Verordening 2005/538 - Instelling van een voorlopig antidumpingrecht op trichloorisocyanuurzuur uit China en de VS - Hoofdinhoud
8.4.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 89/4 |
VERORDENING (EG) Nr. 538/2005 VAN DE COMMISSIE
van 7 april 2005
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op trichloorisocyanuurzuur uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name op artikel 7,
Na overleg in het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
-
A.PROCEDURE
-
1.Inleiding van het onderzoek
(1) |
Op 10 juli 2004 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie aangekondigd (2) („bericht van inleiding”) dat zij een antidumpingprocedure zou inleiden ten aanzien van de invoer van trichloorisocyanuurzuur uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd). |
(2) |
De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 1 juni 2004 was ingediend door de „European Chemical Industry Council (CEFIC)” namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de productie van trichloorisocyanuurzuur in de EG. |
(3) |
Na de bekendmaking van vorengenoemd bericht van inleiding is aan de belanghebbenden (zie overweging 12) een vragenlijst toegezonden. De indiener van de klacht heeft er vervolgens op gewezen dat de definitie van het betrokken product in de vragenlijst niet geheel overeenstemde met de productdefinitie in het bericht van inleiding. Ter verduidelijking heeft de Commissie de belanghebbenden een nieuwe vragenlijst toegezonden en een bericht gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (3) waarin zij de definitie van het onderzochte product heeft toegelicht. |
(4) |
Op 13 oktober 2004 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie aangekondigd („bericht van inleiding”) dat zij een antidumpingprocedure zou inleiden ten aanzien van de invoer in de EG van trichloorisocyanuurzuur uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de VS” genoemd). |
(5) |
De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 30 augustus 2004 was ingediend door CEFIC namens producenten die goed zijn voor meer dan 50 % van de productie van trichloorisocyanuurzuur in de EG. |
-
2.Partijen bij de procedure
(6) |
De Commissie heeft de indiener van de klacht, andere EG-producenten, de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs in China en de VS, importeurs en gebruikers van het betrokken product, en vertegenwoordigers van de Chinese en Amerikaanse overheid van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord binnen de in de berichten van inleiding vermelde termijn. |
(7) |
De indiener van de klacht, andere EG-producenten, producenten/exporteurs, importeurs en gebruikers hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die verzochten om te worden gehoord en die konden aantonen dat zij hiervoor bijzondere redenen hadden, werden gehoord. |
(8) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in China werd in het bericht van inleiding vermeld dat de Commissie overwoog om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven voor het vaststellen van dumping. |
(9) |
Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef van Chinese exporteurs gebruik te maken — en indien dat het geval was — deze samen te stellen, werd aan alle producenten/exporteurs verzocht zich kenbaar te maken en de Commissie, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004. |
(10) |
Na onderzoek van de door de producenten/exporteurs verstrekte gegevens bleek, mede gelet op het geringe aantal reacties op de vragenlijst betreffende de steekproef, dat het niet nodig was gebruik te maken van een steekproef van producenten/exporteurs in China. |
(11) |
Teneinde de Chinese producenten/exporteurs in de gelegenheid te stellen om een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld dan wel een individuele behandeling aan te vragen, heeft de Commissie de haar bekende belanghebbende Chinese ondernemingen de nodige formulieren toegezonden. Zes ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgericht bedrijf of, indien zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een individuele behandeling. |
(12) |
De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden een vragenlijst toegezonden, evenals alle andere ondernemingen die zich binnen de in de berichten van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt. Eén EG-producent, één importeur, tien verwerkende bedrijven, zes producenten/exporteurs in China, één producent in het referentieland (Japan) en één producent/exporteur in de VS en diens verbonden importeur in de EG hebben de vragenlijst volledig beantwoord. Vier importeurs en vier verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst onvolledig beantwoord of opmerkingen toegezonden. Daarnaast hebben de twee andere EG-producenten algemene informatie verstrekt. Ook heeft één ander verwerkend bedrijf een standpunt kenbaar gemaakt. |
(13) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor een voorlopige vaststelling inzake dumping, daaruit voortvloeiende schade en belang van de EG nodig had, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd een controle ter plaatse verricht:
|
(14) |
Aangezien voor de vaststelling van de normale waarde voor Chinese ondernemingen die niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd, gebruik zou moeten worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:
|
-
3.Onderzoektijdvakken
(15) |
Het dumpingonderzoek met betrekking tot China had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 (het „onderzoektijdvak China”). |
(16) |
Het dumpingonderzoek met betrekking tot de VS had betrekking op de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 (het „onderzoektijdvak VS”). |
(17) |
Bij beide procedures had het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling, betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het einde van het respectieve onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
(18) |
Aangezien de onderzoektijdvakken van beide onderzoeken elkaar grotendeels overlappen, worden zij om redenen van doelmatigheid tezamen beoordeeld. |
-
4.Betrokken product en soortgelijk product
(19) |
Deze procedure heeft betrekking op trichloorisocyanuurzuur en bereidingen daarvan. Trichloorisocyanuurzuur is ook bekend onder de verkorte chemische naam „symcloseen”. Dit product wordt doorgaans aangegeven onder de GN-codes ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20. |
(20) |
De indiener van de klacht heeft opgemerkt dat de definitie van het betrokken product in de oorspronkelijke vragenlijst van de Commissie betreffende China, niet geheel overeenstemde met de productdefinitie in het bericht van inleiding. In de omschrijving van het betrokken product in de oorspronkelijke vragenlijst was vermeld dat het betrokken product ten minste 88,5 % chloride bevatte. Na overleg met de indiener van de klacht en overeenkomstig de formulering van het bericht van inleiding werd het evenwel dienstig geacht de productdefinitie te verduidelijken en de belanghebbenden bij het onderzoek met betrekking tot China een nieuwe vragenlijst toe te zenden met een productomschrijving waarin geen minimumchloridegehalte was vermeld. |
(21) |
Teneinde alle informatie te verkrijgen die ze voor haar onderzoek nodig had, heeft de Commissie een nieuwe vragenlijst toegezonden aan alle belanghebbenden die zich kenbaar hadden gemaakt na de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie (zie overweging 3). |
(22) |
Er werden geen verschillen vastgesteld tussen trichloorisocyanuurzuur dat in China, het referentieland (Japan) en de VS wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht. Het in Japan geproduceerde en verkochte trichloorisocyanuurzuur blijkt dezelfde fysische en chemische eigenschappen te hebben en voor dezelfde doeleinden te worden gebruikt als trichloorisocyanuurzuur dat uit China in de EG wordt ingevoerd. |
(23) |
Evenmin werden verschillen gevonden tussen trichloorisocyanuurzuur dat door de medewerkende EG-producenten wordt geproduceerd en op de EG-markt wordt verkocht. Zij hebben dezelfde fysische en chemische eigenschappen en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt als trichloorisocyanuurzuur dat uit China en de VS in de EG wordt ingevoerd. |
(24) |
Trichloorisocyanuurzuur dat in China, de VS en het referentieland (Japan) wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en trichloorisocyanuurzuur dat door de EG-producenten wordt geproduceerd en op de EG-markt wordt verkocht, hebben derhalve dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt. Deze producten zijn daarom soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
-
B.DUMPING
-
1.Algemene methode
(25) |
De hieronder beschreven werkwijze werd toegepast op de medewerkende producent/exporteur in de VS en de producenten/exporteurs in China die als marktgericht bedrijf werden beschouwd. In de daaropvolgende uiteenzetting van de bevindingen inzake dumping voor elk betrokken exportland wordt daarom alleen nog besproken wat specifiek is voor dat land. |
1.1. Normale waarde
(26) |
Voor de vaststelling van de normale waarde heeft de Commissie eerst voor iedere producent/exporteur onderzocht of zijn binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was vergeleken met zijn uitvoer naar de EG. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer de binnenlandse verkoop ten minste 5 % bedroeg van de uitvoer naar de EG. |
(27) |
De Commissie heeft vervolgens vastgesteld welke soorten trichloorisocyanuurzuur die op de binnenlandse markt waren verkocht door de ondernemingen waarvan de totale binnenlandse verkoop representatief was, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de EG waren uitgevoerd. |
(28) |
Voor elke op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de EG was uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd voldoende representatief geacht wanneer de binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de uitvoer van die soort naar de EG. |
(29) |
Ook werd onderzocht of de representatieve binnenlandse verkoop van iedere soort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden; hiertoe werd voor de soort in kwestie de omvang van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Wanneer 80 % of meer was verkocht tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de binnenlandse prijs, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse prijzen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht het feit of de gehele verkoop winstgevend was geweest of niet. Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder dan 80 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de binnenlandse prijs, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort, mits die verkoop ten minste 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg. |
(30) |
Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder dan 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd geoordeeld dat de verkoop van deze soort ontoereikend was om de binnenlandse prijs te kunnen gebruiken als basis voor de vaststelling van de normale waarde. |
(31) |
Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van een bepaalde soort die door een producent/exporteur was verkocht, werd geoordeeld dat de normale waarde moest worden geconstrueerd. |
(32) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde geconstrueerd door de productiekosten van de uitgevoerde soorten — gecorrigeerd waar nodig — te vermeerderen met een redelijk bedrag voor verkoop-, administratie- en algemene kosten (VAA-kosten) en een redelijke winstmarge. Hiertoe heeft de Commissie onderzocht of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren. |
(33) |
De binnenlandse VAA-kosten werden als betrouwbaar beschouwd wanneer de totale binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming in vergelijking met haar verkoop naar de EG als representatief kon worden beschouwd. Voor de vaststelling van de binnenlandse winstmarge werd de binnenlandse verkoop van de soorten die in het kader van normale handelstransacties waren verkocht, in aanmerking genomen. Hiertoe werd de in overweging 29 beschreven methode toegepast. |
1.2. Exportprijs
(34) |
Wanneer het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de EG was uitgevoerd, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. In de andere gevallen werd artikel 2, lid 9, toegepast. |
1.3. Vergelijking
(35) |
De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken „af fabriek”. Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en juist werden geacht en met bewijsmateriaal waren gestaafd. |
1.4. Dumpingmarge
(36) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor iedere producent/exporteur de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs. |
(37) |
Voor niet-medewerkende ondernemingen werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening een „residuele” dumpingmarge vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. |
(38) |
Aangezien de uitvoer van de medewerkende Chinese exporteurs in het onderzoektijdvak ongeveer 70 % bedroeg van de totale invoer uit China in de EG, werd, ook met het oog op de effectiviteit van eventuele maatregelen, de residuele dumpingmarge gelijkgesteld met de hoogste dumpingmarge die was vastgesteld voor een representatieve soort van het betrokken product van de twee medewerkende exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden beschouwd noch een individuele behandeling hebben gekregen. |
(39) |
Aangezien de uitvoer van de medewerkende exporteurs in de VS in het onderzoektijdvak minder dan 40 % bedroeg van de totale invoer uit de VS in de EG, werd, met het oog op de effectiviteit van eventuele maatregelen, de residuele dumpingmarge gelijkgesteld met de hoogste dumpingmarge die was vastgesteld voor een representatieve soort van het betrokken product van de twee medewerkende exporteurs. |
-
2.Volksrepubliek China
2.1. Status van marktgericht bedrijf
(40) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit China vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor de producenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c). |
(41) |
Uitsluitend ter informatie worden deze criteria hieronder kort samengevat:
|
(42) |
Zes producenten/exporteurs in China hebben verzocht te worden behandeld als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en hebben het desbetreffende formulier ingevuld. De Commissie heeft alle informatie die deze zes ondernemingen in hun aanvraag hebben verstrekt en alle overige gegevens die zij nodig had ter plaatse gecontroleerd. |
(43) |
Uit het onderzoek bleek dat drie van de zes Chinese producenten/exporteurs aan alle voorwaarden voldeden om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. De drie producenten/exporteurs in China aan wie een behandeling als marktgericht bedrijf werd toegestaan, zijn:
|
(44) |
De drie overige verzoeken moesten worden afgewezen. In onderstaande tabel is voor elk van de drie afgewezen ondernemingen aangegeven aan welk van de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening al dan niet werd voldaan.
|
(45) |
De betrokken ondernemingen en de indiener van de klacht werden in de gelegenheid gesteld om op bovenstaande bevindingen opmerkingen te maken. De drie afgewezen producenten/exporteurs voerden aan dat de bevindingen onjuist waren en dat zij als marktgericht bedrijf moesten worden beschouwd. |
(46) |
Onderneming 1 voerde aan dat de hoofdreden waarom zij niet als marktgericht bedrijf werd erkend, erin bestond dat de staat onrechtstreeks een meerderheidsbelang (60 %) had. Zij wees er echter op dat niet was aangetoond dat er sprake was van staatsinmenging bij de beslissingen die zij nam. Bovendien zouden het feit dat zij aan de beurs van Shanghai is genoteerd, en de voorwaarden die daarvoor moeten worden vervuld, een garantie bieden tegen ongeoorloofde staatsinmenging. |
(47) |
Het doel van het onderzoek is onder meer na te gaan in hoeverre de staat zich in zakelijke besluiten kán mengen en welke maatregelen de onderneming heeft genomen om dat te voorkomen. |
(48) |
In dit verband werd geconstateerd dat de staat de meeste bestuurdersposten in de raad van bestuur bezette en dat er geen stemrechtbeperkingen golden ten aanzien van de door de staat benoemde bestuurders in de raad (minderheidsbescherming). De onderneming heeft niet aangetoond dat zij passende maatregelen heeft genomen om dergelijke staatsinmenging in de toekomst te voorkomen. |
(49) |
Ten slotte zij erop gewezen dat, ofschoon de notering aan de beurs van Shanghai onder meer inhoudt dat de raad van aandeelhouders ten minste drie „onafhankelijke bestuurders” (personen die niet de aandeelhouders vertegenwoordigen en die voor de bedrijfsactiviteiten relevante beroepskwalificaties hebben) moet aanwijzen, een beursnotering op zich geen garantie biedt tegen ongeoorloofde staatsinmenging. Zoals reeds aangegeven, golden er geen stemrechtbeperkingen die konden verhinderen dat de meerderheid van door de staat aangewezen bestuurders besluiten nam tegen de zin van de minderheid van onafhankelijke bestuurders. |
(50) |
Onderneming 2 was het niet eens met het argument waarom zij niet als marktgericht bedrijf was erkend, namelijk het feit dat de staat zeggenschap over haar had doordat deze rechtstreeks of onrechtstreeks eigenaar was van drie andere bedrijven die op hun beurt een meerderheidsbelang in haar hadden. Meer in het bijzonder betwistte onderneming 2 het argument dat bedrijf „ABC”, dat een belang van 48 % in haar had, door de staat werd beheerst, omdat 80 % van de aandelen van ABC in handen was van werknemers die werden vertegenwoordigd door een personeelscomité. Onderneming 2 was het niet eens met het argument dat het personeelscomité van ABC door de staat werd beheerst. |
(51) |
Wat het eigendom van en zeggenschap over ABC betreft, moet worden benadrukt dat het onderzoek om als marktgericht bedrijf te worden erkend, niet op ABC betrekking had. Aangezien de staat 20 % van ABC bezit en de overige 80 % over meer dan 1 000 werknemers is verdeeld, is het echter niet onredelijk te concluderen dat de staat de grootste afzonderlijke aandeelhouder is en als zodanig feitelijk zeggenschap over ABC heeft. |
(52) |
Onderneming 2 verzette zich ook tegen de conclusie dat zij feitelijk nauwe banden had met een ander bedrijf, namelijk „DEF”. De Commissie was tot deze conclusie gekomen omdat onderneming 2 i) gebruik maakt van dezelfde gebouwen als DEF (zij „subleasde” de landrechten van DEF), ii) een aantal van de belangrijkste grondstoffen bij DEF inkocht, en iii) DEF een omvangrijke lening had verstrekt. Onderneming 2 voerde aan dat voor al deze feiten een commerciële verklaring kon worden gegeven en dat geen enkele ervan bewees dat zij deel uitmaakte van DEF. |
(53) |
Tegen deze argumenten wordt ten eerste ingebracht dat de staat onrechtstreeks zeggenschap heeft over DEF. Ten tweede is de mogelijkheid dat er voor elk van de in de vorige overweging genoemde feiten een commerciële verklaring is, niet in tegenspraak met de conclusie dat onderneming 2 nauwe banden heeft met DEF. De hoofdreden waarom onderneming 2 niet aan dit criterium van marktgericht bedrijf voldoet, is immers niet de band op zich, maar het feit dat de onderneming een dergelijke band heeft met een bedrijf waarover de staat feitelijk zeggenschap heeft. |
(54) |
Dat de staat rechtens zeggenschap heeft over onderneming 2 blijkt uit het feit dat de staat zeggenschap heeft over drie van haar aandeelhouders. Onderneming 2 wordt ook feitelijk in aanzienlijke mate door de staat gedomineerd door haar banden met de door de staat gedomineerde aandeelhouder DEF. Op grond hiervan en bij gebrek aan maatregelen van de onderneming om staatsinmenging te voorkomen, bestaat er dus een duidelijk risico van zulke inmenging. |
(55) |
Onderneming 2 voerde ook aan dat de lening aan DEF, waarvan zij toegaf dat deze niet was geboekt volgens de internationale boekhoudnormen, geen invloed had op de berekening van de normale waarde en derhalve niet tegen haar mocht worden gebruikt bij de beoordeling of zij aan de criteria voor marktgericht bedrijf voldeed. |
(56) |
Onderneming 2 had het feit dat zij geld had geleend van een bank en dit vervolgens aan een van haar (door de staat gedomineerde) aandeelhouders had geleend, niet volgens de internationale boekhoudnormen geboekt (om niet te spreken van alle andere juridische aspecten zoals de bescherming van de belangen van andere minderheidsaandeelhouders en andere crediteuren). Gelet hierop en mede gelet op het feit dat het een aanzienlijk bedrag betreft en dat de accountants hierover geen opmerkingen hebben gemaakt, luidde de conclusie dat deze onderneming niet aan het tweede criterium voldeed. |
(57) |
Onderneming 3 voerde aan dat de reden waarom zij niet als marktgericht bedrijf was erkend, namelijk dat de boekhouding niet volgens de internationale boekhoudnormen werd bijgehouden, niet van invloed was op de berekening van de normale waarde en derhalve niet kon worden gebruikt om haar verzoek af te wijzen. |
(58) |
De reden waarom deze onderneming werd geacht niet aan het tweede criterium te voldoen, was dat een verwerving van grondrechten niet juist in de boekhouding was opgenomen. Het betrof hier een aanzienlijk bedrag en de verkeerde boeking kwam ook terug in het jaarverslag. De accountants hebben hierover geen opmerkingen gemaakt. Op basis van het bovenstaande luidde de conclusie dat deze onderneming niet aan het tweede criterium voldeed. |
(59) |
De indiener van de klacht was van oordeel dat geen enkele van deze ondernemingen als marktgericht bedrijf kon worden beschouwd. Hij voerde onder meer aan dat het feit dat Chinese ondernemingen Chinese boekhoudnormen toepassen (die door Chinese accountants worden gecontroleerd) en die niet noodzakelijk dezelfde zijn als de internationale boekhoudnormen, in strijd is met het tweede criterium. Bovendien is de Chinese munt door een besluit van de overheid aan de Amerikaanse dollar gekoppeld, wat betekent dat geen enkele medewerkende exporteur valuta’s tegen marktkoers heeft omgerekend — dit is in strijd met het vijfde criterium. Uitgaande van een „cumulatieve beoordeling van de criteria” stelde de indiener van de klacht dat geen van de medewerkende exporteurs in China aan de criteria van marktgericht bedrijf voldeed. |
(60) |
Chinese ondernemingen zijn wettelijk verplicht om hun boekhouding te voeren volgens de Chinese wetgeving en om deze door een Chinese accountant te laten controleren. Dit kan niet worden tegengeworpen aan een onderneming die als marktgericht bedrijf wil worden erkend. Bovendien is de wet op de bedrijfsboekhouding vastgesteld om de internationale boekhoudnormen in China ten uitvoer te leggen. Zoals uit de vaste praktijk van de EG-instellingen blijkt, vormt de wet op zich geen hinderpaal voor een erkenning als marktgericht bedrijf. |
(61) |
De toetsing van het tweede criterium heeft dus hoofdzakelijk tot doel na te gaan of de Chinese wetgeving inzake de bedrijfsboekhouding wordt toegepast in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen. Voorts wordt bekeken of de boekhouding door een onafhankelijke accountant wordt gecontroleerd in overeenstemming met de internationale normen. |
(62) |
De koppeling van de Chinese renminbi yuan aan de Amerikaanse dollar is een besluit van de Chinese overheid dat niet kan worden tegengeworpen aan een onderneming die als marktgericht bedrijf wil worden erkend. Ook andere landen, met name in Latijns-Amerika, hebben in het verleden soortgelijke besluiten genomen. Het is vaste praktijk van de EG-instellingen om dit criterium als vervuld te beschouwen als de onderneming de officiële wisselkoers gebruikt voor al haar transacties in vreemde valuta. Op die manier wordt gegarandeerd dat er geen zwarte-marktpraktijken worden toegepast. Bij alle exporteurs die aan dit onderzoek medewerkten, werd geconstateerd dat zij deviezen die zij in het kader van hun bedrijvigheid verwierven, konden aan- en verkopen, ondanks het feit dat de wisselkoers tussen de renminbi yuan en de Amerikaanse dollar vast ligt. |
(63) |
De argumenten van de indiener van de klacht werden daarom afgewezen. |
2.2. Individuele behandeling
(64) |
Voor landen die onder artikel 2, lid 7, van de basisverordening vallen, wordt, indien een recht wordt ingesteld, een voor het gehele land geldend recht ingesteld, behalve voor ondernemingen die overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), als marktgericht bedrijf worden erkend of ondernemingen die overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kunnen aantonen dat:
|
(65) |
De zes producenten/exporteurs hadden niet alleen verzocht om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, maar hadden ook een individuele behandeling aangevraagd ingeval hen de status van marktgericht bedrijf zou worden geweigerd. Op basis van de beschikbare gegevens werd vastgesteld dat een van de ondernemingen die niet als marktgericht bedrijf kon worden erkend, aan alle voorwaarden voor individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeed. |
(66) |
De twee overige ondernemingen die niet als marktgericht bedrijf konden worden erkend, bleken hoofdzakelijk in overheidshanden te zijn. Voor deze ondernemingen werd het risico op staatsinmenging significant geacht. Gelet op de aard van het betrokken product, dat niet tot een bepaalde producent kan worden getraceerd, en op de zeggenschap van de overheid werd het risico op ontduiking van de maatregelen door uitvoer via een onderneming waarop een lager recht van toepassing is, eveneens significant geacht. Bijgevolg was niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder c) en e), van de basisverordening. Derhalve werd besloten deze ondernemingen geen individuele behandeling toe te staan. |
(67) |
Er werd geconcludeerd dat een individuele behandeling kon worden toegestaan aan de volgende producent/exporteur in China:
|
2.3. Vaststelling van de normale waarde
2.3.1. Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf worden beschouwd
-
a)Referentieland
(68) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening dient de normale waarde voor landen zonder markteconomie en, voorzover geen behandeling als marktgericht bedrijf werd toegestaan, voor landen met een overgangseconomie te worden vastgesteld op basis van de prijs of de geconstrueerde waarde in een referentieland. |
(69) |
In het bericht van inleiding heeft de Commissie haar voornemen bekendgemaakt om Mexico als referentieland te kiezen voor het vaststellen van de normale waarde voor China; belanghebbenden konden over deze keuze opmerkingen maken. |
(70) |
Eén EG-importeur voerde aan dat Mexico niet representatief was, omdat het op 20 december 2002 antidumpingmaatregelen had ingesteld op trichloorisocyanuurzuur uit China, waardoor de concurrentie op de Mexicaanse markt beperkt was. Aangezien de bekende producent van trichloorisocyanuurzuur in Mexico weigerde aan het onderzoek mee te werken, moest de Commissie hoe dan ook een alternatief referentieland zoeken dat als representatief kon worden beschouwd. Na contact met de indiener van de klacht en medewerkende producenten/exporteurs werd duidelijk dat er slechts twee andere landen representatief konden zijn, namelijk de VS en Japan. |
(71) |
Aangezien de VS op 4 juni 2004 een antidumpingonderzoek naar de invoer van trichloorisocyanuurzuur uit onder meer Spanje had ingeleid en de Commissie op 13 oktober 2004 een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer in de EG van trichloorisocyanuurzuur uit de VS had aangekondigd (zie overweging 4), werd het onwaarschijnlijk geacht dat een producent/exporteur uit de VS medewerking zou willen verlenen. |
(72) |
Na contact met producenten van trichloorisocyanuurzuur in Japan werd ten slotte één Japanse producent bereid gevonden aan de procedure mee te werken. |
(73) |
Geen van de medewerkende partijen heeft zich verzet tegen het voorstel om de normale waarde vast te stellen op basis van gegevens van de Japanse producent. |
(74) |
Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat Japan een geschikt referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening. |
-
b)Vaststelling van de normale waarde
(75) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a) van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden erkend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de producent in het referentieland heeft verstrekt, dat wil zeggen aan de hand van de normale waarde die werd geconstrueerd met de door de Japanse producent verstrekte gegevens voor vergelijkbare productsoorten. De VAA-kosten werden bepaald aan de hand van de omzet van het betrokken product in verhouding tot de omzet van de onderneming, terwijl de winstmarge werd bepaald aan de hand van de winstmarge van de onderneming als geheel. |
2.3.2. Vaststelling van de normale waarde en de exportprijzen voor de producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf worden beschouwd
-
a)Normale waarde
(76) |
Aan de ondernemingen die als marktgericht bedrijf werden erkend, werd verzocht een vragenlijst te beantwoorden met onder meer gegevens over hun binnenlandse verkoop en productiekosten van het betrokken product; de antwoorden werden ter plaatse bij de betrokken ondernemingen gecontroleerd. |
(77) |
Voor de vaststelling van de normale waarde paste de Commissie de methode toe die in de overwegingen 25 tot 33 is beschreven. |
(78) |
Aangezien de omvang van de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties van elk als marktgericht bedrijf erkende onderneming ontoereikend was, heeft de Commissie voor elk van hen de normale waarde geconstrueerd door de productiekosten van de uitgevoerde soorten te vermeerderen met een redelijk bedrag voor verkoop-, administratie- en algemene kosten (VAA-kosten) op basis van de omzet en met een redelijke winstmarge (op basis van de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties). |
-
b)Exportprijzen
(79) |
De exporteurs die als marktgericht bedrijf werden erkend, hebben het betrokken product in alle gevallen rechtstreeks uitgevoerd naar onafhankelijke afnemers in de EG. De exportprijs werd daarom vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. |
(80) |
Chinese ondernemingen die het betrokken product uitvoeren, hebben recht op een BTW-teruggave van 13 % van de omzet op fob-basis. De BTW die zij in rekening moeten brengen, bedraagt evenwel 17 % van de omzet op fob-basis. Bij de berekening van de exportprijs werd een correctie toegepast om rekening te houden met dit verschil van 4 procentpunten. |
-
c)Vergelijking
(81) |
De vergelijking werd gemaakt in hetzelfde handelsstadium, namelijk af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Aldus vonden correcties plaats voor verschillen in commissielonen, kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, verpakking, krediet, bankkosten en inspectiekosten. |
2.4. Dumpingmarge
2.4.1. Voor producenten/exporteurs die de status van marktgericht bedrijf/een individuele behandeling hebben verkregen
(82) |
Voor de drie ondernemingen die als marktgericht bedrijf werden erkend, werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het betrokken product dat naar de EG was uitgevoerd, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. |
(83) |
Voor de onderneming die een individuele behandeling had verkregen, werd de voor het referentieland vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs van die onderneming bij uitvoer naar de EG, per soort, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. |
(84) |
De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens EG, vóór inklaring, bedragen:
|
2.4.2. Voor alle andere producenten/exporteurs
2.4.2.1. Werkwijze
(85) |
Om het antidumpingrecht te berekenen voor alle andere Chinese exporteurs, heeft de Commissie eerst het niveau van medewerking onderzocht. Hiertoe werd de totale invoer van het betrokken product uit China, berekend aan de hand van gegevens in de klacht, vergeleken met de antwoorden van de Chinese exporteurs op de vragenlijst. Hierbij werd vastgesteld dat het niveau van medewerking ongeveer 70 % bedroeg. |
2.4.2.2. Voor de producenten/exporteurs die niet de status van marktgericht bedrijf noch een individuele behandeling hebben verkregen
(86) |
De dumpingmarge voor de twee medewerkende exporteurs die niet de status van marktgericht bedrijf noch een individuele behandeling hebben verkregen, was het gewogen gemiddelde van de voor elk van hen berekende dumpingmarges. Deze marges werden berekend door de in het referentieland vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde exportprijs die de twee betrokken exporteurs hebben opgegeven. |
(87) |
De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens EG, vóór inklaring, bedragen:
|
2.4.2.3. Voor alle andere producenten/exporteurs
(88) |
De voor het gehele land geldende dumpingmarge die geldt voor alle overige Chinese exporteurs, dat wil zeggen de exporteurs die niet aan de procedure hebben meegewerkt, werd gelijkgesteld met de hoogste dumpingmarge die was vastgesteld voor een representatieve soort van het betrokken product van de twee exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden erkend (zie overweging 86). |
(89) |
De voor het gehele land geldende dumpingmarge werd aldus voorlopig vastgesteld op 40,3 % van de cif-prijs grens EG. |
-
3.Verenigde Staten van Amerika („VS”)
(90) |
Van drie producenten/exporteurs is bekend dat zij trichloorisocyanuurzuur produceren in de VS. Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van twee producenten/exporteurs en van vijf importeurs die banden hebben met deze exporteurs. |
(91) |
Bij de medewerkende exporteurs werden ter plaatse controles verricht. De gegevens over de importeurs in de EG waarmee deze exporteurs banden hebben werden nog niet gecontroleerd en daarom zijn de bevindingen ten aanzien van deze ondernemingen in dit stadium van de procedure gebaseerd op een deskanalyse. |
3.1. Normale waarde
(92) |
Voor bepaalde soorten trichloorisocyanuurzuur die de Amerikaanse producenten/exporteurs hadden uitgevoerd, stelde de Commissie de normale waarde vast aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening. Voor andere soorten trichloorisocyanuurzuur moest de normale waarde worden geconstrueerd door de productiekosten van de uitgevoerde soorten bij iedere exporteur te vermeerderen met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en een redelijke winstmarge overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Te dien einde werd nagegaan of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren. Wanneer de binnenlandse verkoop niet plaatsvond in het kader van normale handelstransacties, werd gebruik gemaakt van een gewogen gemiddelde van VAA-kosten en winstmarge op basis van de algemene kosten van de onderneming met een representatieve verkoop in het kader van normale handelstransacties. |
3.2. Exportprijs
(93) |
De ene Amerikaanse producent/exporteur heeft het betrokken product zowel rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers als via verbonden importeurs naar de EG uitgevoerd. De andere Amerikaanse producent/exporteur heeft het betrokken product uitsluitend via verbonden importeurs naar de EG uitgevoerd. Wanneer het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de EG was verkocht, werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. Voor de verkoop via verbonden importeurs in de EG werd een exportprijs geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. |
3.3. Vergelijking
(94) |
Om een billijke vergelijking te kunnen maken werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Aldus werden voorlopig correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, commissielonen, krediet, verpakking en voor bankkosten. |
3.4. Dumpingmarge
(95) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde prijs bij uitvoer naar de EG, per soort van het betrokken product. |
(96) |
Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product van de medewerkende producenten/exporteurs met dumping in de EG was ingevoerd. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de invoerprijs, cif grens EG, vóór inklaring, bedragen:
Op basis van de beschikbare gegevens bleek dat de niet-medewerkende onderneming de grootste producent van trichloorisocyanuurzuur in de VS is. De voorlopige residuele marge werd daarom gelijkgesteld met de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor een representatieve productsoort van een medewerkende onderneming om te garanderen dat eventuele maatregelen doeltreffend zijn.
|
-
C.SCHADE
-
1.Productie in de EG
(97) |
Gedurende de onderzoektijdvakken werd trichloorisocyanuurzuur door drie ondernemingen in de EG geproduceerd:
|
(98) |
De productie van trichloorisocyanuurzuur door alle vorengenoemde ondernemingen werd geacht de productie van de EG te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
-
2.Definitie van de bedrijfstak van de EG
(99) |
Zoals in overweging 97 vermeld, verleende slechts één EG-producent volledige medewerking aan het onderzoek. Deze producent vertegenwoordigde een groot deel, namelijk meer dan 50 %, van de productie van trichloorisocyanuurzuur in de EG in de onderzoektijdvakken. Hij werd derhalve beschouwd als de „bedrijfstak van de EG” in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. |
-
3.Verbruik in de EG
3.1. Voorafgaande opmerkingen
3.1.1. Invoergegevens
(100) |
Om de omvang van de invoer op de EG-markt vast te stellen kon geen gebruik worden gemaakt van de Eurostat-gegevens over de hoeveelheden en waarden voor de GN-codes waartoe trichloorisocyanuurzuur behoort (ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20), omdat deze ook betrekking hebben op andere producten die buiten het onderzoek vallen. Het verbruik in de EG, zoals bepaald volgens onderstaande berekening, werd evenwel gecontroleerd en bleek overeen te stemmen met de cijfers van andere belanghebbenden. |
3.1.2. Gegevens over China
(101) |
Zes van de twaalf Chinese producenten/exporteurs van wie bekend is dat zij trichloorisocyanuurzuur produceren in China, hebben aan het onderzoek meegewerkt. Zij waren goed voor minder dan 70 % van de exporthoeveelheden die in de klacht voor 2003 waren vermeld. Gelet op het lage niveau van de medewerking en bij gebrek aan andere gegevens, werd daarom besloten de omvang van de invoer uit China in de periode 2000-2003 vast te stellen aan de hand van de gegevens in de klacht. De raming voor het onderzoektijdvak werd gebaseerd op de gegevens in de klachten voor het jaar 2003 en het eerste kwartaal van 2004, gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de uitvoer van de medewerkende exporteurs in het onderzoektijdvak ten opzichte van 2003. |
3.1.3. Gegevens over de VS
(102) |
Twee van de drie Amerikaanse producenten/exporteurs van wie bekend is dat zij trichloorisocyanuurzuur produceren in de VS, hebben aan het onderzoek meegewerkt. Zij waren goed voor minder dan 40 % van de exporthoeveelheden die in de klacht voor 2003 waren vermeld. Daarom werd besloten dat de exporthoeveelheden in de periode 2000-2003 moesten worden vastgesteld aan de hand van de gegevens in de klacht. De ramingen voor de onderzoektijdvakken werden gebaseerd op de gegevens in de klachten voor het jaar 2003 en het eerste kwartaal van 2004, gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de uitvoer van de medewerkende exporteurs in het onderzoektijdvak ten opzichte van 2003. |
3.1.4. Gegevens over de EG-producenten
(103) |
De twee niet-klagende EG-producenten hebben alleen gegevens voor het onderzoektijdvak China verstrekt. Deze cijfers vormden ook een redelijke raming voor het onderzoektijdvak VS, aangezien de situatie van deze beide ondernemingen in het ene onderzoektijdvak niet aanmerkelijk anders was dan in het andere onderzoektijdvak. Voor de klagende EG-producent werden de gegevens gebruikt die hijzelf had verstrekt. |
3.2. Verbruik in de EG
(104) |
Het zichtbare verbruik in de EG werd vastgesteld aan de hand van:
|
(105) |
Het verbruik in de EG bedroeg in het onderzoektijdvak China 42 528 ton en in het onderzoektijdvak VS 43 397 ton, wat 74 % respectievelijk 78 % hoger is dan het verbruik in 2000. De forse stijging in het verbruik van trichloorisocyanuurzuur is toe te schrijven aan de ontwikkeling van de markt voor zwembaden.
|
-
4.Invoer uit China en de VS
4.1. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van deze invoer
(106) |
Allereerst werd onderzocht of de invoer uit China en de VS tezamen moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening. |
(107) |
Geconstateerd werd dat:
|
(108) |
Om deze redenen luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit China en de VS cumulatief moeten worden beoordeeld. |
-
a)Omvang van de invoer en marktaandeel
(109) |
Met een stijging van meer dan een factor drie kende de invoer uit China en de VS in de beoordelingsperiode een drastische toename. Waar deze invoer in 2000 nog minder dan 8 200 ton bedroeg, was hij in het onderzoektijdvak China tot 24 809 ton en in het onderzoektijdvak VS tot 26 483 ton gestegen. De stijging was bijzonder uitgesproken van 2000 op 2001, toen de invoer met bijna 60 % toenam. Ook nadien bleef de stijging aanzienlijk, met een gemiddelde toename van 25 % per jaar in de periode 2001 — onderzoektijdvakken. Deze stijging werd vooral veroorzaakt door de invoer uit China die in het onderzoektijdvak China zevenmaal hoger was dan in 2000, terwijl de invoer uit de VS met 38 % daalde, totdat die weer toenam in het onderzoektijdvak VS. Als gevolg hiervan was China in 2001 de grootste exporteur van het betrokken product naar de EG.
|
(110) |
Het marktaandeel van het betrokken product uit China en de VS verdubbelde nagenoeg, dat wil zeggen dat het in de beoordelingsperiode van 33 % tot circa 60 % aangroeide (+ 27 procentpunten). De stijging was bijzonder uitgesproken van 2000 op 2001 met een toename van 13 procentpunten. |
(111) |
De groei van het marktaandeel van China en de VS in de beoordelingsperiode moet worden beoordeeld in het licht van de ontwikkeling van de groei van het marktaandeel van de bedrijfstak van de EG. Terwijl China en de VS hun marktaandeel vanaf 2000 met 27 procentpunten uitbreidden, verloor de bedrijfstak van de EG in dezelfde periode, ondanks een stijgend verbruik, ongeveer 11 procentpunten.
|
-
b)Prijsontwikkeling
(112) |
De prijzen van het betrokken product uit China en de VS vertoonden in de periode 2000-2003 een constante daling (met 40 % over deze periode). De prijzen van het betrokken product uit China daalden in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 29 %, de prijzen van het betrokken product uit de VS daalden in de periode 2000 — onderzoektijdvak VS met 38 %.
|
-
c)Prijsonderbieding
(113) |
Voor de vaststelling van de prijsonderbieding heeft de Commissie de prijzen in de onderzoektijdvakken geanalyseerd. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de EG zijn nettoprijzen, na aftrek van kortingen en rabatten. Indien nodig werden deze prijzen gecorrigeerd tot „af fabriek”. De prijzen bij invoer uit China en de VS zijn ook prijzen zonder kortingen en rabatten, indien nodig gecorrigeerd tot cif grens EG. |
(114) |
De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de EG en de prijzen bij invoer uit China en de VS werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk bij verkoop aan onafhankelijke afnemers op de EG-markt. |
(115) |
In het onderzoektijdvak China varieerden de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges voor de Chinese exporteurs, in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de EG, van 38,3 % tot 44,3 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge bedroeg 39,4 %. |
(116) |
In het onderzoektijdvak VS varieerden de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges voor de Amerikaanse exporteurs, in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de EG, van 19,7 % tot 50,6 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge bedroeg 29 %. |
-
5.Situatie van de bedrijfstak van de EG
(117) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de EG een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, vanaf 2000 (het uitgangsjaar) tot aan de onderzoektijdvakken. |
5.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(118) |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de productie in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 15 % is gestegen, maar vervolgens daalde en in het onderzoektijdvak VS op hetzelfde niveau als in 2000 uitkwam. Gezien de gunstige ontwikkeling van de vraag op de EG-markt, die van 2000 op 2001 met 14 % en van 2001 op 2002 met nog eens 13 % steeg, en ook om de allernieuwste milieuvriendelijke technologieën te kunnen invoeren, besloot de bedrijfstak van de EG in 2001/2002 een nieuwe fabriek te bouwen die medio 2003 met de productie begon, terwijl de oude fabriek werd gesloten. De productiecapaciteit steeg derhalve met 30 % in de periode 2000 — onderzoektijdvak China, omdat in dat onderzoektijdvak twee fabrieken ten minste gedeeltelijk in bedrijf waren, terwijl in het onderzoektijdvak VS alleen in de nieuwe fabriek werd geproduceerd. Met de nieuwe fabriek kon de productiecapaciteit worden opgetrokken om aan de toenemende vraag op de EG-markt te voldoen. De capaciteit in het onderzoektijdvak VS stemt overeen met de capaciteit na de definitieve sluiting van de oude fabriek. De productiecapaciteit steeg derhalve met 16 % in de periode 2000 — onderzoektijdvak VS. Als gevolg van de toenemende capaciteit en de achteruitgang van het productiepeil vanaf 2003 daalde de bezettingsgraad in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 12 % en in de periode 2000 — onderzoektijdvak VS met 13 %. Dit wijst erop dat de bedrijfstak van de EG, ofschoon zij over de technische mogelijkheden beschikte om de marktgroei te benutten, daarin gehinderd werd door de stijgende invoer van goedkope producten. |
5.2. Voorraden
(119) |
Onderstaande cijfers betreffen de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode.
|
(120) |
De voorraden namen in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 4 % toe en daalden weer in het onderzoektijdvak VS. Dit is toe te schrijven aan het seizoensgebonden karakter van het product, waarvan het overgrote deel wordt verkocht in de eerste maanden van het jaar. De grote voorraden aan het einde van het onderzoektijdvak China weerspiegelt de aanloop naar het verkoopseizoen, terwijl de geringe voorraden aan het einde van het onderzoektijdvak VS het einde van het verkoopseizoen weerspiegelt. De voorraden worden daarom niet als een relevante indicator beschouwd. |
5.3. Omvang van de verkoop, marktaandeel, groei en gemiddelde prijzen in de EG
(121) |
Onderstaande cijfers geven de verkoop weer van de bedrijfstak van de EG aan onafhankelijke afnemers in de EG.
|
(122) |
De verkoop van de bedrijfstak van de EG is in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 9 % gedaald. Van 2000 op 2001 steeg de verkoop eerst met 7 %, vervolgens daalde hij geleidelijk tot het einde van het onderzoektijdvak China, en steeg in het onderzoektijdvak VS weer tot bijna hetzelfde peil als in 2000. Deze toename van de verkoop in het onderzoektijdvak VS ten opzichte van het onderzoektijdvak China moet worden beoordeeld in het licht van de ontwikkeling van het verbruik in de EG, dat in die periode met 2 % steeg, alsmede in het licht van de ontwikkeling van de verkoopprijzen, die in die periode met bijna 4 % daalden. |
(123) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de EG nam in de periode 2000 — onderzoektijdvak China steeds verder af en nam in het onderzoektijdvak VS enigzins toe. Over de hele linie is het marktaandeel van de bedrijfstak van de EG sinds 2000 evenwel fors geslonken, met meer dan 10 procentpunten. Deze daling was bijzonder uitgesproken van 2002 op 2003, toen de bedrijfstak van de EG 5 procentpunten marktaandeel in de EG verloor. |
(124) |
Ofschoon de bedrijfstak van de EG aanvankelijk profiteerde van het toegenomen verbruik en de stijging van de gemiddelde verkoopprijzen, kwam deze groei in 2001 tot een abrupt einde, toen de bedrijfstak van de EG door de invoer met dumping uit China en de VS gedwongen werd tot een verlaging van zijn gemiddelde verkoopprijzen, die in 2002 met 12 % daalden ten opzichte van 2001. De prijzen van de bedrijfstak van de EG daalden in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 8 % en in de periode 2000 — onderzoektijdvak VS met 12 %. |
5.4. Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom
(125) |
De winstgevendheid daalde in de periode 2000 — onderzoektijdvak China aanmerkelijk (achteruitgang van 8 procentpunten) en bleef verder dalen tot het einde van het onderzoektijdvak VS (een verdere achteruitgang met 0,8 % procentpunten). Ondanks de toegenomen productiekosten van 2000 op 2001 steeg de winstgevendheid van de bedrijfstak van de EG eerst met 4 procentpunten, toen verkoop en verkoopprijzen konden worden verhoogd. Nadien daalde de winstgevendheid, ondanks afgenomen productiekosten, in de periode 2001 — onderzoektijdvak China met 12 procentpunten en in de periode 2001 — onderzoektijdvak VS met 13 procentpunten, toen de verkoopprijzen daalden. |
(126) |
Het winstpeil in de onderzoektijdvakken bedroeg nog niet de helft van het winstpeil in 2000. Het rendement van de totale activa en de kasstroom geven dezelfde ontwikkeling te zien als de winstgevendheid, namelijk een verbetering van 2000 op 2001, gevolgd door een verslechtering in de periode 2001 — onderzoektijdvakken. Aangezien er geen gegevens waren om de verhouding tussen de productie van het betrokken product en de activa duidelijk vast te stellen, werden het rendement van de totale activa en de kasstroom overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de kleinste groep producten waartoe het betrokken product behoort en waarover gegevens beschikbaar waren, namelijk gechloreerde isocyanuraten. |
5.5. Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(127) |
Zoals vermeld in overweging 118 investeerde de bedrijfstak van de EG in nieuwe installaties in 2001 en 2002. Dit verklaart waarom de investeringen vanaf 2001 toenamen, een piek bereikten in 2002 (het jaar waarin de nieuwe fabriek werd gebouwd) en vervolgens daalden tot in de onderzoektijdvakken. |
(128) |
Het vermogen van de bedrijfstak van de EG om kapitaal aan te trekken, werd in de beoordelingsperiode niet ernstig aangetast. |
5.6. Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
(129) |
Zoals hierboven uiteengezet, heeft de bedrijfstak van de EG zijn productie in de periode 2000 - onderzoektijdvak China met 15 % verhoogd. Desalniettemin daalde het aantal in productie werkzame werknemers en werd in het onderzoektijdvak VS hetzelfde productiepeil als in 2000 bereikt met 26 % minder werknemers. |
(130) |
Dit vloeit voort uit het feit dat de bedrijfstak van de EG in nieuwe installaties heeft geïnvesteerd, waarvoor niet veel extra personeel nodig is. Als gevolg hiervan steeg de productiviteit in de periode 2000 — onderzoektijdvakken met circa 40 %, terwijl de loonkosten in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 10 % stegen, maar in het onderzoektijdvak VS daalden. |
5.7. Herstel van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden
(131) |
Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de EG in de onderzoektijdvakken herstellende was van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden. |
5.8. Hoogte van de dumpingmarge
(132) |
De in het deel over dumping vermelde dumpingmarges zijn duidelijk meer dan minimaal in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening. Bovendien kunnen de gevolgen van de dumpingmarges, gezien de omvang van de invoer met dumping en de daarbij gehanteerde prijzen, niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
-
6.Conclusie
(133) |
In de beoordelingsperiode is de omvang van de invoer met dumping van het betrokken product aanzienlijk toegenomen (een stijging met een factor drie) en is het aandeel ervan op de EG-markt gestegen van 33 % in 2000 tot 58 % in het onderzoektijdvak China en 61 % in het onderzoektijdvak VS. De gemiddelde prijzen van het met dumping ingevoerde product waren in dezelfde tijdvakken steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de EG. In de onderzoektijdvakken onderboden de prijzen van het betrokken product uit China en de VS die van de bedrijfstak van de EG met meer dan 36 %. |
(134) |
De situatie van de bedrijfstak van de EG is in de beoordelingsperiode verslechterd: de verkoop liep terug of bleef steken op hetzelfde niveau als in 2000, de bezettingsgraad daalde met meer dan 10 %, het marktaandeel kromp met meer dan 10 procentpunten, de verkoopprijs per eenheid daalde met meer dan 7 % en de winstgevendheid ging met meer dan 8 procentpunten achteruit, terwijl ook het rendement van investeringen en de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten dezelfde negatieve trend vertoonden. Ofschoon enkele schade-indicatoren stabiel bleven of op positieve ontwikkelingen wezen, bijvoorbeeld productiecapaciteit en investeringen, kon de bedrijfstak van de EG, ondanks deze kennelijke verbetering op een moment waarop de vraag sterk aantrok, toch niet echt profiteren van deze vraagstijging van meer dan 70 % in de beoordelingsperiode. |
(135) |
Gezien het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de EG aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. |
-
D.OORZAKELIJK VERBAND
-
1.Voorafgaande opmerkingen
(136) |
In overeenstemming met artikel 3, lid 6, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de EG had geleden door de invoer met dumping uit China en de VS was veroorzaakt. In overeenstemming met artikel 3, lid 7, van de basisverordening onderzocht de Commissie tevens of er andere factoren waren waardoor de bedrijfstak van de EG mogelijk schade had geleden, om te voorkomen dat door deze factoren veroorzaakte schade ten onrechte aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
(137) |
De invoer van trichloorisocyanuurzuur uit China en de VS is in de beoordelingsperiode sterk toegenomen. Uit de tabel in overweging 109 kan worden afgelezen dat de invoer van dit product in de onderzoektijdvakken driemaal hoger was dan in 2000, dat wil zeggen dat deze is gestegen van 8 200 ton in 2000 tot circa 25 000 ton in de onderzoektijdvakken. In dezelfde periode kende het marktaandeel van het betrokken product uit China en de VS een aanzienlijke stijging, namelijk van 33 % tot 60 %. |
(138) |
De belangrijkste stijging vond plaats tussen 2000 en 2001, toen de omvang van de invoer met bijna 60 % groeide. |
(139) |
De aanzienlijke stijging van de invoer uit China en de VS tegen prijzen die vanaf 2001 alleen maar daalden en duidelijk onder die van de bedrijfstak van de EG bleven, viel in de tijd samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de EG. |
(140) |
De invoer van het betrokken product uit China en de VS in zeer grote hoeveelheden geschiedde tegen prijzen die de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de EG aanzienlijk onderboden, namelijk met circa 36,6 % (zie overweging 115 en 116). |
(141) |
De voorlopige conclusie luidt dat de betrokken invoer uit China en de VS, waarvan omvang en marktaandeel vanaf 2000 aanzienlijk stegen en die tegen dumpingprijzen plaatsvond, een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de prijsdalingen en het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de EG en, als gevolg daarvan, de verslechtering van diens financiële situatie. |
-
2.Gevolgen van andere factoren
-
a)Ontwikkeling van het verbruik
(142) |
In de beoordelingsperiode is het verbruik van de EG met meer dan 70 % toegenomen. De ontwikkeling van het verbruik heeft derhalve niet bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de EG heeft geleden. Integendeel, in normale marktomstandigheden had de bedrijfstak van de EG op een hogere verkoop kunnen rekenen. |
-
b)Invoer uit andere derde landen
(143) |
De invoer uit derde landen die niet bij deze procedure zijn betrokken, gaf in de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling te zien:
|
(144) |
Het belangrijkste exportland dat niet bij deze procedure is betrokken, is Japan. De invoer uit Japan daalde in de beoordelingsperiode en kwam in de onderzoektijdvakken op een marktaandeel van 5 % uit. Er is geen reden om aan te nemen dat de Japanse prijzen een neerwaartse druk hebben uitgeoefend op de prijzen van de bedrijfstak van de EG. |
-
c)Ontwikkeling van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro
(145) |
Enkele belanghebbenden voerden aan dat de prijsontwikkeling van het Chinese en Amerikaanse product beïnvloed was door de ontwikkelingen van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de renminbi yuan (die aan de dollar is gekoppeld). Het is juist dat de waarde van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro in de periode 2001 — onderzoektijdvak VS continu is gedaald van 1,12 EUR tot 0,84 EUR (dat wil zeggen met 25 %). De prijs van het betrokken product uit China en de VS is echter ook gedaald in Amerikaanse dollar, namelijk met 28 % in de periode 2000-2003. Meer in het bijzonder zijn de Chinese exportprijzen per eenheid in Amerikaanse dollar in de periode 2000 — onderzoektijdvak China met 11 % en de Amerikaanse exportprijzen per eenheid in Amerikaanse dollar in de periode 2000 — onderzoektijdvak VS met 21 % gedaald. De prijsdaling van het product uit China en de VS kan daarom niet volledig worden verklaard door wisselkoersschommelingen, aangezien de daling ook in Amerikaanse dollar aanzienlijk is.
|
(146) |
Ook vermeldenswaard is dat de ontwikkeling van de valutaverhouding niet hetzelfde effect had op de twee betrokken landen. Waar de omvang van de invoer uit de VS van 2000 op 2003 daalde, is de invoer uit China in deze periode meer dan verzesvoudigd. Het feit dat valutaschommelingen niet hetzelfde effect hadden op beide landen en ook geen effect hadden op de invoer uit andere landen, wijst erop dat zij niet als een oorzaak kunnen worden beschouwd van de sterke stijging van de invoer met dumping uit China, zoals belanghebbenden aanvoerden. |
(147) |
Hieruit volgt dat, ofschoon de ontwikkeling van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar de prijs van het betrokken product uit China en de VS kan hebben beïnvloed, dit effect zeker niet van dien aard was dat hierdoor het oorzakelijke verband werd verbroken tussen dumping en schade. |
-
d)Markt voor trichloorisocyanuurzuur
(148) |
Eén belanghebbende stelde dat de prijsdaling van het betrokken product was toe te schrijven aan de levenscyclus van het product, dat een basisproduct is geworden. Hij voerde aan dat, parallel met de markt voor zwembaden die een sterke groei kende in de EG, ook de markt voor trichloorisocyanuurzuur een volgroeide markt is. Dit product wordt nu algemeen in supermarkten verkocht, wat een neerwaarts effect op de prijzen had. |
(149) |
Wat het product zelf betreft, kan van enige mate van maturiteit worden gesproken, maar dit geldt niet voor de desbetreffende markt. Integendeel, de markt voor trichloorisocyanuurzuur kende een zeer dynamische ontwikkeling. De ontwikkeling van de invoer van het betrokken product is echter — zowel wat prijzen als hoeveelheden betreft — niet meer dynamisch, maar wel abrupt te noemen. Er wordt ook op gewezen dat de vraag naar trichloorisocyanuurzuur afhankelijk is van het aantal zwembaden en dat trichloorisocyanuurzuur dus een bijproduct is. Op basis van het voorgaande kan de stelling dat de schade het gevolg is van het feit dat het betrokken product een volgroeid product is, niet worden geaccepteerd. |
-
e)Investeringen in capaciteit
(150) |
Eén verwerkend bedrijf voerde aan dat de bedrijfstak van de EG de marktontwikkelingen verkeerd had ingeschat door in nieuwe capaciteit te investeren, en zo zijn financiële resultaten had verslechterd door de afschrijvingskosten en daarmee de productiekosten te verhogen. |
(151) |
Ten eerste wordt erop gewezen dat het verbruik in de EG in de beoordelingsperiode met meer dan 70 % is gestegen en dat de capaciteit van de bedrijfstak van de EG in dezelfde periode slechts met 16 % is toegenomen. De investeringen waren daarom redelijk en in overeenstemming met de verwachte marktontwikkelingen. |
(152) |
Voorts zijn, zoals in overweging 125 is vermeld, de productiekosten van de bedrijfstak van de EG in de onderzoektijdvakken op hetzelfde niveau gebleven als in 2000, wat aantoont dat kostenstijgingen als gevolg van de investeringen werden gecompenseerd door kostendalingen en efficiencywinsten. |
-
f)Invloed van één andere EG-producent
(153) |
Verschillende belanghebbenden die meewerkten aan het onderzoek betreffende China, stelden dat een andere EG-producent de eerste was geweest die de prijzen op de EG-markt heeft verlaagd om marktaandeel te winnen. |
(154) |
Er werd evenwel geconstateerd dat deze EG-producent, die geen deel uitmaakt van de bedrijfstak van de EG, in de beoordelingsperiode altijd prijzen aanrekende die hoger waren dan die van het betrokken product uit China. Zijn prijzen zijn in 2000, 2001 en 2002 voortdurend gestegen en gingen pas in 2003 naar beneden, toen de Chinese verkoopprijzen in die periode al met 30 % waren gedaald. |
-
3.Conclusie
(155) |
Gezien het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er een oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de EG heeft geleden. Deze conclusie berust enerzijds op de aanzienlijke toename van de omvang en van het marktaandeel van de betrokken invoer, die gepaard ging met een aanzienlijke prijsdaling en een forse prijsonderbieding, en anderzijds op de daling van de prijzen, het verlies van marktaandeel en de daaruit voortvloeiende verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de EG. Al deze ontwikkelingen vielen in de tijd samen. De verslechterende situatie van de bedrijfstak van de EG kon door geen van de andere onderzochte factoren worden verklaard. |
-
E.BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
-
1.Algemene overwegingen
(156) |
Er is onderzocht of er dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de EG is om antidumpingrechten in te stellen ten aanzien van de invoer uit China en de VS. Hiertoe werd, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening, het belang van de EG beoordeeld aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, dat wil zeggen de bedrijfstak van de EG, de importeurs/handelaren en de gebruikers van het betrokken product. |
(157) |
Om de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet instellen van antidumpingmaatregelen te kunnen beoordelen, is alle belanghebbenden om informatie verzocht. Aan de drie EG-producenten, negen importeurs, 17 verwerkende bedrijven en elf organisaties van stroomafwaartse bedrijven werd een vragenlijst toegezonden. |
(158) |
Eén EG-producent (de indiener van de klacht), één importeur en tien verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst volledig beantwoord. Vier importeurs en vier verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst onvolledig beantwoord of slechts opmerkingen gemaakt. Ook hebben de twee overige EG-producenten, zoals reeds in overweging 97 vermeld, algemene informatie verstrekt, uitsluitend in het kader van de procedure met betrekking tot China. Van de medewerkende verwerkende bedrijven waren er twee voorstander van maatregelen, één meende dat deze voor hem geen verschil zouden maken, terwijl de overige medewerkende verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur bezwaar maakten tegen maatregelen. |
(159) |
Tot slot zijn ook enkele van bovengenoemde partijen gehoord. |
-
2.Belang van de bedrijfstak van de EG en andere EG-producenten
(160) |
Gelet op de in overweging 134 uiteengezette conclusies inzake de situatie van de bedrijfstak van de EG, met name met betrekking tot marktaandeel, verkoopprijzen en dalende winstgevendheid, wordt het waarschijnlijk geacht dat, indien er geen maatregelen tegen schadeveroorzakende dumping worden genomen, de financiële situatie van de bedrijfstak van de EG verder zal verslechteren. Het is immers zeer waarschijnlijk dat de productie in de EG zal dalen en dat de verwerkende bedrijven en de consumenten sterk afhankelijk zullen worden van de invoer. Voor de twee overige EG-producenten kan redelijkerwijs dezelfde negatieve ontwikkeling worden verwacht. |
-
3.Belang van de importeurs
(161) |
Van de negen aangeschreven importeurs heeft slechts één de vragenlijst beantwoord. Deze importeur kon evenwel geen nauwkeurige gegevens verstrekken over de winstgevendheid van zijn verkoop van het betrokken product. Daarom kon het waarschijnlijke effect van de voorgestelde antidumpingmaatregelen op de winstgevendheid van de medewerkende importeur niet worden beoordeeld. Deze onderneming had echter geen grote investeringen gedaan die rechtstreeks betrekking hadden op het betrokken product, en de verkoop van dat product vertegenwoordigde minder dan 1 % van zijn totale omzet. |
(162) |
Op basis van het bovenstaande en gelet op het grote aantal importeurs dat geen medewerking heeft verleend, wordt voorlopig geconcludeerd dat de behoefte om de handelsverstorende effecten van schadeveroorzakende dumping weg te nemen en weer tot echte concurrentie te komen, zwaarder weegt dan het eventuele negatieve effect van antidumpingmaatregelen op de importeurs in het algemeen. |
-
4.Belang van de bedrijven die het betrokken product verwerken
(163) |
Deze bedrijven houden zich bezig met de verwerking van trichloorisocyanuurzuurkorrels tot tabletten en/of de herverpakking en de distributie van dit product. |
(164) |
Een belangrijk argument tegen de instelling van antidumpingmaatregelen is dat de EG-producenten onvoldoende capaciteit hebben om aan de vraag in de EG te voldoen. |
(165) |
Er wordt aan herinnerd dat antidumpingmaatregelen niet ten doel hebben China en de VS de toegang tot de EG-markt te ontzeggen, maar ervoor moeten zorgen dat er opnieuw eerlijke handelsvoorwaarden en echte concurrentie heersen op de EG-markt. Ook in de toekomst zou er plaats zijn voor het betrokken product uit China en de VS op de EG-markt, maar niet tegen schadeveroorzakende dumpingprijzen. Bovendien kan worden verwacht dat de invoer uit derde landen die niet onder de maatregelen vallen, aan belang zal winnen zodra een einde wordt gemaakt aan de schadeveroorzakende dumping uit China en de VS. Voorts heeft een EG-producent een nieuwe fabriek opgezet waar de productie nog niet van start is gegaan vanwege het lage prijspeil op de EG-markt. Bij een herstel van de concurrentie zal de productie waarschijnlijk van start gaan en zal er een ruimer aanbod zijn op de EG-markt. Tot slot is vermeldenswaard dat de verwerkende bedrijven enerzijds stelden dat de capaciteit ontoereikend is om aan de vraag in de EG te voldoen, en zij de bedrijfstak van de EG anderzijds verweten dat deze had geïnvesteerd in nieuwe capaciteit omdat die mede de oorzaak van schade zou zijn geweest. |
(166) |
Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen gevaar bestaat voor een te krap aanbod. Integendeel, indien de bedrijfstak van de EG in een precaire situatie zou worden gebracht en uiteindelijk productiefaciliteiten in de EG zou moeten sluiten, zouden de gebruikers een belangrijke leverancier verliezen, die snelle service en levering garandeert met name tijdens het hoogseizoen. |
(167) |
De medewerkende verwerkende bedrijven voerden ook aan dat antidumpingrechten hun productiekosten en marges negatief zouden beïnvloeden. |
(168) |
Bij de verwerkende bedrijven maakt trichloorisocyanuurzuur meer dan 40 % uit van de totale productiekosten van de producten die dit product bevatten, wat betekent dat de instelling van een recht invloed zal hebben op hun productiekosten. Aangezien zij echter meer dan een leverancier hebben, moeten de gevolgen van antidumpingrechten worden beoordeeld aan de hand van het aandeel van elke leverancier en van het recht dat op elke leverancier van toepassing is. Het is derhalve waarschijnlijk dat de rechten niet op 40 % van de productiekosten, maar slechts op een deel daarvan, invloed zullen hebben. Gelet op het aantal bedrijven in de distributieketen is het hoe dan ook waarschijnlijk dat de gevolgen van het recht over de distributieketen zullen worden verdeeld en dat prijsverhogingen slechts gedeeltelijk zullen worden doorberekend. |
(169) |
Voorts wordt opgemerkt dat het voor bedrijven waarvan de producten niet met dumping werden ingevoerd en landen die niet bij deze onderzoeken zijn betrokken, minder interessant werd om trichloorisocyanuurzuur naar de EG uit te voeren vanwege de sterke druk die het product uit China en de VS op de prijzen uitoefende. Het is derhalve zeer waarschijnlijk dat bedrijven die geen dumping toepassen, sterker op de EG-markt aanwezig zullen zijn indien daar weer eerlijke concurrentie heerst. Aangezien de bedrijfstak van de EG nog over reservecapaciteit beschikt en trichloorisocyanuurzuur ook kan worden aangekocht bij landen of bedrijven die niet onder het antidumpingrecht vallen, zullen eventuele prijsverhogingen waarschijnlijk bescheiden blijven. |
(170) |
Bovendien moeten de gevolgen van de rechten voor de verwerkende bedrijven op een bredere basis worden beoordeeld. Trichloorisocyanuurzuur stelt hen immers ook in staat winstgevender producten te verkopen en winst te boeken in andere segmenten. Er bestaan immers synergieën tussen de verkoop van dit product en van andere producten van de verwerkende bedrijven zoals andere chemische producten en/of toestellen. Om deze reden hebben sommige verwerkende bedrijven het betrokken product omschreven als een „prijsstunter” dat ondanks de lage marge wordt aangeboden omdat het een lokartikel is dat deel moet uitmaken van het assortiment. |
(171) |
Voorts dient te worden opgemerkt dat de verwerkende bedrijven slechts lage winsten hebben geboekt bij de verkoop van trichloorisocyanuurzuur ondanks de invoer tegen sterke dumpingprijzen. Dit doet aanzienlijke twijfels rijzen over de gezondheid van dit segment bij de verwerkende industrie. |
(172) |
Antidumpingmaatregelen die weer tot echte concurrentie kunnen leiden, zouden ook de verwerkende bedrijven kunnen helpen om opnieuw behoorlijke marges te behalen. Het is immers zo dat de klanten van de verwerkende bedrijven doorgaans de oorsprong van het door hen gekochte product niet kennen. De verwerkende bedrijven kopen het betrokken product doorgaans in bij verschillende leveranciers en verkopen het tegen één gemiddelde prijs, ongeacht de oorsprong. Daarom zullen de verwerkende bedrijven door antidumpingmaatregelen de kans krijgen om enerzijds hun prijzen enigszins naar boven bij te stellen en anderzijds de meest geschikte leveranciers te kiezen en de leveringen zodanig te mengen dat zij met de daaruit voortvloeiende gemiddelde kosten hogere winstmarges behalen. Maatregelen zouden dus een stabiliserend effect kunnen hebben op de stroomafwaartse markt die de afgelopen jaren sterk is gegroeid en waarop zich talrijke concurrerende bedrijven bevinden. |
-
5.Belang van de consument
(173) |
De eindgebruikers van trichloorisocyanuurzuur zijn de eigenaren van openbare of privézwembaden die dit product als ontsmettingsmiddel gebruiken. |
(174) |
Volgens de vakpers bedragen de jaarlijkse onderhoudskosten van een zwembad ongeveer 834 EUR, waarvan 30 % naar chemische producten gaat (dat wil zeggen 587 EUR voor toebehoren en 247 EUR voor chemische producten). Van deze 247 EUR gaat slechts een deel naar trichloorisocyanuurzuur, aangezien ook andere chemische producten worden gebruikt voor de zuurtegraadregeling, ontsmetting, algenbestrijding en flocculatie. |
(175) |
Eén verwerkend bedrijf heeft een aantal gegevens verstrekt (zonder deze overigens met bewijsmateriaal te staven) over de gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de eindgebruiker. Volgens dit bedrijf zou een antidumpingrecht van 77 % een kostenverhoging van 2,5 EUR per maand met zich brengen voor een eigenaar van een privézwembad. Aangezien deze berekening niet verder werd toegelicht, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat van het meest slechte scenario werd uitgegaan, dat wil zeggen een particuliere eigenaar die uitsluitend met chloorproducten ontsmet en trichloorisocyanuurzuur koopt in een winkel die uitsluitend wordt bevoorraad door exporteurs waarop een recht van 77 % van toepassing is. Er moet evenwel worden benadrukt dat dit bedrag van 2,5 EUR zeer speculatief is. Gezien de hoogte van de voorgestelde rechten en de mogelijkheid die importeurs, verwerkende bedrijven en de detailhandel hebben om bij andere leveranciers in te kopen of hun leveringen te mengen, kan worden verondersteld dat een verhoging met 2,5 EUR een zeer hoge raming is. |
(176) |
Gelet op het aantal tussenpersonen dat actief is in de keten van invoer tot eindverbruik, wordt geoordeeld dat de gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de consument te verwaarlozen zullen zijn. De sterke opkomst van de zwembadsector heeft immers geleid tot de ontwikkeling van een grote stroomafwaartse industrie (importeurs/handelaren, fabrikanten van tabletten, verpakkings- en etiketteerbedrijven en distributeurs). Als ervan wordt uitgegaan dat de verhoging ingevolge het recht gedeeltelijk zal worden opgevangen door iedere schakel in de leveringsketen en uiteindelijk niet volledig zal worden doorberekend aan de eindgebruiker, dan zal de kostenverhoging dus lager zijn dan 2,5 EUR per maand. |
(177) |
Op basis van het bovenstaande werden de waarschijnlijke gevolgen voor de consument niet geacht een dwingende reden te zijn om geen voorlopige maatregelen te nemen, daar deze kennelijk niet heel groot zullen zijn en eventuele negatieve gevolgen voor hem waarschijnlijk niet opwegen tegen de positieve gevolgen voor de bedrijfstak van de EG. |
-
6.Conclusie
(178) |
Op basis van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen in te stellen. |
-
F.VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
-
1.Schademarge
(179) |
Gelet op de voorlopige conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de EG moeten voorlopige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de EG verdere schade lijdt door invoer met dumping. |
(180) |
Bij het vaststellen van de hoogte van de voorlopige maatregelen is rekening gehouden met de dumpingmarges en het bedrag van het recht dat noodzakelijk is om te voorkomen dat de bedrijfstak van de EG schade lijdt. |
(181) |
De voorlopige rechten dienen hoog genoeg te zijn om een einde te maken aan de door de invoer veroorzaakte schade zonder dat zij het niveau van de geconstateerde dumpingmarge overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat noodzakelijk is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de EG in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die hij redelijkerwijs kan maken bij een normale concurrentie — dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping — op de verkoop van het betrokken product in de EG. Voor deze berekening is een winstmarge vóór belasting van 10 % van de omzet gebruikt. Zoals blijkt uit het winstniveau dat de bedrijfstak van de EG realiseerde voordat de betrokken invoer in de EG aanzienlijk begon te stijgen, kan deze 10 % als een zeer gematigde winstmarge worden beschouwd die redelijkerwijs kan worden verwacht als er geen schadeveroorzakende dumping plaatsvindt. |
(182) |
Op basis hiervan werd een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de EG geen schade lijdt. Dit gebeurde door de productiekosten met de genoemde winstmarge van 10 % te vermeerderen. |
(183) |
De noodzakelijke prijsverhoging is daarna vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld bij de berekening van de onderbieding, en de gemiddelde niet-schadeveroorzakende prijs. Het verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de gemiddelde cif-invoerwaarde. |
-
2.Voorlopige maatregelen
(184) |
In het licht van het voorgaande wordt geoordeeld dat de antidumpingrechten moeten worden gelijkgesteld met de dumpingmarges, voorzover deze niet hoger zijn dan de schademarges, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening. |
(185) |
De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van de huidige onderzoeken. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die bij de onderzoeken voor de medewerkende ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het recht dat voor „alle overige ondernemingen” in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product uit de betrokken landen dat door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) is geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle overige ondernemingen” geldt. |
(186) |
Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld naar aanleiding van een naamsverandering van de rechtspersoon of naar aanleiding van de oprichting van nieuwe productie- of verkoopeenheden) dienen onverwijld aan de Commissie (4) te worden gericht met alle relevante informatie, met name over eventuele wijzigingen van de activiteiten van de onderneming in verband met de productie, de binnenlandse en de exportverkoop die verband houden met bijvoorbeeld genoemde naamsverandering of genoemde verandering in de productie- en verkoopeenheden. Indien passend wordt de verordening dienovereenkomstig gewijzigd door aanpassing van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt. |
(187) |
De volgende antidumpingrechten worden voorgesteld:
|
-
G.SLOTBEPALING
(188) |
Gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel tot instelling van definitieve rechten kunnen worden herzien, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
-
1.Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op trichloorisocyanuurzuur en bereidingen daarvan, ook bekend onder de verkorte chemische naam „symcloseen”, ingedeeld onder de GN-codes ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20 (Taric-codes 2933698070 en 3808402020), uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika.
-
2.Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens EG, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product is als volgt voor onderstaande ondernemingen:
Land |
Onderneming |
Antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
Volksrepubliek China |
Hebei Jiheng Chemical Co. Limited |
16,8 % |
A604 |
Nanning Chemical Industry Co. Limited |
39,0 % |
A625 |
|
Changzhou Clean Chemical Co. Limited |
39,0 % |
A626 |
|
Zhucheng Taisheng Chemical Co. Limited |
39,0 % |
A627 |
|
Puyang Cleanway Chemicals Limited |
17,4 % |
A628 |
|
Heze Huayi Chemical Co Limited |
9,2 % |
A629 |
|
Alle overige ondernemingen |
40,3 % |
A999 |
|
Verenigde Staten van Amerika |
Biolab Inc. |
20,8 % |
A594 |
Clearon Inc. |
28,5 % |
A596 |
|
Alle overige ondernemingen |
33,8 % |
A999 |
-
3.Tenzij anders vermeld zijn de voorschriften inzake douanerechten van toepassing.
-
4.Bij het in het vrije verkeer brengen in de EG van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopig recht.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden, binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, verzoeken om mededeling van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.
Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokkenen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 april 2005.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
-
PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat B |
Kamer J-79, 5/16 |
B-1049 Brussel |
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.