tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 93/14/EEG van de Raad betreffende de reminrichting van twee- of driewielige motorvoertuigen, Richtlijn 93/34/EEG van de Raad betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen, Richtlijn 95/1/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen, en Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 17,
Gelet op Richtlijn 93/14/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de reminrichting van twee- of driewielige motorvoertuigen (2), en met name op artikel 4,
Gelet op Richtlijn 93/34/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen (3), en met name op artikel 3,
Gelet op Richtlijn 95/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 2 februari 1995 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen (4), en met name op artikel 4,
Gelet op Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (5), en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
De Richtlijnen 93/14/EEG, 93/34/EEG, 95/1/EG en 97/24/EG zijn afzonderlijke richtlijnen ten behoeve van de bij Richtlijn 2002/24/EG vastgestelde EG-typegoedkeuringsprocedure.
(2)
De laatste wijziging van ECE-Reglement nr. 78 van de Verenigde Naties dient in de Europese typegoedkeuringsvoorschriften te worden opgenomen teneinde de gelijkwaardigheid van de voorschriften van Richtlijn 93/14/EEG en die van ECE-Reglement nr. 78 van de Verenigde Naties te handhaven.
(3)
De voorschriften voor de opschriften op en de maximumsnelheid van twee- en driewielige motorvoertuigen, zoals vastgesteld bij de Richtlijnen 93/34/EEG en 95/1/EG, kunnen met het oog op betere regelgeving worden vereenvoudigd.
(4)
Om ervoor te zorgen dat het typegoedkeuringssysteem in zijn geheel goed functioneert, moet worden verduidelijkt welke bepalingen betreffende naar buiten uitstekende delen, bevestigingspunten voor veiligheidsgordels, en veiligheidsgordels van toepassing zijn op voertuigen met carrosserie en op voertuigen zonder carrosserie.
(5)
In Richtlijn 97/24/EG moeten de voorschriften voor de opschriften op originele katalysatoren en originele geluiddempers worden verduidelijkt en gecompleteerd.
(6)
De Richtlijnen 93/14/EEG, 93/34/EEG, 95/1/EG en 97/24/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(7)
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Richtlijn 93/14/EEG wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage I bij deze richtlijn.
Artikel 2
De bijlage bij Richtlijn 93/34/EEG wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 3
Bijlage I bij Richtlijn 95/1/EG wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage III bij deze richtlijn.
Artikel 4
Bijlage III van hoofdstuk 1, de bijlagen I en II van hoofdstuk 3, bijlage I van hoofdstuk 4, de bijlagen I, II, VI en VII van hoofdstuk 5, de bijlage van hoofdstuk 7, de bijlagen II, III en IV van hoofdstuk 9, de titel en bijlage I van hoofdstuk 11 en de bijlagen I en II van hoofdstuk 12 van Richtlijn 97/24/EG worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage IV bij deze richtlijn.
Artikel 5
1.
Met ingang van 1 januari 2007 is het de lidstaten niet toegestaan voor twee- of driewielige voertuigen die voldoen aan respectievelijk de Richtlijnen 93/14/EEG, 93/34/EEG, 95/1/EG en 97/24/EG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, het verlenen van EG-typegoedkeuring te weigeren of de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen te verbieden om redenen die verband houden met het voorwerp van de richtlijn in kwestie.
2.
Met ingang van 1 juli 2007 weigeren de lidstaten, om redenen die verband houden met het voorwerp van de richtlijn in kwestie, EG-typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe typen twee- of driewielige motorvoertuigen die niet voldoen aan respectievelijk de Richtlijnen 93/14/EEG, 93/34/EEG, 95/1/EG en 97/24/EG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.
Artikel 6
1.
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 7
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De bijlage bij Richtlijn 93/14/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1)
Het volgende punt 2.1.1.3 wordt toegevoegd:
„2.1.1.3.
Remvoeringen mogen geen asbest bevatten.”.
2)
Aanhangsel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a)
De punten 1.1.1 en 1.1.2 komen als volgt te luiden:
„1.1.1.
De voor de reminrichting voorgeschreven prestaties zijn gebaseerd op de remafstand en/of de gemiddelde volle vertraging. De prestaties van een reminrichting worden bepaald door meting van de remafstand ten opzichte van de beginsnelheid van het voertuig en/of door meting van de gemiddelde volle vertraging tijdens de test.
1.1.2.
De remafstand is de afstand die door het voertuig wordt afgelegd vanaf het tijdstip waarop de bestuurder het bedieningsorgaan van het remsysteem begint te activeren, tot het tijdstip waarop het voertuig tot stilstand komt; de beginsnelheid van het voertuig v1 is de snelheid op het ogenblik dat de bestuurder het bedieningsorgaan van het remsysteem begint te activeren; de beginsnelheid mag niet minder bedragen dan 98 % van de voor de desbetreffende test voorgeschreven snelheid. De gemiddelde volle vertraging dm wordt berekend als de gemiddelde vertraging ten opzichte van de afstand afgelegd tijdens het interval vb tot ve met behulp van de volgende formule:
waarbij
dm
=
gemiddelde volle vertraging
v1
=
zoals hierboven gedefinieerd
vb
=
voertuigsnelheid bij 0,8 v1 in km/h
ve
=
voertuigsnelheid bij 0,1 v1 in km/h
sb
=
afgelegde afstand tussen v1 en vb in m
se
=
afgelegde afstand tussen v1 en ve in m.
De snelheid en afstand worden bepaald door instrumenten die een nauwkeurigheid hebben van ± 1 % bij de voor de test voorgeschreven snelheid. De dm mag worden bepaald met behulp van andere methoden dan meting van de snelheid en afstand; in dit geval moet de nauwkeurigheid van dm ± 3 % bedragen.”.
b)
Niet van toepassing op de Nederlandse versie.
c)
Punt 1.2.1.1 komt als volgt te luiden:
„1.2.1.1
Voor de minimumprestaties gelden de hieronder voor elke voertuigcategorie voorgeschreven grenswaarden; zowel wat de remafstand als wat de gemiddelde volle vertraging van het voertuig betreft, gelden de voor de desbetreffende voertuigcategorie voorgeschreven waarden, hoewel het misschien niet noodzakelijk is beide parameters te meten.”.
d)
Punt 1.4.2.1 komt als volgt te luiden:
„1.4.2.1.
Het voertuig en de te testen rem(men) moeten vrijwel droog zijn en de rem(men) moet(en) koud zijn. Een rem wordt als koud beschouwd wanneer de temperatuur, gemeten aan de schijf of aan de buitenzijde van de trommel, lager is dan 100 °C.”.
BIJLAGE II
De bijlage bij Richtlijn 93/34/EEG wordt als volgt gewijzigd:
Punt 3.1.1.2 komt als volgt te luiden:
„3.1.1.2.
de tweede groep bestaat uit zes tekens (letters of cijfers) ter aanduiding van de algemene kenmerken van het voertuig (type, variant en, in het geval van bromfietsen, versie) waarbij elk kenmerk meerdere tekens kan omvatten. Indien de fabrikant één of meer van deze tekens niet gebruikt, moeten de niet gebruikte ruimten naar keuze van de fabrikant worden opgevuld met lettertekens of met cijfers;”.
BIJLAGE III
Bijlage I bij Richtlijn 95/1/EG wordt als volgt gewijzigd:
Punt 7 komt als volgt te luiden:
„7. MAXIMUMSNELHEID
De maximumsnelheid van het voertuig moet worden uitgedrukt in km/h door middel van het gehele getal dat zo min mogelijk afwijkt van het rekenkundige gemiddelde van de waarden van de bij twee opeenvolgende tests gemeten snelheden die niet meer dan 3 % van elkaar verschillen. Wanneer het rekenkundige gemiddelde precies tussen twee opeenvolgende gehele getallen ligt, wordt afgerond naar het grootste van beide getallen. Voor voertuigen waarvan de maximumsnelheid niet wordt beperkt door de desbetreffende definitie van artikel 1, punten 2 en 3, van Richtlijn 2002/24/EG, is geen typegoedkeuringstest nodig en wordt als maximumsnelheid de waarde aanvaard die door de voertuigfabrikant is opgegeven in het inlichtingenformulier van bijlage II bij Richtlijn 2002/24/EG.”.
BIJLAGE IV
Richtlijn 97/24/EG wordt als volgt gewijzigd:
1)
In deel II, punt 1, van aanhangsel 2 bij bijlage III van hoofdstuk 1 wordt het vijfde streepje geschrapt.
2)
Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:
a)
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
i)
de titel komt als volgt te luiden:
ii)
het volgende punt 3.6 wordt toegevoegd:
„3.6.
Voor voertuigen op twee wielen die voorzien zijn van een structuur of panelen die bedoeld zijn om de bestuurder of de passagiers te omgeven of gedeeltelijk te omgeven of om delen van het voertuig af te dekken, kan de typegoedkeuringsinstantie of technische dienst naar eigen goeddunken en in overleg met de voertuigfabrikant de voorschriften van deze bijlage of van bijlage II op het gehele voertuig of een deel ervan toepassen op basis van een beoordeling van de ongunstigste toestand.”;
iii)
punt 6.2 komt als volgt te luiden:
„6.2.
Het uiteinde van de koppelings- en de remhendel moet zijn afgerond waarbij de kromtestraal minstens 7 mm moet bedragen. De buitenste randen van deze hendels moeten een kromtestraal van minstens 2 mm hebben. De controle gebeurt met de hendels in niet-aangetrokken stand.”.
b)
De titel en het deel „ALGEMEEN” van bijlage II komen als volgt te luiden:
„VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITSTEKENDE DELEN VAN MOTORVOERTUIGEN OP DRIE WIELEN, LICHTE VIERWIELERS EN VIERWIELERS
ALGEMEEN
Voor motorvoertuigen op drie wielen, bestemd voor personenvervoer, zijn de voorschriften van Richtlijn 74/483/EEG van de Raad (1) betreffende de naar buiten uitstekende delen van motorvoertuigen (van categorie M1) van toepassing.
Gezien echter de verscheidenheid aan constructievormen van deze voertuigen kan de typegoedkeuringsinstantie of technische dienst naar eigen goeddunken en in overleg met de voertuigfabrikant de voorschriften van deze bijlage of van bijlage I op het gehele voertuig of een deel ervan toepassen op basis van een beoordeling van de ongunstigste toestand.
Dit geldt ook voor de hierna vermelde voorschriften voor motorvoertuigen op drie wielen, lichte vierwielers en vierwielers.
Voor motorvoertuigen op drie wielen, lichte vierwielers en vierwielers, bestemd voor goederenvervoer, zijn de volgende voorschriften van toepassing.
3)
Aan bijlage I van hoofdstuk 4 worden de volgende punten 14 en 15 toegevoegd:
„14.
Onder „voertuig zonder carrosserie” wordt verstaan een voertuig waarvan de passagiersruimte niet door ten minste vier van de volgende elementen wordt begrensd: voorruit, vloer, dak en zij- en achterwanden of -deuren.
15.
Onder „voertuig met carrosserie” wordt verstaan een voertuig waarvan de passagiersruimte door ten minste vier van de volgende elementen wordt of kan worden begrensd: voorruit, vloer, dak en zij- en achterwanden of -deuren.”
4)
Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
a)
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
i)
punt 2.3.2 komt als volgt te luiden:
„2.3.2.
Op elke originele katalysator worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de katalysator.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd.”;
ii)
punt 5.2.1 komt als volgt te luiden en de punten 5.2.1.1 en 5.2.1.2 worden geschrapt:
„5.2.1. Markering
Op originele vervangingskatalysatoren worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de katalysator.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd.”.
b)
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
i)
punt 2.4.2 komt als volgt te luiden:
„2.4.2.
Op elke originele katalysator worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de katalysator.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd.”.
ii)
punt 5.2.1 komt als volgt te luiden en de punten 5.2.1.1 en 5.2.1.2 worden geschrapt:
„5.2.1. Markering
Op originele vervangingskatalysatoren worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de katalysator.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd.”.
c)
Punt 4 bis van bijlage VI komt als volgt te luiden:
„4 bis. Katalysatoren
4 bis.1. Originele katalysator die op alle voorschriften van deze richtlijn is getest
4 bis.1.1. Merk en type van de originele katalysator, zoals aangegeven in punt 3.2.12.2.1 van bijlage V (het inlichtingenformulier).
4 bis.2. Originele vervangingskatalysator die op alle voorschriften van deze richtlijn is getest
4 bis.2.1. Merk en type van de originele vervangingskatalysator, zoals aangegeven in punt 3.2.12.2.1 van bijlage V (het inlichtingenformulier).”.
5)
Figuur 1 in de bijlage van hoofdstuk 7 wordt vervangen door:
Figuur 1
6)
Hoofdstuk 9 wordt als volgt gewijzigd:
a)
Punt 2.3.2.2 van bijlage II komt als volgt te luiden:
„2.3.2.2.
Op elke originele geluiddemper worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de geluiddemper.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de geluiddemper moet worden gemonteerd.”.
b)
Punt 2.3.2.2 van bijlage III komt als volgt te luiden:
„2.3.2.2.
Op elke originele geluiddemper worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de geluiddemper.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de geluiddemper moet worden gemonteerd.”.
c)
Punt 2.4.2.2 van bijlage IV komt als volgt te luiden:
„2.4.2.2.
Op elke originele geluiddemper worden ten minste de volgende identificaties aangebracht:
—
de letter „e”, gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend;
—
naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig;
—
merk en identificatienummer van de geluiddemper.
Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de geluiddemper moet worden gemonteerd.”.
7)
Hoofdstuk 11 wordt als volgt gewijzigd:
a)
De titel komt als volgt te luiden:
b)
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
i)
punt 1.6 komt als volgt te luiden en het volgende punt 1.6 bis wordt ingevoegd:
1.6. „zitplaats”: een structuur die, inclusief bekleding, al dan niet een integrerend deel uitmaakt van de voertuigstructuur en die zitplaats biedt aan één volwassene; deze term geldt zowel voor een stoel als voor een deel van een bank dat voor één persoon is bestemd. Een zadel wordt voor punt 2.1 niet als zitplaats beschouwd;
1.6 bis. „zadel”: een zitgelegenheid waarop de bestuurder of passagier schrijlings zit;”;
ii)
punt 2 komt als volgt te luiden:
„2. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2.1. Wanneer bevestigingspunten voor veiligheidsgordels worden aangebracht, moeten deze aan de voorschriften van dit hoofdstuk voldoen.
2.1.1. Er moeten bevestigingspunten voor veiligheidsgordels worden aangebracht voor alle zitplaatsen van bromfietsen op drie wielen, driewielers, lichte vierwielers en vierwielers.
2.1.1.1. Er zijn voor driepuntsgordels geschikte bevestigingspunten vereist voor alle zitplaatsen die aan beide volgende voorwaarden voldoen:
—
wanneer de zitplaats een rugleuning heeft of wanneer een steun de rugleuninghoek van de dummy helpt bepalen en als rugleuning kan worden beschouwd;
—
wanneer zich een structureel zij- of dwarselement achter het H-punt bevindt op een hoogte van meer dan 450 mm, gemeten vanaf het verticale vlak van het H-punt.
2.1.1.2. Voor alle andere zitplaatsen zijn voor heupgordels geschikte bevestigingspunten aanvaardbaar.
2.1.2. Bevestigingspunten voor veiligheidsgordels zijn niet verplicht voor bromfietsen op drie wielen of vierwielers met een onbeladen massa van maximaal 250 kg.”.
8)
Hoofdstuk 12 wordt als volgt gewijzigd:
a)
Na de titel van bijlage I van hoofdstuk 12 wordt de volgende zin ingevoegd:
„Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „voertuig met carrosserie” verstaan een voertuig waarvan de passagiersruimte door ten minste vier van de volgende elementen wordt of kan worden begrensd: voorruit, vloer, dak en zij- en achterwanden of -deuren.”.
b)
Punt 2.3.1 van bijlage II komt als volgt te luiden:
„2.3.1.
Elk voertuig moet zijn uitgerust met een ontdooiings- en ontwasemingsinrichting voor de voorruit waarmee rijp en ijs op de voorruit en dampaanslag op het binnenoppervlak van de voorruit kunnen worden verwijderd.
Deze inrichting is echter niet vereist voor driewielige bromfietsen met carrosserie en met een motor van maximaal 4 kW of voor voertuigen waarbij aan de voorruit geen ondersteunende of andere structuren of panelen zijn bevestigd die meer dan 100 mm naar achter reiken. De inrichting is vereist voor elk voertuig met een vast dan wel afneembaar of opvouwbaar dak.”.