Richtlijn 1979/830 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake warmwatermeters

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31979L0830

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31979L0830

Richtlijn 79/830/EEG van de Raad van 11 september 1979 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake warmwatermeters

Publicatieblad Nr. L 259 van 15/10/1979 blz. 0001 - 0009

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0109

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0109

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0219

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 10 blz. 0219

++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 11 september 1979

betreffende de onderlingen aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake warmwatermeters

( 79/830/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat in de Lid-Staten de constructie en de wijze van keuring van warmwatermeters zijn geregeld door dwingende voorschriften die van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en daardoor een belemmering vormen voor het handelsverkeer in deze toestellen ; dat er derhalve aanleiding toe bestaat deze voorschriften te harmoniseren ;

Overwegende dat in Richtlijn 71/316/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen ( 3 ) , gewijzigd bij de akte van toetreding ( 4 ) , de procedures van EEG-modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk zijn omschreven ; dat overeenkomstig die richtlijn de technische voorschriften voor de uitvoering en werking van warmwatermeters dienen te worden vastgesteld , waaraan deze toestellen moeten voldoen om vrij te mogen worden ingevoerd , in de handel gebracht en gebruikt nadat zij zijn gekeurd en van de vastgestelde merken en tekens zijn voorzien ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op warmwatermeters , bestemd om continu het volume van het doorstromende warme water te meten . Deze meters zijn voorzien van een meetwerk dat een telwerk aandrijft . Warm water in de zin van deze richtlijn is water waarvan de temperatuur hoger is dan 30 * C en niet hoger dan 90 * C .

Deze richtlijn is niet van toepassing op warmwatermeters die bestemd zijn om te worden ingebouwd in een systeem voor overbrenging van thermische energie .

Artikel 2

De warmwatermeters waarop EEG-merken en EEG-tekens mogen worden aangebracht , zijn in de bijlage bij deze richtlijn beschreven . Zij zijn onderworpen aan de EEG-modelgoedkeuring en aan de eerste EEG-ijk .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en het in gebruik nemen van warmwatermeters die van het EEG-modelgoedkeuringsteken en van het ijkmerk van eerste EEG-ijk zijn voorzien , niet weigeren , verbieden of beperken om redenen die verband houden met hun metrologische eigenschappen .

Artikel 4

1 . De Lid-Staten doen voor 1 januari 1982 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede , die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 11 september 1979 .

Voor de Raad

De Voorzitter

Ray Mac SHARRY

( 1 ) PB nr . C 131 van 5 . 6 . 1978 , blz . 85 .

( 2 ) PB nr . C 269 van 13 . 11 . 1978 , blz . 44 .

( 3 ) PB nr . L 202 van 6 . 9 . 1971 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 73 van 27 . 3 . 1972 , blz . 14 .

BIJLAGE

1 . TERMINOLOGIE EN DEFINITIES

1.0 . Deze bijlage is uitsluitend van toepassing op warmwatermeters , hierna meters genoemd , waarvan de werking berust op een rechtstreeks mechanisch procédé waarbij gebruik wordt gemaakt van meetkamers met beweegbare wanden of van het effect van de snelheid van het water op de draaiing van een beweegbaar orgaan ( turbine , schroef , enz . ) .

Deze bijlage is niet van toepassing op meters die van elektronische inrichtingen zijn voorzien .

1.1 . Debiet

Het debiet is het quotiënt van het volume water dat door de meter stroomt en de doorstroomtijd van dat volume .

1.2 . Afgeleverd volume

Het in een bepaalde tijd afgeleverde volume is de totale hoeveelheid water die in die tijd door de meter is gestroomd .

1.3 . Maximaal meetvermogen : Q max

Het maximale meetvermogen Q max is het grootste debiet waarbij de meter gedurende beperkte bedrijfsperioden moet kunnen werken zonder dat hij wordt beschadigd en zonder dat de maximaal toelaatbare fouten of de maximaal toelaatbare waarde van het drukverlies worden overschreden .

1.4 . Nominaal meetvermogen : Q n

Het nominale meetvermogen Q n is gelijk aan de helft van het maximale meetvermogen Q max .

Het getal dat gelijk is aan de waarde van Q n uitgedrukt in m3/h , dient ter aanduiding van de meter .

Bij het nominale meetvermogen Q n moet de meter overeenkomstig zijn normale gebruik , dat wil zeggen zowel ononderbroken als met onderbrekingen , kunnen werken , zonder dat de maximaal toelaatbare fouten worden overschreden .

1.5 . Minimaal meetvermogen : Q min

Het minimale meetvermogen Q min is het debiet van waaraf de meter moet voldoen aan de eisen inzake de maximaal toelaatbare fouten . Het wordt vastgesteld als functie van Q n .

1.6 . Belastingsbereik

Het belastingsbereik van een meter wordt begrensd door het maximale meetvermogen Qmax en het minimale meetvermogen Q min . Het wordt verdeeld in een onderste en een bovenste zone , waarvoor de maximaal toelaatbare fouten verschillen .

1.7 . Overgangsdebiet : Q t

Het overgangsdebiet Q t is het debiet dat de grens vormt tussen de onderste en de bovenste zone van het belastingsbereik . Bij dit debiet vertonen de maximaal toelaatbare fouten een discontinuïteit .

1.8 . Maximaal toelaatbare fout

De maximaal toelaatbare fout is de uiterste waarde van de fout die krachtens deze richtlijn bij de EEG-modelgoedkeuring en de eerste EEG-ijk van een meter is toegestaan .

1.9 . Drukverlies

Onder drukverlies wordt verstaan het verlies in druk dat veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de meter in de leiding .

II . METROLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

2.1 . Maximaal toelaatbare fouten

De maximaal toelaatbare fout in de onderste zone , van Q min tot Q t ( Q t met inbegrepen ) , bedraagt min of meer 5 % .

De maximaal toelaatbare fout in de bovenste zone , van Q t tot en met Q max bedraagt min of meer 3 % .

2.2 . Metrologische klassen

De meters worden naar de waarden van de bovenomschreven begrippen Q min en Q t overeenkomstig onderstaande tabel in vier metrologische klassen ingedeeld :

Klasse * Q n *

  • < 15 m3/h * * 15 m3/h *

Klasse A * * *

Waarde van Q min * 0,04 Q n * 0,08 Q n *

Waarde van Q t * 0,10 Q n * 0,20 Q n *

Klasse B * * *

Waarde van Q min * 0,02 Q n * 0,04 Q n *

Waarde van Q t * 0,08 Q n * 0,15 Q n *

Klasse C * * *

Waarde van Q min * 0,01 Q n * 0,02 Q n *

Waarde van Q t * 0,06 Q n * 0,10 Q n *

Klasse D * * *

Waarde van Q min * 0,01 Q n * *

Waarde van Q t * 0,015 Q n * *

III . TECHNOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

3.1 . Constructie - Algemene bepalingen

De meters moeten zodanig zijn geconstrueerd dat onder normale gebruiksomstandigheden :

  • een langdurig gebruik is gewaarborgd en de mogelijkheid tot fraude is uitgesloten en
  • aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan .

Wanneer in de meters een toevallig teruglopen van water mogelijk is , moeten zij hiertegen bestand zijn zonder dat zij worden beschadigd of zonder dat de metrologische eigenschappen een wijziging ondergaan ; zij moeten daarbij negatief registreren .

3.2 . Materialen

De meter moet zijn uitgevoerd in materialen met een voor het gebruiksdoel passende weerstand en bestendigheid . De meter moet geheel zijn vervaardigd van materialen die bestand zijn tegen de normale oorzaken van inwendige en uitwendige corrosie en die zo nodig door een geschikte oppervlaktebehandeling zijn beschermd .

Temperatuurschommelingen van 0 * C tot 110 * C mogen de bij de constructie van de meter gebruikte materialen geen wijzigingen doen ondergaan .

3.3 . Lekdichtheid - Druk - en temperatuurvastheid

De meters moeten , zonder dat hun goede werking wordt aangetast , zonder in - of uitwendig waterlek en zonder dat zij een blijvende vervorming ondergaan , permanent bestand zijn tegen een ononderbroken watertemperatuur van 90 * C en tegen de gelijkmatige druk waarop zij zijn berekend . Deze druk wordt maximale bedrijfsdruk genoemd en bedraagt ten minste 10 bar .

3.4 . Drukverlies

Het drukverlies wordt vastgesteld aan de hand van de proeven die bij de EEG-modelgoedkeuring worden verricht ; het mag niet groter zijn dan 0,25 bar bij het nominale meetvermogen , noch meer dan 1 bar bij het maximale meetvermogen .

Op grond van de resultaten van de proeven worden de meters ingedeeld in vier groepen , naargelang het drukverlies bij maximaal meetvermogen één van de volgende waarden niet overschrijdt : 1 - 0,6 - 0,3 en 0,1 bar . De waarde die de groep bepaalt , wordt vermeld in het certificaat van EEG-modelgoedkeuring .

3.5 . Telwerk

Het telwerk moet door eenvoudige nevenschikking van de aanwijzingen van de verschillende elementen waaruit het is samengesteld , een betrouwbare , gemakkelijke en ondubbelzinnige aflezing van het gemeten watervolume , uitgedrukt in kubieke meter , mogelijk maken .

Het volume wordt vastgesteld :

a ) hetzij door het opnemen van de stand van één of meer wijzers op ronde wijzerplaten ;

b ) hetzij door aflezing van opeenvolgende op één lijn geplaatste cijfers die in één of meer openingen verschijnen ;

c ) hetzij door een combinatie van beide bovenvermelde systemen .

De kubieke meter en veelvouden daarvan worden in zwart aangegeven , onderverdelingen daarvan in rood .

De werkelijke of schijnbare hoogte van de op één lijn geplaatste cijfers moet ten minste 4 mm bedragen .

Bij telwerken met op één lijn geplaatste cijfers ( typen b ) en c ) ) moet de zichtbare verplaatsing bij alle cijfers van onder naar boven geschieden .

Het verspringen van een cijferrol met één eenheid moet zich geheel voltrekken gedurende de tijd waarin de cijferrol , behorende tot de naast lagere decade het laatste tiende gedeelte van zijn omwenteling maakt ; de rol met de cijfers van de laagste rang mag bij type c ) een continue beweging hebben . Het aantal der gehele kubieke meters moet duidelijk zijn aangegeven .

Op de schalen met wijzers ( typen a ) en c ) ) moet de draairichting van de wijzers overeenstemmen met die van de wijzers van de klok . De in kubieke meter uitgedrukte waarden van het schaaldeel van elke wijzerplaat moeten van de vorm 10n zijn , waarbij n een geheel positief of negatief getal of nul is , zodat opeenvolgende reeksen decaden worden gevormd . Bij elke schaal moeten aanduidingen zoals maal 1 000 - maal 100 - maal 10 - maal 1 - maal 0,1 - maal 0,01 - maal 0,001 zijn vermeld .

In beide gevallen ( wijzers en op één lijn geplaatste cijfers ) :

  • dient het symbool m3 op de wijzerplaat of in de onmiddellijke nabijheid van de cijferaanwijzing te zijn aangebracht ;
  • dient het snelst draaiende visueel waarneembare element dat het controle-element vormt en waarvan het schaaldeel " ijkschaaldeel " wordt genoemd , een continue beweging te hebben . Dit controle-element kan permanent zijn of tijdelijk zijn uitgevoerd door toevoeging van afneembare delen . Deze mogen geen merkbare invloed hebben op de metrologische eigenschappen van de meter .

De lengte van het ijkschaaldeel mag niet kleiner dan 1 mm of groter dan 5 mm zijn . De schaal is uitgevoerd :

  • hetzij door middel van strepen van gelijke dikte die niet dikker zijn dan een vierde deel van de afstand tussen de aslijn van twee opeenvolgende strepen ; de strepen mogen zich slechts door hun lengte van elkaar onderscheiden ;
  • hetzij door contrasterende stroken waarvan de constante breedte gelijk is aan de lengte van het ijkschaaldeel .

3.6 . Aantal cijfers en waarden van het ijkschaaldeel

Het telwerk moet zonder in de nulstand terug te keren ten minste het in kubieke meter uitgedrukte volume kunnen aanwijzen dat overeenkomt met 1 999 bedrijfsuren bij het nominale meetvermogen .

Het ijkschaaldeel moet van de volgende vorm zijn : 1 maal 10n of 2 maal 10n of 5 maal 10n . Het moet klein genoeg zijn om bij de ijk een meetonnauwkeurigheid van niet meer dan 0,5 % te waarborgen ( waarbij wordt uitgegaan van een mogelijke afleesfout die de helft van de lengte van het kleinste schaaldeel niet overschrijdt ) en het mogelijk te maken dat bij het minimale meetvermogen kan worden volstaan met een tamelijk kleine proefhoeveelheid , zodat de proef bij dit debiet niet langer dan 1 1 2 uur duurt .

Een extra orgaan ( ster , schijf met merkstreep , enz . ) mag nog worden toegevoegd , zodat de beweging van het meetwerk kan worden vastgesteld voordat deze duidelijk op het telwerk waarneembaar is .

3.7 . Justeerinrichting

De meters mogen zijn voorzien van een justeerinrichting met behulp waarvan de verhouding tussen het aangegeven en het doorgestroomde volume kan worden gewijzigd . Deze inrichting is verplicht bij meters waarbij de stroomsnelheid van het water op een draaiend orgaan inwerkt .

3.8 . Versnellingsmechanisme

Elke inrichting waardoor de meter beneden de waarde Q min sneller gaat lopen , is verboden .

3.9 . Hulpinrichtingen

De meter mag van een inrichting voor het voortbrengen van impulsen zijn voorzien , op voorwaarde dat deze inrichting geen merkbare invloed heeft op de metrologische eigenschappen van de meter .

In het certificaat van EEG-modelgoedkeuring kan zijn voorzien in de toevoeging van blijvende of afneembare bijzondere inrichtingen die een geautomatiseerde keuring van de meter mogelijk maken .

IV . OPSCHRIFTEN EN MERKEN

4.1 . Identificatiegegevens

Op elke meter moeten , leesbaar en onuitwisbaar , verenigd of verspreid over het huis van de meter , de wijzerplaat van het telwerk of de opschriftenplaat , de volgende opschriften zijn aangebracht :

a ) naam of firmanaam van de fabrikant of diens fabrieksmerk ;

b ) metrologische klasse en nominaal meetvermogen Q n in m3/h ;

c ) jaartal en fabrieksnummer ;

d ) één of twee pijlen ter aanduiding van de stromingsrichting ;

e ) het EEG-modelgoedkeuringsteken ;

f ) de maximale bedrijfsdruk in bar , indien deze meer dan 10 bar kan bedragen ;

g ) de maximale bedrijfstemperatuur , in de vorm : 90 * C ;

h ) " V " of " H " indien de meter slechts in respectievelijk de verticale of de horizontale stand correct kan werken .

4.2 . Plaats van de ijkmerken

Op een essentieel onderdeel ( in principe het huis ) moet een zonder demontage zichtbare plaats zijn bestemd voor het aanbrengen van het ijkmerk van eerste EEG-ijk .

4.3 . Verzegeling

De meter moet zijn voorzien van beschermende inrichtingen die zodanig kunnen worden verzegeld dat zowel voor als na de juiste plaatsing van de meter het demonteren of veranderen van de meter of de justeerinrichting niet mogelijk is zonder beschadiging van die inrichtingen .

V . EEG-MODELGOEDKEURING

5.1 . Procedure

De procedure voor de EEG-modelgoedkeuring verloopt overeenkomstig Richtlijn nr . 71/316/EEG .

5.2 . Beproeving van het model

Nadat op grond van het dossier inzake de aanvraag tot EEG-modelgoedkeuring is vastgesteld dat het model aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet , verricht de bevoegde dienst laboratoriumproeven onder de volgende omstandigheden :

5.2.1 . Aantal aan te bieden meters

Het aantal door de fabrikant aan te bieden meters is aangegeven in de onderstaande tabel :

Nominaal meetvermogen Q n in m3 h * Aantal meters *

Q n < 1,5 * 10 *

1,5 < Q < 15 * 3 *

Q n < 15 * 2 *

Naar gelang van het verloop van de proeven kan de bevoegde dienst :

  • besluiten niet alle aangeboden meters te beproeven of ,
  • de fabrikanten extra exemplaren vragen om verdere proeven te verrichten .

5.2.2 . Druk

Voor de metrologische proeven van punt 5.2.4 moet de druk bij de uitlaat van de meter voldoende zijn om cavitatie te voorkomen .

5.2.3 . Beproevingsmateriaal

Over het algemeen worden de meters afzonderlijk beproefd , en in elk geval zo dat de afzonderlijke eigenschappen van elke meter met zekerheid kunnen worden vastgesteld .

De metrologische dienst van de betrokken Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat de relatieve onnauwkeurigheid bij de meting van het doorgestroomde volume , rekening houdend met de mogelijke fouten van de installatie , maximaal 0,3 % bedraagt .

De maximale relatieve onnauwkeurigheid van de installatie bedraagt 5 % voor de drukmeting en 2,5 % voor de meting van het drukverlies .

De relatieve variatie van de waarde van de debieten gedurende elke proef mag niet groter zijn dan 2,5 % van Q min tot Q t en 5 % van Q t tot Q max .

De onnauwkeurigheid bij de meting van de temperatuur mag ten hoogste 1 * C bedragen .

De installatie moet , ongeacht de plaats waar de proeven worden verricht , door de metrologische dienst van de betrokken Lid-Staat zijn goedgekeurd .

5.2.4 . Proeven

5.2.4.1 . Uitvoering van de proeven

Deze proeven omvatten de volgende handelingen , uitgevoerd in de aangegeven volgorde :

1 . beproeving van de lekdichtheid ;

2 . bepaling van de foutenkrommen als functie van het debiet , waarbij de eventuele invloed van druk en temperatuur wordt nagegaan onder de installatievoorwaarden die bij dit type meter normaal zijn en door de fabrikant zijn voorgeschreven ( lengte van de rechte stukken voor en achter de meter , vernauwingen , obstakels , enz . ) ;

3 . bepaling van drukverliezen ;

4 . versnelde slijtageproef ;

5 . beproeving van de bestandheid tegen temperatuurschokken bij meters waarvan het nominale meetvermogen Q n lager dan of gelijk aan 10 m3/h is .

5.2.4.2 . Beschrijving van de proeven

De proeven worden als volgt uitgevoerd :

  • de controle van de lekdichtheid omvat de volgende twee proeven die bij ( 85 min of meer 5 ) * C worden uitgevoerd :

a ) elke meter moet , zonder dat uit - of inwendig lek optreedt , gedurende 15 minuten bestand zijn tegen een druk die gelijk is aan 1,6 maal de maximale bedrijfsdruk zie punt 4.1 . f ;

b ) elke meter moet zonder ernstig te worden beschadigd of geblokkeerd te raken , gedurende een minuut bestand zijn tegen een druk die gelijk is aan twee maal de maximale bedrijfsdruk zie punt 4.1 . f ;

  • de proeven betreffende de foutenkrommen en het drukverlies moeten op een voldoende aantal punten worden uitgevoerd om betrouwbare krommen te kunnen opstellen over het gehele belastingsbereik ;
  • de versnelde slijtageproef dient overeenkomstig het in onderstaande tabel bepaalde te geschieden :

Nominaal meetvermogen van de meter * Proefdebiet en temperatuur * Aard van de proef * Aantal onderbrekingen * Duur van de onderbrekingen * Looptijd bij proefdebiet * Aanloop - en vertragingsduur in seconden *

Q n * 10 m3/h * Q n en ( 50 min of meer 5 ) * C * Onderbroken * 100 000 * 15 seconden * 15 seconden * 0,15 ( Q n ) ( 1 ) maar minimaal 1 seconde *

  • Q max en ( 85 min of meer 5 ) * C * Ononderbroken * * * 100 uur * *

Q n > 10 m3/h * Q n en ( 50 min of meer 5 ) * C * Ononderbroken * * * 500 uur * *

  • Q max en ( 80 min of meer 5 ) * C * Ononderbroken * * * 200 uur * *

( 1 ) ( Q n ) is een getal gelijk aan de waarde van Q n in m3/h .

Voor de eerste proef en na elke reeks proeven worden , onder gelijke omstandigheden , de meetfouten bij ten minste de hieronder vermelde debieten vastgesteld ;

Q min - Q t - 0,5 Q n - Q max

Bij elke proef moet een zodanig volume worden doorgevoerd dat de wijzer of de rol van het ijkschaaldeel één of meer volledige omwentelingen maakt en dat de effecten van de cyclische onregelmatigheid worden geëlimineerd .

  • de beproeving van de bestandheid tegen temperatuurschokken omvat 25 cycli die op de volgende wijze moeten worden samengesteld :

Watertemperatuur * Debiet * Duur *

85 min of meer 5 * C * Q max * 8 min *

  • * 0 * 1 tot 2 min *

koud water * Q max * 8 min *

  • * 0 * 1 tot 2 min *

5.2.5 . Voorwaarden voor de EEG-modelgoedkeuring

Een model van een meter wordt goedgekeurd indien :

a ) het aan de administratieve , technische en metrologische voorschriften van deze richtlijn en haar bijlage voldoet ;

b ) uit de proeven 1 , 2 en 3 van punt 5.2.4.1 blijkt dat het voldoet aan de in de delen II en III van deze bijlage gestelde eisen inzake de metrologische en technologische eigenschappen ;

c ) na elke versnelde slijtageproef en na de beproeving van de bestandheid tegen temperatuurschokken geen verandering van de meetfouten wordt vastgesteld die ten opzichte van de oorspronkelijke kromme groter is dan 1,5 % tussen Q t en Q max en groter dan 3 % tussen Q min en Q t .

5.3 . Certificaat van EEG-modelgoedkeuring

In het certificaat van EEG-modelgoedkeuring kan zijn voorzien in de mogelijkheid de nauwkeurigheidsproef bij de eerste EEG-ijk met koud water uit te voeren .

Deze mogelijkheid wordt slechts toegestaan indien bij het onderzoek tot EEG-modelgoedkeuring op grond van een studie van de equivalentieregels warm water - koud water , een met koud water uit te voeren nauwkeurigheidsproef kan worden uitgewerkt waarbij kan worden geconstateerd dat , indien de meter aan de bij deze proef gestelde eisen voldoet , hij ook blijft binnen de maximaal toelaatbare fouten van punt 2.1 .

In dit geval moet het certificaat van EEG-modelgoedkeuring voorzien in een beschrijving van deze proef alsmede in de desbetreffende voorschriften , met name die betreffende de toelaatbare fouten en de proefdebieten .

VI . EERSTE EEG-IJK

De eerste EEG-ijk wordt verricht overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 71/316/EEG van de Raad

6.1 . IJkmiddelen

De plaats van de eerste EEG-ijk moet door de metrologische dienst van de betrokken Lid-Staat worden goedgekeurd .

De werkruimten en het beproevingsmateriaal moeten het de controleambtenaar mogelijk maken de ijk betrouwbaar en zonder gevaar of tijdverlies uit te voeren . Er moet aan de voorschriften van punt 5.2.3 worden voldaan , behalve voor wat betreft de temperaturen indien de proeven met koud water worden verricht overeenkomstig desbetreffende bepalingen die eventueel in het certificaat van EEG-modelgoedkeuring zijn opgenomen . Het proefstation mag zodanig zijn ingericht dat de meters in serie kunnen worden geschakeld . De uitlaatdruk van alle meters moet altijd voldoende blijven om cavitatie te voorkomen en er kunnen speciale voorwaarden worden gesteld om onderlinge beïnvloeding van de meters te vermijden .

De installatie kan automatische inrichtingen , aftakkingen , doorsnedevernauwingen , enz . bevatten , mits elk proefcircuit tussen te ijken meters en ijkreservoirs duidelijk is bepaald en de inwendige lekdichtheid ervan voortdurend kan worden gecontroleerd .

Alle watertoevoersystemen zijn toegelaten , maar bij parallelschakeling van verschillende proefcircuits mag geen onderlinge beïnvloeding ontstaan die onverenigbaar is met punt 5.2.3 .

Indien een ijkreservoir in verschillende compartimenten is verdeeld moet de stijfheid van de tussenwanden zodanig zijn dat het volume van een compartiment niet meer dan 0,2 % varieert naargelang de aangrenzende compartimenten leeg of gevuld zijn .

6.2 . Controle

De meters moeten in overeenstemming zijn met een goedgekeurd model .

De eerste EEG-ijk omvat een lekdichtheidsproef en een nauwkeurigheidsproef .

6.2.1 . Lekdichtheidsproef

De lekdichtheidsproef mag worden verricht met koud water . Bij deze proef , die gedurende 1 minuut bij 1,6 maal de maximale bedrijfsdruk wordt uitgevoerd , mag de meter geen uit - of inwendig lek vertonen .

6.2.2 . Nauwkeurigheidsproef

6.2.2.1 . Met warm water uitgevoerde proef

De nauwkeurigheidsproef wordt in beginsel uitgevoerd met water van ( 50 min of meer 5 ) * C bij ten minste drie debieten , respectievelijk :

a ) tussen 0,9 Q max en Q max ;

b ) tussen Q t en 1,1 Q t ;

c ) tussen Q min en 1,1 Q min ;

Bij deze proef dient de meter binnen de maximaal toelaatbare fouten van punt 2.1 te blijven .

Indien alle meetfouten hetzelfde teken blijken te hebben , moet de meter zodanig worden gejusteerd dat niet alle fouten groter zijn dan de helft van de maximaal toelaatbare fout .

6.2.2.2 . Met koud water uitgevoerde proef

De nauwkeurigheidsproef mag met koud water worden uitgevoerd indien het certificaat van EEG-modelgoedkeuring daarin voorziet . In dit geval wordt de proef uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in het certificaat .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.