Verordening 1990/1360 - Europese Stichting voor Opleiding

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31990R1360

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31990R1360

Verordening (EEG) nr. 1360/90 van de Raad van 7 mei 1990 tot oprichting van een Europese Stichting voor Opleiding

Publicatieblad Nr. L 131 van 23/05/1990 blz. 0001 - 0005

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 16 Deel 2 blz. 0003

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 16 Deel 2 blz. 0003

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1360/90 VAN DE RAAD

van 7 mei 1990

tot oprichting van een Europese Stichting voor Opleiding

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Europese Raad van Straatsburg van 8 en 9 december 1989 de Raad heeft verzocht om begin 1990 op voorstel van de Commissie de voor de oprichting van een Europese Stichting voor Opleiding voor Midden- en Oost-Europa nodige besluiten te nemen;

Overwegende dat de Raad op 18 december 1989 Verordening (EEG) nr. 3906/89 (4) betreffende economische hulp ten gunste van de Republiek Hongarije en de Volksrepubliek Polen heeft vastgesteld, waarin wordt voorzien in hulp op bepaalde gebieden waaronder opleiding om het proces van economische en sociale hervormingen in Hongarije en Polen te steunen;

Overwegende dat de Raad deze hulp vervolgens bij een besluit ter zake kan uitbreiden tot andere landen van Midden- en Oost-Europa;

Overwegende dat het proces van economische en sociale hervormingen zal bijdragen tot de ontwikkeling van voor beide partijen voordelige economische en handelsbetrekkingen tussen de landen van Midden- en Oost-Europa en de Gemeenschap; dat deze geïntensiveerde betrekkingen tevens zullen bijdragen tot een harmonische ontwikkeling van de economische activiteiten binnen de Gemeenschap;

Overwegende dat de Europese Stichting voor Opleiding een belangrijke bijdrage kan leveren tot de daadwerkelijke verschaffing van ondersteuning bij de opleiding aan de landen van Midden- en Oost-Europa die in aanmerking komen voor economische hulp ter ondersteuning van het hervormingsproces;

Overwegende dat de Europese Stichting voor Opleiding, om haar bijdrage te kunnen leveren, een beroep zal moeten doen op de bij de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beleid voor beroepsopleiding binnen de Gemeenschap opgedane ervaring met beroepsopleidingen en op de instellingen in de Gemeenschap die zich met opleidingen bezighouden;

Overwegende dat er in de Gemeenschap en in derde landen, met inbegrip van de landen van Midden- en Oost-Europa, regionale en/of nationale, openbare en/of particuliere voorzieningen bestaan waarop een beroep kan worden gedaan om behulpzaam te zijn bij de daadwerkelijke verlening van hulp op opleidingsgebied;

Overwegende dat het statuut en de structuur van de Europese Stichting voor Opleiding deze in staat moeten stellen om op de specifieke, uiteenlopende behoeften van de afzonderlijke landen die moeten worden geholpen, op soepele wijze in te spelen, en om in nauwe aansluiting op de bestaande nationale en internationale faciliteiten haar taken te vervullen;

Overwegende dat de Europese Stichting voor Opleiding rechtspersoonlijkheid dient te verkrijgen en tegelijkertijd met de Commissie nauwe organieke betrekkingen moet onderhouden alsook de algemene politieke verantwoordelijkheden van de Gemeenschap en haar instellingen dient te eerbiedigen;

Overwegende dat de Europese Stichting voor Opleiding nauwe banden dient te hebben met het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (Cedefop), alsook met het Transeuropees Mobiliteitsprogramma voor Universiteitsstudies (Tempus) en de andere programma's die door de Raad in het leven zijn geroepen om aan de landen van Midden- en Oost-Europa hulp op opleidingsgebied te verschaffen;

Overwegende dat de Europese Stichting voor Opleiding open dient te staan voor de deelneming van landen die geen lid van de Gemeenschap zijn en die zich evenals de Gemeenschap en de Lid-Staten ertoe verbinden op opleidingsgebied voor Midden- en Oost-Europa hulp te verlenen overeenkomstig regelingen die dienen te worden vastgelegd in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en genoemde landen;

Overwegende dat het Verdrag slechts in artikel 235 bevoegdheden voor de desbetreffende actie bevat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

Er wordt een Europese Stichting voor Opleiding opgericht, hierna te noemen »de Stichting", die tot doel heeft bij te dragen tot de ontwikkeling van de beroepsopleidingsstelsels in de landen van Midden- en Oost-Europa die bij Verordening (EEG) nr. 3906/89 of een later besluit ter zake door de Raad worden aangewezen om in aanmerking te komen voor economische hulp, hierna te noemen »de begunstigde landen".

De Stichting heeft met name tot doel:

  • een doeltreffende samenwerking tussen de Gemeenschap en de begunstigde landen inzake beroepsopleiding te bevorderen;
  • bij te dragen tot de cooerdinatie van de bijstand van de Gemeenschap, de Lid-Staten en de in artikel 16 bedoelde derde landen.

Artikel 2

Werkingssfeer

De Stichting is op opleidingsgebied werkzaam en bestrijkt zowel basisberoepsopleiding en bijscholing als omscholing voor jongeren en volwassenen, in het bijzonder managementopleiding.

Artikel 3

Functies

Met het oog op de in artikel 1 genoemde doelstellingen heeft de Stichting tot taak:

  • a) 
    bijstand te verlenen bij het bepalen van de opleidingsbehoeften en -prioriteiten door maatregelen inzake technische bijstand op opleidingsgebied te treffen en door samen te werken met de passende daartoe aangewezen lichamen in de begunstigde landen;
  • b) 
    op te treden als verbindingscentrum om de Gemeenschap, de Lid-Staten en de in artikel 16 bedoelde derde landen alsmede de begunstigde landen, en alle overige betrokken partijen inlichtingen te verschaffen omtrent lopende initiatieven en toekomstige behoeften op opleidingsgebied en een kader voor het hulpaanbod te bieden;
  • c) 
    op grondslag van het bepaalde onder a) en b): na te gaan welke ruimte er bestaat voor joint ventures in de hulpverlening op opleidingsgebied, met inbegrip van proefprojecten, voor het opzetten van gespecialiseerde multinationale ploegen voor specifieke projecten en om te bepalen welke acties voor medefinanciering in aanmerking komen, alsmede fondsen te bezorgen voor het uitwerken en voorbereiden van dergelijke projecten, waarvan de uitvoering gefinancierd kan worden uit bijdragen van één of meer landen, van één of meer landen en de Stichting samen of, in uitzonderlijke gevallen, van de Stichting alleen;
  • d) 
    ervoor te zorgen dat de daarvoor geschikte overheidsinstellingen en/of particuliere lichamen die goede opleidingsresultaten kunnen overleggen en beschikken over de nodige deskundigheid, de door de Stichting gefinancierde activiteiten en projecten op soepele gedecentraliseerde wijze uitwerken, voorbereiden, uitvoeren en/of beheren;
  • e) 
    ervoor te zorgen dat voor projecten die door de Stichting gefinancierd of medegefinancierd worden, door de in artikel 5 bedoelde raad van bestuur aanbestedingsprocedures worden uitgewerkt waarin volledig rekening wordt gehouden met de procedures die vastgesteld zijn in het kader van Verordening (EEG) nr. 3906/89, inzonderheid artikel 7 daarvan, of in enig ander daaropvolgend besluit ter zake;
  • f) 
    in samenwerking met de Commissie te helpen bij het toezicht en de evaluatie van de algemene doeltreffendheid van de opleidingshulp aan de begunstigde landen;
  • g) 
    informatie te verspreiden en de uitwisseling van ervaring te bevorderen door publikaties, vergaderingen en andere geschikte middelen;
  • h) 
    in het algemene kader van deze verordening andere taken uit te voeren waarover tussen de raad van bestuur en de Commissie overeenstemming is bereikt.

Artikel 4

Algemene bepalingen

  • 1. 
    De Stichting bezit rechtspersoonlijkheid. Zij beschikt in elk der Lid-Staten over de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden. De Stichting is een lichaam zonder winstoogmerk.

De Stichting streeft naar samenwerking met andere lichamen van de Gemeenschap, met name met Cedefop.

  • 2. 
    Vertegenwoordigers van de sociale partners op Europees niveau die reeds aan het werk van de Gemeenschapsinstellingen deelnemen, alsmede internationale organisaties die op opleidingsgebied werkzaam zijn, kunnen worden betrokken bij het werk van de Stichting, met name als bedoeld in artikel 5, lid 8, en artikel 6, leden 1 en 2.

Artikel 5

Raad van bestuur

  • 1. 
    De Stichting heeft een raad van bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger per Lid-Staat en twee vertegenwoordigers van de Commissie.

Een plaatsvervangend lid kan elk lid van de raad van bestuur vervangen of vergezellen; indien een plaatsvervangend lid een lid vergezelt, woont het de beraadslagingen bij zonder stemrecht. 2. De vertegenwoordigers van de Lid-Staten worden benoemd door de betrokken Lid-Staten.

De leden die de Commissie vertegenwoordigen, worden door deze benoemd.

  • 3. 
    De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt drie jaar. Deze kan worden verlengd.
  • 4. 
    De raad van bestuur wordt voorgezeten door een van de vertegenwoordigers van de Commissie. De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

Ieder lid van de raad van bestuur heeft één stem.

Behoudens in het in lid 5 bedoelde geval, worden besluiten van de raad van bestuur genomen met een meerderheid van twee derde van de leden van deze raad.

  • 5. 
    De raad van bestuur stelt met eenparigheid van stemmen voorschriften omtrent het gebruik van de talen binnen de Stichting vast, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat alle betrokken partijen toegang moeten kunnen krijgen tot en deel moeten kunnen nemen aan de werkzaamheden van de Stichting.
  • 6. 
    De voorzitter roept de raad van bestuur ten minste tweemaal per jaar bijeen, alsmede op verzoek van ten minste een volstrekte meerderheid van de leden van deze raad.

De voorzitter licht de raad van bestuur in over andere communautaire activiteiten die met het werk van de raad van bestuur verband houden alsmede over de verwachtingen van de Stichting voor het komende jaar.

  • 7. 
    Op grond van een door de directeur van de Stichting ingediend ontwerp en binnen het kader van een prognose over drie jaar neemt de raad van bestuur, na overleg met de Commissie, elk jaar uiterlijk op 30 november het jaarlijks werkprogramma van de Stichting voor het volgende jaar aan.

Bij de in het jaarlijks werkprogramma genoemde projecten wordt een raming van de noodzakelijke uitgaven gevoegd.

  • 8. 
    De raad van bestuur hecht zo nodig en per geval ad hoc haar goedkeuring aan het vormen van werkgroepen per sector die alle landen of organisaties die bijdragen tot de financiering van de verschillende betrokken projecten alsmede andere betrokken partijen, met inbegrip, in voorkomend geval, van vertegenwoordigers van de sociale partners, omvatten.
  • 9. 
    De raad van bestuur stelt uiterlijk op 31 maart van elk jaar een ontwerp-jaarverslag op over de activiteiten van de Stichting in het voorgaande jaar en over de financiering daarvan, en legt dit aan de Commissie voor.

Na goedkeuring door de Commissie wordt het jaarverslag aan het Europese Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en de Lid-Staten voorgelegd.

De Commissie zendt dit verslag tevens ter informatie naar de begunstigde landen.

Artikel 6

Adviserend lichaam

  • 1. 
    De Stichting wordt bijgestaan door een adviserend lichaam dat wordt benoemd door de raad van bestuur.

De leden van het adviserend lichaam worden gekozen uit deskundigen uit kringen van het opleidingswerk en andere milieus die zich op het werkterrein van de Stichting bewegen, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de sociale partners, de internationale organisaties die bijstand op het gebied van opleiding verlenen en de begunstigde landen vertegenwoordigd dienen te zijn.

Er worden twee deskundigen uit elke Lid-Staat, uit elk begunstigd land en uit de sociale partners op Europees niveau benoemd.

  • 2. 
    De raad van bestuur vraagt voordrachten van:
  • alle Lid-Staten;
  • alle begunstigde landen;
  • de sociale partners op Europees niveau welke reeds actief zijn op het werkterrein van de communautaire instellingen, en
  • de betrokken internationale organisaties.
  • 3. 
    De ambtstermijn van de leden van het adviserend lichaam bedraagt gewoonlijk drie jaar, maar kan regelmatig door de raad van bestuur worden herzien.
  • 4. 
    Het adviserend lichaam heeft tot taak op verzoek van de raad van bestuur of eigener beweging over het in artikel 5, lid 7, bedoelde jaarlijkse werkprogramma van de Stichting, aan de raad van bestuur advies uit te brengen.

Alle adviezen worden aan de raad van bestuur meegedeeld.

  • 5. 
    De directeur van de Stichting is voorzitter van het adviserend lichaam.

Het adviserend lichaam stelt onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van bestuur zijn reglement van orde vast.

  • 6. 
    Het adviserend lichaam wordt eenmaal per jaar bijeengeroepen door zijn voorzitter.

Artikel 7

De directeur

  • 1. 
    De directeur van de Stichting wordt door de raad van bestuur op voordracht van de Commissie benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar die kan worden verlengd.

De directeur is verantwoordelijk voor:

  • de voorbereiding en organisatie van het werk van de raad van bestuur en van de door de raad van bestuur bijeengeroepen ad hoc werkgroepen, alsmede, in het bijzonder, voor de voorbereiding van het jaarlijkse ontwerp-werkprogramma van de Stichting;
  • de dagelijkse administratie van de Stichting;
  • de voorbereiding van de staat van de ontvangsten en uitgaven en de uitvoering van de begroting van de Stichting;
  • de voorbereiding en publikatie van de in deze verordening genoemde verslagen;
  • alle personeelsaangelegenheden;
  • de in artikel 3 vermelde taken. 2. De directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur voor de uitvoering van zijn taken en woont de vergaderingen van de raad van bestuur bij.
  • 3. 
    De directeur vertegenwoordigt de Stichting in rechte.

Artikel 8

Verband met andere acties van de Gemeenschap

De Commissie draagt in samenwerking met de raad van bestuur en waar nodig overeenkomstig de procedure van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3906/89 zorg voor de coherentie en waar nodig de complementariteit van de werkzaamheden van de Stichting en de overige communautaire acties, zowel binnen de Gemeenschap als ten behoeve van de begunstigde landen, in het bijzonder met betrekking tot de acties van het Tempus-programma.

Artikel 9

Begroting - inhoudelijke bepalingen

  • 1. 
    Alle ontvangsten en uitgaven van de Stichting worden voor ieder begrotingsjaar geraamd en worden opgenomen in de begroting van de Stichting, die een lijst van het aantal ambten bevat; het begrotingsjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
  • 2. 
    Op de begroting van de Stichting moeten ontvangsten en uitgaven in evenwicht zijn.
  • 3. 
    De begrotingsontvangsten van de Stichting omvatten, onverminderd andere ontvangsten, een subsidie uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, betalingen voor verrichte diensten, alsmede middelen uit andere bronnen.
  • 4. 
    De begroting omvat tevens bijzonderheden over alle eigen bijdragen van de begunstigde landen zelf voor projecten die financiële bijstand van de Stichting ontvangen.

Artikel 10

Begroting - procedurele bepalingen

  • 1. 
    Elk jaar stelt de directeur een voorontwerp van begroting voor de Stichting op, waarin de huishoudelijke kosten en het voorgestelde werkprogramma voor het volgende financiële jaar zijn opgenomen; hij legt dit aan de raad van bestuur voor.
  • 2. 
    Aan de hand daarvan neemt de raad van bestuur uiterlijk op 15 februari een ontwerp-begroting voor de Stiching aan en legt deze aan de Commissie voor.
  • 3. 
    De Commissie beoordeelt de ontwerp-begroting van de Stichting, rekening houdend met de prioriteiten op het gebied van de beroepsopleiding in de begunstigde landen en de algemene financiële oriëntering ten aanzien van economische hulp aan deze landen.

Op die grondslag en binnen de voorgestelde grenzen van het voor economische hulp aan de Midden- en Oosteuropese landen beschikbaar te stellen totaalbedrag, bepaalt zij de jaarlijkse bijdrage aan de begroting van de Stichting, die in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen wordt opgenomen.

  • 4. 
    In het begin van elk begrotingsjaar stelt de raad van bestuur, na advies van de Commissie, de begroting van de Stichting vast en past deze aan de diverse bijdragen voor de Stichting en aan haar inkomsten uit andere bronnen aan.

Artikel 11

Begroting - tenuitvoerlegging en controle

  • 1. 
    De directeur voert de begroting van de Stichting uit.
  • 2. 
    De controle op het aangaan van alle betalingsverplichtingen en het betalen van de uitgaven, alsmede de controle op het vaststellen en innen van alle ontvangsten van de Stichting wordt uitgeoefend door de financieel controleur die op voorstel van de Commissie door de raad van bestuur wordt benoemd.
  • 3. 
    Uiterlijk op 31 maart van elk jaar legt de directeur aan de Commissie, de raad van bestuur en de Rekenkamer de gedetailleerde rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven over het afgelopen begrotingsjaar voor.

De Rekenkamer onderzoekt deze overeenkomstig artikel 206 bis van het Verdrag.

  • 4. 
    De raad van bestuur verleent de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting.

Artikel 12

Financiële regels

De raad van bestuur stelt, na raadpleging van de Commissie en de Rekenkamer, gedetailleerde financiële regels vast waarin met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting van de Stichting nader wordt aangegeven.

Artikel 13

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op de Stichting van toepassing.

Artikel 14

Statuut

De voorschriften en regelingen waaraan het personeel van de Stichting, met inbegrip van de directeur, is onderworpen, stemmen overeen met die van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1859/76 van de Raad van 29 juni 1976 houdende vaststelling van de regeling welke van toepassing is op het personeel van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (1), en worden opgenomen in een afzonderlijke verordening die door de Raad op voorstel van de Commissie wordt aangenomen.

Artikel 15

Wettelijke aansprakelijkheid

  • 1. 
    De contractuele aansprakelijkheid van de Stichting wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.
  • 2. 
    Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Stichting, overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben, de schade vergoeden die door de Stichting of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van deze schade.

  • 3. 
    De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens de Stichting wordt geregeld door de desbetreffende bepalingen betreffende het personeel van de Stichting.

Artikel 16

Deelneming van derde landen

  • 1. 
    De Stichting staat open voor de deelneming van landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap en die zich evenals de Gemeenschap en de Lid-Staten ertoe verbinden op opleidingsgebied voor Midden- en Oost-Europa hulp te verlenen overeenkomstig de regelingen die volgens de procedure van artikel 228 van het Verdrag worden getroffen in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de genoemde landen.

In de overeenkomsten worden met name de aard, de omvang en de modaliteiten van de deelneming van deze landen in het werk van de Stichting, alsmede bepalingen inzake financiële bijdragen en personeel vastgesteld.

  • 2. 
    Tot deelneming van dergelijke landen aan de ad hoc werkgroepen als bedoeld in artikel 5, lid 8, kan door de raad van bestuur worden besloten zonder dat hiervoor een overeenkomst nodig is.

Artikel 17

Toezicht en evaluatie

De Commissie legt in overleg met de raad van bestuur een procedure vast om op de met het werk van de Stichting opgedane ervaring toe te zien en deze te evalueren.

Zij legt het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité vóór 31 december 1992 een verslag met de eerste resultaten van deze procedure voor.

Artikel 18

Herziening

Deze verordening wordt door de Raad op voorstel van de Commissie binnen vijf jaar na de inwerkingtreding opnieuw bezien.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die waarop de bevoegde autoriteiten een beslissing hebben genomen over de vestigingsplaats van de Stichting (1).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    COLLINS
  • (1) 
    PB nr. C 86 van 4. 4. 1990, blz. 12.
  • (2) 
    PB nr. C 113 van 7. 5. 1990.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 25 april 1990 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (4) 
    PB nr. L 375 van 23. 12. 1989, blz. 11.
  • (1) 
    PB nr. L 214 van 6. 8. 1976, blz. 1.
  • (1) 
    De datum van inwerkingtreding van deze verordening zal in het Publikatieblad bekend worden gemaakt.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.