Deze bijlage bevat de details van de tests en/of controles van de remmen en de uitlaatemissies tijdens een technische controle langs de weg. Voor de controles langs de weg is het niet verplicht apparatuur te gebruiken, maar het komt wel de kwaliteit van de controles ten goede. Het gebruik van apparatuur is dan ook, waar mogelijk, aanbevolen.
Punten die slechts met apparatuur kunnen worden gecontroleerd, zijn met een (E) aangeduid.
Indien als controlemethode „visueel” vermeld is, impliceert dit dat de controleur niet alleen naar de punten moet kijken, maar ook, indien nodig, de punten moet bedienen, het geluid moet beoordelen of andere geschikte controlemethoden moet toepassen zonder apparatuur te gebruiken.
De punten die bij technische controles langs de weg aan bod komen en de methoden die worden gebruikt, staan hieronder opgesomd. Gebreken zijn voorbeelden van defecten die kunnen worden vastgesteld.
Punt
|
Methode
|
Gebreken
|
|
1.1.
Mechanische toestand en werking
|
1.1.1.
|
Scharnierpunt van het pedaal van de bedrijfsrem
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
Opmerking: Voor de controle van voertuigen met bekrachtigde remsystemen, moet de motor worden uitgeschakeld.
|
a)
|
Scharnierpunt zit te strak.
|
b)
|
Vertoont te veel slijtage/speling.
|
|
1.1.2.
|
Staat en slag van het rempedaal
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
Opmerking: Voor de controle van voertuigen met bekrachtigde remsystemen, moet de motor worden uitgeschakeld.
|
a)
|
De vrije slag is te groot of te klein.
|
b)
|
Het rempedaal komt moeilijk terug in de rustpositie.
|
c)
|
Het antisliprubber op het rempedaal ontbreekt, zit los of is door slijtage glad geworden.
|
|
1.1.3.
|
Vacuümpomp of compressor en reservoirs
|
|
Visuele controle van de onderdelen bij normale werkdruk. Nodige controletijd vereist zodat de vacuüm- of luchtdruk veilige werkwaarden bereikt en het waarschuwingssignaal, de veiligheidsklep van het dubbele remcircuit en de overdrukklep functioneren.
|
a)
|
Er is te weinig lucht- en/of vacuümdruk om de rem ten minste tweemaal te kunnen aantrekken nadat het waarschuwingssignaal heeft gewerkt (of een meetinstrument gevaar signaleert).
|
b)
|
Het tot stand komen van de benodigde lucht- en/of vacuümdruk voor het bereiken van veilige werkwaarden is niet in overeenstemming met de vereisten (7).
|
c)
|
De veiligheidsklep voor dubbel remcircuit of overdrukklep functioneert niet.
|
d)
|
Er is duidelijk drukverlies ten gevolge van een luchtlek of er zijn waarneembare luchtlekken.
|
e)
|
Er is uitwendige schade die het functioneren van het remsysteem kan schaden.
|
|
1.1.4.
|
Lagedrukverklikker of -manometer
|
|
Functionele controle
|
Verklikker of manometer werkt slecht of is defect.
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
De bedieningsschakelaar vertoont barsten, beschadiging of te grote slijtage.
|
b)
|
De bedieningsschakelaar is niet goed op de klep bevestigd of de klep zit los.
|
c)
|
De koppelingen zitten los of het systeem lekt.
|
d)
|
Functioneert niet behoorlijk.
|
|
1.1.6.
|
Parkeerrem, bedienings hendel, parkeerrem vergrendeling
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.
|
b)
|
De scharnierpin van de hefboom of in de vergrendeling vertonen te veel slijtage.
|
c)
|
Te grote beweeglijkheid van de hendel wijst op een verkeerde afstelling.
|
d)
|
Cilinder ontbreekt, is beschadigd of werkt niet.
|
e)
|
Slechte werking, verklikker toont defect.
|
|
1.1.7.
|
Remkleppen (voetkleppen, ontluchtings ventielen, regelkleppen)
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
Klep is beschadigd of er is een te grote luchtlekkage.
|
b)
|
Het olieverlies uit de compressor is te groot.
|
c)
|
Klep zit los of is slecht gemonteerd.
|
d)
|
Verlies of lekkage van hydraulische vloeistof.
|
|
1.1.8.
|
Koppelingskoppen voor remmen voor aanhangwagen (elektrisch en pneumatisch)
|
|
Koppel alle koppelingskoppen van het remsysteem tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los en koppel ze weer aan elkaar.
|
a)
|
Kraan of zelfsluitende klep defect.
|
b)
|
Kraan of klep zit los of is slecht gemonteerd.
|
d)
|
Niet correct of helemaal niet gekoppeld waar het nodig is.
|
e)
|
Functioneert niet correct.
|
|
1.1.9.
|
Energie- en drukreservoir
|
|
Visuele controle
|
a)
|
Reservoir is beschadigd, gecorrodeerd of lekt.
|
b)
|
Het ontwateringsventiel werkt niet.
|
c)
|
Reservoir zit los of is slecht gemonteerd.
|
|
1.1.10.
|
Rembekrachtiging, hoofdcilinder (hydraulische systemen)
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
De rembekrachtiging is defect of ineffectief.
|
b)
|
De hoofdcilinder is defect of lekt.
|
c)
|
De hoofdcilinder zit los.
|
d)
|
Te weinig remvloeistof.
|
e)
|
De kap van het reservoir van de hoofdcilinder ontbreekt.
|
f)
|
Het controlelampje voor de remvloeistof licht op of is defect.
|
g)
|
Het waarschuwingssignaal met betrekking tot de remvloeistof werkt slecht.
|
|
1.1.11.
|
Niet-flexibele remleidingen
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.
|
b)
|
Leidingen of koppelingen lekken.
|
c)
|
Leidingen vertonen beschadiging of te veel corrosie.
|
d)
|
De leidingen zijn verkeerd gemonteerd.
|
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
Er is dreigend gevaar voor defecten en breuken.
|
b)
|
De slangen zijn beschadigd, doorgescheurd, getordeerd of te kort.
|
c)
|
Slangen of koppelingen lekken.
|
d)
|
De slangen vertonen door de druk veroorzaakte verwijdingen.
|
e)
|
De slangen vertonen porositeit.
|
|
1.1.13.
|
Remvoeringen en -blokken
|
|
Visuele controle
|
a)
|
Remblok vertoont te veel slijtage.
|
b)
|
Remblok is vervuild (olie, vet enz.).
|
c)
|
Remblok is niet aanwezig.
|
|
1.1.14.
|
Remtrommels, remschijven
|
|
Visuele controle
|
a)
|
Trommel of schijf vertoont te veel slijtage, corrosie, kerven, scheuren, zit los of is gebroken.
|
b)
|
Trommel of schijf is vervuild (olie, vet enz.).
|
c)
|
Trommel of schijf is niet aanwezig.
|
d)
|
De ankerplaat zit los.
|
|
1.1.15.
|
Remkabels, stangen, hendels, overbrenging
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
De kabel is beschadigd of geknikt.
|
b)
|
Onderdeel vertoont te veel slijtage of corrosie.
|
c)
|
De bevestiging van de kabel, stang of verbinding is niet geborgd.
|
d)
|
De kabelgeleiding is defect.
|
e)
|
De werking van het remsysteem wordt belemmerd.
|
f)
|
Abnormale beweeglijkheid van de hendels/overbrenging wijst op slechte afstelling of te veel slijtage.
|
|
1.1.16.
|
Remcilinders (veerremcilinders of hydraulische remcilinders inbegrepen)
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
Cilinder vertoont barsten of beschadiging.
|
c)
|
Cilinder zit los of is niet goed gemonteerd.
|
d)
|
Cilinder vertoont te veel corrosie.
|
e)
|
De slag van de zuiger of van het diafragmamechanisme is te klein of te groot.
|
f)
|
De stofkap ontbreekt of vertoont te veel beschadiging.
|
|
1.1.17.
|
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar
|
|
Visuele controle van de onderdelen terwijl het remsysteem in werking is.
|
a)
|
De overbrenging is defect.
|
b)
|
De overbrenging is niet juist afgesteld.
|
c)
|
Remkrachtregelaar is geblokkeerd of werkt niet.
|
d)
|
Remkrachtregelaar ontbreekt.
|
e)
|
Identificatieplaat ontbreekt.
|
f)
|
Identificatie niet leesbaar of niet in overeenstemming met de vereisten (7).
|
|
1.1.18.
|
Remhefbomen en indicatoren
|
|
Visuele controle.
|
a)
|
Remhefboom is beschadigd, geblokkeerd of vertoont abnormale beweeglijkheid die wijst op te veel slijtage of verkeerde afstelling.
|
c)
|
Niet correct geïnstalleerd of vervangen.
|
|
1.1.19.
|
Continuremsysteem (indien gemonteerd of voorgeschreven)
|
|
Visuele controle
|
a)
|
De koppelstukken of bevestigingen zijn slecht.
|
b)
|
Systeem duidelijk defect of niet aanwezig.
|
|
1.1.20.
|
Automatische bediening van remmen voor aanhangwagen
|
|
Koppel de remkoppelingskoppen tussen het trekkende voertuig en de aanhangwagen los.
|
De rem voor de aanhangwagen wordt niet automatisch aangetrokken wanneer de koppelingskop losgekoppeld is.
|
1.1.21.
|
Volledig remsysteem
|
|
Visuele controle
|
a)
|
Andere apparatuur (bv. antivriespomp, luchtdroger enz.) vertoont uitwendige beschadiging of te veel corrosie waardoor het remsysteem minder goed werkt.
|
b)
|
Te grote luchtlekkage of antivrieslekkage.
|
c)
|
Onderdelen zitten los of zijn slecht gemonteerd.
|
d)
|
Onjuiste herstelling van of wijziging aan onderdelen.
|
|
1.1.22.
|
Testkoppelingen (indien gemonteerd of voorgeschreven)
|
|
Visuele controle
|
b)
|
Zijn beschadigd, onbruikbaar of lekken.
|
|
1.2.
Remkracht en bedrijfszekerheid van de bedrijfsrem
|
|
Test op een statische remtestmachine. Trek de remmen geleidelijk aan tot de maximale kracht.
|
a)
|
Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.
|
b)
|
De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor het andere wiel op dezelfde as.
|
c)
|
De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).
|
d)
|
Abnormale hoge reactietijd voor een of meer wielen.
|
e)
|
De remkracht vertoont te grote schommelingen tijdens een volledige wielwenteling.
|
|
1.2.2.
|
Bedrijfszekerheid
(E)
|
|
Test op een statische remtestmachine met het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft.
|
a)
|
Geeft niet minstens de hieronder vermelde minimumwaarden: –
|
b)
|
Categorie M1, M2 en M3 – 50 % (1).
|
d)
|
Categorie N2 en N3 – 43 % (2).
|
e)
|
Categorie O2, O3 en O4 – 40 % (3).
|
|
1.3.
Remkracht en bedrijfszekerheid van de hulprem (indien afzonderlijk werkend systeem)
|
|
Indien het hulpremsysteem gescheiden is van het bedrijfsremsysteem, gebruik de methode in 1.2.1.
|
a)
|
Onvoldoende remkracht op een of meer wielen.
|
b)
|
De remkracht is voor een of meer wielen kleiner dan 70 % van de maximale geregistreerde remkracht voor een ander wiel op dezelfde as.
|
c)
|
De remkracht loopt niet geleidelijk op (blokkering).
|
|
1.3.2.
|
Bedrijfszekerheid
(E)
|
|
Indien het hulpremsysteem gescheiden is van het bedrijfsremsysteem, gebruik de methode in 1.2.2.
|
De remkracht is kleiner dan 50 % (4) van de in punt 1.2.2 beschreven remkracht van de bedrijfsrem bij de maximaal toegestane massa of, in het geval van opleggers, bij de som van de toegestane belasting op de assen.
|
1.4.
Remkracht en bedrijfszekerheid van de parkeerrem
|
|
Trek de rem aan op een statische remtestmachine.
|
Rem werkt aan een of meer wielen niet.
|
1.4.2.
|
Bedrijfszekerheid
(E)
|
|
Test op een statische remtestmachine met het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft.
|
Geeft niet voor minstens alle categorieën voertuigen een rempercentage van 16 % bij de maximaal toegestane massa, of, voor motorvoertuigen, 12 % bij de maximummassa van de voertuigcombinatie, waarbij moet worden uitgegaan van de grootste waarde.
|
1.5.
|
Remkracht van het continuremsysteem
|
|
Visuele controle en, indien mogelijk, testen of het systeem werkt.
|
a)
|
Niet regelbaar (niet van toepassing op motorremmen).
|
|
|
Visuele controle van het waarschuwingssignaal.
|
a)
|
Waarschuwingssignaal is defect.
|
b)
|
Waarschuwingssignaal is gestoord.
|
|
|
8.2.
Uitlaatemissies
|
8.2.1
Emissies benzinemotor
|
8.2.1.1.
|
Controle-uitrusting uitlaatemissies
|
|
Visuele controle
|
a)
|
De fabrikant heeft geen emissiebestrijdingssysteem gemonteerd of dit systeem is duidelijk defect.
|
b)
|
Lekken die emissiemetingen in belangrijke mate kunnen beïnvloeden.
|
|
|
Meting met een uitlaatgasanalysator in overeenstemming met de vereisten (7). Bij voertuigen die met een geschikt boorddiagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust, mag de correcte werking van het emissiesysteem ook worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en de correcte werking van het OBD-systeem te controleren in plaats van emissiemetingen bij stationaire motor in overeenstemming met de door de fabrikant aanbevolen warmloopperiode en andere vereisten (7), en rekening houdend met de juiste maxima.
Er kan ook worden gemeten met meetapparatuur op afstand volgens standaardtestmethoden.
|
a)
|
Ofwel overschrijden de gasemissies de door de fabrikant vastgelegde niveaus,
|
b)
|
ofwel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, overschrijden de CO-emissies,
1.
|
voor voertuigen die niet met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,
afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten (7) wordt bepaald;
|
2.
|
voor voertuigen die met een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem werden gecontroleerd,
—
|
bij stationaire motor: 0,5 %
|
—
|
bij hoog stationair toerental: 0,3 %
of
|
—
|
bij stationaire motor: 0,3 % (5)/
|
—
|
bij hoog stationair toerental: 0,2 %
|
afhankelijk van de datum van eerste inschrijving of gebruik zoals in de vereisten wordt bepaald (7).
|
|
c)
|
Lambda buiten de waarde 1 ± 0,03 of niet overeenkomstig de specificaties van fabrikant.
|
d)
|
Uitgelezen OBD wijst op ernstig defect.
|
e)
|
Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.
|
|
8.2.2
Emissies dieselmotor
|
8.2.2.1.
|
Controle-uitrusting uitlaatemissies
|
|
Visuele controle
|
a)
|
De fabrikant heeft geen emissiebestrijdingssysteem gemonteerd of dit systeem is duidelijk defect.
|
b)
|
Lekken die emissiemetingen in belangrijke mate kunnen beïnvloeden.
|
|
|
a)
|
De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationaire toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor.
|
b)
|
Conditionering van het voertuig:
1.
|
Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.
|
2.
|
Conditioneringsvoorschriften:
i)
|
de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 °C bedraagt, of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheid infraroodstraling, tenminste een vergelijkbare waarde bedraagt. Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat;
|
ii)
|
het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode.
|
|
|
c)
|
Controleprocedure:
1.
|
De motor en de eventueel gemonteerde druklader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus. Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal.
|
2.
|
Bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximale brandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen.
|
3.
|
Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat tweederde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten. Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorie M2, M3, N2 of N3, ten minste 2 seconden.
|
4.
|
Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde. Dit kan worden berekend, wanneer sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing worden gelaten. De lidstaten mogen het aantal testcycli beperken.
|
5.
|
Om onnodige controles te vermijden, kunnen de lidstaten voertuigen afkeuren waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen. Om onnodige controles te vermijden, kunnen de lidstaten ook, rekening houdend met de juiste maxima, voertuigen goedkeuren waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen aanzienlijke lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten.
|
|
Er kan ook worden gemeten met meetapparatuur op afstand volgens standaardtestmethoden.
|
a)
|
Bij voertuigen die voor de eerste keer vóór de datum in de vereisten zijn geregistreerd of in gebruik genomen (7),
overschrijdt de opaciteit het niveau dat op de plaat van de fabrikant op het voertuig staat genoteerd;
|
b)
|
(Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer volgens de vereisten (7) geen referentiewaarden mogen worden gebruikt,
—
|
voor dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,
|
—
|
voor dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1,
of, bij voertuigen die in de vereisten (7) staan of voor de eerste keer na de datum in de vereisten (7) zijn geregistreerd of in gebruik genomen,
|
|
c)
|
Meetapparatuur op afstand wijst op een ernstige inbreuk.
|
|
|