Verordening 1978/2921 - Opening, de verdeling en de wijze van beheer van het gemeenschappelijke taiefcontingent voor ruwe zijde (haspelzijde of grège), niet gemoulineerd , van post 50.02 van het gemeenschappelijk douanetarief (1979)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31978R2921

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31978R2921

Verordening (EEG) nr. 2921/78 van de Raad van 12 december 1978 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautaire taiefcontingent voor ruwe zijde (haspelzijde of grège), niet gemoulineerd , van post 50.02 van het gemeenschappelijk douanetarief (1979)

Publicatieblad Nr. L 354 van 18/12/1978 blz. 0018 - 0020

++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 2921/78 VAN DE RAAD

van 12 december 1978

betreffende de opening , de verdeling en de wijze van beheer van het communautaire tariefcontingent voor ruwe zijde ( haspelzijde of grège ) , niet gemoulineerd , van post 50.02 van het gemeenschappelijk douanetarief ( 1979 )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 28 ,

Gezien de ontwerp-verordening ingediend door de Commissie ,

Overwegende dat de produktie in de Gemeenschap van ruwe zijde ( haspelzijde of grège ) , niet gemoulineerd , van post 50.02 van het gemeenschappelijk douanetarief niet toereikend is om te voorzien in de behoeften van de verwerkende industrieën ; dat de bevoorrading van deze industrieën derhalve grotendeels van invoer uit derde landen afhankelijk is ; dat het in het belang is van de Gemeenschap het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor het betrokken produkt , binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent waarvan de omvang voor 1979 voorlopig op 4 200 ton kan worden vastgesteld , geheel te schorsen ;

Overwegende dat het dienstig is momenteel geen definitieve maatregelen vast te stellen waarvan het resultaat zou zijn dat de sedert verscheidene jaren in deze sector gedane inspanningen tot verhoging van de communautaire produktie worden opgegeven ; dat het wenselijk is , gezien deze omstandigheden , de in 1978 toegepaste regeling te prolongeren ;

Overwegende dat de produktie in de Gemeenschap ten opzichte van 1978 blijkbaar geen aanzienlijke wijzigingen heeft ondergaan ; dat , rekening houdend met deze produktie en met de vooruitzichten voor 1979 , de invoerbehoefte voor het intern gebruik van de Gemeenschap op 4 200 ton kan worden geraamd ; dat de vaststelling van het contingent op dit niveau overigens niet uitsluit dat de omvang van het contingent in de loop van de contingentsperiode wordt aangepast ;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat het aan dat contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer van de bedoelde produkten tot op het tijdstip waarop het tariefcontingent geheel is uitgeput ; dat een regeling voor het beheer van het communautaire tariefcontingent , gebaseerd op een verdeling over de betrokken Lid-Staten , in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van dat contingent in het licht van de hiervoren uiteengezette beginselen ;

Overwegende dat , rekening houdend met deze gegevens , de percentages van het aanvankelijke aandeel in de hoeveelheid van het contingent voor 1979 bij benadering de volgende zouden kunnen zijn :

Benelux : 0,15

Denemarken : 0,15

Duitsland : 5,90

Frankrijk : 29,45

Ierland : 0,15

Italië : 58,90

Verenigd Koninkrijk : 5,30 ;

Overwegende dat het , ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van het betrokken produkt in de verschillende Lid-Staten , dienstig is het contingent in twee gedeelten te splitsen , waarvan het eerste gedeelte over de Lid-Staten wordt verdeeld , terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten wanneer zij hun aanvankelijk quotum hebben verbruikt ; dat het , ten einde aan de importeurs in elke Lid-Staat enige zekerheid te verschaffen , dienstig is het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent vast te stellen op een niveau dat in het onderhavige geval ongeveer 81 % van het volume van het contingent zou kunnen bedragen ;

Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn opgebruikt ; dat het , ten einde daarmee rekening te houden en iedere onderbreking te voorkomen , van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijk quotum vrijwel geheel heeft opgebruikt , overgaat tot opneming van een extra quotum uit de reserve ; dat dergelijke opnemingen door iedere Lid-Staat moeten worden verricht wanneer elk van zijn extra quota vrijwel geheel is benut , en wel zo vaak als de reserve dit toelaat ; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de geldigheidsduur van het contingent ; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie , die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten ;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat een Lid-Staat , die op een bepaald tijdstip van de geldigheidsduur van het contingent een aanzienlijk overschot van het aanvankelijke quotum heeft , daarvan een aanmerkelijk percentage in de reserve terugstort , ten einde te voorkomen dat in een Lid-Staat een gedeelte van het communautaire tariefcontingent onbenut blijft , terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken ;

Overwegende dat , aangezien het Koninkrijk België , het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie , elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Van 1 januari tot en met 31 december 1979 wordt het autonome recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor ruwe zijde ( haspelzijde of grège ) , niet gemoulineerd , van post 50.02 , geheel geschorst in het kader van een communautair tariefcontingent van 4 200 ton .

Artikel 2

1 . Van dit communautaire tariefcontingent wordt een eerste gedeelte van 3 395 ton over de Lid-Staten verdeeld ; de quota die , behoudens het bepaalde in artikel 5 , gelden tot en met 31 december 1979 zijn als volgt vastgesteld :

  • ( in ton ) *

Benelux * 5 *

Denemarken * 5 *

Duitsland * 200 *

Frankrijk * 1 000 *

Ierland * 5 *

Italië * 2 000 *

Verenigd Koninkrijk * 180 . *

2 . Het tweede gedeelte , dat 805 ton beloopt , vormt de reserve .

Artikel 3

1 . Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat , vastgesteld in artikel 2 , lid 1 , dan wel dat zelfde quotum , verminderd met het bij toepassing van artikel 5 , in de reserve teruggestorte gedeelte , voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat , door middel van een kennisgeving aan de Commissie , voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is , onverwijld over tot opneming van een tweede quotum ter grootte van 10 % van zijn aanvankelijk quotum , eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond .

2 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van zijn aanvankelijk quotum , het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft benut , gaat hij op de in lid 1 omschreven wijze onverwijld over tot opneming van een derde quotum , gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijk quotum .

3 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van zijn tweede quotum , het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft benut , gaat hij op dezelfde wijze onverwijld over tot opneming van een vierde quotum , dat gelijk is aan het derde .

Deze procedure wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput .

4 . In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota , wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut . De betrokken Lid-Staten delen aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van de bepalingen van het onderhavige lid hebben geleid .

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1979 .

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 oktober 1979 van het niet benutte gedeelte van hun aanvankelijk quotum dat deel in de reserve terug , dat op 15 september 1979 30 % van het aanvankelijk quotum te boven gaat . Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten , wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht onbenut zal blijven .

De Lid-Staten geven uiterlijk op 1 oktober 1979 aan de Commissie kennis van de totale invoer van ruwe zijde die tot en met 15 september 1979 heeft plaatsgevonden en op het communautaire tariefcontingent is afgeboekt , alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijk quotum dat zij in de reserve terugstorten .

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de door de Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 en 3 geopende quota en geeft , zodra de opgaven haar bereiken , alle Lid-Staten kennis van de nog in de reserve aanwezige hoeveelheden .

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 oktober 1979 in kennis van de stand van de reserve , na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen .

Zij ziet erop toe dat de opneming , waardoor de reserve volledig wordt uitgeput , tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat , die deze laatste opneming verricht , mede , hoeveel dit saldo bedraagt .

Artikel 7

1 . De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota , de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire contingent .

2 . De Lid-Staten waarborgen aan de op hun grondgebied gevestigde importeurs van het betrokken produkt vrije toegang tot de quota die hun zijn toegekend .

3 . De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden af op hun quota naar gelang het betrokken produkt bij de douane ten invoer tot verbruik wordt aangegeven .

4 . De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld aan de hand van de ingevoerde hoeveelheden , die op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt .

Artikel 8

De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer , die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt .

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat het bepaalde in deze verordening wordt nagekomen .

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1979 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Luxemburg , 12 december 1978 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . LAHNSTEIN

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.