Besluit 2001/163 - Uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-opleiding) (2001-2005)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32001D0163

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32001D0163

Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-opleiding) (2001-2005)

Publicatieblad Nr. L 026 van 27/01/2001 blz. 0001 - 0009

Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 19 januari 2001

betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-opleiding) (2001-2005)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De Commissie heeft, in samenwerking met het fungerend voorzitterschap van 6 tot en met 8 april 1998 te Birmingham de Europese audiovisuele conferentie "Uitdagingen en kansen van het digitale tijdperk" gehouden. Uit deze raadpleging is gebleken dat het noodzakelijk is over een verbeterd opleidingsprogramma in de audiovisuele sector te beschikken, dat gericht is op alle nieuwe aspecten van het digitale tijdperk. De Raad Cultuur en Audiovisuele Zaken van 28 mei 1998 heeft kennis genomen van de slotconclusies van de conferentie en de wens uitgesproken dat nieuwe mogelijkheden worden ontwikkeld om een sterke en concurrerende programma-industrie te stimuleren.
  • (2) 
    De conclusie van het verslag van de studiegroep op hoog niveau over het audiovisuele beleid van 26 oktober 1998, getiteld "Het digitale tijdperk en het Europese audiovisueel beleid", luidt dat, onder deze omstandigheden, zowel de opleiding als de bijscholing in de audiovisuele sector moet worden versterkt.
  • (3) 
    De uitdagingen van de productie, de distributie en de beschikbaarheid van Europese audiovisuele inhoud vormden de voornaamste onderwerpen van het audiovisuele forum "Een Europese inhoud voor het digitale millennium" dat het fungerend voorzitterschap in samenwerking met de Commissie op 10 en 11 september 1999 te Helsinki heeft georganiseerd.
  • (4) 
    In de conclusies van het seminar "Opleiding voor een nieuw millennium", dat het Portugese voorzitterschap in samenwerking met de Commissie op 10 en 11 april 2000 te Porto georganiseerd heeft, wordt onderstreept dat er op het gebied van de opleiding inspanningen nodig zijn om groei en de wenselijke internationalisering van de Europese audiovisuele industrie te vergemakkelijken.
  • (5) 
    In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld "Audiovisueel beleid: de volgende stappen", erkent de Commissie dat het digitale tijdperk een aanzienlijke uitwerking op de werkgelegenheid in de audiovisuele industrie zal hebben.
  • (6) 
    In het groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving wordt erkend dat de opkomst van nieuwe diensten nieuwe arbeidsplaatsen zal opleveren. De aanpassing aan de nieuwe markten vereist personeel dat in het gebruik van nieuwe technologieën is opgeleid. De openbare raadpleging over het groenboek die door de Commissie is gehouden, heeft bevestigd dat er vraag is naar een aan de behoeften van de markt aangepaste, gespecialiseerde beroepsopleiding.
  • (7) 
    In de conclusies van 27 september 1999 inzake de resultaten van de openbare raadpleging over het convergentiegroenboek(5) heeft de Raad de Commissie verzocht rekening te houden met het resultaat van de raadpleging wanneer zij voorstellen opstelt voor maatregelen ter versterking van de Europese audiovisuele industrie, met inbegrip van de multimediasector.
  • (8) 
    De op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg gehouden buitengewone Europese Raad heeft erkend dat permanente educatie en beroepsopleiding een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, teneinde de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en het ondernemerschap te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen.
  • (9) 
    Op het belang van een aangepaste opleiding wordt eveneens gewezen, op de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 24 maart 2000, vooral ten aanzien van de nieuwe technologieën van de informatiemaatschappij.
  • (10) 
    De Commissie stelt in haar verslag aan de Europese Raad over de werkgelegenheid in de informatiemaatschappij vast, dat de nieuwe audiovisuele diensten grote mogelijkheden voor het scheppen van werkgelegenheid bieden.
  • (11) 
    Bijgevolg moet de ontwikkeling van de investeringen in de Europese audiovisuele industrie gestimuleerd worden en moet de lidstaten verzocht worden, met verschillende middelen het scheppen van nieuwe banen aan te moedigen.
  • (12) 
    De Commissie heeft een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995), zoals vastgesteld bij Besluit 90/685/EEG van de Raad(6), ten uitvoer gelegd, dat met name steun aan opleidingsactiviteiten omvat die de vakbekwaamheden van arbeidskrachten in de audiovisuele programma-industrie verbeteren.
  • (13) 
    De communautaire strategie ter ontwikkeling en versterking van de Europese audiovisuele industrie is bekrachtigd in het kader van het programma Media II, zoals vastgesteld bij Besluit 95/563/EG van de Raad(7), en bij Besluit 95/564/EG van de Raad(8). Op grond van de met dit programma opgedane ervaringen moet worden gezorgd voor verlenging ervan, met inachtneming van de bereikte resultaten.
  • (14) 
    De Commissie is, in haar verslag over de resultaten die in de periode van 1 januari 1996 tot en met 30 juni 1998 in het kader van het programma Media II (1996-2000) zijn bereikt, van oordeel dat het programma voldoet aan het beginsel van subsidiariteit van communautaire middelen ten opzichte van nationale middelen, aangezien de steunverlening van Media II een aanvulling vormt op de vanouds overwegende rol van de nationale mechanismen.
  • (15) 
    De Commissie heeft in haar mededeling over het communautaire beleid ter ondersteuning van de werkgelegenheid het positieve effect van het programma Media II op de werkgelegenheid in de audiovisuele sector erkend.
  • (16) 
    Het is noodzakelijk dat, overeenkomstig artikel 151, lid 4, van het Verdrag, met de culturele aspecten van de audiovisuele sector rekening wordt gehouden; er dient dus op te worden toegezien dat de deelneming aan dit programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt.
  • (17) 
    Om de Europese projecten op audiovisueel gebied te stimuleren zal de Commissie uitzien naar mogelijke extra-financiering uit hoofde van andere communautaire instrumenten, zoals van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF), met name in het raam van het actieprogramma "e-Europe", en van het Vijfde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), vastgesteld bij Besluit 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad(9). De vakmensen uit de audiovisuele sector zullen geïnformeerd worden over de verschillende steunmaatregelen die hun in het kader van de Europese Unie ter beschikking staan.
  • (18) 
    De opkomst van een Europese audiovisuele markt vereist vakbekwaamheden die zijn aangepast aan de nieuwe dimensie van de markt, met name op het gebied van het economische, financiële en commerciële beheer van de audiovisuele sector, en aan het gebruik van nieuwe technologieën in de ontwerp-, ontwikkelings-, productie-, distributie-, marketing- en uitzendfase van de programma's.
  • (19) 
    De vakmensen moeten worden voorzien van vakbekwaamheden die hen in staat stellen de Europese en internationale dimensie van de audiovisuele programmamarkt ten volle te benutten, en zij moeten ertoe worden aangezet om projecten te ontwikkelen die aan de behoeften van deze markt voldoen.
  • (20) 
    Het is van belang om met name steun te verlenen aan gespecialiseerde opleidingen op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de communautaire voorschriften terzake, alsook op het gebied van marketing van audiovisuele producten met bijzondere aandacht voor nieuwe technologieën voor verspreiding en commercialisering.
  • (21) 
    Gelijke kansen zijn een basisbeginsel van het beleid van de Gemeenschap, waarmee bij de uitvoering van dit programma rekening moet worden gehouden.
  • (22) 
    De beroepsopleiding van vakmensen moet essentiële kennis op economisch, juridisch, technologisch en commercieel gebied omvatten, en de snelle verandering op deze gebieden maken maatregelen inzake opleiding tijdens het gehele leven noodzakelijk.
  • (23) 
    Om ervoor te zorgen dat de vakmensen de nieuwe technologieën beheersen, moet de nadruk worden gelegd op de desbetreffende opleiding, teneinde aldus het concurrentievermogen van de ondernemingen in de audiovisuele sector te vergroten.
  • (24) 
    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de vorming van een netwerk van beroepsopleidingscentra worden gestimuleerd, teneinde de uitwisseling van knowhow en beste praktijken in een internationale omgeving te bevorderen.
  • (25) 
    Bij de ondersteuning van de beroepsopleiding moet rekening worden gehouden met structurele doelstellingen, zoals de ontwikkeling van de mogelijkheden voor het ontwerpen, de productie, de marketing en de distributie in landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een geringe geografische omvang of een klein taalgebied, en de ontwikkeling van een onafhankelijke Europese productie- en distributiesector, met name het midden- en kleinbedrijf.
  • (26) 
    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, kunnen de doelstellingen van het voorgestelde optreden betreffende de uitvoering van een beroepsopleidingsbeleid, met name wegens de tussen de opleidingscentra op te zetten transnationale partnerschappen, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en derhalve moeten zij door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Dit besluit gaat niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
  • (27) 
    De in het kader van dit programma beoogde maatregelen zijn alle gericht op het doel van transnationale samenwerking die, overeenkomstig het bovengenoemde subsidiariteitsbeginsel, een toegevoegde waarde aan de in de lidstaten ontplooide maatregelen zal geven.
  • (28) 
    Het wordt wenselijk geacht dat de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, de lidstaten van de EER en Cyprus, Malta en Turkije op basis van aanvullende kredieten en volgens met deze landen overeen te komen procedures aan de communautaire programma's kunnen deelnemen. De Europese landen die partij zijn bij de overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie behoren tot de Europese audiovisuele ruimte en kunnen dus, indien zij dat wensen, met inachtneming van begrotingsoverwegingen of andere prioriteiten van hun audiovisuele industrie, op basis van aanvullende kredieten aan het programma deelnemen of van een beperkte samenwerkingsformule gebruikmaken, volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen moeten worden vastgesteld.
  • (29) 
    De deelname van Europese derde landen aan het programma moet worden onderworpen aan de voorwaarde dat eerst wordt nagegaan of hun nationale wetgeving verenigbaar is met het acquis communautaire, met name met Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten(10).
  • (30) 
    Samenwerking in de beroepsopleidingssector tussen de Europese onderwijsinstellingen en die in de derde landen, op basis van gemeenschappelijk belang, kan een meerwaarde voor de Europese audiovisuele industrie opleveren. De openstelling voor derde landen zal bovendien de bewustwording van de culturele verscheidenheid in Europa versterken en de verspreiding van gemeenschappelijke democratische waarden mogelijk maken. Deze samenwerking wordt tot stand gebracht op basis van aanvullende kredieten en volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgesteld.
  • (31) 
    Om de meerwaarde van de communautaire maatregel te vergroten is het noodzakelijk op alle niveaus samenhang en complementariteit tussen de in het kader van dit besluit uitgevoerde maatregelen en andere communautaire vormen van steunverlening te waarborgen. Het is wenselijk de in het programma vastgestelde activiteiten af te stemmen op die van internationale organisaties, zoals de Raad van Europa.
  • (32) 
    Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon dienen de Raad en de Commissie eind 2000 verslag uit te brengen over de aan de gang zijnde herziening van de financiële instrumenten van de EIB en het EIF, teneinde de financiële ondersteuning te richten op startende ondernemingen, hoogtechnologische bedrijven en microbedrijven, evenals op andere initiatieven met risicokapitaal of garantiemechanismen die door de EIB en het EIF worden voorgesteld. In dat verband moet ook bijzondere aandacht uitgaan naar de audiovisuele sector, met name de opleidingsprogramma's.
  • (33) 
    Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma een financieel kader vast dat gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(11).
  • (34) 
    De nodige maatregelen ter uitvoering van dit besluit worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12),

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

Voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 wordt een beroepsopleidingsprogramma Media-opleiding vastgesteld, hierna te noemen "het programma".

Het programma is erop gericht de vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie, in hoofdzaak door middel van permanente beroepsopleiding, de nodige bekwaamheden bij te brengen opdat de Europese en internationale dimensie van de markt en de toepassing van nieuwe technologieën ten volle worden benut.

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

  • 1. 
    De doelstellingen van het programma zijn:
  • a) 
    aan de behoeften van de industrie tegemoetkomen, en het concurrentievermogen ervan stimuleren, door de permanente beroepsopleiding voor de vakmensen in de audiovisuele sector te verbeteren en de kennis en bekwaamheden bij te brengen, die nodig zijn om op de Europese markt en andere markten concurrerende producten te kunnen creëren, met name op het gebied van:
  • de toepassing van nieuwe - met name digitale - technologieën voor de productie en distributie van audiovisuele programma's met een grote toegevoegde commerciële en artistieke waarde;
  • het economisch, financieel en commercieel beheer, met inbegrip van de rechtsregels en de financieringsmethoden voor de productie en distributie van audiovisuele programma's;
  • technieken voor het schrijven van scenario's en het verhalen, met inbegrip van technieken voor de ontwikkeling van nieuwe soorten audiovisuele programma's.

Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de mogelijkheden van afstandsonderwijs en pedagogische vernieuwing die door de ontwikkeling van on line-technologieën worden geboden.

Bij deze opleidingsacties wordt de samenwerking tussen de verschillende actoren van de audiovisuele industrie, zoals scenarioschrijvers, regisseurs en producenten, gestimuleerd.

Bij wijze van uitzondering kan steun worden verleend voor bepaalde initiatieven op het gebied van de initiële beroepsopleiding waarbij de industriële sector rechtstreeks betrokken is, zoals "masters"-opleidingen, en zulks wanneer geen andere communautaire steun beschikbaar is en het gaat om gebieden die niet onder nationale steunmaatregelen vallen;

  • b) 
    de samenwerking en uitwisseling van knowhow en beste praktijken aanmoedigen, door netwerken tot stand te brengen tussen de voor de opleiding relevante partners: opleidingsinstellingen, beroepssector en bedrijfsleven, en door de opleiding van opleiders te bevorderen.

Het gaat met name om de aanmoediging van de geleidelijke totstandbrenging van netwerken in de audiovisuele opleidingssector en bijscholing van de opleiders.

  • 2. 
    Wat de verwezenlijking van de in lid 1, onder a), eerste alinea, en onder b), vastgestelde doelstellingen betreft, dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan de specifieke behoeften van landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een geringe geografische omvang of een klein taalgebied, alsmede aan de ontwikkeling van een zelfstandige Europese productie- en distributiesector, en met name het midden- en kleinbedrijf.
  • 3. 
    De doelstellingen worden uitgevoerd volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.

Artikel 3

Coördinatie

Met het oog op een zo groot mogelijke coördinatie zal de Commissie erop toezien dat er samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de opleidingsactiviteiten van het programma en de ontwikkelingsprojecten die in het kader van het krachtens Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000(13) vastgestelde programma Media Plus worden gesteund.

Artikel 4

Financiële bepalingen en financieringsvoorwaarden

  • 1. 
    De ontvangers van communautaire steun die aan de uitvoering van de in de bijlage beschreven acties deelnemen, moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen. De communautaire steun bedraagt ten hoogste 50 % van de operationele kosten. In de uitdrukkelijk in de bijlage vermelde gevallen evenwel kan de steun tot 60 % van de operationele kosten bedragen.
  • 2. 
    De begunstigden van communautaire steun zorgen ervoor dat in beginsel het merendeel van de deelnemers aan een opleidingsmaatregel, die onderdaan zijn van de aan het programma deelnemende landen, een andere nationaliteit bezitten dan die van het land van de ontvanger. Daartoe kan in de communautaire financiering van de opleidingsactie een steunmaatregel worden opgenomen om de deelneming van vakmensen uit verschillende taalgebieden te vergemakkelijken.
  • 3. 
    De Commissie vergewist er zich van dat, voorzover mogelijk, een passend deel van de jaarlijks beschikbare middelen, dat wordt vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 2, genoemde procedure, voor nieuwe activiteiten wordt gereserveerd.
  • 4. 
    De communautaire financiering hangt af van de kosten en de aard van elk van de overwogen projecten.
  • 5. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de in artikel 1 bedoelde periode bedragen 50 miljoen euro.
  • 6. 
    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten toegekend.

Artikel 5

Uitvoering van het programma

  • 1. 
    De Commissie is belast met de uitvoering van het programma.
  • 2. 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen betreffende de hieronder genoemde aangelegenheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde beheersprocedure:
  • a) 
    de algemene richtsnoeren voor de in de bijlage omschreven acties;
  • b) 
    de inhoud van de oproepen om voorstellen in te dienen, de vaststelling van de criteria en de procedures voor de keuze van de projecten;
  • c) 
    het passende percentage van de beschikbare middelen dat jaarlijks gereserveerd wordt voor nieuwe activiteiten;
  • d) 
    de wijze waarop deze acties gevolgd en geëvalueerd moeten worden;
  • e) 
    voorstellen voor een communautaire toewijzing van meer dan 200000 EUR per ontvanger en per jaar. Deze drempel kan in het licht van de opgedane ervaringen opnieuw door het in artikel 6 bedoelde comité worden bezien.
  • 3. 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op andere aangelegenheden, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 6, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze procedure is ook van toepassing op de definitieve keuze van de bureaus voor technische bijstand.
  • 4. 
    De technische bijstand wordt geregeld door de bepalingen die in het kader van het financieel reglement zijn vastgesteld.
  • 5. 
    De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad regelmatig en tijdig over de stand van de uitvoering van het programma, meer bepaald wat de aanwending van de beschikbare financiële middelen betreft.

Artikel 6

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op twee maanden.

  • 3. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.
  • 4. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 7

Samenhang en complementariteit

Bij de uitvoering van het programma zorgt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang en complementariteit met andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, programma's en acties die van invloed zijn op het gebied van opleiding en audiovisuele media.

De Commissie zorgt in het bijzonder voor de coördinatie tussen het programma en de andere communautaire programma's op het gebied van initiële opleiding en bijscholing, alsook met de interventies van het Europees Sociaal Fonds, zulks in overeenstemming met de bepalingen van dit fonds.

De Commissie zorgt voor een doeltreffende samenhang tussen dit programma en de programma's en acties op het gebied van opleiding en audiovisuele media in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen en bevoegde internationale organisaties.

Artikel 8

Openstelling van het programma voor derde landen

  • 1. 
    Het programma staat open voor deelneming van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in de met die landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen daarbij inzake de deelneming aan communautaire programma's.
  • 2. 
    Het programma staat open voor deelneming van Cyprus, Malta, Turkije en de EVA-staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst, op basis van aanvullende kredieten, overeenkomstig de met die landen overeen te komen procedures.
  • 3. 
    Het programma wordt opengesteld voor deelneming van de landen die partij zijn bij de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie die niet reeds in de leden 1 en 2 zijn genoemd, op basis van aanvullende kredieten, onder de voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd.
  • 4. 
    De openstelling van het programma voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde Europese derde landen wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaand onderzoek naar de verenigbaarheid van hun nationale wetgeving met het acquis communautaire, met inbegrip van artikel 6, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad.
  • 5. 
    Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en met financiële deelneming volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgesteld. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.

Artikel 9

Follow-up en beoordeling

  • 1. 
    De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de follow-up en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties. Zij ziet toe op de toegankelijkheid van het programma en de transparantie bij de uitvoering ervan.
  • 2. 
    De geselecteerde begunstigden brengen jaarlijks aan de Commissie verslag uit.
  • 3. 
    Na afloop van de projecten beoordeelt de Commissie de wijze van uitvoering en de impact ervan, teneinde te kunnen uitmaken of de oorspronkelijke doelstellingen zijn bereikt.
  • 4. 
    Aan de hand van de na twee jaar bereikte resultaten legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een beoordelingsverslag voor over de gevolgen en de doeltreffendheid van het programma. Dit verslag bevat prestatie-indicatoren zoals het effect op de werkgelegenheid.

Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen ter aanpassing van het programma.

  • 5. 
    Na afloop van het programma legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een uitvoerig verslag voor over de uitvoering en de resultaten van het programma.

In haar verslag legt de Commissie met name verantwoording af over de met de financiële steun van de Gemeenschap tot stand gekomen toegevoegde waarde, eventuele werkgelegenheidsgevolgen en over de coördinatiemaatregelen overeenkomstig de artikelen 3 en 7.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2001.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

  • N. 
    Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

  • B. 
    Ringholm
  • (1) 
    PB C 150 van 30.5.2000, blz. 59.
  • (2) 
    PB C 168 van 16.6.2000, blz. 8.
  • (3) 
    PB C 317 van 6.11.2000, blz. 60.
  • (4) 
    Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2000 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 november 2000 (PB C 375 van 28.12.2000, blz. 44) en besluit van het Europees Parlement van 13 december 2000.
  • (5) 
    PB C 283 van 6.10.1999, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 380 van 31.12.1990, blz. 37.
  • (7) 
    PB L 321 van 30.12.1995, blz. 25.
  • (8) 
    PB L 321 van 30.12.1995, blz. 33.
  • (9) 
    PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1.
  • (10) 
    PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).
  • (11) 
    PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.
  • (12) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (13) 
    Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en bevordering) (2001-2005) (PB L 336 van 30.12.2000, blz 82; gerectificeerd bij PB L 13 van 17.1.2001, blz 34).

BIJLAGE

  • 1. 
    UIT TE VOEREN ACTIES

Het programma is bedoeld ter ondersteuning en aanvulling van de maatregelen van de lidstaten, om vakmensen in staat stellen zich aan de dimensie van met name de Europese audiovisuele markt aan te passen en zulks door het bevorderen van opleidingen op het gebied van:

  • nieuwe technologieën (mede voor de bescherming en opwaardering van het Europees audiovisueel en filmpatrimonium),
  • economisch, financieel en commercieel beheer, met inbegrip van regelgeving, distributie en marketing,
  • technieken voor het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van nieuwe soorten programma's.

De opleidingsmaatregelen houden rekening met de regelgeving inzake intellectuele eigendom, met name met de communautaire regelgeving.

De opleidingsmaatregelen die voor steun in aanmerking komen, staan open voor de vakmensen uit de betrokken sectoren van de audiovisuele industrie en de radio.

Het programma stimuleert samenwerking in de voorgestelde acties tussen de verschillende actoren van de audiovisuele industrie, zoals scenarioschrijvers, regisseurs en producenten, ter verbetering van de kwaliteit en het commerciële potentieel van de projecten door een nauwere samenwerking tussen de verschillende beroepscategorieën.

1.1. Opleiding voor nieuwe technologieën

Deze opleiding beoogt het vermogen van de vakmensen te ontwikkelen om gebruik te maken van geavanceerde scheppende en verspreidingstechnieken, met name op de gebieden animatie, computergrafiek, multimedia en interactiviteit, met inbegrip van post-productietechnieken die het grensoverschrijdend verkeer van Europese werken vergemakkelijken.

De voorgestelde maatregelen bestaan in:

  • het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van modules voor opleidingen op het gebied van de nieuwe technologieën in de audiovisuele sector, ter aanvulling van de activiteiten van de lidstaten;
  • het in een netwerk samenbrengen van de opleidingsacties, het vergemakkelijken van uitwisseling van opleiders en vakmensen door toekenning van beurzen, door het organiseren van stages in ondernemingen in andere lidstaten en door bij te dragen tot de opleiding van de opleiders en het afstandsonderwijs, met stimulering van uitwisselingen en partnerschappen met landen met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een geringe geografische omvang of een klein taalgebied.

1.2. Opleiding voor economisch, financieel en commercieel beheer

Deze opleiding strekt tot ontwikkeling van het vermogen van de vakmensen om de Europese dimensie op haar waarde te schatten en er gebruik van te maken bij de ontwikkeling, productie, marketing en distributie/uitzending van audiovisuele programma's.

De voorgestelde maatregelen bestaan in:

  • het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van modules voor opleiding inzake beheer, ter aanvulling van de activiteiten van de lidstaten, waarbij de nadruk wordt gelegd op de Europese dimensie;
  • het in een netwerk samenbrengen van de opleidingsacties, het vergemakkelijken van uitwisselingen van vakmensen door toekenning van beurzen, door het organiseren van stages in ondernemingen die in andere lidstaten gevestigd zijn, en door bij te dragen tot de opleiding van de opleiders, en afstandsonderwijs, met stimulering van uitwisselingen en partnerschappen met landen en regio's met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een geringe geografische omvang of een klein taalgebied.

1.3. Technieken voor het schrijven van scenario's

Deze opleiding is bedoeld voor ervaren scenarioschrijvers en regisseurs, ter verbetering van hun bekwaamheden om in alle soorten audiovisuele programma's technieken te ontwikkelen die gebaseerd zijn op zowel traditionele als interactieve schrijf- en verhaalmethoden.

De voorgestelde maatregelen bestaan in:

  • het bevorderen van de uitwerking en bijwerking van modules voor opleiding inzake de vaststelling van doelgroepen; de bewerking en ontwikkeling van scenario's voor producties van hoge kwaliteit voor een internationaal publiek; de betrekkingen tussen de scenarioschrijver, de regisseur, de producent en de distributeur;
  • het in een netwerk samenbrengen van de opleidingsacties, het vergemakkelijken van uitwisseling van opleiders en vakmensen door toekenning van beurzen, door het organiseren van stages in ondernemingen in andere lidstaten en door bij te dragen tot de opleiding van de opleiders en het afstandsonderwijs, uitwisselingen en partnerschappen met landen en gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een geringe geografische omvang of een klein taalgebied.

1.4. Netwerken van opleidingsactiviteiten

Het doel is de begunstigden van programmasteun te stimuleren om de coördinatie van hun activiteiten inzake permanente opleiding door invoering van Europese netwerken te intensiveren.

1.5. Activiteiten op het gebied van initiële beroepsopleiding

Op bepaalde gebieden van de initiële beroepsopleiding waar geen andere communautaire of nationale financiële steun kan worden verleend, kunnen activiteiten bij wijze van uitzondering worden gesteund. Hierbij kan met name worden gedacht aan "masters"-opleidingen die in relatie staan met de industrie in de vorm van een partnerschap en/of stages.

  • 2. 
    UITVOERINGSPROCEDURE

2.1. Benadering

Voor de uitvoering van het programma zal de Commissie, bijgestaan door het in artikel 6 bedoelde comité, nauw samenwerken met de lidstaten. Ook zal zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa op evenwichtige wijze weerspiegelt.

De Commissie zal de ontwerpers van modules voor opleidingen aanmoedigen om bij het uitstippelen en opvolgen van hun acties samen te werken met opleidingscentra, de beroepssector en het bedrijfsleven.

De Commissie ziet erop toe dat de ontwerpers van modules voor opleidingen alles in het werk stellen om het in artikel 4, lid 2, genoemde beginsel te eerbiedigen en, indien afwijking van dit beginsel om specifieke redenen gerechtvaardigd is, dat de communautaire meerwaarde van de opleiding gewaarborgd wordt.

Zij zal erop toezien dat de instellingen taalfaciliteiten bieden, met name op het gebied van de technieken voor het schrijven van scenario's.

Zij zal de deelneming van stagiairs, met name uit landen en regio's met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een geringe geografische omvang of een klein taalgebied, vergemakkelijken.

2.2. Communautaire bijdrage

De communautaire cofinanciering van de totale opleidingskosten - over het algemeen maximaal 50 % - vindt plaats in het kader van gemeenschappelijke financiering met partners uit de overheidssector en/of de particuliere sector. Dit aandeel kan worden verhoogd tot 60 % voor opleidingsacties in landen of regio's met een geringe productiecapaciteit en/of met een geringe geografische omvang of een klein taalgebied.

In beginsel kan de communautaire financiële steun voor projecten in het kader van dit programma betrekking hebben op een periode van ten hoogste drie jaar, onder voorbehoud van periodieke evaluatie van de geboekte vooruitgang.

De procedure van artikel 6, lid 2, wordt gebruikt ter vaststelling van de toewijzing van de financiële middelen voor elk in punt 1 van deze bijlage bedoeld type maatregel.

Overeenkomstig de voorschriften voor communautaire financiering stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 6, lid 2, financieringsvoorschriften vast, teneinde het maximale steunbedrag vast te stellen voor elke activiteit op het gebied van bijscholing, en per opgeleide persoon.

De ontwerpers van modules en de opleidingscentra die deze in hun leerstof opnemen, worden door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd.

De Commissie zorgt ervoor dat, voor zover mogelijk, een passend percentage van de jaarlijks beschikbare middelen aan nieuwe activiteiten wordt toegekend.

2.3. Uitvoering

2.3.1. De Commissie voert het programma uit overeenkomstig de procedure van artikel 6. Zij doet hiertoe een beroep op adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun kennis van de sector, de met het programma Media II opgedane ervaring of andere ervaring terzake. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 6, lid 2, partnerschappen voor activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, met inbegrip van die welke krachtens andere Europese initiatieven zijn ingesteld, zoals Eureka Audiovisueel, Eurimages en het Europees waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, zulks voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van opleiding. De Commissie verricht de definitieve selectie van de begunstigden van het programma en stelt de toe te kennen financiële steun vast in het kader van artikel 5.

Zij zorgt voor de motivering van haar besluiten tegenover de aanvragers van communautaire steun en ziet toe op de transparantie van de uitvoering van het programma.

De ontvangers zorgen ervoor dat bekendheid wordt gegeven aan de communautaire steun.

Bij de selectie van de activiteiten die voor steun in aanmerking komen, houdt de Commissie, afgezien van de in artikel 2, lid 2, genoemde prioriteiten, met name rekening met de volgende criteria:

  • partnerschap tussen opleidingsinstellingen, vakkringen en ondernemingen;
  • innovatief karakter van de maatregel;
  • multiplicatoreffect van de maatregel (met name het voorhanden zijn van bruikbare resultaten, zoals handboeken);
  • kosteneffectiviteit van de maatregel;
  • beschikbaarheid van andere nationale of communautaire steunmaatregelen.

De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van het programma, en in het bijzonder de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten en de op netwerkvorming gerichte acties, kan steunen op erkende deskundigen uit de audiovisuele sector op de gebieden opleiding, ontwikkeling, productie, distributie, promotie en het beheer van de rechten, met name in de nieuwe digitale context.

Om de onafhankelijkheid van de door haar ingeschakelde adviseurs en deskundigen te garanderen, stelt de Commissie onverenigbaarheidsbepalingen vast voor de deelname van deze groepen aan de in het kader van het programma gedane oproep tot het indienen van voorstellen.

2.3.2. De Commissie zorgt door middel van passende acties voor informatie over de door het programma geboden mogelijkheden en geeft bekendheid aan het programma. Bovendien verstrekt de Commissie via het Internet geïntegreerde informatie over de steunmaatregelen die beschikbaar zijn in het kader van het beleid van de Gemeenschap betreffende de audiovisuele sector.

De Commissie en de lidstaten nemen in het bijzonder de nodige maatregelen, door de activiteiten van het netwerk van de Media-desks en Media-antennes voort te zetten en toe te zien op de versterking van de vakbekwaamheid van de betrokkenen, de nodige maatregelen om:

  • de vakmensen van de audiovisuele sector te informeren over de verschillende steunmaatregelen die hun ter beschikking staan in het kader van het beleid van de Gemeenschap;
  • de voorlichting over het programma te verzorgen en er bekendheid aan te geven;
  • een zo groot mogelijk aantal vakmensen tot deelneming aan de acties van het programma te stimuleren;
  • de vakmensen bij te staan bij de presentatie van hun projecten in het kader van de oproepen tot het indienen van voorstellen;
  • grensoverschrijdende samenwerking tussen vakmensen te bevorderen;
  • te zorgen voor een wisselwerking met de ondersteunende instellingen in de lidstaten, zodat de acties in het kader van dit programma en de nationale ondersteuningsmaatregelen elkaar aanvullen.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.