Verordening 1992/3600 - Bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992R3600

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992R3600

Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

Publicatieblad Nr. L 366 van 15/12/1992 blz. 0010 - 0016

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 46 blz. 0203

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 46 blz. 0203

VERORDENING (EEG) Nr. 3600/92 VAN DE COMMISSIE van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende dat de Commissie met een werkprogramma gaat beginnen om geleidelijk de werkzame stoffen te onderzoeken die twee jaar na de datum van kennisgeving van Richtlijn 91/414/EEG op de markt zijn;

Overwegende dat er, gezien het zeer grote aantal werkzame stoffen die op die datum op de markt waren, een selectie is gemaakt waarbij op evenwichtige wijze rekening is gehouden met aspecten als volksgezondheid en/of milieu, de kans dat in behandelde produkten residuen achterblijven, het aantal voor de landbouw dienende preparaten met die werkzame stoffen, in het oog springende leemten in de gegevens of, daarentegen, juist de beschikbaarheid van een volledig en bijgewerkt gegevenspakket, overeenkomst in chemische of biologische eigenschappen;

Overwegende dat de betrekkingen tussen producenten, Lid-Staten en Commissie, alsmede de verplichtingen van elk dezer partijen wat de uitvoering van het programma betreft, dienen te worden omschreven;

Overwegende dat een kennisgevingsprocedure dient te worden vastgesteld in het kader waarvan de betrokken producenten de Commissie ervan in kennis kunnen stellen dat zij een werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn opgenomen wensen te zien en dat zij de verbintenis aangaan de gegevens te verstrekken die nodig zijn om toereikend te kunnen evalueren of die werkzame stof aan de in artikel 5 van Richtlijn 91/414/EEG vervatte criteria voor opneming in bijlage I voldoet en om dienaangaande tot deugdelijke besluiten te komen;

Overwegende dat voor de voor de kennisgevers geldende verplichtingen inzake de gegevensverstrekkingen preciseringen dienen te worden gegeven met betrekking tot de vorm en de termijn van die verstrekkingen alsook met betrekking tot de autoriteiten waaraan de gegevens moeten worden verstrekt; dat dient te worden bepaald welke administratieve maatregelen worden genomen indien aan deze verplichtingen niet wordt voldaan;

Overwegende dat bij deze evaluatie eveneens rekening dient te worden gehouden met de door andere betrokken partijen tijdig ingediende technische of wetenschappelijke gegevens betreffende potentieel gevaarlijke uitwerkingen van een werkzame stof of residuen daarvan;

Overwegende dat de evaluatiewerkzaamheden over de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten dienen te worden verdeeld; dat voor elke werkzame stof een als rapporteur optredende Lid-Staat dient te worden aangewezen die de verstrekte gegevens in nauw overleg met deskundigen uit andere Lid-Staten bestudeert en evalueert, de Commissie de resultaten van de beoordeling mededeelt en haar een aanbeveling voor het met betrekking tot de betrokken werkzame stof te nemen besluit voorlegt;

Overwegende dat de bij deze verordening vastgestelde procedures de in het kader van andere communautaire wetgeving te volgen procedures onverlet laat;

Overwegende dat, ten einde dubbel werk, vooral bij experimenten met gewervelde dieren, te voorkomen, in specifieke bepalingen dient te worden voorzien om de producenten ertoe aan te zetten collectieve dossiers in te dienen;

Overwegende dat de bij deze verordening vastgestelde procedures niet de mogelijkheid dienen te beletten om op grond van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad (2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/188/EEG van de Commissie (3), een onderzoek te openen of een verbod uit te vaardigen wanneer de Commissie de beschikking krijgt over informatie waaruit blijkt dat de bij Richtlijn 79/117/EEG vastgestelde criteria voor uitvaardiging van verbodsbepalingen zijn vervuld; dat zulke informatie, wat atrazin en quintozeen betreft, ten tijde van de vaststelling van deze verordening nog aan nader onderzoek is onderworpen;

Overwegende dat om ervoor te zorgen dat vanaf de datum van uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG metterdaad met de evaluatie van werkzame stoffen kan worden begonnen, er thans procedurele en administratieve maatregelen dienen te worden genomen;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Planteziektenkundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Bij deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG. In de eerste fase worden de in bijlage I bij onderhavige verordening vermelde stoffen met het oog op de eventuele opneming daarvan in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, hierna "richtlijn" te noemen, geëvalueerd. Het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 3 en lid 4, tweede alinea, van de richtlijn geldt niet voor in bijlage I bij deze verordening vermelde stoffen zolang voor die stoffen de bij deze verordening vastgestelde procedures niet zijn afgewikkeld.
  • 2. 
    Deze verordening geldt onverminderd:
  • a) 
    herzieningen door de Lid-Staten, in het bijzonder bij verlenging van de geldigheidsduur van toelatingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 4, van de richtlijn;
  • b) 
    herzieningen door de Commissie op grond van het bepaalde in artikel 5, lid 5, van de richtlijn;
  • c) 
    beoordelingen op grond van Richtlijn 79/117/EEG.

Artikel 2

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2 van de richtlijn vastgestelde definities van de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen", "stoffen", "werkzame stoffen", "preparaten" en "toelating van een gewasbeschermingsmiddel".
  • 2. 
    Voor de toepassing van deze verordening gelden voorts de volgende definities:
  • a) 
    onder "producenten" wordt verstaan:
  • voor in de Gemeenschap geproduceerde werkzame stoffen, de fabrikant of een in de Gemeenschap gevestigde persoon die door de fabrikant als zijn alleenvertegenwoordiger is aangewezen;
  • voor niet in de Gemeenschap geproduceerde werkzame stoffen, de in de Gemeenschap gevestigde persoon die door de fabrikant als zijn alleenvertegenwoordiger is aangewezen of, wanneer die aanwijzing niet is geschied, de importeur(s), in de Gemeenschap, van de werkzame stof zelf of van die stof in een preparaat;
  • b) 
    onder "Comité" wordt verstaan, het in artikel 19 van de richtlijn bedoelde Permanent Planteziektenkundig Comité.

Artikel 3

De Lid-Staten wijzen een autoriteit aan voor de cooerdinatie van de samenwerking, overeenkomstig deze verordening, met producenten, met andere Lid-Staten en met de Commissie, en, in het algemeen, voor de uitvoering van het in artikel 8, lid 2, bedoelde werkprogramma. Zij stellen de Commissie van de naam van de aangewezen autoriteit in kennis.

Artikel 4

  • 1. 
    Producenten die een in bijlage I bij deze verordening genoemde werkzame stof, of zouten, esters of aminen daarvan, in bijlage I bij de richtlijn wensen te zien opgenomen, geven de Commissie daarvan kennis binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Onverminderd het bepaalde in de eerste alinea rust op producenten van een in bijlage I genoemde werkzame stof, wanneer zij die stof niet langer in bijlage I bij de richtlijn opgenomen wensen te zien, de verplichting om de Commissie daarvan binnen dezelfde termijn mededeling te doen.

  • 2. 
    De kennisgeving geschiedt op een formulier volgens het in bijlage II bij deze verordening opgenomen model, dat ingevuld en met vermelding van de in punt 5 van het model opgenomen verbintenis aan de Commissie, Directoraat-generaal VI, Wetstraat 200, B-1049 Brussel wordt toegezonden.
  • 3. 
    Producenten die de in lid 1 bedoelde kennisgeving van een bepaalde werkzame stof niet op tijd hebben ingediend, hebben de mogelijkheid om aan het in artikel 1 bedoelde programma deel te nemen doch slechts collectief met andere kennisgevers van die werkzame stof of om, in het in lid 4 genoemde geval, de Lid-Staat die een kennisgeving heeft verricht, bij te staan, waartoe de instemming van de oorspronkelijke kennisgevers moet zijn verkregen.
  • 4. 
    Wanneer, voor een bepaalde werkzame stof, van geen enkele producent een kennisgeving overeenkomstig lid 2 is ontvangen, deelt de Commissie dit via het Comité aan de Lid-Staten mede. De Lid-Staten dienen met gebruikmaking van een formulier volgens het in bijlage II bij deze verordening opgenomen model te kennen te geven dat zij de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn wensen te zien opgenomen. De kennisgeving dient zo snel mogelijk, en uiterlijk zes maanden na de datum waarop de Lid-Staten daarvan door de Commissie in kennis zijn gesteld, aan haar te worden toegezonden. De Lid-Staten die de kennisgeving hebben gedaan, dienen de verplichtingen van de producenten na te komen, zoals deze in de artikelen 5 tot en met 8 zijn vastgelegd.
  • 5. 
    Wanneer na afwikkeling van bovenstaande procedure producenten noch Lid-Staten de wens tot opneming van een bepaalde werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn hebben laten blijken, kan overeenkomstig artikel 8, lid 2, laatste alinea, van de richtlijn tot niet-opneming van die werkzame stof worden besloten.

Artikel 5

  • 1. 
    De Commissie onderzoekt met het Comité de in artikel 4, leden 2 en 4, bedoelde kennisgevingen.
  • 2. 
    Na het in lid 1 bedoelde onderzoek wordt, volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn, bij verordening:
  • a) 
    de lijst vastgesteld van de werkzame stoffen die met het oog op eventuele opneming ervan in bijlage I bij de richtlijn voor beoordeling zijn aangewezen;
  • b) 
    voor elke werkzame stof die in de onder a) bedoelde lijst is opgenomen, de als rapporteur optredende Lid-Staat aangewezen.
  • 3. 
    Sommige stoffen met een gelijkaardige structuur of met gelijkaardige chemische eigenschappen kunnen in de in lid 2, onder a), bedoelde lijst worden gegroepeerd; indien een werkzame stof is gemeld die verschillende samenstellingen kent, hetgeen tot verschillende toxicologische eigenschappen of tot verschillende milieu-effecten kan leiden, kunnen deze samenstellingen elk afzonderlijk in de lijst worden opgenomen.
  • 4. 
    In de in lid 2 bedoelde verordening worden voor elke voor beoordeling aanvaarde stof de volgende gegevens vermeld:
  • de naam van elke producent die overeenkomstig artikel 2, lid 1, een kennisgeving heeft ingediend of, in voorkomend geval, de Lid-Staten die dat overeenkomstig artikel 4, lid 4, hebben gedaan;
  • de als rapporteur aangewezen Lid-Staat;
  • de termijn voor het indienen van de in artikel 6 bedoelde dossiers bij de als rapporteur optredende Lid-Staat, in het algemeen twaalf maanden voor de samenstelling van de documenten, en de termijn voor het indienen, door belanghebbenden, van technische of wetenschappelijke gegevens betreffende de potentieel gevaarlijke uitwerkingen van de stof of van de residuen daarvan voor de gezondheid van mens en/of dier, en/of voor het milieu.
  • 5. 
    Wanneer er bij de in de artikelen 6, 7 en 8 van deze verordening bedoelde reëvaluatie een onevenwicht blijkt te bestaan in taken die aan de als rapporteur optredende Lid-Staten zijn toegekend, kan volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn worden besloten voor een bepaalde stof een andere Lid-Staat als rapporteur aan te wijzen.

Artikel 6

  • 1. 
    De kennisgevers als bedoeld in de in artikel 5 bedoelde verordening zenden binnen de in dat artikel, lid 4, derde streepje, bedoelde termijn individueel of collectief de volgende documenten aan de daartoe aangewezen autoriteit van de voor de betrokken werkzame stof als rapporteur optredende Lid-Staat:
  • a) 
    de samenvatting van het dossier als bedoeld in lid 2 van het onderhavige artikel

en

  • b) 
    het volledige dossier als bedoeld in lid 3 van het onderhavige artikel.

Zij zenden deze documenten ook toe aan de in artikel 7, lid 2, bedoelde deskundigen en, desgevraagd, aan de in artikel 3 bedoelde bevoegde autoriteit van elk van de Lid-Staten.

Wanneer in de in artikel 5, lid 4, bedoelde verordening verscheidene kennisgevingen worden vermeld, ondernemen de betrokken kennisgevers alle redelijke stappen om de in de eerste alinea bedoelde dossiers collectief in te dienen. Wanneer het dossier niet door alle betrokken kennisgevers gezamenlijk wordt ingediend, wordt in dat dossier melding gemaakt van de gedane inspanningen en van de redenen waarom bepaalde producenten niet hebben meegewerkt.

  • 2. 
    De samenvatting van het dossier omvat:
  • a) 
    een kopie van de kennisgeving; wanneer verscheidene producenten een gezamenlijke aanvraag hebben ingediend, een kopie van de kennisgevingen die overeenkomstig artikel 4 zijn gedaan en de naam van de persoon die door de betrokken producenten als verantwoordelijke voor het gezamenlijke dossier en voor de afhandeling ervan overeenkomstig het bepaalde in deze verordening is aangewezen;
  • b) 
    de aanbevolen voorwaarden waaronder de werkzame stof kan worden gebruikt in verband met de opneming ervan in bijlage I bij de richtlijn;
  • c) 
    voor elk van de in bijlage II bij de richtlijn genoemde punten: de beschikbare samenvattingen en uitslagen van de proeven, de naam van de persoon die of van het instituut dat de proeven heeft uitgevoerd; dezelfde gegevens voor elk van de in bijlage III bij de richtlijn genoemde punten die voor de beoordeling van de in artikel 5 van de richtlijn genoemde criteria relevant zijn, en voor een of meer preparaten die representatief zijn voor de onder b) bedoelde omstandigheden waaronder het produkt kan worden gebruikt;
  • d) 
    wanneer voor bepaalde, onder c), bedoelde punten geen informatie beschikbaar is:
  • of wel, overeenkomstig de inleiding van de bijlagen II en III van de richtlijn, de wetenschappelijke of technische redenen waarom de informatie voor toetsing van de werkzame stof aan de in artikel 5 van de richtlijn genoemde criteria niet noodzakelijk is;
  • of wel een verbintenis van de producent, respectievelijk producenten door wie het dossier wordt ingediend, om de ontbrekende informatie op een later tijdstip te zenden; daarbij worden ingediend een gedetailleerd tijdschema en documenten waaruit blijkt dat aan de verbintenis kan worden voldaan.
  • 3. 
    Het volledige dossier omvat de officiële rapporten en de volledige onderzoekverslagen met betrekking tot alle in lid 2, onder c), bedoelde informatie.
  • 4. 
    Wanneer voor een bepaalde werkzame stof de in lid 1 bedoelde dossiers niet binnen de in artikel 5, lid 4, vastgestelde termijn zijn ingediend of wanneer de ingediende dossiers duidelijk niet aan de in de leden 2 en 3 vervatte eisen voldoen, deelt de als rapporteur optredende Lid-Staat dit, onder opgave van de door de kennisgevers aangevoerde redenen aan de Commissie mede.
  • 5. 
    Op grond van het verslag van de in lid 4 bedoelde, als rapporteur optredende Lid-Staat dient de Commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, laatste alinea, van de richtlijn bij het Comité een ontwerp-besluit in om de werkzame stof niet in bijlage I van de richtlijn op te nemen, tenzij:
  • voor de indiening van een dossier dat aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde eisen voldoet, een nieuwe termijn is vastgesteld en dit slechts gebeurt wanneer wordt aangetoond dat de vertraging het gevolg is van pogingen om collectieve dossiers in te dienen, of van overmacht;
  • een Lid-Staat de Commissie de wens te kennen geeft de betrokken werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn opgenomen te zien en daarbij verklaart bereid te zijn de in lid 1 bedoelde dossiers samen te stellen en de in de artikelen 7 en 8 vermelde verplichtingen van kennisgever na te komen.

Artikel 7

  • 1. 
    Voor elke werkzame stof waarvoor een Lid-Staat als rapporteur is aangewezen:
  • a) 
    onderzoekt die Lid-Staat de in artikel 6, leden 2 en 3, bedoelde dossiers in de volgorde waarin deze van de betrokken kennisgever, respectievelijk kennisgevers zijn ontvangen, evenals de in artikel 5, lid 4, derde streepje, bedoelde en alle andere beschikbare gegevens; van een werkzame stof waarvoor verscheidene dossiers worden ingediend, wordt de rang in de volgorde van het onderzoek aan de hand van het laatst ingediende dossier bepaald;
  • b) 
    draagt die Lid-Staat ervoor zorg dat onmiddellijk na de beëindiging van het onderzoek van het dossier de kennisgevers de bijgewerkte samenvatting van het dossier aan de overige Lid-Staten en aan de Commissie toezenden;
  • c) 
    zendt die Lid-Staat aan de Commissie zo snel mogelijk, en uiterlijk twaalf maanden na de datum waarop hij het in artikel 6, leden 2 en 3, bedoelde dossier heeft ontvangen, een evaluatieverslag van het dossier, waarbij een aanbeveling gaat om:
  • de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, met vermelding van de voorwaarden voor de opneming ervan,
  • de werkzame stof uit de markt te nemen,
  • de werkzame stof tijdelijk uit de markt te nemen, met de mogelijkheid om opnieuw te onderzoeken of de werkzame stof in bijlage I kan worden opgenomen wanneer de uitslagen van de in het verslag gevraagde bijkomende proeven of de in het verslag gevraagde bijkomende gegevens zijn overgelegd

of

  • elke beslissing hieromtrent uit te stellen totdat de uitslagen van de in het verslag gevraagde bijkomende proeven of de in het verslag gevraagde gegevens zijn ontvangen.
  • 2. 
    Zodra met het in lid 1, onder a), bedoelde onderzoek wordt begonnen, kan de als rapporteur optredende Lid-Staat de kennisgevers vragen het dossier te verbeteren of aan te vullen. Bovendien dient de als rapporteur optredende Lid-Staat tijdens het onderzoek, voor het volledige dossier of voor bepaalde delen ervan, deskundigen uit andere Lid-Staten te raadplegen, welke door de betrokken Lid-Staten voorgedragen deskundigen door de Commissie dienen te zijn aanvaard.
  • 3. 
    Wanneer de Commissie de samenvatting van het dossier en het in lid 1 bedoelde verslag heeft ontvangen, doet zij het dossier en het verslag voor verde criteria niet noodzakelijk is;
  • of wel een verbintenis van de producent, respectievelijk producenten door wie het dossier wordt ingediend, om de ontbrekende informatie op een later tijdstip te zenden; daarbij worden ingediend een gedetailleerd tijdschema en documenten waaruit blijkt dat aan de verbintenis kan worden voldaan.
  • 3. 
    Het volledige dossier omvat de officiële rapporten en de volledige onderzoekverslagen met betrekking tot alle in lid 2, onder c), bedoelde informatie.
  • 4. 
    Wanneer voor een bepaalde werkzame stof de in lid 1 bedoelde dossiers niet binnen de in artikel 5, lid 4, vastgestelde termijn zijn ingediend of wanneer de ingediende dossiers duidelijk niet aan de in de leden 2 en 3 vervatte eisen voldoen, deelt de als rapporteur optredende Lid-Staat dit, onder opgave van de door de kennisgevers aangevoerde redenen aan de Commissie mede.
  • 5. 
    Op grond van het verslag van de in lid 4 bedoelde, als rapporteur optredende Lid-Staat dient de Commissie overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, laatste alinea, van de richtlijn bij het Comité een ontwerp-besluit in om de werkzame stof niet in bijlage I van de richtlijn op te nemen, tenzij:
  • voor de indiening van een dossier dat aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde eisen voldoet, een nieuwe termijn is vastgesteld en dit slechts gebeurt wanneer wordt aangetoond dat de vertraging het gevolg is van pogingen om collectieve dossiers in te dienen, of van overmacht;
  • een Lid-Staat de Commissie de wens te kennen geeft de betrokken werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn opgenomen te zien en daarbij verklaart bereid te zijn de in lid 1 bedoelde dossiers samen te stellen en de in de artikelen 7 en 8 vermelde verplichtingen van kennisgever na te komen.

Artikel 7

  • 1. 
    Voor elke werkzame stof waarvoor een Lid-Staat als rapporteur is aangewezen:
  • a) 
    onderzoekt die Lid-Staat de in artikel 6, leden 2 en 3, bedoelde dossiers in de volgorde waarin deze van de betrokken kennisgever, respectievelijk kennisgevers zijn ontvangen, evenals de in artikel 5, lid 4, derde streepje, bedoelde en alle andere beschikbare gegevens; van een werkzame stof waarvoor verscheidene dossiers worden ingediend, wordt de rang in de volgorde van het onderzoek aan de hand van het laatst ingediende dossier bepaald;
  • b) 
    draagt die Lid-Staat ervoor zorg dat onmiddellijk na de beëindiging van het onderzoek van het dossier de kennisgevers de bijgewerkte samenvatting van het dossier aan de overige Lid-Staten en aan de Commissie toezenden;
  • c) 
    zendt die Lid-Staat aan de Commissie zo snel mogelijk, en uiterlijk twaalf maanden na de datum waarop hij het in artikel 6, leden 2 en 3, bedoelde dossier heeft ontvangen, een evaluatieverslag van het dossier, waarbij een aanbeveling gaat om:
  • de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, met vermelding van de voorwaarden voor de opneming ervan,
  • de werkzame stof uit de markt te nemen,
  • de werkzame stof tijdelijk uit de markt te nemen, met de mogelijkheid om opnieuw te onderzoeken of de werkzame stof in bijlage I kan worden opgenomen wanneer de uitslagen van de in het verslag gevraagde bijkomende proeven of de in het verslag gevraagde bijkomende gegevens zijn overgelegd

of

  • elke beslissing hieromtrent uit te stellen totdat de uitslagen van de in het verslag gevraagde bijkomende proeven of de in het verslag gevraagde gegevens zijn ontvangen.
  • 2. 
    Zodra met het in lid 1, onder a), bedoelde onderzoek wordt begonnen, kan de als rapporteur optredende Lid-Staat de kennisgevers vragen het dossier te verbeteren of aan te vullen. Bovendien dient de als rapporteur optredende Lid-Staat tijdens het onderzoek, voor het volledige dossier of voor bepaalde delen ervan, deskundigen uit andere Lid-Staten te raadplegen, welke door de betrokken Lid-Staten voorgedragen deskundigen door de Commissie dienen te zijn aanvaard.
  • 3. 
    Wanneer de Commissie de samenvatting van het dossier en het in lid 1 bedoelde verslag heeft ontvangen, doet zij het dossier en het verslag voor verder onderzoek aan het Permanent Planteziektenkundig Comité toekomen.

Wanneer dat onderzoek is afgesloten, legt de Commissie, onverminderd eventuele voorstellen harerzijds tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 79/117/EEG, krachtens het bepaalde in artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn aan het Comité of wel een ontwerp-besluit voor ten einde de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, met eventueel de voorwaarden waaronder de stof wordt opgenomen, of wel een ontwerp-besluit om de werkzame stof daarin niet op te nemen.

  • 4. 
    Wanneer evenwel op grond van het in lid 3 bedoelde onderzoek de overlegging van uitslagen van bepaalde bijkomende proeven of van bijkomende gegevens wordt verlangd, bepaalt de Commissie:
  • de termijn voor indiening van de betrokken uitslagen, respectievelijk gegevens bij de als rapporteur optredende Lid-Staat en bij de overeenkomstig lid 2 aangewezen deskundigen;
  • de termijn voor toezending, aan de als rapporteur optredende Lid-Staat en aan de Commissie, van de door de kennisgevers na te komen verbintenis om de gevraagde uitslagen, respectievelijk gegevens binnen de in het eerste streepje bedoelde termijn mede te delen.
  • 5. 
    De Commissie legt het Comité een ontwerp-besluit voor om een produkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, laatste alinea, van de richtlijn niet in bijlage I op te nemen wanneer:
  • de betrokken kennisgevers hun verbintenis om de gevraagde uitslagen binnen de in lid 4, tweede streepje, bedoelde termijn in te dienen, niet hebben overgelegd;
  • de als rapporteur optredende Lid-Staat de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat de in lid 4, eerste streepje, bedoelde uitslagen niet binnen de vastgestelde termijn zijn ingediend.

Artikel 8

  • 1. 
    Na ontvangst van de uitslagen van de bijkomende proeven, respectievelijk na ontvangst van de bijkomende gegevens dient de als rapporteur optredende Lid-Staat:
  • a) 
    deze te onderzoeken samen met de resultaten van het voor de betrokken stof reeds ingediende dossier;
  • b) 
    ervoor zorg te dragen dat het résumé van de bijkomende proeven en de uitslagen van deze proeven, respectievelijk de bijkomende gegevens onverwijld na dat onderzoek door de kennisgever aan de overige Lid-Staten en aan de Commissie worden gezonden;
  • c) 
    de Commissie zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen negen maanden nadat de uitslagen of de gegevens zijn ontvangen, het verslag met zijn evaluatie van het hele dossier toe te zenden, waarbij een aanbeveling wordt gevoegd om:
  • de werkzame stof in bijlage I van de richtlijn op te nemen, met vermelding van de aan opneming verbonden voorwaarden,
  • wanneer de stof reeds in bijlage I is opgenomen, de voorwaarden voor opneming te handhaven of te wijzigen,
  • de werkzame stof uit de markt te nemen,
  • de werkzame stof voorlopig uit de markt te nemen met de mogelijkheid om deze later alsnog in bijlage I op te nemen nadat de uitslagen van bepaalde bijkomende proeven, respectievelijk bepaalde bijkomende gegevens zijn ontvangen ter opheldering van punten die bij de overeenkomstig artikel 7, lid 4, verstrekte uitslagen van bijkomende proeven, respectievelijk bijkomende gegevens nog open waren gebleven,

of

  • wanneer de uitslagen van de bijkomende proeven, respectievelijk de bijkomende gegevens geen definitieve gevolgtrekkingen toelaten, geen beslissing te nemen totdat ter opheldering van punten die bij de overeenkomstig artikel 7, lid 4, verstrekte uitslagen van bijkomende proeven nog open waren gebleven, de uitslagen van bepaalde nog andere bijkomende proeven zijn ontvangen.
  • 2. 
    Voor de in lid 1, onder a), bedoelde onderzoeken geldt de procedure van artikel 7, lid 2.
  • 3. 
    Na ontvangst van het in lid 1 bedoelde résumé en verslag zendt de Commissie deze aan het Comité ter bespreking in het licht van het overeenkomstig artikel 7, lid 3, eerste alinea, reeds uitgevoerde onderzoek.

Wanneer deze bespreking is afgerond, legt de Commissie, onverminderd eventuele voorstellen harerzijds tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 79/117/EEG, krachtens het bepaalde bij artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn bij het Comité of wel een ontwerp-besluit voor om de betrokken werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, met eventueel de voorwaarden waaronder die stof wordt opgenomen, of wel een ontwerp-besluit om de werkzame stof daarin niet op te nemen. Wanneer de werkzame stof reeds in genoemde bijlage is opgenomen, kan het ontwerp-besluit in de aan de opneming verbonden voorwaarden wijziging brengen.

  • 4. 
    Wanneer na de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, bedoelde bespreking in het Comité blijkt dat uitslagen van nog andere bijkomende proeven vereist zijn, geldt het bepaalde in artikel 7, leden 4 en 5, en in artikel 8, lid 1. In dergelijke gevallen deelt de Commissie de kennisgevers uitvoerig haar redenen mede om bijkomende proeven te verlangen.

Artikel 9

Indien de Commissie voor een in bijlage I genoemde stof een voorstel indient voor een algeheel verbod op grond van Richtlijn 79/117/EEG, worden de in deze verordening vermelde termijnen opgeschort totdat over het voorstel is besloten. Indien de Raad tot een algeheel verbod van de stof in de bijlage bij Richtlijn 79/117/EEG besluit, wordt de procedure waarin deze verordening voorziet, beëindigd.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 februari 1993. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 11 december 1992. Voor de Commissie

Ray MAC SHARRY

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB nr. L 230 van 9. 8. 1991, blz. 1; gerectificeerd in PB nr. L 170 van 25. 6. 1992, blz. 40. (2) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 36. (3) PB nr. L 92 van 13. 4. 1991, blz. 42.

BIJLAGE I

LIJST VAN STOFFEN WAAROP DE EERSTE FASE VAN HET IN ARTIKEL 8, LID 2, LAATSTE ALINEA, VAN RICHTLIJN 91/414/EEG BEDOELDE WERKPROGRAMMA BETREKKING HEEFT

Benaming

  • 1. 
    Acefaat
  • 2. 
    Methamidofos
  • 3. 
    Aldicarb
  • 4. 
    Amitraz
  • 5. 
    Azinfos-ethyl
  • 6. 
    Azinfos-methyl
  • 7. 
    Carbendazim
  • 8. 
    Benomyl
  • 9. 
    Thiofanaat-methyl
  • 10. 
    Chloorpyrifos
  • 11. 
    Chloorpyrifos-methyl
  • 12. 
    Cyfluthrin
  • 13. 
    Beta-cyfluthrin
  • 14. 
    Cyhalothrin
  • 15. 
    Lambda-cyhalothrin
  • 16. 
    Cypermethrin
  • 17. 
    Alfy-cypermethrin
  • 18. 
    DNOC
  • 19. 
    Deltamethrin
  • 20. 
    Dinoterb
  • 21. 
    Endosulfan
  • 22. 
    Fenthion
  • 23. 
    Fenvaleraat
  • 24. 
    Esfenvaleraat
  • 25. 
    Lindaan
  • 26. 
    Parathion
  • 27. 
    Parathion-methyl
  • 28. 
    Permethrin
  • 29. 
    Benalaxyl
  • 30. 
    Metalaxyl
  • 31. 
    Chloorthalonil
  • 32. 
    Dinocap
  • 33. 
    Fenarimol
  • 34. 
    Fentin-acetaat
  • 35. 
    Fentin-hydroxide
  • 36. 
    Flusilazool
  • 37. 
    Imazalil
  • 38. 
    Mancozeb
  • 39. 
    Maneb
  • 40. 
    Zineb
  • 41. 
    Metiram
  • 42. 
    Propineb
  • 43. 
    Thiram
  • 44. 
    Ferbam
  • 45. 
    Ziram
  • 46. 
    Propiconazool
  • 47. 
    Pyrazofos
  • 48. 
    Quintozeen
  • 49. 
    Thiabendazool
  • 50. 
    Vinchlozolin
  • 51. 
    Procymidon
  • 52. 
    Iprodion
  • 53. 
    Chlozolinaat
  • 54. 
    Chloorprofam
  • 55. 
    Profam
  • 56. 
    Daminozide
  • 57. 
    Maleïnehydrazide
  • 58. 
    Tecnazeen
  • 59. 
    Alachloor
  • 60. 
    Amitrool (aminotriazool)
  • 61. 
    Atrazin
  • 62. 
    Simazin
  • 63. 
    Bentazon
  • 64. 
    Chloortoluron
  • 65. 
    2,4-D
  • 66. 
    2,4-DB
  • 67. 
    Ethofumesaat
  • 68. 
    Fluroxypyr
  • 69. 
    Glysofaat
  • 70. 
    Ioxynil
  • 71. 
    Bromoxynil
  • 72. 
    Isoproturon
  • 73. 
    MCPA
  • 74. 
    MCPB
  • 75. 
    Mecoprop
  • 76. 
    Mecoprop-P
  • 77. 
    Metsulfuron-methyl
  • 78. 
    Thifensulfuron
  • 79. 
    Triasulfuron
  • 80. 
    Molinaat
  • 81. 
    Monolinuron
  • 82. 
    Linuron
  • 83. 
    Paraquat
  • 84. 
    Diquat
  • 85. 
    Pendimethalin
  • 86. 
    Desmedifam
  • 87. 
    Fenmedifam
  • 88. 
    Propyzamide
  • 89. 
    Pyridaat
  • 90. 
    Warfarin

BIJLAGE II

MODEL

Kennisgeving van een werkzame stof overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3600/92

  • 1. 
    Gegevens over de kennisgever 1.1. Fabrikant van de werkzame stof (naam, adres, met vermelding plaats fabriek) 2.2. Onderneming die de kennisgeving doet (naam, adres, enz.) (indien verschillend van 1.1) 1.2.a. Handelend als: - door de fabrikant aangewezen alleenvertegenwoordiger - niet door de fabrikant als alleenvertegenwoordiger aangewezen importeur 1.3. Naam van de (natuurlijke) persoon die verantwoordelijk is voor de kennisgeving en voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3600/92 1.3.1. Correspondentieadres 1.3.2. a) Telefoon b) Telex c) Telefax 1.3.3. a) Contactpersoon b) Anders 2. Identificatiegegevens 2.1. Voorgestelde standaardnaam of ISO-naam en synoniemen, met opgave, waar nodig, van door de fabrikant geproduceerde zouten of esters 2.2. Chemische naam (IUPAC-nomenclatuur) 2.3. Door de fabrikant bij de ontwikkeling gebruikte codeaanduiding(en): 2.4. CAS-, CIPAC- en EEG-nummer (indien vastgesteld) 2.5. Empirische formule of structuurformule, moleculaire massa 2.6. Specificatie van de zuiverheid van de werkzame stof in g/kg of g/l 2.7. Aard van de isomeren, onzuiverheden en additieven (b.v. stabilisatoren), samen met de structuurformule en de minimum- en maximumgehalten, uitgedrukt in g/kg of g/l 3. Bij opneming in bijlage I te vermelden en door de kennisgever met documenten te staven gegevens over het gebruik 3.1. Toepassingsgebied, b.v. fungicide, herbicide, insecticide, afweermiddel, groeiregulador 3.2. Beoogd gebruik, b.v. veld, kas, levensmiddelen- of diervoederopslag, moestuin 3.3. Eventuele sanitaire, landbouwtechnische, fytosanitaire of milieutechnische voorwaarden waaronder de werkzame stof al dan niet mag worden gebruikt 3.4. Te bestrijden schadelijke organismen of te beschermen of behandelen gewassen of produkten 4. Aan de kennisgever bekende gegevens over toegelaten gebruik 4.1. Landen waar de stof is geregistreerd (EEG) 4.1. Landen waar de stof is geregistreerd (buiten de EEG) 4.3. Geregistreerd gebruik in de EEG, met vermelding van alle relevante voorwaarden 4.4. Naam van de formulering, type (GIFAP/FAO-code) en gehalte aan werkzame stof (in g/kg of g/l) 5. Verbintenis om een dossier in te dienen De kennisgever verklaart dat de bovenstaande gegevens naar waarheid zijn verstrekt. Hij verbindt zich ertoe de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat die als rapporteur is aangewezen, de in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3600/92 bedoelde dossiers toe te zenden binnen twaalf maanden na de datum waarop de Commissie het in artikel 5, lid 4, van evengenoemde verordening bedoelde besluit heeft vastgesteld. Wanneer in dat besluit voor de betrokken werkzame stof verscheidene kennisgevers worden genoemd, zal de kennisgever alles doen wat redelijkerwijze mogelijk is om samen met de overige kennisgevers één enkel dossier in te dienen.

Handtekening (van de persoon die bevoegd is om namens de in punt 1.1 vermelde onderneming op te treden)

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.