Verordening 1983/1226 - Opening, de verdeling en de wijze van beheer van een gemeenschappelijk tariefcontingent voor nieuwe aardappelen (primeurs) van post 07.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, uit Cyprus (1983)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983R1226

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983R1226

Verordening (EEG) nr. 1226/83 van de Raad van 16 mei 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor nieuwe aardappelen (primeurs) van post 07.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Cyprus (1983)

Publicatieblad Nr. L 131 van 20/05/1983 blz. 0003 - 0005

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1226/83 VAN DE RAAD

van 16 mei 1983

betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor nieuwe aardappelen (primeurs) van post 07.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Cyprus (1983)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3746/81 van de Raad van 21 december 1981 tot vaststelling van de regeling die van toepassing is op het handelsverkeer met Cyprus na 31 december 1981 (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3532/82 (2), voorziet in de opening van een communautair tariefcontingent van 60 000 ton nieuwe aardappelen (primeurs) van oorsprong uit Cyprus, van post 07.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, tegen een invoerrecht dat gelijk is aan 45 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor de periode van 16 mei tot en met 30 juni 1983; dat het dienstig is dit communautaire tariefcontingent voor de betrokken periode te openen;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs van de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat de aan dat contingent verbonden rechten in alle Lid-Staten zonder onderbreking worden toegepast op alle invoer van de betrokken produkten tot op het tijdstip waarop het contingent geheel is uitgeput; dat een regeling voor het beheer van het communautaire tariefcontingent, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten, in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van dat contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen; dat die verdeling, om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling op de markt van de bedoelde produkten weer te geven, moet geschieden naar verhouding van de behoeften van de Lid-Staten, berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer van de betrokken produkten uit Cyprus over een representatieve referentieperiode, en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentsperiode;

Overwegende dat van de invoer in de Gemeenschap van de betrokken produkten uit Cyprus gedurende de laatste drie jaren waarover statistische gegevens beschikbaar zijn, de afzonderlijke Lid-Staten de hierna genoemde percentages voor hun rekening namen:

1.2.3.4 // // // // // Lid-Staten // 1980 // 1981 // 1982 // // // // // Benelux // 1,2 // 3,7 // 4,2 // Denemarken // - // - // - // Duitsland // 1,1 // 3,2 // 4,7 // Griekenland // - // - // - // Frankrijk // - // - // - // Ierland // 6,2 // 0,1 // - // Italië // - // - // - // Verenigde Koninkrijk // 91,5 // 93,0 // 91,1 // // // //

Overwegende dat, rekening houdende met deze gegevens, alsmede met de te verwachten ontwikkeling van de markt van de genoemde produkten en met name de ramingen van bepaalde Lid-Staten, de percentages voor de eerste verdeling van het contingent bij benadering als volgt kunnen worden vastgesteld:

Benelux 4,4

Denemarken 0,1

Duitsland 4,9

Griekenland 0,1

Frankrijk 0,1

Ierland 0,1

Italië 0,1

Verenigd Koninkrijk 90,2;

Overwegende dat het, ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van de betrokken produkten in de verschillende Lid-Staten, dienstig is het contingent in twee gedeelten te splitsen, waarvan het eerste gedeelte over de Lid-Staten wordt verdeeld, terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten die hun aanvankelijke quotum hebben opgebruikt; dat het, ten einde aan de importeurs van elke Lid-Staat enige zekerheid te verschaffen, dienstig is het eerste gedeelte van het communautaire contingent vast te stellen op een niveau dat in het onderhavige geval ongeveer 94 % van het volume van het contingent zou kunnen bedragen;

Overwegende dat de aanvankelijke quota van de Lid-Staten meer of minder spoedig kunnen zijn opgebruikt; dat het, ten einde daarmee rekening te houden en elke onderbreking te voorkomen, van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijke quotum nagenoeg geheel heeft opgebruikt, overgaat tot opneming van een extra quotum uit de reserve; dat dergelijke opnemingen door elke Lid-Staat moeten worden

verricht wanneer elk van zijn extra quota vrijwel geheel is aangewend, en wel zo vaak als de reserve dit toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten;

Overwegende dat het, indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een aanzienlijk overschot van het aanvankelijke quotum bestaat, noodzakelijk is dat dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve, ten einde te voorkomen dat in een Lid-Staat een gedeelte van het communautaire tariefcontingent onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;

Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Van 16 mei tot en met 30 juni 1983 wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor nieuwe aardappelen (primeurs) van post 07.01 A II b) van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Cyprus, binnen de grenzen van een communautair tariefcontingent van 60 000 ton geschorst tot op 9,4 %.

Binnen de grenzen van dit tariefcontingent past Griekenland invoerrechten toe die berekend worden overeenkomstig de bepalingen ter zake in de Toetredingsakte van 1979 en het Aanpassingsprotocol.

Het protocol betreffende de definitie van het begrip »produkten van oorsprong" en de methoden van administratieve samenwerking (1) dat is gehecht aan het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Cyprus, is van toepassing.

Artikel 2

  • 1. 
    Het in artikel 1 bedoelde tariefcontingent wordt in twee gedeelten gesplitst.
  • 2. 
    Een eerste gedeelte van 56 300 ton wordt over de Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens artikel 5, tot en met 30 juni 1983 gelden, bedragen de volgende hoeveelheden:

1.2 // // (in ton) // Benelux // 2 500 // Denemarken // 50 // Duitsland // 2 750 // Griekenland // 50 // Frankrijk // 50 // Ierland // 50 // Italië // 50 // Verenigd Koninkrijk // 50 800

  • 3. 
    Het tweede gedeelte, dat 3 700 ton beloopt, vormt de reserve.

Artikel 3

  • 1. 
    Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 2, dan wel dat zelfde quotum verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een tweede quotum, gelijk aan 15 % van zijn aanvankelijk quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn aanvankelijk quotum, het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat hij, op de wijze als bepaald in lid 1, over tot opneming van een derde quotum, gelijk aan 7,5 % van zijn aanvankelijk quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 3. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn tweede quotum, het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat hij op dezelfde wijze over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is an het derde.

Deze procedure wordt toegepast tot dat de reserve is uitgeput.

  • 4. 
    In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota, wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut. Zij delen aan de Commissie de redenen mee die tot toepassing van het onderhavige lid hebben geleid.

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 30 juni 1983.

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 15 juni 1983 van het niet benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum in de reserve terug, het deel dat op 10 juni 1983 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat deze wellicht onbenut zal blijven.

De Lid-Staten geven uiterlijk op 15 juni 1983 aan de Commissie kennis van de totale invoer van de betrokken produkten die tot en met 10 juni 1983 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijke quotum dat zij in de reserve terugstorten.

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt, zodra de opgaven haar bereiken, elke Lid-Staat op de hoogte van de in de reserve nog aanwezige hoeveelheden.

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 20 juni 1983 in kennis van de stand der reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen.

Zij ziet erop toe dat de opneming waardoor de reserve volledig wordt uitgeput, tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht mede, hoeveel het saldo bedraagt.

Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerde aandeel in het communautaire contingent.
  • 2. 
    De Lid-Staten waarborgen de importeurs van de betrokken produkten vrije toegang tot de hun toegewezen quota.
  • 3. 
    De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden op hun quota af naargelang de betrokken produkten bij de douane ten invoer in het vrije verkeer worden aangegeven.
  • 4. 
    De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van ingevoerde hoeveelheden die op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt.

Artikel 8

Op verzoek van de Commissie stellen de Lid-Staten de Commissie op de hoogte van de invoer van de betrokken produkten die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 mei 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • I. 
    KIECHLE
  • (1) 
    PB nr. L 374 van 30. 12. 1981, blz. 4.
  • (2) 
    PB nr. L 371 van 30. 12. 1981, blz. 2.
  • (1) 
    PB nr. L 339 van 28. 12. 1977, blz. 19.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.