Verordening 1976/1172 - Instelling van een financieel mechanisme

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31976R1172

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31976R1172

Verordening (EEG) nr. 1172/76 van de Raad van 17 mei 1976 houdende instelling van een financieel mechanisme

Publicatieblad Nr. L 131 van 20/05/1976 blz. 0007 - 0009

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 10 Deel 1 blz. 0106

++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 1172/76 VAN DE RAAD

van 17 mei 1976

houdende instelling van een financieel mechanisme

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 235 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Overwegende dat de omstandigheid dat de economie van een Lid-Staat , terwijl zij zich in een bijzondere situatie bevindt , een onevenredige last bij de financiering van de begroting van de Gemeenschap draagt , kan leiden tot een situatie die onverenigbaar is met het naar behoren functioneren van de Gemeenschap ;

Overwegende dat , overeenkomstig de richtsnoeren die door de Regeringsleiders te Parijs op 10 december 1974 werden gegeven en te Dublin op 10 en 11 maart 1975 nader werden omschreven , vermeden moet worden dat zich , tijdens het proces waarbij de economieën der Lid-Staten naar elkaar toegroeien , een dergelijke situatie voordoet , en wel door ten behoeve van de betrokken Lid-Staat te voorzien in een tegemoetkoming ten laste van de begroting van de Gemeenschappen ;

Overwegende dat in het Verdrag geen specifieke handelingsbevoegdheden zijn gegeven ter instelling van zulk een financieel mechanisme ; dat het bijgevolg gewenst is hiertoe een beroep te doen op artikel 235 ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Onder de in de hierna volgende artikelen genoemde voorwaarden wordt een financieel mechanisme ingesteld dat een tegemoetkoming ten laste van de begroting van de Gemeenschappen omvat ten behoeve van Lid-Staten die zich in een bijzondere economische situatie bevinden en wier economie een onevenredige last bij de financiering van voornoemde begroting draagt .

Artikel 2

Op een met redenen omkleed verzoek van de Lid-Staat , dat uiterlijk op 30 juni moet worden ingediend , beoordeelt de Commissie of de situatie metterdaad aanwezig is , uitgaande van de op basis van voorlopige gegevens gedane constatering dat aan de volgende voorwaarden tegelijkertijd is voldaan :

a ) het bruto nationaal produkt ( B.N.P . ) per hoofd van de Lid-Staat bedraagt minder dan 85 % van het gemiddelde B.N.P . per hoofd van de Gemeenschap ;

b ) de reële groeivoet van het B.N.P . per hoofd van de Lid-Staat bedraagt minder dan 120 % van de gemiddelde groeivoet van de Gemeenschap ;

c ) de betalingen van de Lid-Staat voor de Gemeenschapsbegroting voor het lopende begrotingsjaar , op grond van Besluit 70/243/EGKS , EEG , Euratom van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 2 ) , overtreffen met meer dan 10 % het bedrag dat hem in rekening zou zijn gebracht indien de Lid-Staten het deel van de begroting dat onder de toepassing van genoemd besluit valt , zouden financieren naar rato van het aandeel van hun B.N.P . ten opzichte van het totale B.N.P . der gezamenlijke Lid-Staten tijdens hetzelfde begrotingsjaar .

De onder a ) en b ) bedoelde gegevens worden als voortschrijdend gemiddelde op basis van de drie voorgaande jaren berekend .

De bij dit artikel voorgeschreven berekeningen worden uitgevoerd tegen de lopende marktwisselkoersen .

Artikel 3

Wanneer de Commissie de situatie metterdaad aanwezig acht , opent zij , in voorkomend geval , in een passende onderverdeling van het voorontwerp van de begroting van het jaar dat volgt op dat van het verzoek van de Lid-Staat , een krediet dat overeenkomst met het voorlopige bedrag van de tegemoetkoming , dat als volgt wordt berekend :

a ) het overeenkomstig artikel 2 , sub c ) , vastgestelde teveel wordt in gelijke deelbedragen gesplitst , die elk 5 % uitmaken van het bedrag dat in artikel 2 , sub c ) in fine , wordt bedoeld .

Voor de aldus verkregen deelbedragen wordt de tegemoetkoming als volgt bepaald :

Deelbedragen * Tegemoetkoming *

  • van 0 tot 5 % * nihil *
  • van 5,0001 % tot 10 % * 50 % *
  • van 10,0001 % tot 15 % * 60 % *
  • van 15,0001 % tot 20 % * 70 % *
  • van 20,0001 % tot 25 % * 80 % *
  • van 25,0001 % tot 30 % * 90 % *
  • boven 30 % * 100 % ; *

b ) in geen geval mag de tegemoetkoming het kleinste van de hierna volgende bedragen overtreffen :

  • het bedrag van de netto overdrachten van de Lid-Staat tijdens het lopende begrotingsjaar uit hoofde van artikel 38 van Financieel Reglement 73/91/EGKS , EEG , Euratom ( 3 ) , waarbij geen rekening wordt gehouden met de netto bedragen die krachtens onderhavige verordening aan deze Lid-Staat werden betaald ; de betalingen die de Lid-Staat gedurende het lopende begrotingsjaar heeft ontvangen omvatten de betalingen die door andere Lid-Staten voor zijn rekening zijn uitgevoerd uit hoofde van de compenserende bedragen die worden gestort krachtens artikel 2 bis van Verordening ( EEG ) nr . 974/71 van de Raad van 12 mei 1971 betreffende bepaalde conjunctuurpolitieke maatregelen welke naar aanleiding van de tijdelijke verruiming van de fluctuatiemarges van de valuta's van sommige Lid-Staten dienen te worden genomen in de landbouwsector ( 4 ) ;
  • het bedrag van de betalingen van de Lid-Staat voor de Gemeenschapsbegroting voor het lopende begrotingsjaar uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde of op grond van artikel 4 , de leden 2 en 3 , van Besluit 70/243/EKGS , EEG , Euratom .

Artikel 4

Wanneer de balans van de lopende betalingen van de Lid-Staat , berekend op basis van een voortschrijdend gemiddelde over de drie jaren die aan het lopende begrotingsjaar voorafgaan en berekend tegen lopende marktwisselkoersen , een positief saldo vertoont , worden de elementen , die voor het lopende jaar ter berekening van het in artikel 2 , sub c ) , bedoelde teveel in aanmerking moeten worden genoemen ten einde artikel 3 toe te passen , vervangen door respectievelijk :

  • de betalingen van de Lid-Staat voor de Gemeenschapsbegroting uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde of op grond van artikel 4 , leden 2 en 3 , van Besluit 70/243/EGKS , EEG , Euratom ;
  • het bedrag dat deze Lid-Staat in rekening zou zijn gebracht naar rato van het aandeel van zijn B.N.P . ten opzichte van het totale B.N.P . der gezamenlijke Lid-Staten ter financiering van het gedeelte van de begroting dat niet door de eigen middelen , als bedoeld in artikel 2 van Besluit 70/243/EGKS , EEG , Euratom wordt gedekt .

Artikel 5

De tegen marktwisselkoersen berekende tegemoetkomingen worden omgerekend in de van kracht zijnde budgettaire rekeneenheid .

Artikel 6

Het totale bedrag van de tegemoetkomingen die uit hoofde van een bepaald begrotingsjaar kunne worden toegekend , is beperkt tot de hoogste van de hierna volgende bedragen :

  • 250 miljoen rekeneenheden ;
  • 3 % van de totale op dat begrotingsjaar af te boeken uitgaven krachtens artikel 17 van Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 2/71 van de Raad van 2 januari 1971 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 5 ) .

Indien het totale bedrag van de tegemoetkomingen , zoals berekend onder de in onderhavige verordening bepaalde voorwaarden , bovengenoemd plafond te boven gaat , worden de tegemoetkomingen evenredig verminderd .

Artikel 7

Op verzoek van de betrokken Lid Staat wordt een voorschot ten belope van 75 % van het voorlopige bedrag van de tegemoetkoming gestort aan het begin van het jaar dat volgt op dat van het verzoek .

Na het opstellen van de jaarrekening en zodra de Commissie in het bezit is van de in onderhavige verordening bedoelde definitieve gegevens , gaat zij , op basis daarvan , over tot de berekening van het eindbedrag van de tegemoetkoming en bepaalt zij welke aanpassingen noodzakelijk zijn .

Artikel 8

Wanneer een Lid-Staat gedurende drie achtereenvolgende jaren een tegemoetkoming uit hoofde van onderhavige verordening heeft genoten , gaat de Commissie over tot een speciaal onderzoek van de situatie in deze Staat en neemt zij alle passende initiatieven die de communautaire solidariteit tot uitdrukking brengen , op basis van de beoordeling van de convergentie van de economische situatie en de economische politiek van de Lid-Staten .

Artikel 9

De balans van de lopende betalingen in de zin van artikel 4 , omvat de goederen , de diensten en de unilaterale overdrachten zoals gedefinieerd door het Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen .

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1976 .

Zij is van toepassing voor een proefperiode van zeven jaar . Uiterlijk op het einde van het zesde jaar brengt de Commissie aan de Raad verslag uit over de voorwaarden voor de toepassing van het financiële mechanisme en legt zij hem eventueel passende voorstellen voor .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel , 17 mei 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

R . VOUEL

( 1 ) PB nr . C 7 van 12 . 1 . 1976 , blz . 17 .

( 2 ) PB nr . L 94 van 28 . 4 . 1970 , blz . 19 .

( 3 ) PB nr . L 116 van 1 . 5 . 1973 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 106 van 12 . 5 . 1971 , blz . 1 .

( 5 ) PB nr . L 3 van 5 . 1 . 1971 , blz . 1 .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.