Besluit 1992/217 - Specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit (1990-1994) (92/217/EEG)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992D0217

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992D0217

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 16 maart 1992 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit (1990-1994) (92/217/EEG) -

Publicatieblad Nr. L 107 van 24/04/1992 blz. 0001 - 0010

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 16 maart 1992 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit (1990-1994) (92/217/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 Q, lid 2,

Gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Raad bij Besluit 90/221/Euratom, EEG (4) een derde kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling (1990-1994) heeft vastgesteld, waarin met name de acties worden omschreven die moeten worden ondernomen om bij te dragen tot de ontwikkeling van intellectuele hulpbronnen (menselijk potentieel en mobiliteit); dat de onderhavige beschikking in het licht van de in de preambule van genoemd besluit vervatte overwegingen dient te worden vastgesteld;

Overwegende dat in artikel 130 K van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma door middel van specifieke, binnen elke actie te ontwikkelen programma's moet worden uitgevoerd;

Overwegende dat, krachtens artikel 4 en bijlage I van Besluit 90/221/Euratom, EEG, het voor het kaderprogramma als geheel noodzakelijk geachte bedrag een bedrag van 57 miljoen ecu voor gecentraliseerde acties inzake verbreiding en benutting van de resultaten omvat, dat naar rato van het voor elk van de acties voorziene bedrag moet worden verdeeld;

Overwegende dat het wenselijk is dat in het kader van dit programma het economische en sociale effect en de eventuele technologische risico's worden geëvalueerd;

Overwegende dat in Besluit 90/221/Euratom, EEG wordt bepaald dat het communautaire onderzoek in het bijzonder ten doel heeft de wetenschappelijke en technologische grondslag van de Europese industrie te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen; dat in dat besluit tevens is bepaald dat communautaire actie gerechtvaardigd is wanneer het onderzoek er onder andere toe bijdraagt de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap te versterken en de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, zulks met inachtneming van de beoogde wetenschappelijke en technische kwaliteit; dat het de bedoeling is dat het programma op het gebied van de niet nucleaire energiebronnen ertoe bijdraagt de desbetreffende doelstellingen te verwezenlijken;

Overwegende dat de opleiding van jonge Europese wetenschappers naast de mobiliteit van de onderzoekers en de oprichting van netwerken voor samenwerking op het gebied van technisch en wetenschappelijk onderzoek een van de prioriteiten vormt van het derde kaderprogramma;

Overwegende dat iedere maatregel die is gericht op een optimale benutting van de intellectuele hulpbronnen van de Gemeenschap in hoofdzaak ten goede moet komen aan de wetenschappers en onderzoekers zelf;

Overwegende dat dit programma tevens moet bijdragen aan de totstandbrenging van een "Europa van de onderzoekers" door middel van europeïsering van het hoger onderwijs, dat wil zeggen het volgen van onderwijs in een andere dan de eigen Lid-Staat;

Overwegende dat een geschikte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel op dit gebied ertoe leidt de opleiding die jonge onderzoekers in hun eigen land hebben gekregen verder uit te breiden door hun de gelegenheid te geven in een onderzoekteam of laboratorium van erkende kwaliteit van een andere Lid-Staat onderzoek te verrichten met behulp van een beurs die door de Gemeenschap beschikbaar wordt gesteld;

Overwegende dat het voor het vergroten en verbeteren van de mogelijkheden voor het onderbrengen van gastonderzoekers nuttig zou zijn tevens voor netwerken van geassocieerde onderzoekteams of laboratoria van erkende kwaliteit en voor mogelijkheden van toegang tot grote installaties zorg te dragen;

Overwegende dat het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) met zijn laboratoria en installaties doeltreffend kan worden toegevoegd aan de organisaties die in staat zijn bij de opleiding van jonge onderzoekers en het opzetten van netwerken een belangrijke rol te vervullen en dat het via zijn eigen programma zal bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de activiteiten van het onderhavige programma;

Overwegende dat het dienstig is gedecentraliseerde methodes voor de selectie van de kandidaten vast te stellen; dat bij de tenuitvoerlegging van deze actie onderzoekteams of laboratoria van erkende kwaliteit nauw dienen te worden betrokken;

Overwegende dat het scheppen van een infrastructuur van netwerken van groot belang is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, aangezien zo de structurele werking van de thematische programma's wordt versterkt en aangevuld;

Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (Crest) is geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode vanaf 16 maart 1992 en eindigend op 31 december 1994 wordt een in bijlage I nader omschreven specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling voor de Europese Economische Gemeenschap op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit aangenomen.

Artikel 2

  • 1. 
    Het voor de uitvoering van het programma noodzakelijk geachte bedrag beloopt 488,07 miljoen ecu, de personeels- en administratieuitgaven ten bedrage van 15 miljoen ecu inbegrepen.
  • 2. 
    Een indicatieve verdeling van de middelen is in bijlage II vervat.
  • 3. 
    Ingeval de Raad overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Besluit 90/221/Euratom, EEG een besluit neemt, wordt de onderhavige beschikking dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 3

Bijlage III behelst de nadere regels voor de uitvoering van het programma en het bedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap.

Artikel 4

  • 1. 
    In de loop van het tweede jaar evalueert de Commissie het programma en legt zij over de uitkomsten van de evaluatie aan het Europese Parlement en aan de Raad een verslag voor; zo nodig gaat dit verslag vergezeld van voorstellen tot wijziging van het programma.
  • 2. 
    Aan het eind van het programma evalueert een groep onafhankelijke deskundigen, in opdracht van de Commissie, de bereikte resultaten. Het verslag van de groep zal te zamen met de opmerkingen van de Commissie aan het Europese Parlement en aan de Raad worden voorgelegd.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen worden opgesteld aan de hand van de in bijlage I omschreven doelstellingen en overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Besluit 90/221/Euratom, EEG.

Artikel 5

  • 1. 
    De Commissie is belast met de uitvoering van het programma.
  • 2. 
    In de door de Commissie gesloten contracten worden de rechten en verplichtingen van iedere partij vastgesteld, met inbegrip van de regeling voor de verspreiding, de bescherming en de benutting van de onderzoekresultaten, overeenkomstig de krachtens artikel 130 K, tweede alinea, van het Verdrag vastgestelde bepalingen.
  • 3. 
    Overeenkomstig de doelstellingen van bijlage I wordt een werkprogramma vastgesteld en, zo nodig, bijgewerkt, waarin gedetailleerde doelstellingen en de aard van de te ondernemen projecten worden aangegeven en waarin tevens de ter zake vast te stellen financiële bepalingen worden omschreven. De Commissie doet op grond van het werkprogramma uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor projecten uitgaan.

Artikel 6

De Commissie wordt bijgestaan door een uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten bestaand en door de vertegenwoordiger van de Commissie voorgezeten comité.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten worden op de in dit artikel aangegeven wijze gewogen. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 7

  • 1. 
    De procedure van artikel 6 geldt voor:
  • de opstelling en bijwerking van het in artikel 5, lid 3, bedoelde werkprogramma;
  • de inhoud van de uitnodigingen tot voorstellen;
  • de evaluatie van de voorgestelde activiteiten bedoeld in bijlage III, alsmede het geraamde bedrag van de bijdrage van de Gemeenschap voor deze projecten, wanneer dit bedrag hoger is dan 0,1 miljoen ecu;
  • de uitzonderingen op de algemene regels, vastgesteld in bijlage III;
  • de deelneming aan de acties door organismen en ondernemingen van derde landen, bedoeld in artikel 8;
  • iedere aanpassing van de in bijlage II aangegeven indicatieve verdeling van het bedrag;
  • de maatregelen die moeten worden getroffen om het programma te evalueren;
  • de voorwaarden voor de verspreiding, de bescherming en de benutting van de resultaten van het onderzoek dat in het kader van het programma is verricht;
  • de voorwaarden voor een eventueel gedecentraliseerd beheer van het programma als bedoeld in bijlage III.
  • 2. 
    Wanneer op gebied 1 (opleiding) van het programma krachtens lid 1, derde streepje, het geraamde bedrag van de communautaire bijdrage lager is dan of gelijk is aan 0,1 miljoen ecu, stelt de Commissie het comité in kennis van de voortgang van de selectieprocedures voor instellingen en onderzoekers. De Commissie deelt het comité alle benodigde informatie mee.

Wanneer op de overige gebieden van het programma krachtens lid 1, derde streepje, het bedrag van de communautaire bijdrager lager is dan of gelijk is aan 0,1 miljoen ecu, stelt de Commissie het comité in kennis van de projecten, alsmede van het resultaat van de evaluatie ervan.

De Commissie stelt het comité eveneens in kennis van de tenuitvoerlegging van de begeleidende maatregelen bedoeld in bijlage III.

Artikel 8

  • 1. 
    De Commissie wordt hierbij gemachtigd om overeenkomstig artikel 130 N van het Verdrag te onderhandelen over internationale overeenkomsten met bij de Cost aangesloten derde landen, met name de leden-landen van de EVA en de landen in Midden- en Oost-Europa, ten einde deze bij het programma in zijn geheel of bij een onderdeel ervan te betrekken.
  • 2. 
    Aan in Europese derde landen gevestigde organismen en ondernemingen kan, overeenkomstig de procedure van artikel 6 en in het licht van het criterium van wederzijds voordeel, worden toegestaan deel te nemen aan een actie in het kader van dit programma.

Gecontracteerde organismen die buiten de Gemeenschap gevestigd zijn en deelnemen aan een actie in het kader van het programma, kunnen niet van de communautaire financiering genieten. Deze organismen dragen bij in de algemene administratiekosten.

Artikel 9

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 16 maart 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Jorge BRAGA DE MACEDO

  • (1) 
    PB nr. C 188 van 19. 7. 1991, blz. 11.(2) PB nr. C 158 van 17. 6. 1991, blz. 67, en PB nr. C 39 van 17. 2. 1992.(3) PB nr. C 332 van 31. 12. 1990, blz. 45.(4) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 28.

BIJLAGE I

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE DOELSTELLINGEN EN INHOUD VAN HET PROGRAMMA De beleidslijnen van het derde kaderprogramma, de wetenschappelijke en technische doelstellingen die het volgt en de motivering waarop het steunt, maken integrerend deel uit van dit specifieke programma.

Paragraaf 6 van bijlage II van bovengenoemd kaderprogramma maakt een integrerend deel uit van dit specifieke programma.

  • I. 
    Doelstellingen

De centrale doelstelling van het programma is een bijdrage te leveren aan de verbetering van de kwantiteit en de kwaliteit van het menselijk potentieel dat de Lid-Staten de komende jaren nodig zullen hebben voor onderzoek en technologische ontwikkeling en zo te helpen een waarachtige Europese Gemeenschap voor wetenschap en techniek tot stand te brengen.

Deze maatregel moet leiden tot een toegevoegde communautaire waarde ten bate van alle Lid-Staten.

Deze maatregel zal over de gehele linie en met behulp van een "bottom-up"-aanpak gestalte krijgen aan de hand van de volgende twee hoofdlijnen: de opleiding en mobiliteit van het personeel enerzijds en de vorming van netwerken anderzijds.

Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma zal gebruik worden gemaakt van de ervaring die is opgedaan in het kader van de momenteel lopende programma's Science, Spes en "grote installaties". De werkzaamheden die bij wijze van vervolg op deze programma's worden uitgevoerd, vergroten en ontwikkelen deze ervaring, rekening houdend met de doelstelling van dit programma. Het vervolg op het Spes-programma wordt uitgebreid met mens- en sociale wetenschappen.

Deze werkzaamheden zullen dus gedeeltelijk worden aangepast, zodat zij een belangrijkere rol kunnen gaan spelen op het gebied van opleiding en specialisatie van jonge Europese wetenschappers die afkomstig zijn van universiteitslaboratoria en openbare en particuliere onderzoekinstellingen.

In het kader van het onderhavige specifieke programma zullen de volgende activiteiten worden ontplooid:

  • het ontwikkelen van een communautair systeem van beurzen voor de opleiding van onderzoekers;
  • de oprichting en uitbreiding van onderzoeknetwerken voor wetenschappelijke en technische samenwerking;
  • het bevorderen van de toegang van onderzoekers tot grote wetenschappelijke en technische installaties;
  • de inwerkingstelling van een communautair systeem van "Euroconferenties" over O & O.

Bovengenoemde activiteiten zullen worden ontwikkeld om de mobiliteit van de communautaire wetenschappers te vergroten, met name die van jonge onderzoekers op postdoctoraal niveau. Van "postdoctoraal" niveau zijn alle wetenschappers die gedurende ten minste zes jaar een hogere opleiding hebben genoten en in het bezit zijn van een doctorstitel of een gelijkwaardige titel of die, bij het ontbreken van een titel, twee jaar onderzoekervaring hebben na een tweede cyclus van hogere studies.

De binnen dit programma ontwikkelde communautaire acties zullen eveneens ten goede kunnen komen aan jonge onderzoekers van doctoraal niveau, met name op die gebieden waar een tekort aan postdoctorale onderzoekers bestaat.

Tevens kan in het kader van dit programma steun worden verleend aan gevestigde onderzoekers die een specifieke opleiding nodig hebben op een ander gebied dan het hunne, aangezien de snelle ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische context nu eenmaal omschakelingen vergt. Tevens kan deze steun worden gegeven om hun wetenschappelijke capaciteiten te benutten op nieuwe gebieden waar hun deelname noodzakelijk is.

Het opzetten van netwerken in het kader van deze actie is van groot belang voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het communautaire beleid op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, doordat zo de structurele effecten van de thematische programma's worden versterkt en aangevuld.

Het geheel van deze netwerken zal zich over alle regio's van de landen van de Gemeenschap moeten uitstrekken, waarbij vooral rekening moet worden gehouden met de speciale behoeften van de perifere gebieden en de minder bevoorrechte regio's van dit moment. Op deze wijze zal zich in deze regio's een hoog gekwalificeerd wetenschappelijk en technisch potentieel kunnen vestigen. Te dien einde zal de vorming van nieuwe onderzoekteams in deze regio's rond jonge wetenschappers die in het buitenland zijn opgeleid, worden bevorderd.

Dit programma bevordert ook de toegang tot de in de Gemeenschap bestaande grote wetenschappelijke en/of technische installaties van groot belang voor communautaire onderzoekers voor wie dit niet rechtstreeks mogelijk is. In het bijzonder is deze actie erop gericht de verdere opleidingsmogelijkheden voor Europese onderzoekers te vergroten door hen in staat te stellen zich vertrouwd te maken met het gebruik van deze installaties bij de uitvoering van onderzoekprojecten.

Dit programma bevordert bovendien de ontwikkeling van een systeem van Euroconferenties voor O & O, dat met name jonge wetenschappers in staat zal stellen actief deel te nemen aan conferenties die op hoog niveau staan en van bijzonder belang zijn. Het gaat hier om wetenschappelijke bijeenkomsten die worden gewijd aan thema's die aan de grens van de wetenschappelijke of technische kennis liggen en waarin specialisten hun werkzaamheden en ideeën uiteenzetten en bespreken.

De werkzaamheden van menselijk potentieel moeten een aanvulling vormen op en dienen samenhang te vertonen met de opleidingsacties die worden ontwikkeld in het kader van specifieke programma's of andere communautaire opleidingsacties zoals Comett, Eurotecnet, enz.

II. Communautaire werkzaamheden

  • 1. 
    Ontwikkeling van een communautair systeem voor de opleiding van onderzoekers

O & O-teams, -laboratoria of -organen die een naam hebben hoog te houden op het gebied van opleiding of de specialisatie van onderzoekers, kunnen afzonderlijk of als geheel (in geval van een netwerk) jonge wetenschappers een plaats bieden volgens de procedures die in bijlage III worden beschreven.

Deze onderzoektoelagen, die de naam dragen van een man of vrouw die een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Europese cultuur heeft geleverd, zullen in de regel voor een periode van zes maanden à twee jaar aan onderzoekers worden verstrekt. In bepaalde gevallen kunnen de beurzen van twee jaar omwille van een evenwichtige geografische spreiding van het menselijk potentieel met een jaar worden verlengd ten einde een onderzoeker uit een minder bevoorrechte regio in staat te stellen naar zijn tegio terug te keren en de verkregen kennis uit te werken.

De opleiding van de onderzoekers zal gestalte krijgen in de vorm van hun actieve deelname aan vergevorderde onderzoekprojecten die worden uitgevoerd in de teams of laboratoria waar zij zijn ondergebracht.

Om een "brain drain" uit de minder bevoorrechte regio's van de Gemeenschap tegen te gaan en de doelmatigheid van de opleidingsactie te versterken, zou tevens communautaire financiële steun kunnen worden verleend aan een gevestigd onderzoeker (van universitair niveau of niet) ten einde deze in staat te stellen als een met onderzoek belaste gasthoogleraar O & O-projecten op te zetten in een in één van deze regio's gelegen onderzoekcentrum, ten einde op plaatselijk niveau de opleiding van de verschillende jonge wetenschappers veilig te stellen.

Voor gevestigde onderzoekers bedraagt de duur van de beurs maximaal één jaar.

  • 2. 
    Steun voor de vorming en ontwikkeling van onderzoeknetwerken voor wetenschappelijke en technische samenwerking

De deelnemers aan acties voor wetenschappelijke en technische ontwikkeling vormen netwerken van onderzoeklaboratoria die gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden verrichten. Het aantal Lid-Staten dat in elk netwerk deelneemt, dient zo groot mogelijk te zijn. In het algemeen bestaan de netwerken voor wetenschappelijke en technische samenwerking uit vijf laboratoria of onderzoekcentra van ten minste drie Lid-Staten die gezamenlijk werken aan ten minste een of meer O & O-projecten. In het bijzonder zal worden gestreefd naar de associatie van erkende laboratoria van hoge kwaliteit met veelbelovende laboratoria in de minder bevoorrechte regio's van de Gemeenschap. Dit zal onderzoekers die geïsoleerd werkzaam zijn op een geavanceerd terrein, de mogelijkheid bieden hun inspanningen te verenigen.

Jumelages en netwerken van minder van vijf centra waarbij onderzoekteams in verschillende Lid-Staten betrokken zijn, kunnen steun ontvangen indien zij bijdragen aan de totstandbrenging van een waarachtige Europese Gemeenschap voor wetenschap en techniek.

De netwerken bestaan uit openbare en/of particuliere onderzoeklaboratoria en/of -teams van de Lid-Staten, die, ten behoeve van elk van de deelnemers, hun wetenschappelijke en technische ervaring samenvoegen. In het bijzonder zullen de netwerken de interactie tussen de verschillende disciplines, de koppeling van verschillende technieken en de toepassingsmogelijkheden van het ene terrein op het andere bevorderen.

Indien het innoverende karakter of de complexiteit van een wetenschappelijk terrein dit vereist, zal de oprichting worden gestimuleerd van nieuwe netwerken die zijn opgebouwd uit onderzoekteams of -laboratoria die beschikken over aanvullende capaciteiten.

In het geval dat een onderzoeker die in het kader van deze actie is opgeleid een nieuw onderzoekteam vormt in een minder bevoorrechte regio van de Gemeenschap, kan de communautaire steun tevens de financiering behelzen van de uitrusting van dit team, wanneer dit zich aansluit bij een netwerk voor wetenschappelijke en technische samenwerking dat door de Gemeenschap wordt gesteund overeenkomstig de in bijlage III vermelde criteria.

  • 3. 
    Totstandbrenging van toegang tot grote wetenschappelijke en technische installaties

Als "grote installatie" wordt beschouwd een installatie die een aanzienlijke startinvestering vergt of een verzameling kleinere installaties die aanvullende capaciteiten hebben.

De aan de geselecteerde installaties verleende communautaire steun moet in overeenstemming zijn met de criteria van bijlage III.

  • 4. 
    Euroconferenties

Deze "Euroconferenties" voor onderzoek en ontwikkeling bieden specialisten op hoog niveau gelegenheid om hun ideeën en hun jongste wetenschappelijke of technische resultaten voor te leggen en te bespreken; jonge onderzoekers kunnen er in discussie treden en kennis uitwisselen met eminente deskundigen tijdens de presentatie van hun werk. Dat initiatief vormt, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, een aanvulling op nationale initiatieven. Tevens heeft het het versterken van de samenhang van de Gemeenschap ten doel door jonge onderzoekers uit minder ontwikkelde regio's in staat te stellen in contact te treden met topdeskundigen op een specifiek wetenschaps- en technologiegebied en daar hun voordeel mee te doen.

III. Wetenschappelijke en technische sectoren

Dit programma strekt zich vanwege zijn horizontale karakter uit tot alle wetenschappelijke en technische sectoren. Zo zou het zich in het bijzonder kunnen uitstrekken tot strategische projecten en gerichte projecten die verband houden met onderzoekgebieden die zijn voorzien in de eerste vijf activiteiten, genoemd in artikel 1 van het derde kaderprogramma en uitgewerkt in bijlage II van dat programma.

De opleidingsacties die tot stand worden gebracht in het kader van dit programma, mogen echter niet rechtstreeks worden bepaald door de doelstellingen van de overige specifieke programma's. Dit houdt in dat, in de sectoren die worden gedekt door de overige specifieke programma's, in het kader van dit programma acties kunnen worden verwezenlijkt, waarbij deze acties echter wel een aanvulling moeten vormen op de specifieke opleiding die binnen de specifieke programma's zelf plaatsvindt en iedere doublure moet worden vermeden.

Wat betreft het fundamentele onderzoek op de terreinen van de exacte wetenschappen en de natuurwetenschappen, met inbegrip van de mathematische en ingenieurswetenschappen, worden de te onderzoeken thema's, overeenkomstig het open karakter van het programma, niet a priori vastgesteld.

Wat betreft de sociale wetenschappen en de menswetenschappen zal deze actie voornamelijk betrekking hebben op de opleiding en de netwerken die waarschijnlijk zullen leiden tot de verbetering of de versterking van de Europese concurrentiepositie en het tot stand brengen van een duurzame economische ontwikkeling, waarbij vooral moet worden gedacht aan de economische wetenschappen en managementtechnieken met inbegrip van milieu-economie en aan de raakvlakken tussen wetenschap, technologie en maatschappij. Tevens zal aandacht worden besteed aan vraagstukken die verband houden met het begrip en de acceptatie van wetenschap en technologie van de zijde van het publiek.

BIJLAGE II

INDICATIEVE VERDELING VAN DE MIDDELEN

Ãaaâéaaae

Ìéëîïaaí aaoeè

Èéôãáùaaí ùïïñ aeaa ïíaeaañõïaaêaañó

  • 1. 
    Ïðëaaéaeéíã

220

85 %

  • 2. 
    Íaaôòaañêaaí

200

60 %

  • 3. 
    Ôïaaãáíã ùïïñ ïíaeaañõïaaêaañó ôïô ãñïôaa éíóôáëëáôéaaó

55

40 %

  • 4. 
    AAèñïoeïíoeaañaaíôéaaó

13,07

Ôïôááë

488,07

Ááíôaaêaaíéíãaaí

  • 1. 
    Éíoeëèóéaaoe ðaañóïíaaaaëóèéôãáùaaí ùïïñ aaaaí ôïôááë ùáí 9,5 ìéëîïaaí aaoeè aaí çèéóçïèaeaaëéîêaa èéôãáùaaí ùïïñ aaaaí ôïôááë ùáí 5,5 ìéëîïaaí aaoeè.
  • 2. 
    Íááóô aeaa 488,07 ìéëîïaaí aaoeè òïñaeô íïã aaaaí âaaaeñáã ùáí 4,93 ìéëîïaaí aaoeè ãaañaaóaañùaaaañae áëó âéîaeñáãaa èéô çaaô óðaaoeéoeéaaêaa ðñïãñáììá Ìaaíóaaëéîê Ðïôaaíôéaaaaë aaí Ìïâéëéôaaéô ááí aeaa ãaaoeaaíôñáëéóaaaañaeaa áoeôéaa ùïïñ ùaañóðñaaéaeéíã aaí aa÷ðëïéôáôéaa ùáí ñaaóèëôáôaaí.
  • 3. 
    AAaaí aa÷ôñá âaaaeñáã ùáí 25 ìéëîïaaí aaoeè òïñaeô âaaóôaaìae ùïïñ òaañêõááìçaaaeaaí ùáí çaaô ÃOEÏ ïð çaaô ãaaâéaaae ùáí ìaaíóaaëéîê ðïôaaíôéaaaaë aaí ìïâéëéôaaéô, ìaaô éíâaaãñéð ùáí aaaaí âaaaeñáã ùáí 0,25 ìéëîïaaí aaoeè áëó âéîaeñáãaa ùáí çaaô ÃOEÏ ôïô aeaa ãaaoeaaíôñáëéóaaaañaeaa áoeôéaa ùïïñ ùaañóðñaaéaeéíã aaí aa÷ðëïéôáôéaa ùáí ñaaóèëôáôaaí.

BIJLAGE III

REGELS VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA EN HET BEDRAG VAN DE FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE GEMEENSCHAP De Commissie voert het programma uit op basis van de in bijlage I beschreven inhoud.

De regels voor de uitvoering van het programma, bedoeld in artikel 3, bevatten opleidingsacties en begeleidende maatregelen. Bij de keuze van de activiteiten moet rekening worden gehouden met de criteria die zijn opgenomen in bijlage III van Besluit 90/221/Euratom, EEG en met de doelstellingen die zijn omschreven in bijlage I van deze beschikking.

Voor een actie uit hoofde van dit programma zal slechts steun worden verleend indien wordt voldaan aan het criterium van het transnationale karakter.

  • I. 
    Gebieden
  • 1. 
    Ontwikkeling van een communautair systeem van beurzen voor onderzoekopleiding

Deelnemers aan de actie vallen uiteen in twee categorieën:

  • i) 
    individuele ontvangers van opleidingsbeurzen;
  • ii) 
    laboratoria of onderzoekteams die optreden als gast voor de bursalen.

De individuele bursalen zoals genoemd onder i), moeten onderdaan van een Lid-Staat zijn of een natuurlijke persoon, gevestigd in de Gemeenschap. De laboratoria of onderzoekteams, vermeld onder ii), moeten hun basis hebben in het kader van rechtspersonen die in de Gemeenschap zijn gevestigd (¹), zoals onderzoekcentra, academische instellingen, wetenschappelijke stichtingen met een eigen onderzoekactiviteit, of industriële ondernemingen.

De deelnemers aan de opleidingsacties worden gekozen op grond van een procedure in twee fasen die erop is gericht gastorganisaties en kandidaatonderzoekers op elkaar af te stemmen.

De procedure omvat twee opeenvolgende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen worden gepubliceerd. Beide uitnodigingen tot het indienen van voorstellen worden gedaan in overeenstemming met het in artikel 5, lid 3, bedoelde werkprogramma. In deze uitnodiging worden de wetenschappelijke terreinen vermeld die prioriteit genieten.

De eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen geschiedt jaarlijks en geldt voor drie categorieën gastorganisaties:

  • i) 
    individuele onderzoekteams of laboratoria;
  • ii) 
    onder i) vermelde onderzoekteams of laboratoria die zich groeperen om een intra-Europese netwerk, zoals bedoeld in bijlage I, deel II, punt 2, rond een wetenschappelijk of technisch thema of een wetenschappelijk en technisch project te vormen;
  • iii) 
    instellingen die een grote installatie te bieden hebben, als omschreven in bijlage I, deel II, punt 3.

De selectiecriteria voor deze eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen omvatten:

  • geschiktheid en kwaliteit van het gastonderzoekteam;
  • mogelijkheid om gekwalificeerde onderzoekers aan te trekken;
  • aangetoonde ervaring in opleiding van onderzoekers;
  • in voorkomend geval, de invloed op de sociale en economische samenhang.

Vanaf het tweede jaar en samen met de uitnodiging tot het indienen van voorstellen zullen eerder geselecteerde organisaties die verder bursalen willen ontvangen, worden getoetst, om na te gaan of zij nog steeds aan de selectiecriteria voldoen.

(¹) Voor dit programma kan de Europese organisatie voor kernonderzoek (Cern), gevestigd te Genève, waarvan het grootste deel van de faciliteiten zich op het grondgebied van de Gemeenschap bevindt, bij uitzondering partij zijn bij de contracten.

De tweede uitnodiging tot het indienen van voorstellen staat open op permanente basis en wordt gericht tot onderzoekers als bedoeld in bijlage I, deel II, punt 1. Die onderzoekers hebben de volgende mogelijkheid:

  • A. 
    aanvragen van een beurs bij de aanbevolen laboratoria na de hierboven geschetste uitnodiging. De kandidaten worden dan door de gastorganisaties aan een voorselectie onderworpen, of
  • B. 
    inschrijven, samen met een gastlaboratorium dat niet geselecteerd is bij de jaarlijkse uitnodiging tot het indienen van voorstellen.

De selectiecriteria voor de tweede uitnodiging tot het indienen van voorstellen omvatten:

  • het curriculum vitae van de kandidaat-onderzoeker;
  • de wetenschappelijke of technologische kwaliteit van het beoogde project in verband met het onderzoekbeleid van de Gemeenschap;
  • in voorkomend geval, de gevolgen voor de sociale en economische samenhang.

De selectie van onderzoekers wordt zo veel mogelijk gedecentraliseerd tot een niveau dat wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 6. De Commissie, bijgestaan door het programmacomité, zal:

  • het evenwicht tussen de procedure zoals bedoeld onder A en B, en tussen de aanbevolen gastorganisaties die zijn geselecteerd op basis van de jaarlijkse uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, aan deze vraag aanpassen, en
  • toezien op de selectiecriteria van de Gemeenschap, alsmede op de uitvoering daarvan.

Onder de Gemeenschapsbeurzen vallen twee soorten uitgaven: uitgaven die verband houden met de onderzoekers zelf en uitgaven die verband houden met het beheer van de beurzen. De huishoudelijke uitgaven omvatten zowel die van de Commissie als die van de gastorganisatie, met inbegrip van een bijdrage in de onderzoekuitgaven van de bursaal in specifieke, naar behoren gemotiveerde, gevallen, zulks tot ten hoogste 15 % van de totale begroting van gebied 1, zodat de totale uitgaven voor onderzoekers ten minste 85 % van de totale begroting beloopt. De 15 %-regel geldt niet in elk individueel geval.

Uitgaven voor onderzoekers zijn bedoeld voor verblijf- en reiskosten, alsmede bijzondere uitgaven voor de publikatie van de onderzoekresultaten.

De voorwaarden die aan de ontvangers van een Gemeenschapsbeurs voor opleiding worden gesteld, zijn voor allen gelijk, ongeacht de categorie van de gastorganisatie, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de kosten van levensonderhoud in het gastland.

  • 2. 
    Onderzoeknetwerken voor wetenschappelijke en technische samenwerking

Deelnemers aan deze actie omvatten onderzoekteams of laboratoria die gegroepeerd worden in intra-Europese netwerken, als bedoeld in bijlage I, deel II, punt 2, en die worden geassocieerd met het oog op een wetenschappelijk en technisch thema of een wetenschappelijk en technisch project. De selectie van de voorstellen geschiedt op basis van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, die op permanente basis openstaan en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt.

Netwerken van onderzoekteams en laboratoria worden gekozen op basis van het oorspronkelijke karakter van hun aanpak, de wetenschappelijke kwaliteit, de relevantie van het onderzoek en de aangetoonde toegevoegde waarde voor de Europese wetenschap ingevolge de associatie.

Bovendien moet bij de selectie van de voorstellen worden geprobeerd het verrichten van onderzoek in laboratoria van verschillende landen uit het oogpunt van de economische en sociale samenhang te stimuleren en te bevorderen.

De verschillende vormen van steunverlening zullen worden vastgesteld in contracten. De bijdrage van de Gemeenschap mag worden gebruikt voor uitgaven die verband houden met het aantrekken van onderzoekers van buiten het netwerk, maar die nodig zijn om het onderzoekproject af te ronden, voor incidentele kosten ingevolge internationale samenwerking (reizen, accommodatie en gezamenlijke vergaderingen), voor een bijdrage in uitgaven voor onderzoek (experimentele produkten, bijzondere aankopen en gebruik van grote installaties indien nodig) en voor huishoudelijke uitgaven. De bijdrage van de Gemeenschap zal over het algemeen 100 % bedragen van de marginale kosten van de actie (inclusief de volledige kosten voor de onderzoekbeurs).

  • 3. 
    Toegang tot grote installaties

Deelnemers aan deze actie hebben toegang tot de onderzoekinstallaties in de Gemeenschap als bedoeld in bijlage I, deel II, punt 3. Gemeenschapssteun zal worden verleend aan twee categorieën:

  • onderzoekers die toegang wensen tot de installaties,
  • organisaties die over deze installaties beschikken.

De procedure voor het selecteren van de organisaties is als volgt opgebouwd: er worden achtereenvolgens twee uitnodigingen tot het indienen van voorstellen gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen is gericht tot centra die beschikken over grootschalige wetenschappelijke en technische installaties. De naar aanleiding hiervan ingediende voorstellen dienen vergezeld te gaan van blijken van belangstelling van potentiële gebruikers.

De tweede uitnodiging tot het indienen van voorstellen zal worden gepubliceerd samen met de lijst van de volgens bovenstaande procedures vooraf geselecteerde organisaties; het doel hiervan is het verkrijgen van geïntegreerde apparatuur/gebruikervoorstellen.

De omvang van de communautaire steun wordt gebaseerd op de kwaliteit en het unieke karakter van de installatie, de gebleken belangstelling van potentiële gebruikers, de kosten/batenverhouding van de communautaire steun en de waarde voor de Gemeenschap, afgemeten aan het belang van de installatie voor het totale wetenschappelijke en technische potentieel van de Gemeenschap.

De financiële steun die de Gemeenschap verleent aan geselecteerde installaties is bestemd voor uitgaven in verband met de toegang die nieuwe wetenschappers tot de installaties krijgen (reiskosten, verblijfkosten en toegangsgelden). Over het algemeen wordt deze steun niet verleend voor de aankoop van duurzame basisuitrusting of om bij te dragen tot infrastructuuruitgaven. Speciale bijdragen om grote installaties aan te passen en op te waarderen ten einde de toegankelijkheid voor gastonderzoekers in de hand te werken, kunnen evenwel worden overwogen.

  • 4. 
    Euroconferenties

De deelnemers aan de actie voor het opzetten van Euroconferenties zijn organisaties, wetenschappelijke verenigingen of genootschappen die een reeks bijeenkomsten op hoog niveau organiseren om de laatste ontwikkelingen op geavanceerde wetenschappelijke of technische terreinen te bespreken.

De selectieprocedure bestaat uit een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, met vermelding van de prioritaire wetenschappelijke sectoren die voor het werkprogramma, zoals omschreven in artikel 5, lid 3, zijn geselecteerd. De uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De financiële steun van de Gemeenschap is in het bijzonder bestemd voor uitgaven in verband met de deelneming (inschrijf-, reis- en verblijfkosten) van jonge wetenschappers aan conferenties, waarbij voorrang zal worden gegeven aan wetenschappers uit minder bevoordeelde regio's.

II. Flankerende maatregelen

De flankerende maatregelen zullen in het bijzonder bestaan in het gebruiken van de middelen die de mogelijkheid bieden tot een goede technische uitvoering, beheer en evaluatie van het programma alsmede tot passende verspreiding en toegankelijkheid van de resultaten van de opleiding en de cooerdinatie en die het inzicht van de deelnemers aan het programma vergroten.

De verspreiding van de resultaten van de opleidingsacties geschiedt enerzijds binnen het specifieke programma en anderzijds door middel van gecentraliseerde acties voor verspreiding en exploitatie, overeenkomstig het in artikel 4, derde alinea, van Besluit 90/221/Euratom, EEG bedoelde besluit.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.