Richtlijn 1983/514 - Harmonisatie van nationale wetgeving inzake analysemethoden die moeten worden toegepast om de samenstelling van kosmetische produkten te controleren - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Derde Richtlijn 83/514/EEG van de Commissie van 27 september 1983 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake analysemethoden die moeten worden toegepast om de samenstelling van kosmetische produkten te controleren
Publicatieblad Nr. L 291 van 24/10/1983 blz. 0009 - 0046
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 13 blz. 0125
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 15 Deel 4 blz. 0139
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 13 blz. 0125
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 15 Deel 4 blz. 0139
++++
DERDE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE
van 27 september 1983
betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake analysemethoden die moeten worden toegepast om de samenstelling van kosmetische produkten te controleren
( 83/514/EEG )
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,
Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 83/341/EEG ( 2 ) , en in het bijzonder op artikel 8 , lid 1 ,
Overwegende dat Richtlijn 76/768/EEG in officiële controles op kosmetische produkten voorziet , ten einde vast te stellen of de in de communautaire bepalingen betreffende de samenstelling van de kosmetische produkten vervatte voorwaarden in acht worden genomen ;
Overwegende dat zo spoedig mogelijk alle noodzakelijke analysemethoden dienen te worden vastgesteld en dat nu daartoe twee fasen met de vaststelling van bepaalde methoden in Richtlijn 80/1335/EEG ( 3 ) en in Richtlijn 82/434/EEG van de Commissie ( 4 ) zijn afgesloten , een derde fase zich in dat verband opdringt , bestaande uit de vaststelling van methoden voor onderscheidenlijk de kwantitatieve bepaling van dichloormethaan en van 1,1,1-trichloorethaan , de identificatie en de kwantitatieve bepaling van 8-hydroxychinoleïne en het sulfaat ervan , de kwantitatieve bepaling van ammoniak , de identificatie en de kwantitatieve bepaling van nitromethaan , de identificatie en de kwantitatieve bepaling van thioglycolzuur in permanentlotions , ontkrullingsmiddelen en in ontharingsmiddelen , de identificatie en de kwantitatieve bepaling van hexachlorofeen , de kwantitatieve bepaling van tosylchloramidenatrium , de kwantitatieve bepaling van fluorverbindingen in tandpasta's , de identificatie en de kwantitatieve bepaling van organische kwikverbindingen en de kwalitatieve bepaling van alkali - en aardalkalisulfiden ;
Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing van Richtlijn 76/768/EEG aan de technische vooruitgang ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om bij officiële controles van kosmetische produkten
-
-de kwantitatieve bepaling van dichloormethaan en 1,1,1-trichloorethaan ,
-
-de identificatie en de kwantitatieve bepaling van 8-hydroxychinoleïne en het sulfaat ervan ,
-
-de kwantitatieve bepaling van ammoniak ,
-
-de identificatie en de kwantitatieve bepaling van nitromethaan ,
-
-de identificatie en de kwantitatieve bepaling van thyoglycolzuur in permanentlotions , ontkrullingsmiddelen en ontharingsmiddelen ,
-
-de identificatie en de kwantitatieve bepaling van hexachlorofeen ,
-
-de kwantitatieve bepaling van tosylchloramidenatrium ,
-
-de kwantitatieve bepaling van fluorverbindingen in tandpasta ,
-
-de identificatie en de kwantitatieve bepaling van organische kwikverbindingen ,
-
-de kwantitatieve bepaling van alkali - en aardalkalisulfiden ,
volgens de in de bijlage beschreven methoden te laten geschieden .
Artikel 2
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1984 aan deze richtlijn te voldoen . Zij geven daarvan onverwijld kennis aan de Commissie .
Artikel 3
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 27 september 1983 .
Voor de Commissie
Frans ANDRIESSEN
Lid van de Commissie
( 1 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 169 .
( 2 ) PB nr . L 188 van 13 . 7 . 1983 , blz . 15 .
( 3 ) PB nr . L 383 van 31 . 12 . 1980 , blz . 27 .
( 4 ) PB nr . L 185 van 30 . 6 . 1982 , blz . 1 .
BIJLAGE
BEPALING VAN DICHLOORMETHAAN EN 1,1,1-TRICHLOORETHAAN
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
Deze methode beschrijft de gaschromatografische bepaling van dichloormethaan ( methyleenchloride ) en 1,1,1-trichloorethaan in kosmetische produkten .
2 . DEFINITIE
Het volgens dit voorschrift bepaalde dichloormethaan - en/of 1,1,1-trichloorethaangehalte wordt uitgedrukt in massaprocenten ( m/m ) van de waar .
3 . PRINCIPE
De bepaling geschiedt gaschromatografisch met gebruik van chloroform als interne standaard .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Chloroform ( CHCl3 ) .
4.2 . Tetrachloorkoolstof ( CCl4 ) .
4.3 . Dichloormethaan ( CH2Cl2 ) .
4.4 . 1,1,1-Trichloorethaan ( CH3CCl3 ) .
4.5 . Aceton .
4.6 . Stikstof .
5 . TOESTELLEN EN HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke laboratoriumapparaten .
5.2 . Gaschromatograaf met een katharometerdetector .
5.3 . Bemonsteringsfles 50-100 ml ( zie Bemonsteringsdocument , hoofdstuk 5.3 ) ( 1 ) .
5.4 . Injectiespuit voor gassen 25 ml of 50 ml ( zie Bemonsteringsdocument , hoofdstuk 5.4.2.2 ) ( 1 ) .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Monsters , geen aërosolen
Weeg nauwkeurig een hoeveelheid van het monster af in een erlenmeyer met geslepen stop . Voeg als interne standaard toe een nauwkeurig gewogen hoeveelheid chloroform ( 4.1 ) , die ongeveer gelijk moet zijn aan de vermoedelijke hoeveelheid dichloormethaan of 1,1,1-trichloorethaan in het monster . Meng .
6.2 . Aërosolmonsters
Volg de werkwijze zoals omschreven in het Bemonsteringsdocument met de volgende aanvullingen :
6.2.1 . Weeg nauwkeurig een hoeveelheid van het monster in het bemonsteringsflesje ( 5.3 ) af . Voeg een hoeveelheid - ongeveer gelijk aan de vermoedelijke hoeveelheid dichloormethaan en/of 1,1,1-trichloorethaan - chloroform ( 4.1 ) toe als interne standaard . Meng . Spoel de dode ruimte van het aërosolventiel van de bemonsteringsfles af met circa 0,5 ml tetrachloorkoolstof ( 4.2 ) en laat deze spoelvloeistof vervolgens verdampen . Bepaal nauwkeurig door verschilweging de massa van de interne standaard .
6.2.2 . Na het inbrengen van het monster in de injectiespuit moet , alvorens in te spuiten , de dode ruimte van het teflonuiteinde van de spuit met stikstof worden schoongespoeld .
6.2.3 . Reinig na iedere monstername met behulp van een injectiespuit de uiteinden van het ventiel of van de koppelstukken meerdere malen met aceton en droog ze vervolgens grondig met stikstof ( 4.6 ) .
6.2.4 . Voor elke analyse moeten metingen worden verricht op twee verschillende bemonsteringsflessen en wel vijf metingen per bemonsteringsfles .
7 . GASCHROMATOGRAFISCHE CONDITIES
7.1 . Voorkolom
materiaal : roestvrij staal ,
diameter : 4 mm of 6 mm ,
lengte : 30 cm ,
vulling : Chromosorb ( 4.4 ) .
7.2 . Kolom
Vulling : stearamide ( 4.3 ) b.v . Hallcomid M 18 op Chromosorb ( 4.4 ) . De resolutiegraad R moet ten minste 1,5 bedragen .
R = 2 ( d'r2 - d'r1 ) / ( W1 + W2 )
waarin :
r1 en r2 de retentietijden in minuten ,
W1 en W2 de piekbreedten op halve hoogten ,
d' de papiersnelheid in mm/minuut .
7.3 . De volgende kolommen I en II geven bij voorbeeld de verlangde resulten :
Kolom * I * II *
Materiaal : * roestvrij staal * roestvrij staal *
Lengte : * 3,50 m * 4 m *
Diameter : * 3 mm * 6 mm *
Vulling : * * *
chromosorb * WAW * WAW DMCS-HP *
korrelgrootte * 100-120 mesh * 60-80 mesh *
Stearamide : * Hallcomid M 18 10 % * Hallcomid M 18 20 % *
Temperaturen : * * *
Kolom : * 65 * C * 75 * C *
Injector : * 150 * C * 125 * C *
Detector : * 150 * C * 200 * C *
Debiet van het heliumgas : * 45 ml/min * 60 ml/min *
met een begindruk van : * 2,5 bar * 2,0 bar *
Injectie * 15 ml * 15 ml *
8 . MENGSEL VOOR DE BEPALING VAN DE RESPONSIEFACTOREN
Bereid het volgende mengsel door nauwkeurige weging in een erlenmeyer met geslepen stop :
Dichloormethaan 30 % m/m ,
1,1,1-Trichloorethaan 35 % m/m ,
Chloroform 35 % m/m .
9 . BEREKENING
9.1 . Bepaling van de responsiefactor van stof p met betrekking tot de interne standaard a
k p = ( m p S a ) / ( m a * S p )
waarin voor de stof p gelden :
k p responsiefactor ,
m p de massa in het mengsel ( 8 ) ,
S p piekoppervlak ,
en voor de interne standaard a :
k a de responsiefactor ( per definitie = 1 ) ,
m a de massa in het mengsel ( 8 ) ,
S a piekoppervlak .
Bereken vervolgens het gemiddelde m :
m = X min of meer mt
Als voorbeelden zijn de volgende responsiefactoren verkregen :
Dichloormethaan : k = 0,78 min of meer 0,03
1,1,1-Trichloorethaan : k = 1 min of meer 0,03
( voor chloroform k = 1 )
9.2 . Berekening van het gehalte
% ( m/m ) Dichloormethaan = ( m ( CHCl3 ) * S ( CH2 Cl2 ) * k ( CH2 Cl2 ) * 100 ) / ( S(CHCl3 ) * m ( monster ) )
% ( m/m ) 1,1,1-Trichloorethaan = ( m ( CHCl3 ) * S ( CH3 CCl3 ) * k ( CH3 CCl3 ) * 100 ) / ( S(CHCl3 ) * m ( monster ) )
Bereken ( evenals onder 9.1 ) het gemeten interval van het gemiddelde .
10 . HERHAALBAARHEID ( 2 )
Voor monsters met een dichloormethaan en/of 1,1,1-trichloorethaangehalte van 25 % mag het verschil tussen de meetuitkomsten van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer dan 2,5 % bedragen .
IDENTIFICATIE EN KWANTITATIEVE BEPALING VAN 8-HYDROXYCHINOLEINE EN ZIJN SULFAAT
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de identificatie en de bepaling van 8-hydroxychinoleïne en zijn sulfaat .
2 . DEFINITIE
Het volgens dit voorschrift bepaalde gehalte wordt uitgedrukt in massa procenten ( m/m ) 8-hydroxychinoleïne .
3 . PRINCIPE
3.1 . Identificatie
De identificatie wordt middels dunnelaagchromatografie uitgevoerd .
3.2 . Bepaling
De bepaling wordt uitgevoerd door kleurmeting bij 410 nm van het verkregen complex met Fehling reagens .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . 8-Hydroxychinoleïne .
4.2 . Benzeen ( Gezien het giftig karakter van het produkt de gepaste voorzorgen nemen ) .
4.3 . Chloroform .
4.4 . Natriumhydroxideoplossing , 50 % ( m/m ) .
4.5 . Kopersulfaat ( CuSO4.5H2O ) .
4.6 . Kalium natrium tartraat .
4.7 . Zoutzuur , 1 N .
4.8 . Zwavelzuur , 1 N .
4.9 . Natriumhydroxide , 1 N .
4.10 . Ethanol .
4.11 . 1-Butanol .
4.12 . IJsazijn .
4.13 . Zoutzuur , 0,1 N .
4.14 . Celite 545 of equivalent produkt .
4.15 . Standaardoplossingen
4.15.1 . Breng 100,0 mg 8-hydroxychinoleïne ( 4.1 ) over in een maatkolf van 100 ml en los het op in een kleine hoeveelheid zwavelzuur ( 4.8 ) . Vul aan met zwavelzuur ( 4.8 ) tot 100 ml en meng .
4.15.2 . Breng 100,0 mg 8-hydroxychinoleïne ( 4.1 ) over in een maatkolf van 100 ml . Los op en vul tot 100 ml aan met ethanol ( 4.10 ) . Meng .
4.16 . Fehling reagens
Oplossing A :
Weeg 7,0 g kopersulfaat ( 4.5 ) af en breng dit over in een maatkolf van 100 ml .
Los het op in wat water en vul vervolgens aan tot 100 ml . Meng .
Oplossing B :
Weeg 35,0 g kalium natrium tartraat ( 4.6 ) af en breng dit over in een maatkolf van 100 ml . Los dit op in ca . 50 ml water . Voeg 20 ml natriumhydroxideoplossing ( 4.4 ) toe en vul aan met water tot 100 ml . Meng .
Bereiding :
Vlak voor het gebruik wordt de reagens als volgt bereid : pipetteer 10 ml van oplossing A en 10 ml van oplossing B in een maatkolf van 100 ml . Vul aan met water tot 100 ml en meng .
4.17 . Loopvloeistoffen voor dunnelaagchromatografie
Loopvloeistof I : 1-Butanol - IJsazijn - Water ( 80-20-20 , v/v/v ) ,
Loopvloeistof II : Chloroform - IJsazijn ( 95-5 , v/v ) .
4.18 . 2,6-dichloor-4-(chloorimino)cyclohexa-2,5-dienon , 1 % in ethanol ( 4.10 ) .
4.19 . Natriumcarbonaatoplossing , 1 % in water ( m/v ) .
4.20 . Ethanol , ( 4.10 ) 30 % ( v/v ) oplossing in water .
4.21 . Dinatriumdihydrogeenethyleendiaminetetra - acetaatoplossing , 5 % ( m/v ) in water .
4.22 . Bufferoplossing van pH 7
Breng 27 gram KH2PO4 en 70 gram K2HPO4.3H2O over in een maatkolf van 1 liter . Los op en vul aan met water tot 1 liter .
4.23 . Kant en klare dunnelaagplaten van 0,25 mm dikte ( Kieselgel 60 Merck of gelijkwaardige platen )
Voor het gebruik worden de platen besproeid met 10 ml dinatriumedetaatoplossing ( 4.21 ) en vervolgens bij 80 * C gedroogd .
5 . APPARATUUR EN HULPMIDDELEN
5.1 . Rondbodemkolven van 100 ml ( met inslijpstuk ) .
5.2 . Maatkolven , 100 ml en 1 liter .
5.3 . Maatpipetten , 5 en 10 ml .
5.4 . Volpipetten , 5 - 10 - 15 - 20 ml .
5.5 . Scheitrechters , 25 - 50 - 100 ml .
5.6 . Vouwfilters , diameter 9 cm .
5.7 . Roterende verdamper .
5.8 . Terugvloeikoelers ( met inslijpstuk ) .
5.9 . Spectrophotometer .
5.10 . Cuvetten met 1 cm weglengte .
5.11 . Schudapparaat met verwarming .
5.12 . Kolommen voor chromatografie , 160 maal 8 mm , voorzien van glaswolafdichting zowel aan de boven - als aan de onderzijde , en geschikt voor elutie onder druk .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Identificatie
6.1.1 . Vloeibare produkten
6.1.1.1 . Breng de pH van het monster op 7 .
Op de voorbehandelde kieselgelplaat ( 4.23 ) worden 5 en 10 ml ervan op de startlijn aangebracht .
6.1.1.2 . Breng vervolgens op dezelfde dunnelaagplaat aan : 10 en 30 ml van de standaardoplossing 4.15.2 . Ontwikkel de plaat met een der beide loopvloeistoffen ( 4.17 ) .
6.1.1.3 . Nadat het vloeistoffront een afstand van 15 cm heeft bereikt , wordt de plaat bij 110 * C gedroogd gedurende 15 minuten . Onder een UV-lamp ( 366 nm ) fluoresceren 8-hydroxychinoleïnevlekken geel .
6.1.1.4 . Besproei de plaat vervolgens met een natriumcarbonaatoplossing ( 4.19 ) . Droog de plaat en besproei met een 2,6-dichloor-4 - ( chloorimino)cyclohexa-2,5-dienonoplossing ( 4.18 ) . 8-Hydroxychinoleïne wordt als een blauwe vlek zichtbaar .
6.1.2 . Vaste produkten en crèmes
6.1.2.1 . Suspendeer 1 gram van het monster in 5 ml pH-7 bufferoplossing ( 4.22 ) . Breng het mengsel over met behulp van 10 ml chloroform ( 4.3 ) in een scheitrechter en schud . Verwijder de chloroformlaag . Herhaal de extractie met 2 maal 10 ml chloroform . Verzamel de chloroformextracten en damp het tot bijna droog in een roterende verdamper ( 5.7 ) . Los het residu op in 2 ml chloroform . Met deze oplossing wordt de dunnelaagchromatografie uitgevoerd zoals beschreven onder 6.1.1.1 , daarbij worden respectievelijk 10 en 30 ml van het verkregen extract op de dunnelaagplaat aangebracht .
6.1.2.2 . De dunnelaagchromatografie wordt vervolgens uitgevoerd volgens 6.1.1.2 , 6.1.1.3 , 6.1.1.4 .
6.2 . Bepaling
6.2.1 . Vloeibare produkten
6.2.1.1 . Weeg 5,0 gram van het monster in een rondbodemkolf van 100 ml ( 5.1 ) . Voeg toe 1 ml zwavelzuur 1 N ( 4.8 ) . Damp het verkregen mengsel bij 50 * C en onder verminderde druk in , totdat het bijna droog is .
6.2.1.2 . Los het residu op in 20 ml warm water . Breng het over in een maatkolf van 100 ml en spoel nog na met telkens 20 ml water . Vul aan tot 100 ml en meng .
6.2.1.3 . Pipetteer 5 ml van de verkregen oplossing in een scheitrechter van 50 ml ( 5.5 ) . Voeg toe 10 ml Fehling reagens ( 4.16 ) . Meng . Extraheer de verkregen kleur complex met 3 maal 8 ml chloroform .
6.2.1.4 . Breng de verzamelde chloroformlagen over in een maatkolf van 25 ml ( 5.2 ) . Vul aan met chloroform ( 4.3 ) tot 25 ml . Meet de optische dichtheid bij 410 nm tegen chloroform .
6.2.2 . Vaste produkten en crèmes
6.2.2.1 . Weeg nauwkeurig ca . 0,500 gram van het produkt in een rondbodemkolf ( 5.1 ) . Voeg toe 30 ml benzeen ( 4.2 ) en 20 ml zoutzuur 1 N ( 4.7 ) . Verwarm gedurende 30 minuten onder terugvloeikoeling .
6.2.2.2 . Breng het mengsel over in een scheitrechter van 100 ml ( 5.5 ) . Spoel nog na met 5 ml zoutzuur 1 N ( 4.7 ) . Breng de waterige laag over in een rondbodemkolf ( 5.1 ) . Was de benzeenlaag uit met 5 ml zoutzuur 1 N ( 4.7 ) , en voeg de waterige laag nog toe aan het extract in de rondbodemkolf . Werk verder als aangegeven onder 6.2.2.4 .
6.2.2.3 . Indien emulsievorming de bewerking onder 6.2.2.1 en 6.2.2.2 bemoeilijkt , moet als volgt worden gewerkt : Meng 0,500 gram van het produkt met 2 gram Celite 545 ( 4.14 ) tot een rul poeder wordt verkregen . Breng dit in kleine hoeveelheden over in een chromatografiekolom ( 5.12 ) . Stamp na elke toevoeging de poeder in de kolom wat aan . Elueer , zonodig onder geringe overdruk , met zoutzuur 0,1 N ( 4.13 ) , waarbij 10 ml eluaat na ca . 10 minuten moet worden verkregen . In geen geval mag de inhoud van de kolom gedurende de elutie niet droog komen te staan . De eerste 10 ml van het eluaat wordt verder verwerkt als aangegeven onder 6.2.2.4 .
6.2.2.4 . De waterige fasen ( 6.2.2.2 ) of eluaten ( 6.2.2.3 ) worden onder verminderde druk in een roterende verdamper ingedampt , totdat ze bijna droog zijn .
6.2.2.5 . Los het residu op in 6 ml natriumhydroxideoplossing 1 N ( 4.9 ) . Voeg 20 ml Fehling reagens ( 4.16 ) toe en breng het mengsel over in een scheitrechter van 50 ml ( 5.5 ) . Spoel de kolf nog met 8 ml chloroform ( 4.3 ) na en breng dit ook over in de scheitrechter . Schud en breng na de scheiding der lagen de chloroformfractie via een vouwfilter ( 5.6 ) over in een maatkolf van 50 ml ( 5.2 ) .
6.2.2.6 . De extractie van de waterige laag wordt nog herhaald met 3 maal 8 ml chloroform ( 4.3 ) . Vul de verzamelde ( en gefiltreerde ) chloroformoplossingen aan tot 50 ml en meng . Meet de optische dichtheid bij 410 nm tegen chloroform .
7 . IJKLIJN
Pipetteer in rondbodemkolven van 100 ml ( 5.1 ) respectievelijk 3 ml ethanol 30 % ( 4.20 ) en 5 , 10 , 15 , 20 ml van de standaardoplossing 4.15.1 . Voer de bewerkingen uit als beschreven onder 6.2.1 . Teken de ijklijn met de verkregen waarden .
8 . BEREKENING
8.1 . Vloeibare produkten
8-Hydroxychinoleïne % ( m/m ) = ( a maal 100 ) /m
waarbij :
a : mg 8-hydroxychinoleïne volgens de ijklijn ( 7 )
m : mg massa ingewogen monster ( 6.2.2.1 ) .
8.2 . Vaste produkten en crèmes
8-Hydroxychinoleïne % ( m/m ) = ( 2a maal 100 ) /m
waarbij :
a : mg 8-hydroxychinoleïne volgens de ijklijn ( 7 )
m : mg massa ingewogen monster ( 6.2.2.1 ) .
9 . HERHAALBAARHEID ( 3 )
Bij een 8-hydroxychinoleïnegehalte van ca . 0,3 % mag het verschil van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer dan 0,02 % bedragen .
KWANTITATIEVE BEPALING VAN AMMONIAK
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de bepaling van het vrije ammoniak in kosmetische produkten .
2 . DEFINITIE
Het gehalte aan ammoniak wordt uitgedrukt in massaprocenten ( % m/m ) NH3 .
3 . BEGINSEL
Een oplossing van bariumchloride wordt - in methanol/water milieu - toegevoegd aan het monster . Na koeling bij 5 * C wordt het mengsel gefiltreerd . Hierbij worden allerlei ammoniumzouten ( zoals het carbonaat , hydrogeencarbonaat , vetzure zouten ; echter niet acetaat ) verwijderd . Het vrije ammoniak wordt vervolgens uit het filtraat afgedestilleerd en tenslotte in het destillaat potentiometrisch bepaald .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Methanol .
4.2 . Bariumchloride 2H2O , 25 % ( m/v ) oplossing in water .
4.3 . Boorzuur , 4 % ( m/v ) oplossing in water .
4.4 . Zwavelzuuroplossing 0,5 N , van bekende titer .
4.5 . Vloeibaar antischuimmiddel .
4.6 . Natriumhydroxide 0,5 N van bekende titer .
4.7 . Indicator : meng 5 ml methylrood 0,1 % in ethanol met 2 ml methyleenblauw 0,1 % in water .
5 . APPARATUUR EN HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke laboratoriumuitrusting .
5.2 . Centrifuge met af te sluiten centrifugebuizen .
5.3 . Stoomdestillatie-apparaat .
5.4 . Potentiograaf .
5.5 . Glaselektrode ; dikwikdichloride ( calomel ) elektrode .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Weeg nauwkeurig in een maatkolf van 100 ml een hoeveelheid monster ( m in mg ) af dat overeenkomt met ten hoogste 150 mg NH3 .
6.2 . Voeg achtereenvolgens toe : 10 ml water , 10 ml methanol en 10 ml bariumchlorideoplossing ( 4.2 ) . Meng . Vul aan met methanol tot de streep en meng .
6.3 . Koel gedurende een nacht bij 5 * C .
6.4 . Filtreer of centrifugeer in afgesloten buizen gedurende ca . 10 minuten de nog koude oplossing . Gebruik de heldere oplossing voor de destillatie .
6.5 . Breng met behulp van een pipet 40,0 ml van de verkregen oplossing in het destillatieapparaat ( 5.3 ) en voeg 0,5 ml antischuimmiddel ( 4.5 ) toe .
6.6 . Destilleer en verzamel ca . 200 ml destillaat . Deze wordt opgevangen in een bekerglas van 250 ml met 10,0 ml zwavelzuur van bekende titer ( 4.4 ) en 0,1 ml indicator ( 4.7 ) .
6.7 . Titreer de overmaat zwavelzuur met natriumhydroxide van bekende titer ( 4.6 ) .
6.8 . NB : Indien het afgedestilleerde ammoniak potentiometrisch wordt bepaald , moet bij de destillatie het ammoniak worden opgevangen in 25 ml boorzuuroplossing ( 4.3 ) en vervolgens getitreerd met 0,5 N zwavelzuur van bekende titer ( 4.4 ) .
7 . BEREKENING
7.1 . Bepaling via terugtitratie
Voor de berekening geldt de volgende formule :
% ( m/m ) NH3 = ( 10 T2 - V1 T1 ) maal 17 maal 100/0,4 m = ( 10 T2 - V1 T1 ) 4 250/m
waarbij :
V1 : ml NaOH 0,5 N ( 4.6 ) verbruikt bij de titratie onder 6.7 ,
T1 : de correctiefactor voor de titer van de verbruikte NaOH ( 4.6 ) ,
T2 : de correctiefactor voor de titer van het gebruikte zwavelzuur ( 4.4 ) ,
m : massa in mg van de monsterinweeg ( 6.1 ) .
7.2 . Potentiometrische bepaling
Voor de berekening geldt de volgende formule :
% ( m/m ) NH3 = V2 maal T2 maal 17 maal 100/0,4 m = V2 T2 maal 4250/m
waarbij :
V2 : ml zwavelzuur 0,5 N ( 4.4 ) verbruikt bij de titratie onder 6.8 ,
T2 : de correctiefactor voor de titer van het gebruikte zwavelzuur ( 4.4 ) ,
m : massa in mg van de monsterinweeg ( 6.1 ) .
8 . HERHAALBAARHEID ( 4 )
Voor een gehalte van ca . 6 % vrij NH3 mag het verschil van de uitkomsten van twee parallel uitgevoerde bepalingen op hetzelfde monster niet meer bedragen dan 0,6 % .
IDENTIFICATIE EN KWANTITATIEVE BEPALING VAN NITROMETHAAN
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode in toepasbaar voor alle kosmetische aërosolprodukten met een gehalte van circa 0,3 % nitromethaan .
2 . DEFINITIE
Het volgens dit voorschrift bepaalde gehalte wordt uitgedrukt in massa procenten ( m/m ) nitromethaan berekend op de totale inhoud van de aërosol .
3 . PRINCIPE
Nitromethaan wordt geïdentificeerd met een kleurreactie . De bepaling geschiedt met behulp van gaschromatografie na toevoeging van een interne standaard .
4 . IDENTIFICATIE
4.1 . Reagentia
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1.1 . Natriumhydroxide 0,5 N .
4.1.2 . Folin reagens
Los 0,1 g van natrium 1,2-naftochinonsulfonaat op in 100 ml water .
4.2 . Werkwijze
Voeg 10 ml van 4.1.1 en 1 ml van 4.1.2 toe aan 1 ml van het monster . Bij aanwezigheid van nitromethaan ontstaat een violette kleur .
5 . BEPALING
5.1 . Reagentia
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
5.1.1 . Chloroform ( interne standaard 1 ) .
5.1.2 . 2,4-Dimethylheptaan ( interne standaard 2 ) .
5.1.3 . Ethanol 95 % .
5.1.4 . Nitromethaan .
5.1.5 . Interne standaardoplossing met chloroform
Breng ca . 650 mg chloroform ( 5.1.1 ) in een vooraf getarreerde maatkolf van 25 ml . Weeg de kolf met chloroform . Vul aan met ethanol ( 5.1.3 ) tot de merkstreep . Weeg opnieuw . Bereken het massa percentage van de verkregen chloroformoplossing .
5.1.6 . Interne standaardoplossing met 2,4-dimethylheptaan
Bereid een oplossing van ca . 270 mg 2,4-dimethylheptaan ( 5.1.2 ) in ethanol op dezelfde manier als is aangegeven onder 5.1.5 .
5.2 . Apparatuur en hulpmiddelen
5.2.1 . Gaschromatograaf met een vlamionisatiedetector .
5.2.2 . Hulpmiddelen voor de bemonstering van aërosolen ( bemonsteringsfles , injectiespuit voor gassen , koppelstukken , etc . ) zoals beschreven in hoofdstuk II van de bijlage van de Eerste Richtlijn 80/1335/EEG van de Commissie ( 5 ) .
5.2.3 . Gebruikelijke laboratoriumuitrusting .
5.3 . Werkwijze
5.3.1 . Bereiding van het monster
Breng op de in bijlage II van de Eerste Richtlijn 80/1335/EEG van de Commissie aangegeven wijze in een vooraf getarreerde bemonsteringsfles van 100 ml ca . 5 ml van een der oplossingen 5.1.5 of 5.1.6 . Weeg opnieuw om de ingebrachte hoeveelheid precies vast te stellen . Breng op dezelfde wijze ca . 50 ml van de aërosol en weeg nogmaals om de ingebrachte hoeveelheid monster precies vast te stellen ( M gram ) . Meng nauwkeurig . Injecteer 10 ml met behulp van de micro-injectiespuit voor gassen ( 5.2.2 ) in de gaschromatograaf . Herhaal de injecties nog vier maal .
5.3.2 . Bereiding van de standaardoplossing
Weeg in een maatkolf van 50 ml nauwkeurig ca . 500 mg van nitromethaan ( 5.1.4 ) met 500 mg chloroform ( 5.1.1 ) of ca . 210 mg 2,4-dimethylheptaan ( 5.1.2 ) . Vul met ethanol ( 5.1.3 ) aan tot de merkstreep . Meng nauwkeurig . Pipetteer 5 ml van de verkregen oplossing in een maatkolf van 20 ml en vul aan met ethanol ( 5.1.3 ) tot de merkstreep . Meng nauwkeurig . Injecteer ca . 10 ml met behulp van de micro-injectiespuit voor gassen ( 5.2.2 ) in de gaschromatograaf en herhaal dit nog vier maal .
5.3.3 . Gaschromatografische condities
5.3.3.1 . Kolom
De kolom bestaat uit een voorstuk gevuld met didecylftalaat op Gaschrom Q als stationaire fase , en een tweede stuk gevuld met Ucon 50HB 280X op Gaschrom Q als stationaire fase .
De kolom moet onder de gebruikte omstandigheden een resolutiegraad R bezitten van 1,2 of meer , waarbij
R = 2 ( d'r2 - d'r1 ) / ( w1 + w2 )
en
r1 en r2 = retentietijden in minuten ,
w1 en w2 = breedte der pieken op halve hoogte in mm ,
d' = papiersnelheid van de recorder in mm/minuut .
De volgende condities voldoen bij voorbeeld aan de genoemde voorwaarden :
Voorstuk :
materiaal : roestvrij staal ,
lengte : 1,5 m ,
diameter : 3 mm ,
vulling : 20 % didecylftalaat op Gaschrom Q 100-120 mesh .
Tweede stuk :
materiaal : roestvrij staal ,
lengte : 1,5 m ,
diameter : 3 mm ,
vulling : 20 % Ucon 50HB 280X op Gaschrom Q 100-120 mesh .
5.3.3.2 . Vlamionisatiedetector
Elektrometerinstelling 8 maal 10 -10A .
5.3.3.3 . Temperatuur
Injecteur : 150 * C .
Detector : 150 * C .
Kolom : tussen 50-80 * C afhankelijk van de kolom en de gebruikte apparatuur .
5.3.3.4 . Gassen
Draaggas : stikstof .
Druk : 2,1 bar .
Debiet : 40 ml/minuut .
Hulpgassen volgens de specificaties van de fabrikant .
6 . BEREKENING
6.1 . Responsiefactor ( Kn ) van nitromethaan , berekend op de gebruikte interne standaard ( chloroform of 2,4-dimethylheptaan ) in de standaardoplossing 5.3.1
kn = m'n/m'c maal S'c/S'n
K n : responsiefactor van nitromethaan ,
m'n : massa in gram van nitromethaan in de standaardoplossing 5.3.2 ,
S'n : piekoppervlak van nitromethaan van de standaardoplossing 5.3.2 ,
m'c : massa in gram van de interne standaard in de standaardoplossing 5.3.2 ,
S'c : piekoppervlak van de interne standaard in de referentiestandaardoplossing 5.3.2 .
6.2 . Gehalte van nitromethaan in het monster
Dit wordt berekend met de volgende formule uit de analyse van het monster ( 5.3.1 ) :
% ( m/m ) nitromethaan = m e/M maal ( K n * S n ) /S e maal 100
K n : responsiefactor nitromethaan uit 6.1 ,
S n : piekoppervlak nitromethaan van het monster 5.3.1 ,
m e : massa in gram van de gebruikte interne standaard ( chloroform of 2,4-dimethylheptaan ) in 5.3.1 ,
S e : piekoppervlak van de gebruikte interne standaard in 5.3.1 ,
M : massa in gram van het afgewogen aërosolmonster in 5.3.1 .
7 . HERHAALBAARHEID ( 6 )
Bij een gehalte van ca . 0,3 % nitromethaan mag het verschil van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer dan 0,03 % bedragen .
IDENTIFICATIE EN KWANTITATIEVE BEPALING VAN THIOGLYCOLZUUR IN PERMANENTLOTIONS , ONTKRULLINGSMIDDELEN EN ONTHARINGSMIDDELEN
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de identificatie en de bepaling van thioglycolzuur in produkten voor het krullen , ontkrullen van het haar en in ontharingsmiddelen , bij eventuele aanwezigheid van andere reductiemiddelen .
2 . DEFINITIE
Het gehalte aan thioglycolzuur wordt uitgedrukt in massaprocenten .
3 . BEGINSEL
Thioglycolzuur wordt geïdentificeerd met een kleurreactie of door middel van dunnelaagchromatografie . De bepaling geschiedt iodometrisch en bij aanwezigheid van andere reductoren door middel van gaschromatografie .
4 . IDENTIFICATIE
4.1 . Identificatie langs chemische weg
4.1.1 . Reagentia
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1.1.1 . Looddi ( acetaat)-papier .
4.1.1.2 . Zoutzuur 1 : 1 .
4.1.2 . Werkwijze
4.1.2.1 . Breng een druppel van het te analyseren monster op een stukje looddi(acetaat)-papier ( 4.1.1.1 ) . Indien een diepgele kleur zichtbaar wordt , is thioglycolzuur waarschijnlijk aanwezig .
Gevoeligheid : 0,5 % .
4.1.2.2 . Het aantonen van sulfide .
Breng in een reageerbuis enige mg van het monster . Voeg 2 ml water en 1 ml zoutzuur ( 4.1.1.2 ) toe . Bij aanwezigheid van een sulfide ontwikkelt zich H2S gas , dat herkenbaar is aan de geur en aan de vorming van een zwarte neerslag van PbS op looddi(acetaat)-papier ( 4.1.1.1 ) .
Gevoeligheid : 50 ppm .
4.1.2.3 . Het aantonen van sulfiet .
Werkwijze als 4.1.2.2 .
Breng het mengsel aan de kook . Het ontstane SO2 is herkenbaar aan de geur en aan de reducerende eigenschappen ten opzichte van b.v . permanganaat .
4.2 . Identificatie door middel van dunnelaagchromatografie
4.2.1 . Reagentia
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.2.1.1 . Thioglycolzuur , iodometrisch op sterkte bepaald ( hoger dan 98 % ) ( TGZ ) .
4.2.1.2 . Dithiodiglycolzuur ( gehalte hoger dan 99 % ) ( DTGZ ) .
4.2.1.3 . Thiomelkzuur ( gehalte hoger dan 95 % ) ( TMZ ) .
4.2.1.4 . 3-Mercapto propionzuur ( gehalte hoger dan 98 % ) ( MPZ ) .
4.2.1.5 . 1-Thioglycerol ( gehalte hoger dan 98 % ) ( TG ) .
4.2.1.6 . Silcagel GHR of overeenkomstige kant-en-klare plaat van 0,25 mm dikte . Activeer de plaat bij 110 * C gedurende een half uur .
4.2.1.7 . Aluminiumoxyde F254 type E , Merck ( of gelijkwaardig ) of overeenkomstige kant-en-klare plaat van 0,25 mm dikte .
4.2.1.8 . Geconcentreerd zoutzuur ( d ( 20,4 ) = 1,19 ) .
4.2.1.9 . Ethylacetaat .
4.2.1.10 . Chloroform .
4.2.1.11 . Di-isopropylether .
4.2.1.12 . Tetrachloorkoolstof .
4.2.1.13 . IJsazijn .
4.2.1.14 . Kaliumiodideoplossing ( 1 % m/v ) .
4.2.1.15 . Platinachlorideoplossing ( 0,1 % m/v ) .
4.2.1.16 . Loopvloeistoffen :
4.2.1.16.1 . Ethylacetaat-Chloroform-Di-isopropylether - IJsazijn ( 20 + 20 + 10 + 10 , volume ) .
4.2.1.16.2 . Chloroform-IJsazijn ( 90 + 20 , volume ) .
4.2.1.17 . Sproeivloeistoffen voor de detectie :
4.2.1.17.1 . Meng vlak voor gebruik gelijke volumina van 4.2.1.14 en 4.2.1.15 .
4.2.1.17.2 . Los 5 gram broom op in 100 ml tetrachloorkoolstof ( 4.2.1.12 ) .
4.2.1.17.3 . Los 100 mg fluoresceïne op in 100 ml ethanol 95 % .
4.2.1.17.4 . Los 10 gram hexa-ammoniumheptamolybdaat op in 90 ml water .
4.2.1.18 . Referentieoplossingen :
4.2.1.18.1 . Thioglycolzuur ( 0,4 % m/v , in water ) .
4.2.1.18.2 . Dithiodiglycolzuur ( 0,4 % m/v , in water ) .
4.2.1.18.3 . Thiomelkzuur ( 0,4 % m/v , in water ) .
4.2.1.18.4 . 3-Mercaptopropionzuur ( 0,4 % m/v , in water ) .
4.2.1.18.5 . 1-Thioglycerol ( 0,4 % m/v , in water ) .
4.2.2 . Apparatuur
Gebruikelijke apparatuur voor de dunnelaagchromatografie .
4.2.3 . Werkwijze
4.2.3.1 . Behandeling van de monsters
Zuur het monster aan tot pH = 1 met enkele druppels geconcentreerd zoutzuur ( 4.2.1.8 ) en filtreer zo nodig . In bepaalde gevallen kan het nuttig zijn het te analyseren monster te verdunnen . Zuur in dat geval eerst aan met geconcentreerd zoutzuur alvorens over te gaan tot verdunnen .
4.2.3.2 . Dunnelaagchromatografie
Breng op de startplaatsen van de dunnelaagplaat ( 4.2.1.6 ) 1 ml van het behandelde monster ( 4.2.3.1 ) en 1 ml van elk der vijf referentieoplossingen ( 4.2.1.18 ) . Droog voorzichtig onder een stikstofstroom en ontwikkel de plaat met de loopvloeistoffen ( 4.2.1.16.1 ) of ( 4.2.1.16.2 ) . Droog na het ontwikkelen de plaat zo snel mogelijk onder een stikstofstroom om oxydatie van de thiolen te voorkomen .
4.2.3.3 . Detectie
Bespuit de plaat met de sproeivloeistof ( 4.2.1.17.1 of 4.2.1.17.3 of 4.2.1.17.4 ) . Bij gebruik van sproeivloeistof ( 4.2.1.17.3 ) moet de plaat vervolgens worden geplaatst in een ontwikkelbak waarin zich een klein bakje met de broomoplossing ( 4.2.1.17.2 ) bevindt , totdat de vlekken zichtbaar zijn geworden . Indien de plaat met sproeireagens ( 4.2.1.17.4 ) wordt behandeld mag het drogen van de plaat niet langer duren dan een half uur .
4.2.3.4 . Interpretatie
Vergelijk de Rf-waarden en de verkregen kleuren der referentieoplossingen met die van het monster . Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de volgende indicatieve tabel der Rf-waarden :
-
*Loopvloeistoffen *
-
*4.2.1.16.1 * 4.2.1.16.2 *
Thioglycolzuur * 0,25 * 0,80 *
Thiomelkzuur * 0,40 * 0,95 *
Dithiodiglycolzuur * 0,00 * 0,35 *
3-Mercaptopropionzuur * 0,45 * 0,95 *
1-Thioglycerol * 0,45 * 0,35 *
5 . BEPALING ( 7 )
Elk monster wordt eerst iodometrisch bepaald .
5.1 . Iodometrie
5.1.1 . Beginsel
De bepaling geschiedt via oxydatie van de SH-groep met I2 in zuur milieu volgens de vergelijking :
2 HOOC - CH2SH + I2 * ( HOOC - CH2 - S ) 2 + 2I - + 2H +
5.1.2 . Reagentia
Standaardiodiumoplossing 0,1 N .
5.1.3 . Apparatuur
Gebruikelijke laboratoriumapparatuur .
5.1.4 . Werkwijze
Weeg in een erlenmeyer van 150 ml met stop , waarin 50 ml gedestilleerd water zit , nauwkeurig een hoeveelheid van 0,5 tot 1 gram van het monster af . Voeg ca . 5 ml zoutzuur 1 : 1 ( 4.1.1.2 ) toe . De pH is dan ca . 0 . Titreer met 0,1 N iodiumoplossing ( 5.1.2 ) totdat een lichtgele kleur verschijnt . ( Men kan bij deze titratie zonodig gebruik maken van stijfsel als indicator , dat in blauw omslaat . )
5.1.5 . Berekening
Het thioglycolzuurgehalte wordt berekend met de volgende formule :
% ( m/m ) = 92 * n * 100/1000 * 10 * m = 0,92 n/m
waarin :
m : massa in gram van het monster ,
n : ml verbruikte standaard 0.1 N iodiumoplossing .
5.1.6 . Opmerking
Indien de als thioglycolzuur iodometrisch gemeten waarde de maximaal toelaatbare concentratie niet overschrijdt , zijn de verdere bepalingen overbodig .
Indien de gemeten iodometrische waarde gelijk of hoger ligt dan de maximaal toelaatbare concentratie en als de aanwezigheid van een of meer reductiemiddelen is aangetoond ( 4.1.2.2 en 4.1.2.3 ) , dient aansluitend de volgende gaschromatografische bepaling te worden uitgevoerd .
5.2 . Gaschromatografie
5.2.1 . Beginsel
Het thioglycolzuur wordt uit het produkt geïsoleerd door het neer te slaan als cadmiumdi(acetaat ) . Vervolgens wordt het thioglycolzuur gemethyleerd met diazomethaan en tenslotte wordt het methylester gaschromatografisch bepaald met methylcaprylaat als interne standaard .
5.2.2 . Reagentia
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
5.2.2.1 . Thioglycolzuur , iodometrisch op sterkte bepaald ( hoger dan 98 % ) .
5.2.2.2 . Geconcentreerd zoutzuur d ( 20,4 ) = 1,19 .
5.2.2.3 . Methanol .
5.2.2.4 . Cadmiumacetaat 2 H2O : 10 % ( m/v ) in water .
5.2.2.5 . Methylcaprylaat : 2 % ( m/v ) in methanol .
5.2.2.6 . Acetaat-bufferoplossing van pH 5 :
natriumacetaat , 3 H2O : 77 gram ,
ijsazijn : 27,5 ml ,
opgelost in gedemineraliseerd water tot 1 liter .
5.2.2.7 . HCl 3 N in methanol , vers bereid .
5.2.2.8 . N-methyl-N-nitroso-N'-nitroguanidine .
5.2.2.9 . Natriumhydroxideoplossing 5 N .
5.2.2.10 . Standaardoplossing iodium 0,1 N .
5.2.2.11 . Ether .
5.2.2.12 . Uit N-methyl-N-nitroso-p-tolueensulfonamide bereide oplossing van diazomethaan volgens Fieser ( Reagents for Organic Synthesis , Ed . Wiley , 1967 ) . De verkregen oplossing bevat ca . 1,5 gram diazomethaan in 100 ml ether .
NB : Aangezien diazomethaan een giftig en instabiel gas is , dienen alle proeven in een zuurkast met krachtige luchtafvoer te worden uitgevoerd en dient geen glaswerk met geslepen onderdelen te worden gebruikt .
5.2.3 . Apparatuur
5.2.3.1 . Gebruikelijke laboratoriumapparatuur .
5.2.3.2 . Apparaat ter in-situ bereiding van diazomethaan zoals beschreven in An . Chem . 1973 45 , 2302 .
5.2.3.3 . Apparaat ter bereiding van diazomethaan volgens Fieser ( 5.2.2.12 ) .
5.2.4 . Monsterbereiding
Weeg in een centrifugebuis van 50 ml nauwkeurig een zodanige hoeveelheid van het monster af , dat overeenkomt met een vermoedelijke hoeveelheid van ca . 50-70 mg thioglycolzuur . Zuur aan met enkele druppels geconcentreerd zoutzuur ( 5.2.2.2 ) tot een pH van ca . 3 .
Voeg toe 5 ml demi-water en 10 ml acetaatbuffer ( 5.2.2.6 ) . Controleer met pH papier dat de pH ca . 5 is .
Voeg daarna 5 ml cadmiumdi(acetaat)oplossing ( 5.2.2.4 ) toe .
Wacht 10 minuten en centrifugeer dan gedurende 15 minuten bij 4 000 g .
Verwijder de bovenstaande vloeistof . Het kan voorkomen , dat deze een onoplosbaar vet bevat ( in het geval van een crème ) , maar dit kan gemakkelijk worden onderscheiden van het cadmium mercaptide , dat zich als een compacte massa op de bodem van de buis heeft afgezet .
Controleer of er geen neerslag meer wordt gevormd als aan de bovenstaande vloeistof enkele druppels cadmiumdi(acetaat ) ( 5.2.2.4 ) wordt toegevoegd .
Controleer door middel van een iodometrische titratie voor het geval reducerende stoffen ( anders dan de thiolen ; zie 4.1.2.2 en 4.1.2.3 ) afwezig zijn , dat het verlies aan thiolen in de bovenstaande vloeistof niet meer bedraagt dan 8 % t.o.v . de oorspronkelijke hoeveelheid .
Voeg 10 ml methanol ( 5.2.2.3 ) toe aan het precipitaat in de centrifugebuis en dispergeer nauwkeurig het precipitaat met behulp van een glazen staaf . Centrifugeer opnieuw gedurende 15 minuten bij 4 000 g . Decanteer de bovenstaande vloeistof en controleer tevens iodometrisch de afwezigheid van thiolen .
Herhaal opnieuw deze bewerking .
Voeg aan het neerslag in de centrifugebuis toe :
2 ml methylcaprylaatoplossing ( 5.2.2.5 ) en 5 ml HCl-oplossing in methanol ( 5.2.2.7 ) . Het neerslag lost hierbij op . Het kan voorkomen dat een lichte troebeling achterblijft van mogelijke verontreinigingen . Men verkrijgt oplossing S . Van de aldus verkregen oplossing S wordt een aliquot gedeelte iodometrisch bepaald ter controle van de hoeveelheid thiolen , die gelijk moet zijn aan 90 % of meer t.o.v . de onder 5.1 verkregen waarde .
5.2.5 . Methylering
De methylering wordt uitgevoerd met ex-tempore bereide diazomethaan volgens ( 5.2.5.1 . ) of met een voorafbereide oplossing volgens ( 5.2.5.2 . ) .
5.2.5.1 . Methylering met in-situ bereide diazomethaan
Breng in het apparaat ( 5.2.3.2 ) 1 ml ether ( 5.2.2.11 ) .
Voeg daaraan toe 50 ml van de oplossing S ( 5.2.4 ) .
Voer de methylering uit volgens ( 5.2.3.2 ) met 300 mg N-methyl-N-nitroso-N'-nitroguanidine . Controleer na 15 minuten of de etheroplossing nog geel is ( hetgeen wijst op overmaat diazomethaan ) en giet deze in een goed sluitend kolfje van 2 ml over . Zet dit gedurende een nacht in een vrieskast .
Voer gelijktijdig twee methyleringen uit .
5.2.5.2 . Methylering met voorafbereide diazomethaan
Breng in een kolf van 5 ml met stop 1 ml vooraf bereide diazomethaan ( 5.2.5.2 ) , en vervolgens 50 ml van de oplossing S ( 5.2.4 ) . Laat het mengsel gedurende een nacht in een vrieskast staan .
5.2.6 . Bereiding van de standaard
Bereid een standaardoplossing van thioglycolzuur van bekende titer , bevattende ca . 60 mg thioglycolzuur per ml . Dit is oplossing E . Voer hiermede de bewerkingen uit zoals beschreven in ( 5.2.3 ) , ( 5.2.4 ) en ( 5.2.5 ) .
5.2.7 . Gaschromatografische condities
5.2.7.1 . Kolom van roestvrij staal , 2 meter lang en een diameter van 3 mm .
5.2.7.2 . Vulling : 20 % Didecyl phthalate op Chromosorb WAW 80/100 mesh .
5.2.7.3 . Vlamionisatiedetector . Ingesteld op een gevoeligheid van 8.10 -10 A .
5.2.7.4 . Gassen :
Dragergas : stikstof 2,2 bar druk en 35 ml/min snelheid .
Hulpgas : waterstof 1,8 bar druk en 15 ml/min snelheid .
5.2.7.5 . Temperatuur :
Injector 200 * C ; detector 200 * C ; kolom 90 * C .
5.2.7.6 . Recorder papiersnelheid : 5 mm/minuut .
5.2.7.7 . Hoeveelheid per injectie : 3 ml .
5.2.7.8 . Verricht 5 injecties per gemethyleerde oplossing .
NB : Bovengenoemde gaschromatografische condities zijn indicatief bedoeld . In ieder geval moet onder de gebruiksomstandigheden de kolom een resolutiegraad R bezitten van 1,5 of meer , waarbij
R = 2 ( d'r2 - d'r1 ) / ( W1 + W2 )
en
r1 en r2 : retentietijden in minuten ,
w1 en w2 : breedte der pieken op halve hoogte in mm ,
d' : papiersnelheid van de recorder in mm/minuut .
Het verdient aanbeveling om na iedere gaschromatografische bepaling de kolom-temperatuur te programmeren van 90 * C naar 150 * C met 10 * C/minuut , ten einde stoffen te verwijderen die een volgende meting zouden kunnen storen .
5.2.8 . Berekening
5.2.8.1 . Responsiefactor van thioglycolzuur : KTGZ
Deze wordt berekend uit het chromatogram van het standaardmonster 5.2.6 met de formule :
K TGZ = ( m'TGZ * S'c ) / ( m'c * S'TGZ )
waarin :
m'TGZ : massa in mg van TGZ in het standaardmengsel 5.2.6 ,
m'c : massa in mg van methylcaprylate in het standaardmengsel 5.2.6 ,
S'TGZ : piekoppervlak van TGZ in het standaardmengsel 5.2.6 ,
S'c : piekoppervlak van methylcaprylate in het standaardmengsel 5.2.6 .
5.2.8.2 . Gehalte TGZ in het monster
Dit wordt berekend met de volgende formule :
% TGZ ( m/m ) = m c/M * ( K TGZ S TGZ ) /S c * 100
waarin :
m c : massa in mg van methylcaprylate in het monster ,
M : massa in mg van de inweeg ( 5.2.4 ) ,
K TGZ : responsiefactor TGZ ( 5.2.8.1 ) ,
S TGZ : piekoppervlak TGZ .
S c : piekoppervlak methylcaprylate .
6 . HERHAALBAARHEID ( 8 )
Voor een gehalte van thioglycolzuur van 8 % ( m/m ) mag het verschil tussen de uitkomsten van twee bepalingen gelijk uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer dan 0,8 % bedragen .
IDENTIFICATIE EN KWANTITATIEVE BEPALING VAN HEXACHLOROFEEN
A . IDENTIFICATIE
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode is toepasbaar voor alle kosmetische produkten .
2 . BEGINSEL
Hexachlorofeen aanwezig in een monster wordt met ethylacetaat geëxtraheerd en geïdentificeerd met dunnelaagchromatografie .
3 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
3.1 . Zwavelzuur 8 N .
3.2 . Celite AW .
3.3 . Ethylacetaat .
3.4 . Loopvloeistof : Benzeen met 1 % ijsazijn ( v/v ) .
3.5 . Sproeireagens nr . 1 :
Rhodamine B oplossing : los 100 mg Rhodamine B op in een mengsel van 150 ml ether , 70 ml ethanol en 16 ml water .
3.6 . Sproeireagens nr . 2 :
-
-2,6-dibroom-4-(chloorimino)cyclohexa-2,5-diënon : los 400 mg van deze stof op in 100 ml methanol ( vers te bereiden ) ,
-
-natriumcarbonaatoplossing : los 10 gram van deze stof op in 100 ml water .
3.7 . Referentieoplossing : 0,05 % ( m/v ) hexachlorofeen in ethylacetaat .
4 . HULPMIDDELEN
4.1 . Silicagel F 254 DLC platen 20 maal 20 cm .
4.2 . Gebruikelijke hulpmiddelen voor dunnelaagchromatografie .
4.3 . Thermostaatbad voor 26 * C voor de chromatografietank .
5 . VOORBEREIDING VAN HET MONSTER
5.1 . Meng nauwkeurig 1 gram gehomogeniseerd monster met 1 gram Celite AW ( 3.2 ) en 1 ml zwavelzuur ( 3.1 ) .
5.2 . Verwarm bij 100 * C gedurende 2 uren .
5.3 . Koel af en verpulver tot fijn poeder .
5.4 . Extraheer met 2 maal 10 ml ethylacetaat ( 3.3 ) .
Centrifugeer na iedere extractie en verzamel de ethylacetaatoplossingen .
5.5 . Damp droog bij 60 * C .
5.6 . Los het residu op in 2 ml ethylacetaat ( 3.3 ) .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Breng 2 ml van het monsterextract ( 5.6 ) en 2 ml van de referentieoplossing ( 3.7 ) op de dunnelaagplaat ( 4.1 ) .
6.2 . Verzadig de chromatografietank bij 26 * C ( 4.3 ) met de loopvloeistof ( 3.4 ) .
6.3 . Ontwikkel de dunnelaagplaat in de chromatografietank over een loopafstand van ca . 15 cm .
6.4 . Droog de plaat bij 105 * C .
6.5 . Hexachlorofeenvlekken worden zichtbaar gemaakt volgens 6.5.1 of 6.5.2 .
6.5.1 . Besproei met reagens nr . 1 ( 3.5 ) . Neem na 30 minuten de plaat onder UV ( 254 nm ) waar .
6.5.2 . Besproei met reagens nr . 2 ( 3.6 ) , nl . met de 2,6-dibroom-4-(chloorimino)cyclohexa-2,5-dienonoplossing en vervolgens met de natriumcarbonaatoplossing . Neem na ca . 10 minuten drogen bij kamertemperatuur de vlekken bij daglicht waar .
7 . INTERPRETATIE DER RESULTATEN
7.1 . Sproeireagens nr . 1 ( 3.5 ) :
De kleur van een hexachlorofeenvlek is blauwachtig op een geel-oranje achtergrond en de Rf is ca . 0,5 .
7.2 . Sproeireagens nr . 2 ( 3.6 ) :
De kleur is hemelsblauw tot turkoois op een witte achtergrond en de Rf is ca . 0,5 .
B . BEPALING
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode is toepasbaar op alle kosmetische produkten .
2 . DEFINITIE
Het volgens deze methode gemeten gehalte aan hexachlorofeen wordt uitgedrukt in massaprocenten ( m/m ) hexachlorofeen .
3 . BEGINSEL
Na omzetting in het methylderivaat , wordt hexachlorofeen gaschromatografisch bepaald met een electron-capture detector . Daarbij wordt gebruik gemaakt van een interne standaard .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Ethylacetaat .
4.2 . N-methyl-N-nitroso-p-tolueensulfonamide ( Diazald ) .
4.3 . Ether .
4.4 . Methanol .
4.5 . 2-(2-ethoxyethoxy)ethanol ( Carbitol ) .
4.6 . Mierenzuur .
4.7 . Kaliumhydroxide 50 % ( m/m ) in water ; dagelijks vers te bereiden .
4.8 . Hexaan voor spectroscopie .
4.9 . Bromochlorofeen ( Standaard nr . 1 ) .
4.10 . 4,4',6,6'-tetrachloor-2,2'-thiodifenol ( Standaard nr . 2 ) .
4.11 . Triclosan ( Standaard nr . 3 ) .
4.12 . Aceton .
4.13 . Zwavelzuur 8 N .
4.14 . Celite AW .
4.15 . Mierenzuur 10 % ( v/v ) in ethylacetaat .
4.16 . Hexachlorofeen .
5 . APPARATEN EN HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke laboratoriumapparatuur .
5.2 . Mini-apparaat voor de bereiding van diazomethaan ( lit . : Anal . Chem . 1973 45 2302-3 ) .
5.3 . Gaschromatograaf met een electron-capture detector ( 63 Ni ) .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Bereiding van de standaardoplossingen
De interne standaard wordt gekozen uit 4.9 , 4.10 en 4.11 op grond van de afwezigheid van storingen in het chromatogram door andere stoffen uit het produkt . In het algemeen is Standaard nr . 1 ( 4.9 ) het meest geschikt .
6.1.1 . Weeg nauwkeurig ca . 50 mg van Standaard nr . 1 ( 4.9 ) of Standaard nr . 2 ( 4.10 ) of Standaard nr . 3 ( 4.11 ) en 50 mg hexachlorofeen ( 4.16 ) in een maatkolf van 100 ml . Los op en vul aan met ethylacetaat ( 4.1 ) tot 100 ml . Dit is oplossing A . Verdun 10 ml oplossing A met ethylacetaat tot 100 ml . Dit is oplossing B .
6.1.2 . Weeg nauwkeurig ca . 50 mg van Standaard nr . 1 ( 4.9 ) of Standaard nr . 2 ( 4.10 ) of Standaard nr . 3 ( 4.11 ) in een maatkolf van 100 ml . Los op en vul aan tot 100 ml met ethylacetaat ( 4.1 ) . Dit is oplossing C .
6.2 . Voorbereiding van het monster ( 9 )
Weeg nauwkeurig ca . 1 gram van het gehomogeniseerde monster en meng grondig met 1 ml zwalvelzuur ( 4.13 ) , 15 ml aceton ( 4.12 ) en 8 g Celite AW ( 4.14 ) .
Droog het mengsel door verwarming op een stoombad gedurende 30 minuten en vervolgens in een geventileerde oven gedurende anderhalf uur . Koel af en verpulver tot fijn poeder . Breng de poeder over in een glazen kolom en elueer met ethylacetaat . Verzamel 100 ml eluaat . Voeg hierbij 2 ml van de interne standaardoplossing ( oplossing C van 6.1.2 ) toe .
6.3 . Methylering van het monsterextract
Koel alle reagentia en de apparatuur tot 0-4 * C gedurende 2 uren . Breng 1,2 ml van de verkregen oplossing ( 6.2 ) en 0,1 ml methanol in het buitenste gedeelte van het diazomethaan mini-apparaat . Breng ca . 200 mg diazald ( 4.2 ) in het centrale reservoir en voeg daarbij toe 1 ml carbitol ( 4.5 ) en 1 ml ether ( 4.3 ) . Los op . Assembleer het apparaat en plaats het voor de helft in een bad met smeltend ijs van 0 * C . Breng nu met behulp van een injectiespuit ca . 1 ml gekoelde kaliumhydroxideoplossing ( 4.7 ) in het centrale reservoir . Ga na of de ontstane gele kleur door het gevormde diazomethaan niet meer verdwijnt . Indien dit toch gebeurt , moet de methylering herhaald worden met een nieuwe hoeveelheid van ca . 200 mg diazald ( 4.2 ) ( 2 ) . Verwijder na 15 minuten het apparaat uit het bad en plaats het gedurende 12 uren bij kamertemperatuur en in nog gesloten toestand op een veilige plaats . Open het apparaat en voeg enkele druppels mierenzuuroplossing in ethylacetaat ( 4.15 ) aan de gemethyleerde oplossing toe om eventuele resten van het diazomethaan te vernietigen . Breng de vloeistof over in een maatkolf van 25 ml en vul aan met n-hexaan tot de merkstreep . Meng . Injecteer 1,5 ml in de gaschromatograaf .
6.4 . Methylering van de standaard
Koel alle reagentia en het apparaat tot 0-4 * C gedurende 2 uren . Breng in het buitenste compartiment van het diazomethaanapparaat :
0,2 ml oplossing B ( 6.1.1 )
1,0 ml ethylacetaat ( 4.1 )
0,1 ml methanol ( 4.4 ) .
Voer de methylering als onder 6.3 uit .
Injecteer 1,5 ml in de gaschromatograaf .
7 . GASCHROMATOGRAFIE
De stationaire fase moet een resolutiegraad ( R ) van ten minste 1,5 kunnen geven , waarbij
R = 2 ( d'r2 - d'r1 ) / ( w1 + w2 )
en
r1 en r2 : retentietijden in minuten
w1 en w2 : piekbreedte op halve hoogte in mm
d' : de papiersnelheid van de recorder in mm per minuut .
De volgende condities geven bij voorbeeld de gewenste resultaten :
Materiaal van de kolom : roestvrij staal ,
Lengte : 170 cm ,
Diameter : 3 mm ,
Vulling : 10 % OV-17 op Chromosorb W A W 80-100 mesh ,
Temperatuur : kolom - detector - injector : 280 * C ,
Draaggas : zuurstofvrije stikstof
begindruk : 2,3 bar ,
debiet : 30 ml/min .
8 . BEREKENING
8.1 . Respensiefactor van hexachlorofeen
De responsiefactor k h wordt berekend met betrekking tot de gekozen standaard in relatie tot het standaardmengsel :
k h = m' h/m' s maal A' s/A' h
waarbij :
h : hexachlorofeen ,
k h : responsiefactor van h ,
m'h : massa in gram van h in het mengsel ,
A'h : piekoppervlak van h ,
s : de gekozen interne standaard ,
m's : massa in gram van s in het mengsel ,
A's : piekoppervlak van s .
8.2 . Gehalte aan hexachlorofeen
% ( m/m ) hexachlorofeen ( m s maal K h maal A h maal 100 ) / ( M maal A s )
waarbij :
h : hexachlorofeen ,
k h : responsiefactor van h ,
A h : piekoppervlak van h ,
s : de gekozen interne standaard ,
m s : massa in gram van s in het mengsel ,
A s : piekoppervlak van s ,
M : massa in gram van de monsterinweeg .
9 . HERHAALBAARHEID ( 11 )
Bij een gehalte van 0,1 % ( m/m ) hexachlorofeen mag het verschil in meetuitkomsten van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer dan 0,005 % bedragen .
KWANTITATIEVE BEPALING VAN TOSYLCHLORAMIDENATRIUM ( CHLORAMINE T )
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de bepaling van het totaal toegevoegde tosylchloramidenatrium aan het kosmetisch produkt .
2 . DEFINITIE
Het gehalte aan tosylchloramidenatrium bepaald volgens deze methode wordt uitgedrukt in massaprocenten .
3 . BEGINSEL
Na toevoeging van zoutzuur en verwarming wordt het tosylchloramidenatrium volledig omgezet in 4-tolueensulfonamide , dat vervolgens na dunnelaagchromatografie fotodensitometrisch wordt bepaald .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Tosylchloramidenatrium ( chloramine T ) .
4.2 . Standaardoplossing van 4-tolueensulfonamide . Los 50 mg 4-tolueensulfonamide op in ethanol tot een volume van 100 ml .
4.3 . Zoutzuur , geconcentreerd d ( 20,4 ) = 1,18 .
4.4 . Ether .
4.5 . Ethanol 96 % ( v/v ) .
4.6 . Loopvloeistoffen voor dunnelaagchromatografie :
4.6.1 . Butanol-1/ethanol 96 % ( 4.5 ) /water ( 40 + 4 + 9 , volume ) .
4.6.2 . Chloroform/aceton ( 6 + 4 , volume ) .
4.7 . Kant en klare dunnelaagplaten , silicagel 60 , zonder fluorescentie-indicator .
4.8 . Kaliumpermanganaat .
4.9 . Zoutzuur 15 % ( m/m ) .
4.10 . Sproeivloeistof : 0,1 % ( m/v ) 0-toluïdine in ethanol ( 4.5 ) .
5 . APPARATUUR EN HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke hulpmiddelen voor het laboratorium .
5.2 . Gebruikelijke apparatuur voor de dunnelaagchromatografie .
5.3 . Fotodensitometrische apparatuur .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Hydrolyse
Weeg nauwkeurig ca . 1 gram ( m ) van het monster in een rondbodemkolf van 50 ml . Voeg toe 5 ml water en 5 ml geconcentreerd zoutzuur ( 4.3 ) . Kook het mengsel onder terugvloeikoeling gedurende een uur . Breng de nog warme suspensie met wat water over in een maatkolf van 50 ml . Koel af en vul aan met water tot de merkstreep . Centrifugeer het mengsel gedurende 5 minuten bij een snelbeid van 3 000 omw . per minuut . Filtreer vervolgens de vloeistoffase .
6.2 . Extractie
6.2.1 . Pipetteer 30,0 ml filtraat ( 6.1 ) en extraheer dit met 3 maal 15 ml ether ( 4.4 ) . Verzamel de etherfracties in een maatkolf van 50 ml en vul aan met ether ( 4.4 ) tot de merkstreep . Homogeniseer .
6.2.2 . Pipetteer 25,0 ml van de etheroplossing ( 6.2.1 ) en damp dit droog onder een stikstofstroom . Los het residu op in 1,0 ml ethanol ( 4.5 ) .
6.3 . Dunnelaagchromatografie
6.3.1 . Breng op de startplaats van een dunnelaagplaat ( 4.7 ) resp . 20 ml van het ethanolextract ( 6.2.2 ) en 8 , 12 , 16 , 20 ml van de 4-tolueensulfonamidestandaard ( 4.2 ) .
6.3.2 . Ontwikkel de plaat met een der loopvloeistoffen 4.6.1 of 4.6.2 tot een hoogte van ca . 15 cm .
6.3.3 . Droog de plaat zo goed mogelijk en plaats de plaat gedurende 2 tot 3 minuten in een chlooratmosfeer . Dit kan worden verkregen door in een afgesloten chromatografietank ca . 100 ml zoutzuur ( 4.9 ) te laten inwerken op ca . 2 gram kaliumpermanganaat ( 4.8 ) . Verwijder vervolgens de overmaat chloor van de dunnelaagplaat door de plaat gedurende 5 minuten op 100 * C te verwarmen . Bespuit de plaat tenslotte met de sproeivloeistof 4.10 .
6.4 . Fotodensitometrische meting
Meet na ongeveer een uur de intensiteit van de violette vlek fotodensitometrisch bij 525 nm ( 5.3 ) .
6.5 . IJklijn
Trek de ijklijn verkregen uit de gemeten waarden van de vier 4-tolueensulfonamidestandaardvlekken door de piekhoogte uit te zetten tegen de hoeveelheden 4-tolueensulfonamide ( 4 , 6 , 8 , 10 mg ) .
7 . OPMERKINGEN
De methode kan worden gecontroleerd door standaardoplossingen met 0,1 of 0,2 % tosylchloramidenatrium op dezelfde manier te behandelen als het monster ( 6 ) .
8 . BEREKENING
Het gehalte in massaprocenten aan tosylchloramidenatrium kan worden berekend met de volgende formule :
% ( m/m ) tosylchloramidenatrium = ( 1,33 maal a ) / ( 60 maal m )
waarin :
1,33 : factor voor de omrekening van 4-tolueensulfonamide tot tosylchloramidenatrium ,
a : massa 4-tolueensulfonamide van het monster in mg , bepaald met behulp van de ijklijn ( 6.5 ) ,
m : massa in gram van de monsterinweeg ( 6.1 ) .
9 . HERHAALBAARHEID ( 12 )
Voor een gehalte aan tosylchloramidenatrium van 0,2 % ( m/m ) mag het verschil van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer bedragen dan 0,03 % .
KWANTITATIEVE BEPALING VAN FLUORVERBINDINGEN IN TANDPASTA'S
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de bepaling van het totale fluorgehalte in tandpasta's voor gehalten lager dan 0,25 % fluor .
2 . DEFINITIE
Het gehalte aan totaal fluor bepaald volgens deze methode wordt uitgedrukt in massaprocenten ( % m/m ) fluor .
3 . BEGINSEL
Het fluor van de betreffende fluorverbinding wordt omgezet in triëthylfluorsilaan ( TEFS ) door een rechtstreekse reactie met triëthylchlorosilaan ( TECS ) onder zure omstandigheden en dit wordt gelijktijdig geëxtraheerd met xyleen dat cyclohexaan als interne standaard bevat . De verkregen oplossing wordt geanalyseerd door middel van gaschromatografie .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Natriumfluoride , gedurende 1 uur op 120 * C gedroogd .
4.2 . Water , tweemaal gedestilleerd of van gelijke kwaliteit .
4.3 . Zoutzuur , geconcentreerd d ( 20,4 ) = 1,19 .
4.4 . Cyclohexaan ( CH ) .
4.5 . Xyleen ; mag geen piek in het chromatogram bevatten voorafgaande aan de oplosmiddelpiek bij de gaschromatografische analyse zoals beschreven in dit voorschrift ( 6.1 ) ; zonodig wordt via destillatie ( 5.8 ) het xyleen gezuiverd .
4.6 . Triëthylchlorosilaan ( TECS , Merck of gelijke kwaliteit ) .
4.7 . Standaardoplossing van fluoride .
4.7.1 . Standaardoplossing 0,250 mg fluor/ml .
Weeg nauwkeurig 138,1 mg natriumfluoride ( 4.1 ) en los dit op in water ( 4.2 ) . Breng dit kwantitatief over in een maatkolf van 250 ml ( 5.5 ) en vul aan tot de streep met water ( 4.2 ) . Meng .
4.7.2 . Verdun de standaardoplossing 0,050 mg fluor/ml .
Pipetteer 20,0 ml van de oplossing ( 4.7.1 ) in een maatkolf van 100 ml en vul aan tot de streep met water ( 4.2 ) . Meng .
4.8 . Oplossing van de interne standaard :
Meng 1,0 ml cyclohexaan ( 4.4 ) met 5,0 ml xyleen ( 4.5 ) .
4.9 . Oplossing van trichlorosilaan met de interne standaard :
Breng met een pipet ( 5.7 ) 0,6 ml TECS ( 4.6 ) en 0,12 ml interne standaardoplossing ( 4.8 ) over in een maatkolf van 10 ml . Vul aan tot de streep met xyleen ( 4.5 ) . Meng .
NB : Deze oplossing vers bereiden .
4.10 . Perchloorzuur 70 % m/v .
4.11 . Perchloorzuur 20 % m/v in water ( 4.2 ) .
5 . APPARATUUR EN HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke laboratoriumuitrusting .
5.2 . Gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector .
5.3 . Vortex homogenisator of gelijkwaardig apparaat .
5.4 . Schudapparaat Buhler type SMB1 of gelijkwaardig apparaat .
5.5 . Maatkolven van polypropyleen , 100 en 250 ml .
5.6 . Glazen centrifugebuizen , 20 ml , voorzien van met teflon beklede schroefdoppen : Sovirel type 611-56 of gelijkwaardig .
Reinig de buizen en schroefdoppen als volgt : week ze een aantal uren in perchloorzuur 20 % ( 4.11 ) , spoel vervolgens vijfmaal met water ( 4.2 ) en droog ze bij 100 * C .
5.7 . Pipetten , instelbaar voor het doseren van hoeveelheden van 50 tot 200 ml en voorzien van wegwerppunten .
5.8 . Destilleerapparaat voorzien van een Schneider met drie bollen of een gelijkwaardige Vigreux-kolom .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Analyse van het monster
6.1.1 . Neem een ongeopende tube tandpasta . Open de tube . Breng de gehele inhoud over in een plastic vat , meng grondig , en bewaar dit zodanig dat de inhoud goed blijft .
6.1.2 . Weeg nauwkeurig ca . 150 mg ( m ) van het monster ( 6.1.1 ) in een centrifugebuis ( 5.6 ) , voeg 5 ml water ( 4.2 ) toe en homogeniseer ( 5.3 ) .
6.1.3 . Voeg 1,0 ml xyleen ( 4.5 ) toe .
6.1.4 . Voeg druppelgewijs 5 ml zoutzuur ( 4.3 ) en homogeniseer ( 5.3 ) .
6.1.5 . Pipetteer 0,5 ml van de oplossing van TECS met de interne standaard ( 4.9 ) in de centrifugebuis ( 5.6 ) .
6.1.6 . Sluit de centrifugebuis af en meng grondig gedurende 45 minuten met behulp van het Buhler schudapparaat ( 5.4 ) bij een snelheid van 150 slagen/minuut .
6.1.7 . Centrifugeer 10 minuten bij een snelheid waarbij een goede fasenscheiding wordt verkregen . Schroef de dop van de buis en scheid de organische fase af . Injecteer 3 ml hiervan in de gaschromatograaf ( 5.2 ) .
NB : Het duurt ca . 20 minuten voordat alle componenten uit de kolom zijn gekomen .
6.1.8 . Herhaal de injectie . Bereken de gemiddelde verhouding van de piekoppervlakken ATEFS/ACH en lees de corresponderende hoeveelheid fluor af in mg ( m1 ) op de ijklijn ( 6.3 ) .
6.1.9 . Bereken het fluorgehalte van het monster volgens de formule ( 7 ) .
6.2 . Gaschromatografische condities
6.2.1 . Kolom
Materiaal : roestvrij staal ,
Lengte : 180 cm ,
Diameter : 3 mm ,
Vulling : Gaschrom Q 80 - 100 mesh ,
Stationaire fase : 20 % siliconenolie DC 200 of gelijkwaardig .
Breng de kolom gedurende een nacht bij 100 * C in evenwicht ; gassnelheid 25 ml/minuut . Dit moet tijdens de bepalingen iedere nacht worden herhaald .
Breng de kolom na 4 of 5 injecties ook opnieuw in evenwicht door een half uur op 100 * C te verwarmen .
Temperatuur :
kolom 70 * C
injector 150 * C
detector 250 * C
Dragergas : stikstof 35 ml/minuut .
6.3 . IJklijn
6.3.1 . Breng met een pipet in een reeks van 6 reageerbuizen ( 5.6 ) 0 - 1,0 - 2,0 - 3,0 - 4,0 - 5,0 ml van de verdunde standaardoplossing ( 4.7.2 ) . Breng het volume in elke buis tot 5,0 ml met water ( 4.2 ) .
6.3.2 . Voer de handelingen uit zoals beschreven onder 6.1.3 tot en met 6.1.6 .
6.3.3 . Injecteer 3 ml van de verkregen organische fase in de gaschromatograaf ( 5.2 ) .
6.3.4 . Herhaal de injectie . Bereken de gemiddelde piekoppervlakkenverhouding A TEFS/A CH .
6.3.5 . Zet de massa ( in mg ) fluor van de standaarden ( 6.3.1 ) grafisch uit tegen de piekoppervlakkenverhouding A TEFS/A CH en trek de ijklijn .
7 . BEREKENING
De formule voor de berekening is :
% ( m/m ) fluor = m1/m maal 100
waarbij :
m : massa inweeg van het monster ( 6.1.2 ) in mg ,
m1 : mg fluor afgelezen uit de ijklijn ( 6.3 ) .
8 . HERHAALBAARHEID ( 13 )
Voor een totaal fluorgehalte van ca . 0,15 % ( m/m ) mag het verschil tussen de uitkomsten van twee naast elkaar op hetzelfde monster uitgevoerde bepalingen niet meer bedragen dan 0,012 % .
IDENTIFICATIE EN KWANTITATIEVE BEPALING VAN ORGANISCHE KWIKVERBINDINGEN
DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de identificatie en de bepaling van organische kwikverbindingen , die als conserveermiddelen in oogkosmetica kunnen worden toegepast . Zij is toepasbaar op thiomersal ( INN ) ( natrium-2-(ethylmercuriothio)benzoaat ) en fenylmercurizouten .
A . IDENTIFICATIE
1 . PRINCIPE
De organische kwikverbindingen worden omgezet in dithizonaten en na extractie met tetrachloorkoolstof door middel van dunnelaagchromatografie geïdentificeerd . De vlekken van dithizonaat zijn te herkennen aan de oranje kleur .
2 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
2.1 . Zwavelzuur 25 % ( v/v ) .
2.2 . 1,5-difenyl-3-thiocarbazon(dithizon)oplossing : 0,8 mg dithizon opgelost in 100 ml tetrachloorkoolstof ( 2.4 ) .
2.3 . Stikstof .
2.4 . Tetrachloorkoolstof .
2.5 . Loopvloeistof : Hexaanaceton ( 90 + 10,v ) .
2.6 . Standaardoplossingen 0,001 % in water :
natrium-2-(ethylmercuriothio)benzoaat ,
ethylkwikchloride of methylkwikchloride ,
fenylkwiknitraat of fenylkwikacetaat ,
kwikdichloride of kwikdi(acetaat ) .
2.7 . Kant en klare silicagel dunnelaagplaten ( Merck 5721 of equivalent ) .
2.8 . Natriumchloride .
3 . HULPMIDDELEN
3.1 . Gebruikelijke laboratoriumuitrusting .
3.2 . Hulpmiddelen voor de dunnelaagchromatografie .
3.3 . Fasescheidend filtreerpapier .
4 . WERKWIJZE
4.1 . Extractie
4.1.1 . Homogeniseer 1 gram van het monster en 20 ml water in een centrifugebuis . Verwarm zonodig in een warmwaterbad , doch bij niet hoger dan 60 * C . Voeg 4 g NaCl ( 2.7 ) toe , meng en koel af .
4.1.2 . Centrifugeer om een fasescheiding te verkrijgen het mengsel gedurende 20 minuten bij een snelheid van 4 500 omw . per min . Decanteer de vloeibare fase in een scheitrechter en voeg 25 ml zwavelzuur ( 2.1 ) toe . Voer de nu volgende bewerkingen separaat doch tegelijkertijd uit met de verkregen vloeistof en met 20 ml van elk der standaardoplossingen van 2.6 , waaraan 25,0 ml zwavelzuur ( 2.1 ) zijn toegevoegd .
4.1.3 . Extraheer meerdere malen elk der bovengenoemde oplossingen met 2 ml dithizonoplossing ( 2.2 ) tot de onderste fase groen blijft .
4.1.4 . Filtreer de verkregen organische fasen met een fasescheidend filter ( 3.3 ) .
4.1.5 . Damp de verzamelde filtraten droog in een stikstof ( 2.3 ) atmosfeer .
4.1.6 . Los elk der residu's op in 0,5 ml tetrachloorkoolstof ( 2.4 ) en gebruik de verkregen oplossingen zo snel mogelijk voor de dunnelaagchromatografie ( 4.2.1 ) .
4.2 . Dunnelaagchromatografie
4.2.1 . Breng zo snel mogelijk na de bereiding 50 ml van elk der onder 4.1.6 verkregen oplossingen op de startplaats van een dunnelaagplaat ( 2.7 ) .
Behandel gelijktijdig zoals aangegeven in 4.1 , 10 ml van de standaardoplossing ( 2.6 ) en breng 50 microliter van de verkregen oplossingen aan op dezelfde plaat ( 4.1.6 ) .
4.2.2 . Ontwikkel de plaat met loopvloeistof ( 2.5 ) tot een hoogte van 15 cm is bereikt .
De verkregen dithizonaten zijn reeds gekleurd . De oranjekleur is alleen stabiel als de plaat onmiddellijk na de verdamping van de loopvloeistof met een glazen plaat wordt afgedekt .
De volgende tabel van verkregen Rf-waarden kan nuttig zijn voor de identificatie der dithizonaatvlekken :
-
*Rf-waarden * Kleur *
thiomersal * 0,33 * oranje *
ethylkwikchloride * 0,29 * oranje *
methylkwikchloride * 0,29 * oranje *
fenylkwikzouten * 0,21 * oranje *
kwikdichloride * 0,10 * oranje *
kwikdi(acetaat ) * 0,10 * oranje *
1,5-difenyl-3-thiocarbazon * 0,09 * rose *
B . BEPALING
1 . DEFINITIE
Het gehalte aan organisch kwikverbinding in een produkt bepaald volgens deze methode wordt uitgedrukt in % ( m/m ) kwik ( Hg ) .
2 . BEGINSEL
De methode bestaat uit de bepaling van totaal kwik . Het is daarom noodzakelijk om vooraf aan te tonen , dat anorganisch kwik afwezig is in het monster ( zie onder A . Identificatie ) . Na natte mineralisatie wordt het kwik bepaald volgens de koude vlamloze atoomabsorptiemethode .
3 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
3.1 . Salpeterzuur , geconcentreerd ( d ( 20,4 ) = 1,41 ) .
3.2 . Zwavelzuur , geconcentreerd ( d ( 20,4 ) = 1,84 ) .
3.3 . Water , gebidestilleerd .
3.4 . Kaliumpermanganaat : 7 % ( m/v ) in water .
3.5 . Hydroxylamoniumchloride : 1,5 % ( m/v ) in water .
3.6 . Dikaliumperoxodisulfaat : 5 % ( m/v ) in water .
3.7 . Tindichloride : 10 % ( m/v ) in water .
3.8 . Zoutzuur , geconcentreerd ( d ( 20,4 ) = 1,18 ) .
3.9 . Glaswol , geïmpregneerd met 1 % ( m/v ) palladiumdichloride in water en vervolgens gedroogd .
4 . APPARATEN EN HULPMIDDELEN
4.1 . Gebruikelijke laboratoriumapparatuur .
4.2 . Apparaat voor koude vlamloze atoomabsorptie en het benodigde glaswerk . Minimumweglengte van de meetcel 10 cm .
5 . WERKWIJZE
Neem de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de microbepaling van kwik .
5.1 . Mineralisatie
5.1.1 . Weeg nauwkeurig ca . 150 mg ( m ) van het monster . Voeg 10 ml salpeterzuur ( 3.1 ) toe en verwarm het mengsel gedurende 3 uren in een waterbad van 55 * C in een hermetisch afgesloten vat en onder regelmatig omzwenken . Voer parallel een blanco bepaling uit .
5.1.2 . Koel af en voeg 10 ml zwavelzuur ( 3.2 ) toe . Verwarm het mengsel nogmaals gedurende 30 minuten op een waterbad van 55 * C .
5.1.3 . Plaats het vat op een witte glazen plaat en voeg voorzichtig 20 ml water ( 3.3 ) toe .
5.1.4 . Voeg in hoeveelheden van ca . 2 ml kaliumpermanganaat ( 3.4 ) toe tot een blijvende paarse kleur . Verwarm dan de oplossing gedurende 15 minuten op een waterbad van 55 * C .
5.1.5 . Voeg 4 ml dikaliumperoxodisulfaat ( 3.6 ) toe en verwarm dan gedurende 30 minuten op het waterbad van 55 * C .
5.1.6 . Koel af en breng de inhoud van het vat over in een maatkolf van 100 ml . Spoel na met 5 ml hydroxylammoniumchloride ( 3.5 ) en vervolgens nog met 4 maal 10 ml water ( 3.3 ) . De aldus verkregen oplossing moet kleurloos zijn . Vul aan tot de merkstreep met water ( 3.3 ) . Homogeniseer .
5.2 . Bepaling
5.2.1 . Breng 10 ml van de verkregen oplossing ( 5.1.6 ) in het vat dat bestemd is voor de koude vlamloze atoomabsorptiemethode ( 4.2 ) . Verdun met 100 ml water ( 3.3 ) en vervolgens met 5 ml zwavelzuur ( 3.2 ) en 5 ml tindichloride ( 3.7 ) . Meng na iedere toevoeging . Na 30 seconden zijn Hg2 + ionen gereduceerd tot metallisch kwik . Voer dan de bepaling uit en noteer de aflezing op het instrument .
5.2.2 . Plaats het met palladiumdichloride geïmpregneerde glaswol ( 3.9 ) tussen het reductievat en de meetcel van het instrument ( 4.2 ) . Herhaal de meting zoals beschreven onder 5.2.1 . Indien de aflezing n op het instrument niet gelijk is aan 0 , dan is de mineralisatie ( 5.1 ) niet volledig en dient de bepaling opnieuw te worden uitgevoerd .
6 . BEREKENING
Het gehalte aan kwik in het monster uitgedrukt in massaprocenten wordt berekend met de volgende formule :
% Hg = n/m
waarbij :
n : hoeveelheid kwik in mg bij de bepaling onder 5.2.1 ,
m : massa van de monsterinweeg ( 5.1.1 ) in mg .
7 . OPMERKINGEN
7.1 . Om de mineralisatie te vergemakkelijken is het soms nodig het monster vooraf te verdunnen .
7.2 . Indien het vermoeden bestaat , dat het kwik door absorptie aan het substraat is gebonden , is het noodzakelijk een standaard additiebepaling ( bepaling onder toevoeging ) uit te voeren .
8 . HERHAALBAARHEID ( 1 )
Voor een kwikgehalte van 0,007 % mag het verschil tussen de uitkomsten van twee naast elkaar op hetzelfde monster uitgevoerde bepalingen niet meer bedragen dan 0,00035 % .
KWANTITATIEVE BEPALING VAN ALKALI - EN AARDALKALISULFIDEN
1 . DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
De methode beschrijft de bepaling van sulfide in kosmetische produkten . De aanwezigheid van thiolen en andere reducerende stoffen ( sulfieten inbegrepen ) storen de bepaling niet .
2 . DEFINITIE
Het gehalte aan sulfide bepaald volgens deze methode wordt uitgedrukt in massaprocenten zwavel .
3 . BEGINSEL
Na aanzuren wordt het gevormde waterstofsulfide met behulp van een stikstofstroom uit de oplossing verdreven en gefixeerd als cadmiumsulfide . Na filtratie en uitwassen van het gevormde cadmiumsulfide wordt deze stof iodometrisch bepaald .
4 . REAGENTIA
Alle reagentia moeten van analytische kwaliteit zijn .
4.1 . Zoutzuur , geconcentreerd , d ( 20,4 ) = 1,19 .
4.2 . Gestelde thiosulfaatoplossing 0,1 N .
4.3 . Jodiumoplossing 0,1 N .
4.4 . Dinatriumsulfide .
4.5 . Cadmiumdi(acetaat ) .
4.6 . Ammonia , geconcentreerd , d ( 20,4 ) = 0,90 .
4.7 . Ammoniakale cadmiumdi(acetaat)oplossing : los 10 g cadmiumdi(acetaat ) ( 4.5 ) in ca . 50 ml water op , voeg ammoniak ( 4.6 ) toe tot de neerslag is opgelost ( ca . 20 ml ) en vul aan met water tot een volume van 100 ml .
4.8 . Stikstof .
4.9 . Ammoniakoplossing 1 M .
5 . HULPMIDDELEN
5.1 . Gebruikelijke laboratoriumapparatuur .
5.2 . Driehalskolf van 100 ml met slijpstukken , bedoeld voor respectievelijk een scheitrechter , een gasinleidbuis en een gasafvoerbuis met bijpassende slijpstukken .
5.3 . Twee konische kolven van 150 ml met ingeslepen hals , voorzien van een gasinleidbuis met zij-uitgang en een gasafvoerstuk .
5.4 . Trechter met lange steel .
6 . WERKWIJZE
6.1 . Verdrijven van zwavelwaterstof
6.1.1 . Kies een verpakkingseenheid van het monster uit , dat niet eerder geopend is geweest . Weeg nauwkeurig een hoeveelheid ( mg ) monster af , dat overeenkomt met ten hoogste 30 mg sulfide ( berekend als zwavel ) , in de driehalskolf ( 5.2 ) . Voeg 60 ml water toe en twee druppels van een antischuimmiddel .
6.1.2 . Vul elk der beide konische kolven ( 5.3 ) met 50 ml ammoniakale cadmiumacetaatoplossing ( 4.7 ) .
6.1.3 . Breng de druppeltrechter , de gasinleidbuis en de gasafvoerbuis ( 5.3 ) aan op de driehalskolf ( 5.2 ) . Verbind de gasafvoerbuis ervan met behulp van een PVC-slang met de konische kolven ( 5.3 ) .
NB : Controleer de gasdichtheid van het apparaat door onder de voorgeschreven omstandigheden ( 6.1.4 tot 6.1.8 ) de bepaling uit te voeren met 10 ml van een standaard dinatriumsulfide(4.4)-oplossing .
De bij de bepaling gevonden sulfide ( jodometrisch bepaald ) mag ten hoogste 3 % afwijken van de ingevoerde ( eveneens jodometrisch bepaalde ) hoeveelheid .
6.1.4 . Laat gedurende 15 minuten de stikstof ( 4.8 ) door het apparaat stromen met een snelheid van ca . 2 bellen per seconde om de lucht te verdrijven .
6.1.5 . Verwarm de kolf ( 5.2 ) op 85 * C ( min of meer 5 * C ) .
6.1.6 . Stop de stikstofstroom en voeg druppelgewijs 40 ml zoutzuur ( 4.1 ) toe .
6.1.7 . Wanneer de scheitrechter bijna leeg is ( de resterende hoeveelheid dient ter afsluiting ) wordt de stikstofstroom weer aangezet .
6.1.8 . Zet de verwarming na 30 minuten af . Laat de kolf afkoelen en leid dan nog gedurende ten minste 90 minuten stikstof door .
6.2 . Titratie
6.2.1 . Filtreer de cadmiumsulfide met een filter met een lange steel ( 5.4 ) .
6.2.2 . Spoel de konische kolven ( 5.3 ) met ammoniak ( 4.9 ) en giet dit op de filter . Spoel tenslotte nog met water en gebruik dit water om het neerslag op de filter uit te wassen .
6.2.3 . Was het neerslag nog uit met 100 ml water .
6.2.4 . Breng het filtreerpapier met neerslag in de eerste konische kolf waar het neerslag is gevormd . Voeg 25,0 ml ( n1 ) jodium ( 4.3 ) toe en vervolgens ca . 20 ml zoutzuur ( 4.1 ) en 50 ml water . Meng .
6.2.5 . Tiltreer de overmaat jodium met thiosulfaat 0,1 N ( n2 ml ) .
7 . BEREKENING
Het gehalte aan sulfide ( uitgedrukt als zwavel ) in het monster wordt berekend met de volgende formule :
% S = ( ( n1 x1 - n2 x2 ) maal 32 ) /20 m
waarin :
n1 : ml toegevoegde jodiumoplossing ( 6.2.4 ) ,
x1 : normaliteit van die oplossing ( 4.3 ) ,
n2 : ml thiosulfaat bij de terugtitratie ( 6.2.5 ) ,
x2 : normaliteit thiosulfaatoplossing ( 4.2 ) ,
m : monsterinweeg ( 6.1.1 ) in gram .
8 . HERHAALBAARHEID ( 1 )
Voor een sulfidegehalte van ca . 2 % ( m/m ) mag het verschil tussen de uitkomsten van twee bepalingen gelijktijdig uitgevoerd door dezelfde analist onder zoveel mogelijk identieke omstandigheden en voor hetzelfde monster niet meer bedragen dan 0,2 % .
( 1 ) PB nr . L 383 van 31 . 12 . 1980 , blz . 27 .
( 2 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 3 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 4 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 5 ) PB nr . L 383 van 31 . 12 . 1980 , blz . 27 .
( 6 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 7 ) Bij de monstername dienen de voorwaarden zoals beschreven in Richtlijn 80/1335/EEG van 22 december 1980 in acht te worden genomen .
( 8 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 9 ) In verband met de talrijke soorten produkten waarin hexachlorofeen kan voorkomen , is het belangrijk de terugvindingspercentages op hexachlorofeen voor het betreffende monster vooraf na te gaan . Indien lage waarden worden gevonden , zou bij voorbeeld verandering van extractie-oplosmiddel ( b.v . benzeen i.p.v . ethylacetaat ) aangebracht kunnen worden in het voorschrift ( uiteraard met goedkeuring van de betrokken partijen ) .
( 10 ) Het voortbestaan van deze gele kleuring wijst op een teveel aan diazomethaan nodig voor een volledige methylering van het monster .
( 11 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 12 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 13 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
( 14 ) Bepaald volgens ISO 5725 norm .
( 15 ) Bepaald volgens ISO 5725 .
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.