Besluit 2000/436 - Comité voor sociale bescherming

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000D0436

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000D0436

2000/436/EG: Besluit van de Raad van 29 juni 2000 tot oprichting van een comité voor sociale bescherming

Publicatieblad Nr. L 172 van 12/07/2000 blz. 0026 - 0027

Besluit van de Raad

van 29 juni 2000

tot oprichting van een comité voor sociale bescherming

(2000/436/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 202,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De Europese Commissie heeft in haar mededeling van 14 juli 1999, "Een gemeenschappelijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming", voorstellen voor vergroting van de samenwerking op het gebied van de sociale bescherming gedaan, waaronder de oprichting van een groep van hoge ambtenaren.
  • (2) 
    Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 16 februari 2000 betreffende de mededeling van de Commissie over een gemeenschappelijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming zijn voldoening uitgesproken over deze mededeling en de oprichting van een dergelijke groep.
  • (3) 
    De Raad wijst er in zijn conclusies van 17 december 1999 betreffende de versterking van de samenwerking voor de modernisering en verbetering van de sociale bescherming(1) op dat de samenwerking bij de modernisering van de sociale bescherming moet worden gebaseerd op een gestructureerde en permanente dialoog, follow-up en uitwisseling van gegevens, ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten.
  • (4) 
    De Raad, in diezelfde conclusies:
  • steunt het voorstel van de Commissie om een mechanisme in te stellen voor een betere samenwerking op basis van de werkzaamheden van een groep van ambtenaren op hoog niveau met het oog op de uitvoering van dit geheel van maatregelen;
  • wijst erop dat deze samenwerking alle vormen van sociale bescherming zal moeten bestrijken en de lidstaten, waar nodig, van nut zal dienen te zijn bij het verbeteren en versterken van hun systemen voor sociale bescherming in overeenstemming met hun nationale prioriteiten, en brengt voorts in herinnering dat de organisatie en financiering van de sociale bescherming een bevoegdheid is van de lidstaten;
  • acht het vooral van belang dat deze nieuwe samenwerking ten behoeve van de verbetering en modernisering van de sociale bescherming een coherent geheel van maatregelen vormt, parallel aan en in interactie met de Europese werkgelegenheidsstrategie en de macro-economische dialoog;
  • onderschrijft de vier door de Commissie vastgestelde algemene doelstellingen, te weten: het lonend maken van werk en het bieden van een vast inkomen, het veiligstellen van pensioenen en het betaalbaar maken van de pensioenstelsels, het bevordereren van sociale integratie en het garanderen van een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg; en erkent dat de financiële aspecten een rol spelen bij al deze doelstellingen;
  • benadrukt dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in aanmerking genomen dient te worden bij alle activiteiten te verwezenlijking van de vier doelstellingen;
  • wijst op de rol van de sociale partners bij de modernisering van het proces van de sociale bescherming.
  • (5) 
    In de door het voorzitterschap opgestelde conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 wordt het belang erkend van sociale bescherming bij de verdere ontwikkeling en modernisering van een actieve en dynamische welvaartsstaat in Europa en wordt de Raad verzocht de samenwerking tussen de lidstaten te versterken via de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken op basis van betere informatienetwerken, die op dit terrein de fundamentele hulpmiddelen zijn.
  • (6) 
    Om deze samenwerking te ondersteunen heeft de Europese Raad van Lissabon enkele kerntaken opgedragen aan een groep van hoge ambtenaren, die als eerste prioriteit met name:
  • een studie dient te verrichten naar de toekomstige ontwikkeling van de sociale bescherming, gezien op langere termijn, met bijzondere aandacht voor de houdbaarheid van de pensioenstelsels; en
  • betrokken wordt bij het stellen van adequate doelen en bij de vaststelling van indicatoren ter ondersteuning van het streven van de lidstaten en de Europese Unie naar bevordering van sociale insluiting.
  • (7) 
    Het is dienstig dat het werk, waarmee een begin gemaakt is door de naar aanleiding van bovengenoemde conclusies van de Raad ingestelde interim-groep van hoge ambtenaren, wordt voortgezet en dat deze groep wordt vervangen door een raadgevend comité, overeenkomstig onderstaand besluit van de Raad,

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. 
    Er wordt een Raadgevend Comité voor sociale bescherming opgericht, hierna "comité" genoemd, om de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het socialebeschermingsbeleid te versterken, overeenkomstig het Verdrag en met inachtneming van de bevoegdheden van de instellingen en de organen van de Gemeenschap.
  • 2. 
    Het comité heeft tot taak:
  • de ontwikkeling van het socialebeschermingsbeleid in de lidstaten en de Gemeenschap te volgen;
  • de uitwisseling van gegevens, ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten en met de Commissie te bevorderen;
  • onverminderd artikel 207 van het Verdrag ten behoeve van de Raad een jaarverslag over de sociale bescherming op te stellen, waarin bericht wordt over de beleidsontwikkelingen met betrekking tot de verwezenlijking van de door de Raad bepaalde doelstellingen.

Het comité kan op verzoek van de Raad of de Commissie dan wel op eigen initiatief andere verslagen of adviezen opstellen of andere werkzaamheden verrichten binnen het bestek van zijn bevoegdheid.

  • 3. 
    Het comité werkt zo nodig samen met andere organen en comités die zich met sociale en economische beleidsaangelegenheden bezighouden, zoals het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor de economische politiek.
  • 4. 
    Voor de vervulling van zijn taak legt het comité de nodige contacten met de sociale partners.

Artikel 2

  • 1. 
    Het comité bestaat uit twee vertegenwoordigers van elke lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie. Deze vertegenwoordigers kunnen zich laten bijstaan door twee plaatsvervangers.
  • 2. 
    Het comité kan een beroep doen op externe deskundigen wanneer dit voor het verloop van zijn werkzaamheden dienstig is.

Artikel 3

  • 1. 
    Het comité kiest uit de vertegenwoordigers van de lidstaten een voorzitter voor een periode van twee jaar, die niet kan worden verlengd.
  • 2. 
    De voorzitter wordt bijgestaan door vier ondervoorzitters, van wie er twee door het comité voor een periode van twee jaar uit zijn leden worden gekozen, één een vertegenwoordiger is van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt en één een vertegenwoordiger is van de lidstaat die het volgende voorzitterschap zal bekleden.
  • 3. 
    De Commissie biedt het comité analytische en organisatorische steun. Zij wijst een ambtenaar van de Commissie aan als secretaris, die handelt in opdracht van het comité wanneer bij het comité bijstaat in de uitoefening van zijn taken. De Commissie werkt samen met het secretariaat-generaal van de Raad voor het beleggen van vergaderingen.
  • 4. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
  • 5. 
    De vergaderingen van het comité worden door de voorzitter bijeengeroepen, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van ten minste de helft van de leden van het comité.

Artikel 4

Het comité kan zijn plaatsvervangende leden belasten met het bestuderen van specifieke vraagstukken of voor dat doel werkgroepen instellen. In die gevallen wordt het voorzitterschap waargenomen door een lid of plaatsvervangend lid van het comité of een ambtenaar van de Commissie, die door het comité wordt aangewezen. De werkgroepen kunnen een beroep doen op deskundigen om hen bij te staan.

Artikel 5

De interim-groep van hoge ambtenaren die is ingesteld naar aanleiding van de conclusies van de Raad van 17 december 1999, beëindigt haar werkzaamheden op de dag waarop het bij het onderhavige besluit ingestelde comité voor het eerst vergadert. De eerste vergadering van het comité vindt uiterlijk zes maanden na de datum van aanneming van dit besluit plaats.

Gedaan te Luxemburg, 29 juni 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    Arcanjo
  • (1) 
    PB C 8 van 12.1.2000, blz. 7.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.