Richtlijn 1982/177 - Door de lidstaten te verrichten enquêtes inzake de schapen- en geitenstapel

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31982L0177

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31982L0177

Richtlijn 82/177/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende de door de Lid-Staten te verrichten enquêtes inzake de schapen- en geitenstapel

Publicatieblad Nr. L 081 van 27/03/1982 blz. 0035 - 0038

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 24 blz. 0252

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 24 blz. 0252

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 maart 1982

betreffende de door de Lid-Staten te verrichten enquêtes inzake de schapen- en geitenstapel

(82/177/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1837/80 van de Raad van 27 juni 1980 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schape- en geitevlees (1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat de Commissie voor het vervullen van de taken, haar opgedragen bij het Verdrag, alsmede bij Verordening (EEG) nr. 1837/80, moet kunnen beschikken over nauwkeurige inlichtingen betreffende de ontwikkeling van de schapen- en geitenstapel en de produktie van schape- en geitevlees in de Lid-Staten, alsmede over een hierop gebaseerde raming op korte termijn van de bruto eigen produktie aan schape- en geitevlees voor de markt;

Overwegende dat de enquêtes betreffende de schapen- en geitenstapel, die thans in de Lid-Staten plaatsvinden, geen nauwkeurige en uniforme beoordeling op korte termijn van de marktsituatie mogelijk maken; dat de maandelijkse slachtstatistieken hiertoe ontoereikend zijn en dat een raming op korte termijn van de bruto eigen produktie aan schapen en geiten niet in alle Lid-Staten systematisch plaatsvindt;

Overwegende dat derhalve in alle Lid-Staten voor uniforme categorieën en met een vergelijkbare nauwkeurigheid enquêtes betreffende de schapen- en geitenstapel dienen te worden gehouden; dat de maandelijkse slachtstatistieken dienen te worden aangevuld en geueniformeerd en dat regelmatig over in alle Lid-Staten gelijke perioden ramingen van het aanbod van schapen en geiten dienen plaats te vinden;

Overwegende dat bij de toepassing van steekproefmethoden de steekproefbases regelmatig moeten worden bijgewerkt en bepaalde foutengrenzen in acht moeten worden genomen, ten einde een vergelijkbare nauwkeurigheid te waarborgen; dat de waarnemingsfouten zoveel mogelijk dienen te worden beperkt en de grootte ervan dient te worden geschat;

Overwegende dat het aanbeveling verdient jaarlijks de ontwikkeling van de regionale verdeling van de schapen- en geitenhouderij te registreren;

Overwegende dat de slachtstatistieken en de ramingen van het aanbod van schapen en geiten naar categorie dienen te worden onderverdeeld, ten einde een naar vleessoorten gedifferentieerde beoordeling van de marktsituatie mogelijk te maken;

Overwegende dat de resultaten van de enquêtes, de ramingen en de slachtstatistieken met inachtneming van bepaalde termijnen en zo spoedig mogelijk aan de Commissie moeten worden toegezonden, aangezien zij moeten dienen als grondslag voor beslissingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector schape- en geitevlees;

Overwegende dat de procedure dient te worden vastgesteld die het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, dat is ingesteld bij Besluit 72/279/EEG (3), hierna »Comité" genoemd, dient te volgen om bij de toepassing van deze richtlijn een zo efficiënt mogelijke samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie te bewerkstelligen;

Overwegende dat het, aangezien de hier voorgestelde statistieken slechts een minimumprogramma vormen, noodzakelijk is dat de Commissie om de drie jaar verslag uitbrengt, opdat kan worden nagegaan in hoeverre de voorgestelde maatregelen het mogelijk hebben gemaakt de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken en dat zij zo nodig voorstelt de methoden onderling aan te passen of te verbeteren;

Overwegende dat de financiële bijdrage van de Gemeenschap dient te worden omschreven ten aanzien van de uitgaven van de Lid-Staten in het kader van de enquêtes die deze richtlijn voorschrijft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De Lid-Staten houden elk jaar een statistische enquête inzake de schapenstapel.
  • 2. 
    De Lid-Staten houden een statistische enquête inzake de geitenstapel, hetzij in de vorm van een afzonderlijke enquête, hetzij in de vorm van een gemeenschappelijke enquête die zowel op de schapenstapel als op de geitenstapel betrekking heeft,
  • a) 
    om de twee jaar wanneer de geitenstapel in hun land ten minste 100 000 stuks bedraagt;
  • b) 
    ten minste om de vijf jaar wanneer de geitenstapel in hun land minder dan 100 000 stuks bedraagt.
  • 3. 
    De eerste van de in lid 1 bedoelde enquêtes vindt plaats in 1982, de eerste van de in lid 2, sub a), bedoelde enquêtes vindt plaats in 1983, terwijl de eerste van de in lid 2, sub b), bedoelde enquêtes uiterlijk in 1985 plaatsvindt.

Artikel 2

  • 1. 
    In de zin van deze richtlijn wordt onder schapen verstaan, de dieren bedoeld in de posten 01.04 A I en 01.04 B I van het gemeenschappelijk douanetarief en onder geiten, de dieren bedoeld in de posten 01.04 A II en 01.04 B II van dat tarief.
  • 2. 
    De in artikel 1 bedoelde enquêtes hebben betrekking op alle schapen en geiten die worden gehouden op landbouwbedrijven of industriële bedrijven met een benutte oppervlakte cultuurgrond van 1 ha en meer, dan wel met een bestand van ten minste drie schapen voor wat betreft artikel 1 lid 1, of van ten minste drie geiten voor wat betreft artikel 1, lid 2.
  • 3. 
    De Lid-Staten die bij hun enquêtes de in lid 2 vermelde minima niet kunnen aanhouden, mogen de enquêtes evenwel gebruiken, mits zij het niet-geënquêteerde deel schatten aan de hand van andere gegevens en bij de resultaten optellen.

In dat geval delen zij de Commissie mede op welke wijze zij tot deze schattingen zijn gekomen.

  • 4. 
    De Lid-Staten waarvan de enquêtes bovendien betrekking hebben op andere bedrijven dan die bedoeld in lid 2, nemen deze op in de in artikel 3 vermelde resultaten.

Artikel 3

  • 1. 
    De in artikel 1 bedoelde enquêtes worden op zodanige wijze uitgevoerd dat ieder jaar voor een dag in december ten minste een indeling van de schapen- en geitenstapel in de volgende categorieën wordt verkregen:
  • A. 
    Schapen, totaal

A.1. waarvan: gedekte ooilammeren en ooien

  • B. 
    Geiten, totaal

B.1. waarvan: gedekte geiten en geiten die al hebben gelammerd.

  • 2. 
    De in artikel 1, lid 2, bedoelde Lid-Staten stellen een raming van de in lid 1, sub B, bedoelde totale aantallen op voor elk der jaren waarin geen enquête hoeft te worden gehouden.
  • 3. 
    De Commissie definieert de categorieën na raadpleging van het Comité.

Artikel 4

  • 1. 
    De in artikel 1 bedoelde enquêtes worden als volledige tellingen of als steekproefenquêtes met aselecte trekking gehouden.
  • 2. 
    Bij de steekproevenenquêtes mag de steekproeffout in elke Lid-Staat niet meer dan 2 % bedragen, voor het totale aantal schapen en het totale aantal geiten of 3 % voor het totale aantal van de in artikel 3, lid 1, bedoelde onderverdelingen; deze percentages komen overeen met een betrouwbaarheidsinterval van 68 %.
  • 3. 
    De Lid-Staten treffen met betrekking tot de steekproefbasis de maatregelen die zij geschikt achten om de kwaliteit van de enquêteresultaten te handhaven.

Artikel 5

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen de Commissie uiterlijk op 1 maart volgend op de referentiemaand voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevens in kennis van de voorlopige resultaten van de enquête, zulks zonder regionale onderverdeling.
  • 2. 
    De Lid-Staten delen uiterlijk op 1 april volgend op de referentiemaand de definitieve resultaten alsmede het totale aantal schapen en het totale aantal geiten mede, ingedeeld overeenkomstig onderstaande territoriale onderverdeling:

Duitsland:

Regierungsbezirke

Frankrijk:

  • voor schapen

Midi-Pyrénées, Poitou-Charentes, Limousin, Aquitaine, Provence-Alpes-Côte d'Azur, Auvergne, overige streken

  • voor geiten

Rhône-Alpes, Poitou-Charentes, Centre-Pays de Loire, Bourgogne, Midi-Pyrénées, overige streken

Italië:

  • voor schapen

Regioni

  • voor geiten

Piemonte, Lombardia, Toscana, Lazio, Campania, Puglia, Basilicata, Calabria, Sicilia, Sardegna, overige streken

Nederland:

Provincies

België:

Provincies/Provinces Luxemburg: -

Denemarken:

Denemarken, Groenland

Ierland: -

Verenigd Koninkrijk:

Standard regions

Griekenland:

de negen gebieden van de Dienst voor regionale ontwikkeling.

  • 3. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 2
  • a) 
    wordt Duitsland echter, om technische redenen, gemachtigd de in lid 2 bedoelde gegevens slechts om de twee jaar mee te delen, te beginnen in 1982; voor de andere jaren deelt zij die gegevens mee voor elk der deelstaten;
  • b) 
    deelt Nederland het aantal schapen en geiten per provincie mede voor de ingevolge de landbouwtelling in mei getelde veestapel;
  • c) 
    worden de in artikel 1, lid 2, sub b), bedoelde Lid-Staten vrijgesteld van de verplichting om de regionale onderverdeling van hun geitenstapel mede te delen.

Artikel 6

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen, op grond van de resultaten van de enquêtes en andere ter beschikking staande gegevens, ramingen op over de bruto eigen produktie van schapen gedurende de twee perioden van zes maanden die op 1 januari respectievelijk op 1 juli beginnen, en over de bruto eigen produktie van geiten gedurende de periode van twaalf maanden die op 1 januari begint.
  • 2. 
    De bruto eigen produktie omvat het totale aantal geslachte dieren van binnenlandse en buitenlandse herkomst plus het saldo van de buitenlandse handel in levende dieren.
  • 3. 
    Tegelijk met de enquêteresultaten stellen de Lid-Staten de Commissie in kennis van de ramingen.

Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen maandelijkse statistieken op van het aantal en het slachtgewicht van de op hun grondgebied geslachte dieren.

In voorkomend geval verschaffen zij om de vier maanden aanvullende gegevens, per maand gerangschikt, over de slachtingen die niet in de in de eerste alinea bedoelde statistieken zijn opgenomen, zodat deze statistieken alle slachtingen op hun grondgebied omvatten.

  • 2. 
    De in lid 1 voorgeschreven statistieken moeten voor de volgende categorieën worden opgemaakt:
  • A. 
    Schapen, totaal

A.1. waarvan: lammeren

  • B. 
    Geiten, totaal.
  • 3. 
    De Commissie stelt, volgens de procedure van artikel 9, de definitie van het in lid 1 bedoelde slachtgewicht en de in lid 2 bedoelde categorieën vast.
  • 4. 
    De Lid-Staten doen de resultaten van de in lid 1 bedoelde statistieken uiterlijk acht weken na de referentiemaand aan de Commissie toekomen.

Artikel 8

De aanpassing van de statistieken van de buitenlandse handel aan de in de artikelen 3, 6 en 7 genoemde categorieën geschiedt, na gezamenlijke raadpleging van het Comité en het NIMEXE-Comité, volgens de procedure van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1445/72 (1).

Artikel 9

  • 1. 
    In de gevallen waarin van de in dit artikel omschreven procedure gebruik wordt gemaakt, wordt deze bij het Comité ingeleid door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp van te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk. Het spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt geen deel aan de stemming.
  • 3. 
    a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
  • b) 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de vast te stellen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • c) 
    Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie

Artikel 10

De Commissie brengt om de drie jaar, voor het eerst in 1985, aan het Europese Parlement en aan de Raad verslag uit over de ervaringen, opgedaan met de in deze richtlijn bedoelde enquêtes en ramingen.

Zij dient bij de Raad eventueel voorstellen in, met name voor een verdere onderlinge aanpassing of een verbetering van de methoden.

De Raad besluit over deze voorstellen overeenkomstig de stemprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag.

Artikel 11

Een bijdrage in de uitgaven voor de in deze richtlijn bedoelde enquêtes gedurende de jaren 1982, 1983 en 1984 komt voor een nog vast te stellen forfaitair bedrag ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 maart 1982.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • L. 
    TINDEMANS
  • (1) 
    PB nr. L 183 van 16. 7. 1980, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. C 287 van 9. 11. 1981, blz. 132.
  • (3) 
    PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 1.
  • (1) 
    PB nr. L 161 van 17. 7. 1972, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.