Besluit 2006/968 - Uitvoering van Verordening 21/2004 wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten

1.

Wettekst

30.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 401/41

 

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2006

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 6522)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/968/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (1), en met name op artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalt dat elke lidstaat een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten overeenkomstig die verordening moet vaststellen.

 

(2)

Voorts bepaalt Verordening (EG) nr. 21/2004 dat alle dieren op een bedrijf die na 9 juli 2005 zijn geboren, met twee identificatiemiddelen geïdentificeerd moeten worden. Het eerste identificatiemiddel is een oormerk en het tweede is omschreven in deel A, punt 4, van de bijlage bij die verordening. Het tweede identificatiemiddel kan een elektronische transponder zijn. Bovendien stelt artikel 9 van Verordening (EG) nr. 21/2004 dat met ingang van 1 januari 2008 of een andere door de Raad vastgestelde datum de elektronische identificatie als een tweede identificatiemiddel voor alle dieren verplicht is.

 

(3)

Om de toepassing van de elektronische identificatie te verbeteren voorziet Verordening (EG) nr. 21/2004 in de goedkeuring door de Commissie van richtsnoeren en procedures voor die toepassing. Deze richtsnoeren en procedures zijn van toepassing op de dieren waarvoor de elektronische identificatie al wordt gebruikt als tweede identificatiemiddel en vanaf de in artikel 9, lid 3, van die verordening vermelde datum op alle dieren.

 

(4)

Om te waarborgen dat de identificatoren die krachtens Verordening (EG) nr. 21/2004 op schapen en geiten moeten worden aangebracht in alle lidstaten leesbaar zijn, moeten in deze beschikking minimumeisen worden vastgesteld inzake bepaalde conformiteits- en prestatietests voor de goedkeuring van identificatoren.

 

(5)

Aangezien in Verordening (EG) nr. 21/2004 niet is voorzien dat elke ondernemer een uitleesapparaat moet bezitten, moeten in deze beschikking minimumeisen inzake bepaalde conformiteits- en prestatietests worden vastgesteld om de lidstaten richtsnoeren over de uitleesapparatuur te geven.

 

(6)

Gezien de verschillende geografische omstandigheden en veehouderijsystemen waarin schapen en geiten in de Gemeenschap worden gehouden, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om op grond van hun specifieke nationale omstandigheden aanvullende prestatietests verplicht te stellen.

 

(7)

De Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) heeft normen gepubliceerd die betrekking hebben op aspecten van radiofrequentie-identificatie (RFID) van dieren. Daarnaast heeft het International Committee on Animal Recording (ICAR) procedures ontwikkeld om te controleren of bepaalde RFID-kenmerken aan de ISO-normen voldoen. Deze procedures zijn gepubliceerd in de International Agreement on Recording Practices in de door de algemene vergadering van ICAR in juni 2004 aangenomen versie. De ISO-normen zijn goedgekeurd en worden internationaal gebruikt en moeten daarom in deze beschikking in aanmerking worden genomen.

 

(8)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie heeft technische richtsnoeren ontwikkeld met tests voor de beoordeling van de prestaties en betrouwbaarheid van RFID-apparaten die op de GCO-website als technische normen van het GCO gepubliceerd zijn. De hoofdpunten van deze richtsnoeren moeten in deze beschikking in aanmerking worden genomen.

 

(9)

Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) heeft technische normen gepubliceerd met betrekking tot de accreditering van testlaboratoria. Deze normen 968 (EN-normen) zijn algemeen geaccepteerd en worden internationaal gebruikt en moeten daarom in deze beschikking in aanmerking worden genomen.

 

(10)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In de bijlage bij deze beschikking zijn de richtsnoeren en procedures vastgesteld voor de elektronische identificatie van dieren:

 

a)

voor het tweede identificatiemiddel, zoals vastgesteld in artikel 4, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 21/2004 en waarnaar wordt verwezen in deel A, punt 4, vierde streepje, van de bijlage bij die verordening; en

 

b)

vastgesteld in artikel 9, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 21/2004.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie

 

 

BIJLAGE

Richtsnoeren en procedures voor de erkenning van identificatoren en uitleesapparaten voor de elektronische identificatie van schapen en geiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004

HOOFDSTUK I

Definities

In deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

 

a)

„Landcode”: een driecijferige code voor de weergave van de naam van een land overeenkomstig ISO-norm 3166;

 

b)

„Nationale identificatiecode”: een twaalfcijferige code voor de identificatie van een individueel dier op nationaal niveau;

 

c)

„Transpondercode”: de in de transponder geprogrammeerde 64-bit elektronische code die onder meer de landcode en de nationale identificatiecode omvat en die wordt gebruikt voor de elektronische identificatie van dieren;

 

d)

„Identificator”: een passieve read only-transponder op basis van HDX- of FDX-B-technologie conform ISO-norm 11784 en ISO-norm 11785, opgenomen in verschillende identificatiemiddelen zoals bedoeld in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 21/2004;

 

e)

„Uitleesapparaat”: een synchroniserende of niet-synchroniserende zendontvanger waarmee het ten minste mogelijk is

 

i)

identificatoren te lezen en

 

ii)

de landcode en de nationale identificatiecode weer te geven;

 

f)

„Synchroniserende zendontvanger”: een zendontvanger die volledig voldoet aan ISO-norm 11785 en waarmee de aanwezigheid van andere zendontvangers kan worden gedetecteerd;

 

g)

„Niet-synchroniserende zendontvanger: een” zendontvanger die niet voldoet aan de zesde bepaling van ISO-norm 11785 en waarmee de aanwezigheid van andere zendontvangers niet kan worden gedetecteerd.

HOOFDSTUK II

Identificatoren

 

1.

De bevoegde autoriteit staat alleen het gebruik van identificatoren toe die op zijn minst met gunstig resultaat, overeenkomstig de International Agreement on Recording Practices van het International Committee on Animal Recording (ICAR-registratierichtsnoeren), zijn getest overeenkomstig de onderstaande punten a) en b) op hun:

 

a)

conformiteit met ISO-norm 11784 en ISO-norm 11785, overeenkomstig de methode beschreven in punt 10.2.6.2.1: „Conformance evaluation of RFID devices, Part 1: ISO 11784/11785 — conformance of transponders including granting and use of a manufacturer code”; en

 

b)

prestaties bij uitleesafstanden als vastgesteld in deel A, punt 6, derde streepje, van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 21/1004, overeenkomstig de methode beschreven in sectie 10, appendix 10.5: „Performance evaluation of RFID devices, Part 1: ISO 11784/11785 — performance of transponders”, die metingen omvat van:

 

i)

de activeringsveldsterkte;

 

ii)

het dipoolmoment; en

 

iii)

de bitlengtestabiliteit voor FDX-B en de frequentiestabiliteit voor HDX.

 

2.

De in punt 1 bedoelde tests worden uitgevoerd op minimaal 50 identificatoren van elk te testen model.

 

3.

De structuur van de transpondercode is in overeenstemming met ISO-norm 11784 en de in onderstaande tabel opgenomen omschrijvingen:

 

Bit nummer(s)

Aantal cijfers

Aantal combinaties

Omschrijving

1

1

2

Deze bit geeft aan of de identificator wordt gebruikt voor de identificatie van dieren of niet. Voor alle toepassingen op dieren heeft deze bit de waarde „1”.

2-4

1

8

Teller voor vervangingsidentificatoren (0 tot 7).

5-9

2

32

Gebruikersinformatieveld. Deze bit omvat de waarde „04” ter codificatie van de GN-code voor schapen en geiten overeenkomstig Hoofdstuk 1, afdeling I, deel II, van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 (1).

10-15

2

64

Leeg — alleen maar nullen (voor toekomstige toepassingen gereserveerd gebied).

16

1

2

Deze bit geeft aan of er een gegevensblok aanwezig is (voor toepassingen bij dieren heeft dit bit de waarde „0” = geen gegevensblok).

17-26

4

1 024

Landcode zoals gedefinieerd in hoofdstuk 1, punt a).

27-64

12

274 877 906 944

Nationale identificatiecode zoals vastgesteld in hoofdstuk 1, punt b).

Indien de nationale identificatiecode minder dan 12 cijfers omvat, wordt de ruimte tussen de nationale identificatiecode en de landcode opgevuld met nullen.

 

4.

De bevoegde autoriteit kan aanvullende tests voor stabiliteit en levensduur van de identificatoren verplicht stellen overeenkomstig de in deel 2 van de technische richtsnoeren van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie beschreven procedures.

 

5.

De bevoegde autoriteit kan andere prestatiecriteria vereisen om de functionaliteit van de identificatoren onder de specifieke geografische, klimatologische en beheersomstandigheden van de betreffende lidstaat te waarborgen.

HOOFDSTUK III

Uitleesapparaten

 

1.

De bevoegde autoriteit staat alleen het gebruik van uitleesapparaten toe waarvan de conformiteit met de ISO-normen 11784 en 11785 met gunstig resultaat is getest overeenkomstig de in de ICAR-registratierichtsnoeren gespecificeerde methoden, waarnaar wordt verwezen in onderstaande punten a) en b), met de conformiteitstest voor:

 

a)

synchroniserende zendontvangers overeenkomstig de methoden beschreven in punt 10.3.5.2: „Conformance evaluation of RFID devices, Part 2: ISO 11784/11785 — conformance of transceivers”; of

 

b)

niet-synchroniserende zendontvangers overeenkomstig de methoden beschreven in punt 10.4.5.2: „Conformance evaluation of RFID devices, Part 3: Conformance test for non-synchronising transceivers for reading ISO 11784/11785 transponders”.

 

2.

De bevoegde autoriteit kan verplichten tot:

 

a)

aanvullende tests op mechanische en thermische stabiliteit en levensduur van uitleesapparaten overeenkomstig de in deel 2 van de technische richtsnoeren van het GCO beschreven procedures; en

 

b)

elektromagnetische prestatietests zoals beschreven in sectie 10, bijlage 10.6.2 van de ICAR-registratierichtsnoeren: „Performance evaluation of RFID devices, Part 2: ISO 11784/11785 — performance of handheld transceivers”.

HOOFDSTUK IV

Testlaboratoria

 

1.

De bevoegde autoriteit wijst de testlaboratoria aan voor het uitvoeren van de in hoofdstuk II en III genoemde tests.

De bevoegde autoriteiten mogen evenwel alleen laboratoria aanwijzen waarvan het functioneren, de beoordeling en de accreditatie voldoen aan de volgende Europese normen (EN-normen) of gelijkwaardige normen:

 

a)

EN ISO/IEC 17025 „Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria”;

 

b)

EN 45002 „Algemene criteria voor de beoordeling van beproevingslaboratoria”; en

 

c)

EN 45003 „Accreditatiesystemen voor kalibratie- en beproevingslaboratoria; algemene eisen voor bedrijf en erkenning”.

 

2.

De lidstaten zorgen voor het opstellen en bijwerken van lijsten van de door de bevoegde autoriteiten aangewezen testlaboratoria en stellen deze informatie op een website ter beschikking van de andere lidstaten en het publiek.

 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.