een aanvang neemt en wijst op de in artikel 22 , lid 1 , sub c ) , en in artikel 23 , lid 1 , sub d ) , voorziene sancties alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie .
4 . Alvorens een beschikking te geven als bedoeld in lid 3 hoort de Commissie de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de verificatie moet worden verricht .
5 . De functionarissen van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de verificatie moet worden verricht , kunnen , op verzoek van deze autoriteit of van de Commissie , de personeelsleden van de Commissie bijstaan bij het vervullen van hun opdracht .
6 . Wanneer een onderneming zich verzet tegen een verificatie waartoe krachtens dit artikel opdracht is gegeven , verleent de betrokken Lid-Staat de nodige bijstand aan de personeelsleden aan wie de Commissie opdracht tot verificatie heeft gegeven , ten einde hun de vervulling van deze opdracht mogelijk te maken . Tot dit doel nemen de Lid-Staten v}}r 1 januari 1970 , na raadpleging van de Commissie , de nodige maatregelen .
Artikel 22
Geldboeten
1 . De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten minste honderd en ten hoogste vijfduizend rekeneenheden , wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid :
a ) bij een verzoek als bedoeld in artikel 12 , of bij een aanmelding als bedoeld in artikel 14 , onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken ;
b ) in antwoord op een verzoek als bedoeld in artikel 18 of artikel 19 , lid 3 of 5 , een onjuiste inlichting verstrekken of een inlichting niet verstrekken binnen de termijn , gesteld bij een krachtens artikel 19 , lid 5 , gegeven beschikking ;
c ) bij een krachtens artikel 20 of artikel 21 verrichte verificatie geen volledige inzage geven van de ter inzage gevraagde boeken en bescheiden van het bedrijf , of zich niet onderwerpen aan verificaties welke de Commissie bij een krachtens artikel 21 , lid 3 , gegeven beschikking heeft gelast .
2 . Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen opzettelijk of uit onachtzaamheid :
a ) inbreuk maken op artikel 2 of artikel 8 of geen gevolg geven aan een verplichting , hun opgelegd krachtens artikel 4 , lid 2 ;
b ) zich gedragen in strijd met een verplichting , opgelegd krachtens artikel 13 , lid 1 , of artikel 14 , lid 4 ,
kan de Commissie bij beschikking aan deze ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten minste duizend en ten hoogste één miljoen rekeneenheden , of tot een bedrag van ten hoogste 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar , indien bedoeld bedrag hoger is dan één miljoen rekeneenheden .
Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt niet alleen rekening gehouden met de zwaarte , maar ook met de duur van de inbreuk .
3 . Het bepaalde in artikel 16 , leden 3 tot en met 6 , en in artikel 17 is van toepassing .
4 . De beschikkingen , gegeven krachtens het eerste of tweede lid , hebben geen strafrechtelijk karakter .
Artikel 23
Dwangsommen
1 . De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen ten bedrage van ten minste vijftig en ten hoogste duizend rekeneenheden voor elke dag waarmede de in de beschikking gestelde termijn wordt overschreden , ten einde hen te dwingen :
a ) een einde te maken aan een inbreuk op artikel 2 of artikel 8 , waarvan zij de beëindiging bevolen heeft krachtens artikel 11 , of zich te houden aan een verplichting die hun is opgelegd krachtens artikel 4 , lid 2 ,
b ) een krachtens artikel 13 , lid 3 , verboden handeling na te laten ,
c ) tot het volledig en juist verschaffen van een inlichting welke de Commissie heeft verlangd bij een krachtens artikel 19 , lid 5 , gegeven beschikking ,
d ) zich te onderwerpen aan een verificatie welke de Commissie bij een krachtens artikel 21 , lid 3 , gegeven beschikking heeft gelast .
2 . Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting nagekomen zijn , ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd , kan de Commissie vaststellen dat het uiteindelijk verschuldigde bedrag lager zal zijn dan het bedrag dat zou voortvloeien uit de oorspronkelijke beschikking .
3 . Het bepaalde in artikel 16 , leden 3 tot en met 6 , en in artikel 17 is van toepassing .
Artikel 24
Rechtsmacht van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht in de zin van artikel 172 van het Verdrag ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of dwangsom wordt vastgesteld ; het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken , verlagen of verhogen .
Artikel 25
Rekeneenheid
Voor de toepassing van de artikelen 22 tot en met 24 is de rekeneenheid die , welke voor de opstelling van de begroting van de Gemeenschap krachtens de artikelen 207 en 209 van het Verdrag is gebezigd .
Artikel 26
Horen van belanghebbenden en derden
1 . Alvorens beschikkingen te geven op grond van de artikelen 11 , 12 , lid 3 , tweede alinea , en lid 4 , artikel 13 , lid 3 , artikel 14 , leden 2 en 3 , en de artikelen 22 en 23 , stelt de Commissie de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken ter zake van de punten van bezwaar welke de Commissie in aanmerking heeft genomen .
2 . Voor zover de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten dit noodzakelijk achten , kunnen zij ook andere natuurlijke of rechtspersonen horen . Indien natuurlijke of rechtspersonen verzoeken gehoord te worden en aannemelijk maken dat zij hierbij in voldoende mate belang hebben , moet aan dit verzoek gevolg worden gegeven .
3 . Indien de Commissie voornemens is een beschikking te geven tot toepassing van artikel 5 of van artikel 6 , maakt zij het essentiële gedeelte van de overeenkomst , het besluit of de gedraging in kwestie bekend ; hierbij worden alle belanghebbende derden uitgenodigd opmerkingen kenbaar te maken binnen de door de Commissie vastgestelde termijn van ten minste één maand . Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven .
Artikel 27
Geheimhoudingsplicht
1 . De krachtens de artikelen 18 , 19 , 20 en 21 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd .
2 . Onverminderd hetgeen in de artikelen 26 en 28 is bepaald , zijn de Commissie en de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten , alsmede hun personeelsleden en functionarissen verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen , niet openbaar te maken .
3 . De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen bevatten .
Artikel 28
Bekendmaking van beschikkingen
1 . De Commissie maakt de beschikkingen die zij op grond van de artikelen 11 , 12 , lid 3 , tweede alinea , en lid 4 , artikel 13 , lid 3 , en artikel 14 , leden 2 en 3 , geeft , bekend .
2 . De bekendmaking vermeldt de betrokken partijen en de essentiële gedeelten van de beschikking ; hierbij wordt rekening gehouden met het rechtmatig belang van de ondernemingen , dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven .
Artikel 29
Uitvoeringsbepalingen
De Commissie is bevoegd uitvoeringsbepalingen vast te stellen met betrekking tot vorm , inhoud en overige bijzonderheden van de in artikel 10 bedoelde klachten , de in artikel 12 bedoelde verzocken , de in artikel 14 , lid 1 , bedoelde aanmeldingen en met betrekking tot het horen van belanghebbenden en derden , als voorzien in artikel 26 , leden 1 en 2 .
Artikel 30
Inwerkingtreding , bestaande mededingingsregelingen
1 . Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1968 .
2 . In afwijking van het bepaalde in lid 1 , treedt artikel 8 in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking van deze verordening in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .
3 . Het verbod van artikel 2 is met ingang van 1 januari 1969 toepasselijk op de in artikel 2 bedoelde overeenkomsten , besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen , die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening bestonden of die in het tijdvak tussen de datum van inwerkingtreding en de datum van de bekendmaking in het " Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen tot stand zijn gekomen .
4 . Het bepaalde in lid 3 kan niet worden tegengeworpen aan ondernemingen en verenigingen van ondernemingen die , v}}r de dag volgende op die van de bekendmaking van deze verordening in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en , overeenkomsten , besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen hebben opgezegd .
Artikel 31
Herziening van de verordening
1 . Ingevolge de besprekingen die zullen plaatsvinden met de derde staten die de herziene Akte van Mannheim hebben ondertekend , brengt de Raad binnen een termijn van zes maanden na de afsluiting van deze besprekingen , op voorstel van de Commissie in de verordening in haar geheel de aanpassingen aan welke , rekening houdend met de uit de herziene Akte van Mannheim voortvloeiende verplichtingen , noodzakelijk zouden blijken .
2 . De Commissie doet de Raad v}}r 1 januari 1971 een algemeen verslag toekomen over de toepassing van deze verordening , en v}}r 1 juli 1971 een voorstel voor een verordening dat ertoe strekt de noodzakelijke wijzigingen in de onderhavige verordening aan te brengen .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .
Gedaan te Brussel , 19 juli 1968 .
Voor de Raad
De Voorzitter
O . L . SCALFARO
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.