Richtlijn 1980/51 - Beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31980L0051

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31980L0051

Richtlijn 80/51/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen

Publicatieblad Nr. L 018 van 24/01/1980 blz. 0026 - 0028

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0237

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0206

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 07 Deel 2 blz. 0206

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0121

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 2 blz. 0121

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 20 december 1979 inzake de beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen (80/51/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien de ontwerp-richtlijn ingediend door de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat in het actieprogramma van de Europese Gemeenschappen inzake het milieu (3) wordt gewezen op het belang van het probleem van de geluidshinder en meer in het bijzonder op de noodzaak de geluidshinder van het luchtverkeer tegen te gaan;

Overwegende dat in het prioriteitenprogramma van de Raad inzake de bestudering van vraagstukken op het gebied van het luchtverkeer melding wordt gemaakt van de emissies van luchtvaartuigen, geluidshinder daaronder begrepen;

Overwegende dat de geluidshinder door luchtvaartuigen moet worden beperkt, daarbij rekening houdend met milieufactoren, technische uitvoerbaarheid en economische weerslag;

Overwegende dat een geëigend middel om deze hinder te beperken wordt gevormd door de vaststelling van een grens voor de geluidshinder aan de bron, gebaseerd op de normen die ter zake zijn opgesteld door de Organisatie van de Internationale Burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Elke Lid-Staat ziet erop toe dat ieder civiel luchtvaartuig dat valt onder een der categorieën die worden genoemd in bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale Burgerluchtvaart, derde uitgave, juli 1978, en dat op zijn grondgebied is ingeschreven, daar alleen mag worden gebruikt wanneer hij akoestische goedkeuring heeft verleend op grond van deugdelijke bewijsstukken waaruit blijkt dat het luchtvaartuig voldoet aan voorschriften die op zijn minst gelijk zijn aan de normen omschreven in deel II, hoofdstukken 2, 3, 5 of 6 van die bijlage.

Artikel 2

  • 1. 
    De documenten waaruit de akoestische goedkeuring in de zin van de artikelen 1, 3, 4 en 5 blijkt, kunnen de vorm hebben van een afzonderlijk geluidscertificaat of van een passende verklaring in een ander document dat door de Staat van registratie is goedgekeurd en dat zich volgens de in deze Staat geldende voorschriften aan boord van het luchtvaartuig dient te bevinden, en bevatten ten minste de onderstaande gegevens: a) Staat van registratie en registratienummer van het luchtvaartuig;
  • b) 
    serienummer van de constructeur;
  • c) 
    type- en modelaanduiding van de constructeur;
  • d) 
    vermelding van iedere verdere constructiewijziging die is aangebracht ten einde de geldende normen voor akoestische goedkeuring in acht te nemen;
  • e) 
    maximale gewichten waarbij, naar is aangetoond, de geldende normen voor akoestische goedkeuring worden nagekomen;
  • f) 
    voor vliegtuigen waarvoor de aanvraag om een certificaat op of na 6 oktober 1977 is ingediend : geluidsniveau(s) en hun betrouwbaarheidsgrenzen van 90 % op het (de) referentiepunt(en) waarbij is aangetoond dat de geldende normen voor akoestische goedkeuring worden nagekomen.
  • 2. 
    De Lid-Staten erkennen de geldigheid van de in lid 1 bedoelde documenten die zijn afgegeven door de keuringsdiensten van een Staat van registratie die tevens een Lid-Staat is.

Artikel 3

  • 1. 
    De Lid-Staten zien erop toe dat alle civiele schroefvliegtuigen met een toegelaten maximum startgewicht van niet meer dan 5 700 kg en alle civiele subsonische straalvliegtuigen, indien zij niet behoren tot een van de categorieën die worden genoemd in bijlage 16 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart, derde uitgave - juli 1978 - en die gebruik maken van in een Lid-Staat gelegen vliegvelden, voldoen aan voorschriften die op zijn minst gelijk zijn aan de normen omschreven in deel II, hoofdstukken 2 of 6 van die bijlage, wanneer deze vliegtuigen voor de eerste maal op hun grondgebied worden ingeschreven. (1)PB nr. C 178 van 2.8.1976, blz. 61. (2)PB nr. C 299 van 18.12.1976, blz. 16. (3)PB nr. C 112 van 20.11.1973, blz. 1.
  • 2. 
    Lid 1 is van toepassing vanaf onderstaande data: - schroefvliegtuigen : uiterlijk zes maanden na de kennisgeving van deze richtlijn;
  • subsonische straalvliegtuigen : uiterlijk een maand na kennisgeving van deze richtlijn.
  • 3. 
    Bij wijze van uitzondering op lid 1 kunnen de Lid-Staten besluiten ermee in te stemmen de in lid 1 genoemde schroefvliegtuigen van herkomst uit een andere Lid-Staat te registreren na de in lid 2 aangegeven datum, indien zij erop toezien dat deze vliegtuigen alleen op hun grondgebied of op dat van Staten die daarin toestemmen worden gebruikt.

Artikel 4

  • 1. 
    Van het bepaalde in artikel 3 zijn vrijgesteld: i) luchtvaartuigen die niet voldoen aan de geldende voorschriften voor akoestische goedkeuring wanneer zij kunnen worden uitgerust volgens deze normen, mits: a) er een passende ombouwuitrusting bestaat voor het betrokken type luchtvaartuig;
  • b) 
    luchtvaartuigen die van deze uitrusting zijn voorzien, kunnen voldoen aan de normen die voor akoestische goedkeuring zijn voorgeschreven;
  • c) 
    deze uitrusting daadwerkelijk beschikbaar is, en
  • d) 
    de luchtvaartmaatschappij de uitrusting heeft besteld,

waarbij de passende uitrusting uiterlijk binnen twee jaar na de datum van registratie moet worden geïnstalleerd;

  • ii) 
    luchtvaartuigen die vóór 1 juli 1979 door luchtvaartmaatschappijen van een Lid-Staat werden gebruikt op grond van uiterlijk op die datum afgesloten huurkoop- of leasingovereenkomsten en die om die reden geregistreerd zijn in een andere Staat dan die waarin zij gebruikt worden.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen luchtvaartuigen die niet voldoen aan de geldende voorschriften voor akoestische goedkeuring in de volgende gevallen vrijstellen van het bepaalde in artikel 3: a) luchtvaartuigen die een zelfde aantal luchtvaartuigen vervangen welke bij een ongeval zijn vernietigd en niet kunnen worden vervangen door een op de markt beschikbaar vergelijkbaar luchtvaartuig met een geluidscertificaat, mits de registratie van het vervangende luchtvaartuig plaatsvindt binnen een jaar na de vernietiging;
  • b) 
    luchtvaartuigen van historisch belang;
  • c) 
    luchtvaartuigen waarvan een luchtvaartmaatschappij aantoont dat de voortgang van haar activiteiten, in geval van buitengebruikstelling, ernstige en abnormale risico's zou lopen, met dien verstande evenwel dat deze luchtvaartuigen in dergelijke gevallen uiterlijk op 31 december 1984 uit het register moeten worden geschrapt.

Een Lid-Staat kan echter eisen dat een luchtvaartuig waarvoor krachtens de punten b) en c) van dit lid een afwijking is toegestaan, voldoet aan artikel 3 wanneer het gebruik maakt van de in die Lid-Staat gelegen vliegvelden. Lid-Staten die eisen dat dergelijke luchtvaartuigen voldoen aan artikel 3 moeten de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan in kennis stellen.

Artikel 5

  • 1. 
    Onverminderd artikel 1 ziet elke Lid-Staat erop toe dat na 31 december 1986 civiele subsonische straalvliegtuigen met een toegelaten maximum startgewicht van meer dan 20 ton die op zijn grondgebied worden ingeschreven, alleen worden gebruikt wanneer hij, op grond van deugdelijke bewijsstukken waaruit blijkt dat het vliegtuig voldoet aan voorschriften die ten minste gelijk zijn aan de normen omschreven in deel II, hoofdstuk 2, van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart, derde uitgave, juli 1978, een akoestische goedkeuring heeft verleend.
  • 2. 
    De bevoegde instanties van de Lid-Staten kunnen tijdelijke ontheffingen van het bepaalde in lid 1 verlenen als de luchtvaartmaatschappij zich ertoe verbindt de betrokken vliegtuigen uiterlijk op 31 december 1988 te vervangen door andere op de markt beschikbare vliegtuigen die voldoen aan voorschriften die ten minste gelijk zijn aan de geluidsnormen omschreven in deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart, derde uitgave, juli 1978.

Artikel 6

In uitzonderlijke individuele gevallen kunnen de Lid-Staten toestaan dat op hun grondgebied tijdelijk gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen die niet in bedrijf kunnen worden gesteld uit hoofde van de andere bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 7

De Lid-Staten streven ernaar passende maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat luchtvaartuigen die niet in een Lid-Staat zijn ingeschreven, maar die gebruik maken van luchthavens op hun grondgebied, voldoen aan voorschriften die ten minste even streng zijn als die welke gelden voor de luchtvaartuigen van de Lid-Staten waarop de artikelen 1 tot en met 6 van toepassing zijn.

Artikel 8

  • 1. 
    Onverminderd artikel 3, lid 1, doen de Lid-Staten uiterlijk 6 maanden na kennisgeving van deze richtlijn de nodige bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 20 december 1979.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    TUNNEY

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.