Besluit 2010/335 - 2010/335/: Besluit van de Commissie van 10 juni 2010 betreffende richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG

1.

Wettekst

17.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 151/19

 

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 juni 2010

betreffende richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 3751)

(2010/335/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (1), en met name op bijlage V, deel C, punt 10,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Bij Richtlijn 2009/28/EG worden regels vastgesteld voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissies, waarbij rekening wordt gehouden met de emissies ten gevolge van wijziging van de koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik. Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (2) bevat analoge regels met betrekking tot biobrandstoffen.

 

(2)

De Commissie dient haar richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden op te stellen overeenkomstig de richtsnoeren voor nationale broeikasgasinventarissen van het Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 2006. Die richtsnoeren waren bedoeld voor het opmaken van nationale broeikasgasinventarissen en zijn niet geformuleerd in een vorm die gemakkelijk bruikbaar is voor de marktpartijen. Het is derhalve passend om, wanneer in de IPCC-richtsnoeren voor de nationale broeikasgasinventarissen de vereiste informatie inzake de productie van biobrandstoffen of vloeibare biomassa ontbreekt of wanneer dergelijke informatie niet toegankelijk is, gebruik te maken van andere wetenschappelijke gegevensbronnen.

 

(3)

Voor de berekening van de koolstofvoorraden in organisch materiaal in de bodem is het passend om rekening te houden met het klimaat, het bodemtype, de bodembedekking, het landbeheer en de inputs. Voor minerale bodems is de IPCC-methodologie van niveau 1 voor organische koolstof in de bodem geschikt voor dit doel, aangezien zij wereldwijd toepasselijk is. Voor organische bodems focust de IPCC-methodologie voornamelijk op het koolstofverlies ten gevolge van bodemdrainage, waarbij uitsluitend de jaarlijkse verliezen aan de orde zijn. Aangezien bodemdrainage normaliter resulteert in grote koolstofvoorraadverliezen die niet kunnen worden gecompenseerd door broeikasgasbesparingen dankzij biobrandstoffen of vloeibare biomassa en aangezien het droogleggen van veengebieden verboden is op grond van het duurzaamheidscriterium van Richtlijn 2009/28/EG, volstaat het algemene regels vast te stellen voor de bepaling van de hoeveelheid organische koolstof in de bodem of de koolstofverliezen in organische bodems.

 

(4)

Voor de berekening van de koolstofvoorraden in levende biomassa en dood organisch materiaal lijkt een simpele aanpak overeenkomstig de IPCC-methodologie van niveau 1 voor vegetatie geschikt. Overeenkomstig die methodologie is het redelijk aan te nemen dat alle koolstofvoorraden in levende biomassa en dood organisch materiaal verloren gaan wanneer het land een nieuwe bestemming krijgt. Dood organisch materiaal is doorgaans van weinig betekenis wanneer wordt overgeschakeld op de teelt van gewassen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, maar ten minste in het geval van gesloten bossen moet het wel in rekening worden gebracht.

 

(5)

Bij de berekening van het effect van veranderingen in landgebruik op de broeikasgasemissies moeten de marktpartijen de werkelijke waarden voor de koolstofvoorraden kunnen gebruiken die eigen zijn aan het referentielandgebruik en het landgebruik na herbestemming. Zij moeten ook standaardwaarden kunnen gebruiken en het is passend om die in deze richtsnoeren te geven. Het is echter niet noodzakelijk om standaardwaarden te geven voor onwaarschijnlijke combinaties van klimaat- en bodemtype.

 

(6)

In bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG wordt een methode gegeven voor de berekening van het effect op de broeikasgasemissies en worden regels gegeven voor de berekening op jaarbasis van de emissie van broeikasgassen door koolstofvoorraadveranderingen ten gevolge van veranderingen in landgebruik. De aan dit besluit gehechte richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden vullen de regels van bedoelde bijlage V aan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2010.

Voor de Commissie

Günther OETTINGER

Lid van de Commissie

 

 

BIJLAGE

Richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG

INHOUD

 

1.

Inleiding

 

2.

Consistente omschrijving van de terrestrische koolstofvoorraden

 

3.

Berekening van de koolstofvoorraden

 

4.

Voorraden organische koolstof in de bodem

 

5.

Koolstofvoorraden in boven- en ondergrondse vegetatie

 

6.

Standaardwaarden voor de koolstofvoorraad in minerale bodems

 

7.

Coëfficiënten die het verschil weerspiegelen tussen de werkelijke hoeveelheid en de standaardhoeveelheid organische koolstof in de bodem

 

8.

Waarden voor de koolstofvoorraden in boven- en ondergrondse vegetatie

  • 1. 
    INLEIDING

Deze richtsnoeren bevatten de regels voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden, zowel voor het referentielandgebruik (CSR , als gedefinieerd in punt 7 van bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG) als voor het werkelijke landgebruik (CSA , als gedefinieerd in punt 7 van bijlage V bij Richtlijn 2009/28/EG).

In punt 2 worden regels gegeven die ervoor moeten zorgen dat terrestrische koolstofvoorraden op consistente wijze worden bepaald. In punt 3 wordt de algemene regel gegeven voor de berekening van de koolstofvoorraden, die twee componenten omvatten: organische koolstof in de bodem en koolstofvoorraden in de boven- en ondergrondse vegetatie.

Punt 4 bevat gedetailleerde regels voor de bepaling van de voorraden organische koolstof in de bodem. Voor minerale bodems bestaat de optie een methode te gebruiken waarbij in de richtsnoeren gegeven waarden worden gehanteerd, maar er kunnen ook alternatieve methoden worden gebruikt. Voor organische bodems worden methoden beschreven, maar bevatten de richtsnoeren geen waarden voor de bepaling van de organischekoolstofvoorraden in dergelijke bodems.

Punt 5 bevat gedetailleerde richtsnoeren voor de koolstofvoorraden in de vegetatie, maar dit is alleen relevant ingeval ervoor wordt gekozen geen gebruik te maken van de waarden voor de koolstofvoorraden in boven- en ondergrondse vegetatie als gegeven in punt 8 van de richtsnoeren. (Het gebruik van de in punt 8 gegeven waarden is niet verplicht en in bepaalde gevallen kunnen passende waarden ontbreken.)

In punt 6 worden regels gegeven om de geschikte waarden te kiezen ingeval ervoor wordt gekozen de waarden van de richtsnoeren met betrekking tot koolstofvoorraden in minerale bodems te gebruiken (deze waarden worden gegeven in de punten 6 en 7). In deze regels wordt verwezen naar gegevenslagen (data layers) betreffende klimaatzones en bodemtypen die beschikbaar zijn via het bij Richtlijn 2009/28/EG ingestelde online transparantieplatform. Deze gedetailleerde gegevenslagen hebben als basis gediend voor de figuren 1 en 2.

Punt 8 bevat waarden voor de koolstofvoorraden in de boven- en ondergrondse vegetatie en de daarmee verband houdende parameters. De punten 7 en 8 bevatten waarden voor vier verschillende categorieën van landgebruik: akkerland, meerjarige gewassen, grasland en bossen.

Figuur 1

Klimaatzones

Figuur 2

Geografische verspreiding van bodemtypen

Image

  • 2. 
    CONSISTENTE OMSCHRIJVING VAN TERRESTRISCHE KOOLSTOFVOORRADEN

Ter bepaling van de koolstofvoorraad per oppervlakte-eenheid voor CSR en CSA gelden de volgende regels:

 

(1)

De terrestrische koolstofvoorraden worden berekend over gebieden die in hun geheel voldoende homogeen zijn wat betreft:

 

a)

biofysische omstandigheden op het punt van klimaat- en bodemtype;

 

b)

beheersgeschiedenis op het punt van grondbewerking;

 

c)

inputgeschiedenis op het punt van koolstofinputs in de bodem;

 

(2)

Als koolstofvoorraad bij het werkelijke landgebruik, CSA , worden de volgende waarden gebruikt:

 

in het geval van afnemende koolstofvoorraden: de geraamde evenwichtskoolstofvoorraad die het land zal bereiken bij het nieuwe landgebruik;

 

in het geval van toenemende koolstofvoorraden: de geraamde koolstofvoorraad na 20 jaar, of wanneer het gewas tot volle ontwikkeling is gekomen indien die toestand eerder wordt bereikt.

  • 3. 
    BEREKENING VAN DE KOOLSTOFVOORRADEN

Voor de berekening van CSR en CSA wordt de volgende regel toegepast:

CSi = (SOC + CVEG ) × A

waarin:

CSI= koolstofvoorraad per oppervlakte-eenheid bij landgebruik i (gemeten als massa koolstof per oppervlakte-eenheid, inclusief zowel bodem als vegetatie);

SOC= hoeveelheid organische koolstof in de bodem (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 4;

CVEG= koolstofvoorraad in boven- en ondergrondse vegetatie (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5 of geselecteerd uit de passende waarden in punt 8;

A= schaalfactor voor omrekening naar de betrokken oppervlakte (gemeten als hectaren per oppervlakte-eenheid).

  • 4. 
    VOORRADEN ORGANISCHE KOOLSTOF IN DE BODEM

4.1.   Minerale bodems

Voor de berekening van SOC kan de volgende regel worden gebruikt:

SOC = SOCST  × FLU  × FMG  × FI

waarin:

SOC= hoeveelheid organische koolstof in de bodem (gemeten als massa koolstof per hectare);

SOCST= standaardhoeveelheid organische koolstof in de bovenste bodemlaag van 0-30 centimeter (gemeten als massa koolstof per hectare);

FLU= landgebruikscoëfficiënt die het verschil aangeeft tussen de hoeveelheid organische koolstof in de bodem die geassocieerd is met het betrokken type landgebruik, en de standaardhoeveelheid organische koolstof in de bodem;

FMG= beheerscoëfficiënt die het verschil aangeeft tussen de hoeveelheid organische koolstof in de bodem die geassocieerd is met de voornaamste beheerspraktijk, en de standaardhoeveelheid organische koolstof in de bodem;

FI= inputcoëfficiënt die het verschil aangeeft tussen de hoeveelheid organische koolstof in de bodem die geassocieerd is met het feitelijke niveau van koolstofinput in de bodem, en de standaardhoeveelheid organische koolstof in de bodem.

Voor SOCST gelden de passende waarden van punt 6.

Voor FLU , FMG en FI gelden de passende waarden van punt 7.

Als alternatief voor bovenstaande regel mogen andere geschikte methoden, inclusief metingen, worden gebruikt om SOC te bepalen. Wanneer dergelijke methoden niet op metingen zijn gebaseerd, wordt rekening gehouden met het klimaat, het bodemtype, de bodembedekking, het landbeheer en de inputs.

4.2.   Organische bodems (histosols)

Om SOC te bepalen, worden passende methoden gebruikt. Bij gebruik van dergelijke methoden wordt rekening gehouden met de volledige diepte van de organische bodemlaag, alsmede met het klimaat, de bodembedekking, het landbeheer en de inputs. Dergelijke methoden kunnen metingen omvatten.

Wanneer het koolstofvoorraden betreft die de invloed ondergaan van bodemdrainage, wordt via passende methoden rekening gehouden met de koolstofverliezen ten gevolge van die drainage. Dergelijke methoden kunnen gebaseerd zijn op de jaarlijkse koolstofverliezen ten gevolge van drainage.

  • 5. 
    KOOLSTOFVOORRADEN IN BOVEN- EN ONDERGRONDSE VEGETATIE

Tenzij een van de in punt 8 vermelde waarden voor CVEG wordt gebruikt, geldt voor de berekening van CVEG de volgende regel:

CVEG = CBM  + CDOM

waarin:

CVEG= koolstofvoorraad in boven- en ondergrondse vegetatie (gemeten als massa koolstof per hectare);

CBM= boven- en ondergrondse koolstofvoorraad in levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.1;

CDOM= boven- en ondergrondse koolstofvoorraad in dood organisch materiaal (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.2.

Voor CDOM mag de waarde 0 worden gebruikt, behalve in het geval van bossen - met uitzondering van aangeplante bossen - met een kroonbedekking van meer dan 30 %.

5.1.   Levende biomassa

Voor de berekening van CBM geldt de volgende regel:

CBM = CAGB  + CBGB

waarin:

CBM= koolstofvoorraad in boven- en ondergrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare);

CAGB= koolstofvoorraad in bovengrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.1.1;

CBGB= koolstofvoorraad in ondergrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.1.2.

5.1.1.   Bovengrondse levende biomassa

Voor de berekening van CAGB geldt de volgende regel:

CAGB = BAGB  × CFB

waarin:

CAGB= koolstofvoorraad in bovengrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare);

BAGB= gewicht van de bovengrondse levende biomassa (gemeten als massa droge stof per hectare);

CFB= koolstoffractie van de droge stof in levende biomassa (gemeten als massa koolstof per massa droge stof).

Voor akkerland, meerjarige gewassen en aangeplante bossen is de waarde voor BAGB het gemiddelde gewicht van de bovengrondse levende biomassa gedurende de productiecyclus.

Voor CFB mag de waarde 0,47 worden gebruikt.

5.1.2.   Ondergrondse levende biomassa

Voor de berekening van CBGB wordt één van de volgende twee regels toegepast:

 

(1)

CBGB = BBGB  × CFB

waarin:

CBGB= koolstofvoorraad in ondergrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare);

BBGB= gewicht van de ondergrondse levende biomassa (gemeten als massa droge stof per hectare);

CFB= koolstoffractie van de droge stof in levende biomassa (gemeten als massa koolstof per massa droge stof).

Voor akkerland, meerjarige gewassen en aangeplante bossen is de waarde voor BBGB het gemiddelde gewicht van de ondergrondse levende biomassa gedurende de productiecyclus.

Voor CFB mag de waarde 0,47 worden gebruikt.

 

(2)

CBGB = CAGB  × R

waarin:

CBGB= koolstofvoorraad in ondergrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare);

CAGB= koolstofvoorraad in bovengrondse levende biomassa (gemeten als massa koolstof per hectare);

R= verhouding van de koolstofvoorraad in ondergrondse levende biomassa tot de koolstofvoorraad in bovengrondse levende biomassa.

Voor R mogen de in punt 8 gegeven toepasselijke waarden worden gebruikt.

5.2.   Dood organisch materiaal

Voor de berekening van CDOM geldt de volgende regel:

CDOM = CDW  + CLI

waarin

CDOM= koolstofvoorraad in boven- en ondergronds dood organisch materiaal (gemeten als massa koolstof per hectare);

CDW= koolstofvoorraad in dood hout (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.2.1;

CLI= koolstofvoorraad in strooisel (gemeten als massa koolstof per hectare), berekend overeenkomstig punt 5.2.2.

5.2.1.   Koolstofvoorraad in dood hout

Voor de berekening van CDW geldt de volgende regel:

CDW = DOMDW  × CFDW

waarin:

CDW= koolstofvoorraad in dood hout (gemeten als massa koolstof per hectare);

DOMDW= gewicht van het dode hout (gemeten als massa droge stof per hectare);

CFDW= koolstoffractie van de droge stof in dood hout (gemeten als massa koolstof per massa droge stof).

Voor CFDW mag de waarde 0,5 worden gebruikt.

5.2.2.   Koolstofvoorraad in strooisel

Voor de berekening van CLI geldt de volgende regel:

CLI = DOMLI  × ×CFLI

waarin:

CLI= koolstofvoorraad in strooisel (gemeten als massa koolstof per hectare);

DOMLI= gewicht van het strooisel (gemeten als massa droge stof per hectare);

CFLI= koolstoffractie van de droge stof in strooisel (gemeten als massa koolstof per massa droge stof).

Voor CFLI mag de waarde 0,4 worden gebruikt.

  • 6. 
    STANDAARDWAARDEN VOOR DE KOOLSTOFVOORRAAD IN MINERALE BODEMS

Uit tabel 1 wordt een waarde voor SOCST geselecteerd, naar gelang van de klimaatzone en het bodemtype van het betrokken gebied zoals uiteengezet in de punten 6.1 en 6.2.

Tabel 1

SOCST, standaardhoeveelheid organische koolstof in de bovenste bodemlaag van 0-30 centimeter

 

(ton koolstof per hectare)

Klimaatzone

Bodemtype

 

Kleibodems, hoge activiteit

Kleibodems, lage activiteit

Zandige bodems

Spodosols

Vulkanische bodems

Moerige bodems

Boreaal

68

10

117

20

146

Koud gematigd, droog

50

33

34

20

87

Koud gematigd, vochtig

95

85

71

115

130

87

Warm gematigd, droog

38

24

19

70

88

Warm gematigd, vochtig

88

63

34

80

88

Tropisch, droog

38

35

31

50

86

Tropisch, vochtig

65

47

39

70

86

Tropisch, nat

44

60

66

130

86

Tropisch, montaan

88

63

34

80

86

6.1.   Klimaatzone

De passende klimaatzone voor de selectie van de geschikte waarde voor SOCST wordt bepaald op basis van de gegevenslagen voor klimaatzones die beschikbaar zijn via het bij artikel 24 van Richtlijn 2009/28/EG ingestelde transparantieplatform.

6.2.   Bodemtype

Het passende bodemtype wordt bepaald overeenkomstig figuur 3. De gegevenslagen voor bodemtypen, die beschikbaar zijn via het bij artikel 24 van Richtlijn 2009/28/EG ingestelde transparantieplatform, kunnen worden gebruikt als leidraad om het passende bodemtype te bepalen.

Figuur 3

Indeling van bodemtypen

Image

  • 7. 
    COËFFICIËNTEN DIE HET VERSCHIL WEERSPIEGELEN TUSSEN DE WERKELIJKE HOEVEELHEID EN DE STANDAARDHOEVEELHEID ORGANISCHE KOOLSTOF IN DE BODEM

Passende waarden voor F LU, FMG en FI worden geselecteerd uit de in dit punt opgenomen tabellen. Voor de berekening van CSR zijn de toepasselijke beheers- en inputcoëfficiënten die voor januari 2008. Voor de berekening van CSA zijn de toepasselijke beheers- en inputcoëfficiënten die welke corresponderen met het actuele beheer en de actuele inputs, die zullen resulteren in de evenwichtskoolstofvoorraad in kwestie.

7.1.   Akkerland

Tabel 2

Coëfficiënten voor akkerland

 

Klimaatzone

Landgebruik

(FLU )

Beheer

(FMG )

Input

(FI )

FLU

FMG

FI

Gematigd/Boreaal, droog

Beteeld

Volledige grondbewerking

Laag

0,8

1

0,95

Middelmatig

0,8

1

1

Hoog met bemesting

0,8

1

1,37

Hoog zonder bemesting

0,8

1

1,04

Beperkte grondbewerking

Laag

0,8

1,02

0,95

Middelmatig

0,8

1,02

1

Hoog met bemesting

0,8

1,02

1,37

Hoog zonder bemesting

0,8

1,02

1,04

Geen grondbewerking

Laag

0,8

1,1

0,95

Middelmatig

0,8

1,1

1

Hoog met bemesting

0,8

1,1

1,37

Hoog zonder bemesting

0,8

1,1

1,04

Gematigd/Boreaal, vochtig/nat

Beteeld

Volledige grondbewerking

Laag

0,69

1

0,92

Middelmatig

0,69

1

1

Hoog met bemesting

0,69

1

1,44

Hoog zonder bemesting

0,69

1

1,11

Beperkte grondbewerking

Laag

0,69

1,08

0,92

Middelmatig

0,69

1,08

1

Hoog met bemesting

0,69

1,08

1,44

Hoog zonder bemesting

0,69

1,08

1,11

Geen grondbewerking

Laag

0,69

1,15

0,92

Middelmatig

0,69

1,15

1

Hoog met bemesting

0,69

1,15

1,44

Hoog zonder bemesting

0,69

1,15

1,11

Tropisch, droog

Beteeld

Volledige grondbewerking

Laag

0,58

1

0,95

Middelmatig

0,58

1

1

Hoog met bemesting

0,58

1

1,37

Hoog zonder bemesting

0,58

1

1,04

Beperkte grondbewerking

Laag

0,58

1,09

0,95

Middelmatig

0,58

1,09

1

Hoog met bemesting

0,58

1,09

1,37

Hoog zonder bemesting

0,58

1,09

1,04

Geen grondbewerking

Laag

0,58

1,17

0,95

Middelmatig

0,58

1,17

1

Hoog met bemesting

0,58

1,17

1,37

Hoog zonder bemesting

0,58

1,17

1,04

Tropisch, vochtig/nat

Beteeld

Volledige grondbewerking

Laag

0,48

1

0,92

Middelmatig

0,48

1

1

Hoog met bemesting

0,48

1

1,44

Hoog zonder bemesting

0,48

1

1,11

Beperkte grondbewerking

Laag

0,48

1,15

0,92

Middelmatig

0,48

1,15

1

Hoog met bemesting

0,48

1,15

1,44

Hoog zonder bemesting

0,48

1,15

1,11

Geen grondbewerking

Laag

0,48

1,22

0,92

Middelmatig

0,48

1,22

1

Hoog met bemesting

0,48

1,22

1,44

Hoog zonder bemesting

0,48

1,22

1,11

Tropisch, montaan

Beteeld

Volledige grondbewerking

Laag

0,64

1

0,94

Middelmatig

0,64

1

1

Hoog met bemesting

0,64

1

1,41

Hoog zonder bemesting

0,64

1

1,08

Beperkte grondbewerking

Laag

0,64

1,09

0,94

Middelmatig

0,64

1,09

1

Hoog met bemesting

0,64

1,09

1,41

Hoog zonder bemesting

0,64

1,09

1,08

Geen grondbewerking

Laag

0,64

1,16

0,94

Middelmatig

0,64

1,16

1

Hoog met bemesting

0,64

1,16

1,41

Hoog zonder bemesting

0,64

1,16

1,08

Tabel 3 bevat een toelichting voor de selectie van de passende waarden uit de tabellen 2 en 4.

Tabel 3

Toelichting inzake beheer en inputs voor akkerland en meerjarige gewassen

 

Beheer/Input

Toelichting

Volledige grondbewerking

Aanzienlijke verstoring van de bodem, met volledige kering van de grond en/of frequente (binnen een jaar) grondbewerkingsoperaties. Op het tijdstip van beplanting is slechts een beperkt deel van de oppervlakte (bv. < 30 %) bedekt met resten.

Beperkte grondbewerking

Primaire en/of secundaire grondbewerking maar met slechts beperkte verstoring van de bodem (doorgaans ondiep en zonder volledige kering van de grond) en doorgaans een bedekking van > 30 % van de bodem met resten op het tijdstip van beplanting.

Geen grondbewerking

Directe inzaai zonder primaire grondbewerking, met slechts minimale verstoring van de bodem in de zaaizone. Meestal worden herbiciden gebruikt ter bestrijding van onkruid.

Laag

Er is een lage return van resten wanneer dergelijke resten worden verwijderd (door verzameling of verbranding), frequente kale braak wordt toegepast, gewassen met weinig resten (bv. groenten, tabak, katoen) worden geteeld, geen minerale meststoffen worden gebruikt en er geen teelt van stikstofvastleggende gewassen plaatsvindt.

Middelmatig

Representatief voor de jaarlijkse oogst van granen waarbij alle gewasresten terugkeren naar het veld. Wanneer de resten toch worden verwijderd, wordt extra organisch materiaal (bv. dierlijke mest) toegevoegd. Vereist tevens bemesting met mineralen of stikstofvastleggende gewassen in wisselbouw.

Hoog met bemesting

Stemt overeen met een aanzienlijk hogere koolstofinput dan bij teeltsystemen met middelmatige koolstofinput ten gevolge van de aanvullende praktijk om op gezette tijden dierlijke mest toe te voegen.

Hoog zonder bemesting

Stemt overeen met een aanzienlijk hogere input van gewasresten dan bij teeltsystemen met middelmatige koolstofinput ten gevolge van aanvullende praktijken, zoals de productie van gewassen met veel resten, gebruik van groenbemesting, gebruik van dekvruchten, verbeterde groene braak, irrigatie en frequent gebruik van meerjarige grassen bij jaarlijkse vruchtwisseling, maar zonder de toevoeging van mest (zie rij hierboven).

7.2.   Meerjarige gewassen

Tabel 4

Coëfficiënten voor meerjarige gewassen, dat wil zeggen gewassen waarbij de stam/stengel doorgaans niet jaarlijks wordt geoogst zoals hakhout met korte omlooptijd en oliepalmen

 

Klimaatzone

Landgebruik

(FLU )

Beheer

(FMG )

Input

(FI )

FLU

FMG

FI

Gematigd/Boreaal, droog

Meerjarig gewas

Volledige grondbewerking

Laag

1

1

0,95

Middelmatig

1

1

1

Hoog met bemesting

1

1

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1

1,04

Beperkte grondbewerking

Laag

1

1,02

0,95

Middelmatig

1

1,02

1

Hoog met bemesting

1

1,02

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1,02

1,04

Geen grondbewerking

Laag

1

1,1

0,95

Middelmatig

1

1,1

1

Hoog met bemesting

1

1,1

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1,1

1,04

Gematigd/Boreaal, vochtig/nat

Meerjarig gewas

Volledige grondbewerking

Laag

1

1

0,92

Middelmatig

1

1

1

Hoog met bemesting

1

1

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1

1,11

Beperkte grondbewerking

Laag

1

1,08

0,92

Middelmatig

1

1,08

1

Hoog met bemesting

1

1,08

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1,08

1,11

Geen grondbewerking

Laag

1

1,15

0,92

Middelmatig

1

1,15

1

Hoog met bemesting

1

1,15

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1,15

1,11

Tropisch, droog

Meerjarig gewas

Volledige grondbewerking

Laag

1

1

0,95

Middelmatig

1

1

1

Hoog met bemesting

1

1

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1

1,04

Beperkte grondbewerking

Laag

1

1,09

0,95

Middelmatig

1

1,09

1

Hoog met bemesting

1

1,09

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1,09

1,04

Geen grondbewerking

Laag

1

1,17

0,95

Middelmatig

1

1,17

1

Hoog met bemesting

1

1,17

1,37

Hoog zonder bemesting

1

1,17

1,04

Tropisch, vochtig/nat

Meerjarig gewas

Volledige grondbewerking

Laag

1

1

0,92

Middelmatig

1

1

1

Hoog met bemesting

1

1

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1

1,11

Beperkte grondbewerking

Laag

1

1,15

0,92

Middelmatig

1

1,15

1

Hoog met bemesting

1

1,15

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1,15

1,11

Geen grondbewerking

Laag

1

1,22

0,92

Middelmatig

1

1,22

1

Hoog met bemesting

1

1,22

1,44

Hoog zonder bemesting

1

1,22

1,11

Tropisch, montaan

Meerjarig gewas

Volledige grondbewerking

Laag

1

1

0,94

Middelmatig

1

1

1

Hoog met bemesting

1

1

1,41

Hoog zonder bemesting

1

1

1,08

Beperkte grondbewerking

Laag

1

1,09

0,94

Middelmatig

1

1,09

1

Hoog met bemesting

1

1,09

1,41

Hoog zonder bemesting

1

1,09

1,08

Geen grondbewerking

Laag

1

1,16

0,94

Middelmatig

1

1,16

1

Hoog met bemesting

1

1,16

1,41

Hoog zonder bemesting

1

1,16

1,08

Tabel 3 in punt 7.1 bevat een toelichting voor de selectie van de passende waarden uit tabel 4.

7.3.   Grasland

Tabel 5

Coëfficiënten voor grasland, inclusief savannes

 

Klimaatzone

Landgebruik

(FLU )

Beheer

(FMG )

Input

(FI )

FLU

FMG

FI

Gematigd/Boreaal, droog

Grasland

Verbeterd

Middelmatig

1

1,14

1

Hoog

1

1,14

1,11

Minimaal beheerd

Middelmatig

1

1

1

Matig aangetast

Middelmatig

1

0,95

1

Ernstig aangetast

Middelmatig

1

0,7

1

Gematigd/Boreaal, vochtig/nat

Grasland

Verbeterd

Middelmatig

1

1,14

1

Hoog

1

1,14

1,11

Minimaal beheerd

Middelmatig

1

1

1

Matig aangetast

Middelmatig

1

0,95

1

Ernstig aangetast

Middelmatig

1

0,7

1

Tropisch, droog

Grasland

Verbeterd

Middelmatig

1

1,17

1

Hoog

1

1,17

1,11

Minimaal beheerd

Middelmatig

1

1

1

Matig aangetast

Middelmatig

1

0,97

1

Ernstig aangetast

Middelmatig

1

0,7

1

Tropisch, vochtig/nat

Savanne

Verbeterd

Middelmatig

1

1,17

1

Hoog

1

1,17

1,11

Minimaal beheerd

Middelmatig

1

1

1

Matig aangetast

Middelmatig

1

0,97

1

Ernstig aangetast

Middelmatig

1

0,7

1

Tropisch montaan, droog

Grasland

Verbeterd

Middelmatig

1

1,16

1

Hoog

1

1,16

1,11

Minimaal beheerd

Middelmatig

1

1

1

Matig aangetast

Middelmatig

1

0,96

1

Ernstig aangetast

Middelmatig

1

0,7

1

Tabel 6 bevat een toelichting voor de selectie van de passende waarden uit tabel 5.

Tabel 6

Toelichting inzake beheer en inputs voor grasland

 

Beheer/Input

Toelichting

Verbeterd

Grasland dat duurzaam wordt beheerd, met matige begrazingsdruk, en dat ten minste op één punt is verbeterd (bv. bemesting, gebruik van beter geschikte soorten, irrigatie).

Minimaal beheerd

Niet aangetast en duurzaam beheerd grasland, echter zonder noemenswaardige beheersmatige verbeteringen.

Matig aangetast

Overbeweid of matig aangetast grasland met enigszins verlaagde productiviteit (ten opzichte van grasland in natuurlijke staat of met minimaal beheer) en dat geen beheersmatige inputs krijgt.

Ernstig aangetast

Aanzienlijk en duurzaam productiviteitsverlies en aanzienlijke en duurzame aantasting van het plantendek ten gevolge van ernstige mechanische beschadiging van de vegetatie en/of ernstige bodemerosie.

Middelmatig

Er hebben geen extra beheersmatige inputs plaatsgevonden.

Hoog

Verbeterd grasland dat één of meer extra beheersmatige inputs/verbeteringen heeft ondergaan (meer dan vereist is om te worden ingedeeld als verbeterd grasland).

7.4.   Bossen

Tabel 7

Coëfficiënten voor bossen met een kroonbedekking van minimaal 10 %

 

Klimaatzone

Landgebruik

(FLU )

Beheer

(FMG )

Input

(FI )

FLU

FMG

FI

Alle

Natuurlijk bos (niet aangetast)

n.v.t. (1)

n.v.t.

1

   

Alle

Beheerd bos

Alle

Alle

1

1

1

Tropisch, vochtig/droog

Zwerflandbouw — gedeeltelijke regeneratie na braaklegging

n.v.t.

n.v.t.

0,64

   

Zwerflandbouw — volledige regeneratie na braaklegging

n.v.t.

n.v.t.

0,8

   

Gematigd/Boreaal, vochtig/droog

Zwerflandbouw — gedeeltelijke regeneratie na braaklegging

n.v.t.

n.v.t.

1

   

Zwerflandbouw — volledige regeneratie na braaklegging

n.v.t.

n.v.t.

1

   

Tabel 8 bevat een toelichting voor de selectie van de passende waarde uit tabel 7.

Tabel 8

Toelichting inzake landgebruik voor bossen

 

Landgebruik

Toelichting

Natuurlijk bos

(niet aangetast)

Natuurlijk bos of permanent, niet aangetast en duurzaam beheerd bos.

Zwerflandbouw

Zich voortdurend verplaatsende teelt, waarbij tropisch bos of bosrijk gebied wordt gerooid voor beplanting met eenjarige gewassen en dit voor een korte periode (bv. 3-5 jaar) waarna het land opnieuw wordt verlaten en de vegetatie zich kan herstellen.

Volledige regeneratie na braaklegging

Situaties waarin de bosvegetatie zich geheel of bijna geheel heeft hersteld alvorens opnieuw te worden gerooid om plaats te maken voor gebruik als akkerland.

Gedeeltelijke regeneratie na braaklegging

Situaties waarin de bosvegetatie zich niet volledig heeft hersteld alvorens opnieuw te worden gerooid.

  • 8. 
    WAARDEN VOOR DE KOOLSTOFVOORRADEN IN BOVEN- EN ONDERGRONDSE VEGETATIE

Voor CVEG of R kunnen de in dit punt opgenomen passende waarden worden gebruikt.

8.1.   Akkerland

Tabel 9

Vegetatiewaarden voor akkerland (algemeen)

 

Klimaatzone

CVEG

(ton koolstof/hectare)

Alle

0

Tabel 10

Vegetatiewaarden voor suikerriet (specifiek)

 

Gebied

Klimaatzone

Ecologische zone

Continent

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Tropisch

Tropisch droog

Tropisch droog bos

Afrika

4,2

Azië (continentaal, insulair)

4

Tropisch struikvegetatie

Azië (continentaal, insulair)

4

Tropisch vochtig

Tropisch vochtig loofbos

Afrika

4,2

Midden- en Zuid-Amerika

5

Tropisch nat

Tropisch regenwoud

Azië (continentaal, insulair)

4

Midden- en Zuid-Amerika

5

Subtropisch

Warm gematigd droog

Subtropische steppe

Noord-Amerika

4,8

Warm gematigd vochtig

Subtropisch vochtig bos

Midden- en Zuid-Amerika

5

Noord-Amerika

4,8

8.2.   Meerjarige gewassen, dat wil zeggen gewassen waarbij de stam/stengel doorgaans niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met korte omlooptijd en oliepalmen

Tabel 11

Vegetatiewaarden voor meerjarige gewassen (algemeen)

 

Klimaatzone

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Gematigd (alle vochtigheidsregimes)

43,2

Tropisch, droog

6,2

Tropisch, vochtig

14,4

Tropisch, nat

34,3

Tabel 12

Vegetatiewaarden voor specifieke meerjarige gewassen

 

Klimaatzone

Type gewas

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Alle

Kokosnoot

75

Jatropha

17,5

Jojoba

2,4

Oliepalm

60

8.3.   Grasland

Tabel 13

Vegetatiewaarden voor grasland — exclusief struikvegetaties (algemeen)

 

Klimaatzone

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Boreaal — Droog en nat

4,3

Koel gematigd — Droog

3,3

Koel gematigd — Nat

6,8

Warm gematigd — Droog

3,1

Warm gematigd — Nat

6,8

Tropisch — Droog

4,4

Tropisch — Vochtig en nat

8,1

Tabel 14

Vegetatiewaarden voor Miscanthus (specifiek)

 

Gebied

Klimaatzone

Ecologische zone

Continent

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Subtropisch

Warm gematigd droog

Subtropisch droog bos

Europa

10

Noord-Amerika

14,9

Subtropische steppe

Noord-Amerika

14,9

Tabel 15

Vegetatiewaarden voor struikvegetaties, namelijk land met vegetaties die voornamelijk bestaan uit houtachtige planten lager dan 5 m die niet de duidelijke verschijningsvorm hebben van bomen.

 

Gebied

Continent

CVEG

(ton koolstof per hectare)

Tropisch

Afrika

46

Noord- en Zuid-Amerika

53

Azië (continentaal)

39

Azië (insulair)

46

Australia

46

Subtropisch

Afrika

43

Noord- en Zuid-Amerika

50

Azië (continentaal)

37

Europa

37

Azië (insulair)

43

Gematigd

Hele wereld

7,4

8.4.   Bossen

Tabel 16

Vegetatiewaarden voor bossen — exclusief aangeplante bossen — met een kroonbedekking van 10 % tot 30 %

 

Gebied

Ecologische zone

Continent

CVEG

(ton koolstof per hectare)

R

Tropisch

Tropisch regenwoud

Afrika

40

0,37

Noord- en Zuid-Amerika

39

0,37

Azië (continentaal)

36

0,37

Azië (insulair)

45

0,37

Tropisch vochtig bos

Afrika

30

0,24

Noord- en Zuid-Amerika

26

0,24

Azië (continentaal)

21

0,24

Azië (insulair)

34

0,24

Tropisch droog bos

Afrika

14

0,28

Noord- en Zuid-Amerika

25

0,28

Azië (continentaal)

16

0,28

Azië (insulair)

19

0,28

Tropisch bergbos

Afrika

13

0,24

Noord- en Zuid-Amerika

17

0,24

Azië (continentaal)

16

0,24

Azië (insulair)

26

0,28

Subtropisch

Subtropisch vochtig bos

Noord- en Zuid-Amerika

26

0,28

Azië (continentaal)

22

0,28

Azië (insulair)

35

0,28

Subtropisch droog bos

Afrika

17

0,28

Noord- en Zuid-Amerika

26

0,32

Azië (continentaal)

16

0,32

Azië (insulair)

20

0,32

Subtropische steppe

Afrika

9

0,32

Noord- en Zuid-Amerika

10

0,32

Azië (continentaal)

7

0,32

Azië (insulair)

9

0,32

Gematigd

Gematigd oceanisch bos

Europa

14

0,27

Noord-Amerika

79

0,27

Nieuw-Zeeland

43

0,27

Zuid-Amerika

21

0,27

Gematigd continentaal bos

Azië, Europa (≤ 20 j)

2

0,27

Azië, Europa (> 20 j)

14

0,27

Noord- en Zuid-Amerika (≤ 20 j)

7

0,27

Noord- en Zuid-Amerika (> 20 j)

16

0,27

Gematigd bergbos

Azië, Europa (≤ 20 j)

12

0,27

Azië, Europa (> 20 j)

16

0,27

Noord- en Zuid-Amerika (≤ 20 j)

6

0,27

Noord- en Zuid-Amerika (> 20 j)

6

0,27

Boreaal

Boreaal naaldbos

Azië, Europa, Noord-Amerika

12

0,24

Boreaal toendrabos

Azië, Europa, Noord-Amerika (≤ 20 j)

0

0,24

Azië, Europa, Noord-Amerika (> 20 j)

2

0,24

Boreaal bergbos

Azië, Europa, Noord-Amerika (≤ 20 j)

2

0,24

Azië, Europa, Noord-Amerika (> 20 j)

6

0,24

Tabel 17

Vegetatiewaarden voor bossen — exclusief aangeplante bossen — met een kroonbedekking van meer dan 30 %

 

Gebied

Ecologische zone

Continent

CVEG (ton koolstof per hectare)

Tropisch

Tropisch regenwoud

Afrika

204

Noord- en Zuid-Amerika

198

Azië (continentaal)

185

Azië (insulair)

230

Tropisch vochtig loofbos

Afrika

156

Noord- en Zuid-Amerika

133

Azië (continentaal)

110

Azië (insulair)

174

Tropisch droog bos

Afrika

77

Noord- en Zuid-Amerika

131

Azië (continentaal)

83

Azië (insulair)

101

Tropisch bergbos

Afrika

77

Noord- en Zuid-Amerika

94

Azië (continentaal)

88

Azië (insulair)

130

Subtropisch

Subtropisch vochtig bos

Noord- en Zuid-Amerika

132

Azië (continentaal)

109

Azië (insulair)

173

Subtropisch droog bos

Afrika

88

Noord- en Zuid-Amerika

130

Azië (continentaal)

82

Azië (insulair)

100

Subtropische steppe

Afrika

46

Noord- en Zuid-Amerika

53

Azië (continentaal)

41

Azië (insulair)

47

Gematigd

Gematigd oceanisch bos

Europa

84

Noord-Amerika

406

Nieuw-Zeeland

227

Zuid-Amerika

120

Gematigd continentaal bos

Azië, Europa (≤ 20 j)

27

Azië, Europa (> 20 j)

87

Noord- en Zuid-Amerika (≤ 20 j)

51

Noord- en Zuid-Amerika (> 20 j)

93

Gematigd bergbos

Azië, Europa (≤ 20 j)

75

Azië, Europa (> 20 j)

93

Noord- en Zuid-Amerika (≤ 20 j)

45

Noord- en Zuid-Amerika (> 20 j)

93

Boreaal

Boreaal naaldbos

Azië, Europa, Noord-Amerika

53

Boreaal toendrabos

Azië, Europa, Noord-Amerika (≤ 20 j)

26

Azië, Europa, Noord-Amerika (> 20 j)

35

Boreaal bergbos

Azië, Europa, Noord-Amerika (≤ 20 j)

32

Azië, Europa, Noord-Amerika (> 20 j)

53

Tabel 18

Vegetatiewaarden voor aangeplante bossen

 

Gebied

Ecologische zone

Continent

CVEG

(ton koolstof per hectare)

R

Tropisch

Tropisch regenwoud

Afrika, loofbos > 20 j

87

0,24

Afrika, loofbos ≤ 20 j

29

0,24

Afrika, Pinus sp. > 20 j

58

0,24

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

17

0,24

Amerika’s, Eucalyptus sp.

58

0,24

Amerika’s, Pinus sp.

87

0,24

Amerika’s, Tectona grandis

70

0,24

Amerika’s, overige loofbossen

44

0,24

Azië, loofbos

64

0,24

Azië, overige

38

0,24

Tropisch vochtig loofbos

Afrika, loofbos > 20 j

44

0,24

Afrika, loofbos ≤ 20 j

23

0,24

Afrika, Pinus sp. > 20 j

35

0,24

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

12

0,24

Amerika’s, Eucalyptus sp.

26

0,24

Amerika’s, Pinus sp.

79

0,24

Amerika’s, Tectona grandis

35

0,24

Amerika’s, overige loofbossen

29

0,24

Azië, loofbos

52

0,24

Azië, overige

29

0,24

Tropisch droog bos

Afrika, loofbos > 20 j

21

0,28

Afrika, loofbos ≤ 20 j

9

0,28

Afrika, Pinus sp. > 20 j

18

0,28

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

6

0,28

Amerika’s, Eucalyptus sp.

27

0,28

Amerika’s, Pinus sp.

33

0,28

Amerika’s, Tectona grandis

27

0,28

Amerika’s, overige loofbossen

18

0,28

Azië, loofbos

27

0,28

Azië, overige

18

0,28

Tropische struikvegetatie

Afrika, loofbos

6

0,27

Afrika, Pinus sp. > 20 j

6

0,27

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

4

0,27

Amerika’s, Eucalyptus sp.

18

0,27

Amerika’s, Pinus sp.

18

0,27

Amerika’s, Tectona grandis

15

0,27

Amerika’s, overige loofbossen

9

0,27

Azië, loofbos

12

0,27

Azië, overige

9

0,27

Tropisch bergbos

Afrika, loofbos > 20 j

31

0,24

Afrika, loofbos ≤ 20 j

20

0,24

Afrika, Pinus sp. > 20 j

19

0,24

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

7

0,24

Amerika’s, Eucalyptus sp.

22

0,24

Amerika’s, Pinus sp.

29

0,24

Amerika’s, Tectona grandis

23

0,24

Amerika’s, overige loofbossen

16

0,24

Azië, loofbos

28

0,24

Azië, overige

15

0,24

Subtropisch

Subtropisch vochtig bos

Amerika’s, Eucalyptus sp.

42

0,28

Amerika’s, Pinus sp.

81

0,28

Amerika’s, Tectona grandis

36

0,28

Amerika’s, overige loofbossen

30

0,28

Azië, loofbos

54

0,28

Azië, overige

30

0,28

Subtropisch droog bos

Afrika, loofbos > 20 j

21

0,28

Afrika, loofbos ≤ 20 j

9

0,32

Afrika, Pinus sp. > 20 j

19

0,32

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

6

0,32

Amerika’s, Eucalyptus sp.

34

0,32

Amerika’s, Pinus sp.

34

0,32

Amerika’s, Tectona grandis

28

0,32

Amerika’s, overige loofbossen

19

0,32

Azië, loofbos

28

0,32

Azië, overige

19

0,32

Subtropische steppe

Afrika, loofbos

6

0,32

Afrika, Pinus sp. > 20 j

6

0,32

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

5

0,32

Amerika’s, Eucalyptus sp.

19

0,32

Amerika’s, Pinus sp.

19

0,32

Amerika’s, Tectona grandis

16

0,32

Amerika’s, overige loofbossen

9

0,32

Azië, loofbos > 20 j

25

0,32

Azië, loofbos ≤ 20 j

3

0,32

Azië, naaldbos > 20 j

6

0,32

Azië, naaldbos ≤ 20 j

34

0,32

Subtropisch bergbos

Afrika, loofbos > 20 j

31

0,24

Afrika, loofbos ≤ 20 j

20

0,24

Afrika, Pinus sp. > 20 j

19

0,24

Afrika, Pinus sp. ≤ 20 j

7

0,24

Amerika’s, Eucalyptus sp.

22

0,24

Amerika’s, Pinus sp.

34

0,24

Amerika’s, Tectona grandis

23

0,24

Amerika’s, overige loofbossen

16

0,24

Azië, loofbos

28

0,24

Azië, overige

15

0,24

Gematigd

Gematigd oceanisch bos

Azië, Europa, loofbos > 20 j

60

0,27

Azië, Europa, loofbos ≤ 20 j

9

0,27

Azië, Europa, naaldbos > 20 j

60

0,27

Azië, Europa, naaldbos ≤ 20 j

12

0,27

Noord-Amerika

52

0,27

Nieuw-Zeeland

75

0,27

Zuid-Amerika

31

0,27

Gematigd continentaal bos en bergbos

Azië, Europa, loofbos > 20 j

60

0,27

Azië, Europa, loofbos ≤ 20 j

4

0,27

Azië, Europa, naaldbos > 20 j

52

0,27

Azië, Europa, naaldbos ≤ 20 j

7

0,27

Noord-Amerika

52

0,27

Zuid-Amerika

31

0,27

Boreaal

Boreaal naaldbos en bergbos

Azië, Europa > 20 j

12

0,24

Azië, Europa ≤ 20 j

1

0,24

Noord-Amerika

13

0,24

Boreaal toendrabos

Azië, Europa > 20 j

7

0,24

Azië, Europa ≤ 20 j

1

0,24

Noord-Amerika

7

0,24

 

  • (1) 
    n.v.t. = niet van toepassing; in deze gevallen zijn FMG en FI niet van toepassing en mag voor de berekening van SOC de volgende regel worden gebruikt: SOC = SOCST  × FLU .
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.