Verordening 1982/389 - Producentengroeperingen en unies daarvan in de sector katoen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31982R0389

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31982R0389

Verordening (EEG) nr. 389/82 van de Raad van 15 februari 1982 betreffende producentengroeperingen en unies daarvan in de sector katoen

Publicatieblad Nr. L 051 van 23/02/1982 blz. 0001 - 0006

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 14 blz. 0220

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 24 blz. 0213

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 14 blz. 0220

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 24 blz. 0213

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 389/82 VAN DE RAAD

van 15 februari 1982

betreffende producentengroeperingen en unies daarvan in de sector katoen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op de Toetredingsakte van 1979, inzonderheid op lid 9 van Protocol nr. 4,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat krachtens genoemd Protocol, ten einde de markt te stabiliseren door structuurverbetering inzake het aanbod en het op de markt brengen, de regeling inzake steun bij de produktie moet worden aangevuld met steunmaatregelen ten behoeve van producentengroeperingen en unies

  • die zijn opgericht op initiatief van de producenten zelf,
  • die voldoende garantie bieden inzake de duur en de doelmatigheid van hun optreden,
  • die door de betrokken Lid-Staat zijn erkend;

dat in het genoemde Protocol bovendien is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie de algemene voorschriften van de bovenbedoelde regeling vaststelt;

Overwegende dat in de eerste plaats nauwkeurige erkenningsvoorwaarden dienen te worden vastgesteld die kunnen waarborgen dat de groeperingen en unies aan de in genoemd Protocol gestelde eisen voldoen, in het bijzonder met betrekking tot de duur en de doelmatigheid van hun optreden; dat deze voorwaarden daartoe met name een totale concentratie van het aanbod en een adequate discipline aangaande de produktie en de afzet op de markt moeten omvatten, alsook bepalingen die waarborgen dat de groeperingen en unies een voldoende stabiele samenstelling hebben en het bewijs leveren van een voldoende grote economische activiteit;

Overwegende dat voorts de aard en het bedrag van de aan groeperingen en unies verleende steun dienen te worden bepaald; dat de verlening van steun ter dekking van hun kosten van oprichting en administratieve werking gedurende de eerste drie jaar en van steun voor de investeringen die nodig zijn voor de vervulling van hun taken op het gebied van met name het aanbod en de afzet op de markt, een passende stimulans kan zijn voor de oprichting van groeperingen en unies die aan de gestelde voorwaarden voldoen; dat, om de toepassing van de beoogde regeling in alle gebieden van de Gemeenschap waar dit nodig blijkt te waarborgen, de toekenning van de bovenbedoelde steun verplicht moet worden gesteld;

Overwegende dat het dienstig is de steun voor de oprichting en administratieve werking van unies te beperken tot een totaal maximumbedrag, aangezien elke groepering die zich bij een unie aansluit reeds steun voor oprichting en administratieve werking heeft gekregen of deze nog krijgt; dat het voorts dienstig is op precieze en passende wijze het niveau vast te stellen van de aan organisaties die reeds vóór de instelling van de beoogde regeling bestonden toe te kennen steun en van de steun bij fusie van organisaties die reeds aan de gestelde voorwaarden voldoen;

Overwegende dat dient te worden bepaald dat de investeringssteun betrekking moet hebben op structuren die bestemd zijn voor gebruik door de groeperingen of unies of voor gemeenschappelijk gebruik door hun leden; dat verder moet worden gegarandeerd dat deze steun bijdraagt aan een coherente verbetering van de bestaande structuren; dat het bijgevolg dienstig is te bepalen dat deze steun moet worden toegekend in het kader van programma's die een diepgaande analyse van de situatie in de betrokken sector en van de beoogde verbetering bevatten en die zijn opgesteld door de Lid-Staten en zijn goedgekeurd door de Commissie volgens een procedure die een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie waarborgt; dat een dergelijke samenwerking op passende wijze kan worden gewaarborgd in het kader

van het Permanent Comité voor de landbouwstructuur, ingesteld bij artikel 1 van de beschikking van de Raad van 4 december 1962 betreffende de cooerdinatie van het structuurbeleid in de landbouw (1);

Overwegende dat het, om de communautaire uitgaven in verband met de toepassing van de beoogde regeling te onderwerpen aan adequate financiële voorschriften en adequate procedures, dienstig is op dit specifieke landbouwgebied Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3509/80 (3), van toepassing te verklaren;

Overwegende dat de beoogde duur en de geraamde kosten van de communautaire steunverlening moeten worden bepaald; dat een duur van vijf jaar en een geraamd totaalbedrag van 14 miljoen Ecu op doeltreffende wijze kunnen bijdragen tot de verbetering van de aanbodstructuur van katoen en tot de aanpassing van de produktie ervan aan de eisen van de markt;

Overwegende dat de Commissie zich ervan moet kunnen vergewissen of de door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen voor de toepassing van de beoogde regeling aan de ter zake gestelde voorwaarden voldoen; dat zij bovendien in de gelegenheid moet zijn elk jaar de praktische resultaten van de uitvoering van deze regeling te beoordelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Bepalingen betreffende de oprichting en de taak van producentenverenigingen en unies van producentenverenigingen alsmede de aan hen verleende aanloopsteun

Artikel 1

  • 1. 
    In deze verordening wordt onder producentengroepering verstaan iedere organisatie van producenten van niet-gekaarde en niet-gekamde katoen, vallende onder post 55.01 van het gemeenschappelijk douanetarief, die op initiatief van de producenten zelf is opgericht en met name tot doel heeft:
  • de concentratie van het aanbod te bevorderen,
  • het aanbod aan de eisen van de markt aan te passen,

en die op grond van artikel 2 door de betrokken Lid-Staat is erkend.

  • 2. 
    In deze verordening wordt onder unie verstaan elke organisatie die is samengesteld uit producentengroeperingen, die dezelfde doeleinden als deze groeperingen nastreeft en die krachtens artikel 2 door de Lid-Staat is erkend.

Artikel 2

  • 1. 
    Lid-Staten erkennen de producentengroeperingen en unies daarvan, met inbegrip van de op het ogenblik van inwerkingtreding van deze verordening bestaande organisaties, die daartoe een aanvraag indienen en die aan de volgende voorwaarden voldoen:
  • a) 
    in de statuten moet voor de producenten die lid zijn van de groepering en voor de producentengroeperingen die lid zijn van de unie de verplichting zijn opgenomen om:
  • de door de groepering of unie gevraagde inlichtingen over de oogst en de beschikbare hoeveelheden te verstrekken;
  • de voorschriften die met betrekking tot de produktie en de afzet op de markt door respectievelijk de groepering of de unie zijn vastgesteld, toe te passen;
  • hun totale produktie via de groepering of unie op de markt af te zetten.

Echter:

  • geldt deze laatste verplichting niet voor het gedeelte van de produktie waarvoor de producenten vóór hun toetreding tot de groepering verkoopcontracten hadden gesloten of opties hadden verleend, mits de groepering vóór de toetreding in kennis werd gesteld van de omvang en duur van de aldus aangegane verplichting;
  • kan de groepering of unie haar leden machtigen om op contractbasis een deel van de produktie zelf op de markt af te zetten volgens door haar vastgestelde voorschriften waarvan zij de toepassing controleert;
  • b) 
    hun economische activiteit moet voldoende groot zijn. Hiertoe:
  • moeten zij ten minste 10 producenten in het geval van groeperingen en 50 groeperingen in het geval van unies vertegenwoordigen;
  • moet de door hen gecontroleerde jaarlijkse produktie van niet-geëgreneerde katoen ten minste gelijk zijn aan 175 ton in het geval van groeperingen en 10 000 ton in het geval van unies.

Nochtans, in afwijking van deze bepalingen:

  • moeten de in Sicilië opgerichte producentengroeperingen een jaarlijkse produktie controleren van ten minste 100 ton niet-geëgreneerde katoen;
  • moeten de in Italië opgerichte unies de producentengroeperingen die voor elk produktiegebied bestaan, vertegenwoordigen;
  • kunnen de in het westen en noordoosten van continentaal Griekenland opgerichte unies, na goedkeuring van de Commissie, de producentengroeperingen die voor elk produktiegebied bestaan, vertegenwoordigen, indien anders, wegens verplaatsingsmoeilijkheden voortvloeiend uit de toestand van de verkeersverbindingen, de goede werking van deze unies niet verzekerd zou zijn;
  • c) 
    zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten dan wel voldoende handelingsbevoegdheid om volgens de nationale wetgeving rechten en verplichtingen te kunnen hebben;
  • d) 
    in de statuten moet zijn bepaald dat de leden van een groepering of unie die hun lidmaatschap willen beëindigen, zulks kunnen doen:
  • na ten minste drie jaar te hebben deelgenomen aan de groepering of unie, te rekenen vanaf het tijdstip waarop deze is erkend, en
  • op voorwaarde dat zij de groepering of unie daarvan ten minste twaalf maanden van tevoren schriftelijk in kennis stellen.

Deze bepalingen zijn van toepassing onverminderd de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die tot doel hebben de groepering of de unie of schuldeisers daarvan in bepaalde gevallen te beschermen tegen de financiële gevolgen die het uittreden van een aangeslotene zou kunnen hebben, of de uittreding van een aangeslotene in de loop van het begrotingsjaar te verhinderen;

  • e) 
    voor de activiteiten waarop de erkenning betrekking heeft, moet een afzonderlijke boekhouding worden gevoerd. Deze afzonderlijke boekhouding en de boekhouding betreffende de andere activiteiten van de groepering of unie hebben met name tot doel de in artikel 4 bedoelde steun te kunnen berekenen en na te kunnen gaan hoe deze steun en de in artikel 5 bedoelde steun zijn besteed;
  • f) 
    zij mogen geen machtspositie op de gemeenschappelijke markt innemen;
  • g) 
    bij al hun activiteiten moet elke discriminatie tussen producenten, die de werking van de gemeenschappelijke markt en het bereiken van de algemene doelstellingen van het Verdrag belemmert, en inzonderheid elke discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging, uitgesloten zijn.
  • 2. 
    Onder afzet op de markt in de zin van lid 1, sub a), vallen de volgende activiteiten met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde produkten:
  • concentratie van het aanbod,
  • verkoopklaar maken,
  • aanbod aan handelaren die in het groot kopen.

Artikel 3

  • 1. 
    De Lid-Staten:
  • nemen binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aanvraag een besluit omtrent het verlenen van de erkenning,
  • stellen de Commissie binnen een termijn van twee maanden in kennis van elk besluit om de erkenning te verlenen, te weigeren of in te trekken.
  • 2. 
    De erkenning van een producentengroepering of unie wordt ingetrokken:
  • a) 
    wanneer niet was voldaan of niet meer wordt voldaan aan de in deze verordening gestelde erkenningsvoorwaarden;
  • b) 
    wanneer zij op onjuiste gegevens berust;
  • c) 
    wanneer de groepering of unie de erkenning op onregelmatige wijze heeft verkregen;
  • d) 
    wanneer de Commissie constateert dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de in lid 3 bedoelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

In het sub c) bedoelde geval geldt de intrekking van de erkenning met terugwerkende kracht en worden de op grond van de artikelen 4 en 5 toegekende steunbedragen teruggevorderd.

  • 3. 
    Indien de Commissie constateert dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen:
  • waardoor in artikel 1, lid 1, tweede streepje, bedoelde producenten zich in een groepering verenigen overeenkomstig het bepaalde in deze verordening of waardoor groeperingen zich in een unie verenigen overeenkomstig het bepaalde in deze verordening,
  • of waardoor de in artikel 2, lid 1, sub a), bedoelde gemeenschappelijke regels worden vastgesteld of uitgevoerd,

is een ten aanzien van deze overeenkomsten, deze besluiten of deze onderling afgestemde feitelijke gedragingen gegeven beschikking slechts van toepassing vanaf de datum van de constatering.

Artikel 4

  • 1. 
    De betrokken Lid-Staten verlenen aan de producentengroeperingen en unies daarvan voor de drie jaren volgende op de datum van erkenning steun, ten einde de oprichting ervan te bevorderen en hun administratieve werking te vergemakkelijken. Het bedrag van deze steun kan worden uitgekeerd in vijf jaar.
  • 2. 
    Het bedrag van de steun die voor respectievelijk het eerste, tweede en derde jaar aan producentengroeperingen wordt verleend:
  • a) 
    is gelijk aan ten hoogste 3, 2 en 1 % van de waarde der produkten:
  • die afkomstig zijn van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producentengroeperingen,
  • waarop de erkenning en de afzet op de markt betrekking hebben;
  • b) 
    mag echter 60, 40 en 20 % van de werkelijke kosten voor oprichting en administratieve werking niet overschrijden. 3. Het bedrag van de aan unies verleende steun:
  • a) 
    is voor respectievelijk het eerste, tweede en derde jaar gelijk aan 60 %, 40 % en 20 % van de werkelijke kosten voor oprichting en administratieve werking;
  • b) 
    mag echter een totaalbedrag van 50 000 Ecu niet overschrijden.
  • 4. 
    De waarde van de in lid 2, sub a), bedoelde produkten wordt voor ieder jaar forfaitair berekend op grond van:
  • de jaarlijkse, overeenkomstig artikel 2, lid 1, sub a), derde streepje, op de markt afgezette hoeveelheid,
  • de verkregen gemiddelde produktieprijzen.
  • 5. 
    De werkelijke kosten voor oprichting en administratieve werking in de zin van lid 2, sub b), en lid 3, sub a), worden bepaald volgens Verordening (EEG) nr. 2084/80 (1).
  • 6. 
    De in dit artikel bedoelde steun:
  • a) 
    wordt aan groeperingen en unies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn opgericht, uitsluitend verleend naar de mate van de extra kosten die hun aanpassing aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden meebrengt;
  • b) 
    wordt aan groeperingen en unies die zijn voortgekomen uit voordien bestaande organisaties die reeds aan de in deze verordening gestelde voorwaarden voldeden, uitsluitend verleend:
  • als zij zijn ontstaan door een fusie waardoor de in artikel 1 omschreven doelstellingen beter kunnen worden bereikt,
  • naar de mate van de kosten voor hun oprichting (kosten voor de voorbereidende werkzaamheden en voor de opstelling van de akte van oprichting en de statuten).

TITEL II

Steun voor investeringen waarvoor de producentengroeperingen en unies daarvan in aanmerking kunnen komen

Artikel 5

  • 1. 
    Ten einde bij te dragen tot de verbetering van de structuur voor aanbod en afzet op de markt en tot de standaardisatie en verbetering van de kwaliteit, verlenen de Lid-Staten aan producentengroeperingen en unies, opgericht op de grondslag van artikel 2 steun voor investeringen:
  • a) 
    die nodig zijn voor:
  • de toepassing van de in artikel 2, lid 1, sub a), tweede streepje, bedoelde gemeenschappelijke voorschriften,
  • de in artikel 2, lid 1, sub a), derde streepje, bedoelde afzet op de markt,

en die met name betrekking hebben op de oogst, het egreneren, de opslag en de verpakking;

  • b) 
    die bestemd zijn voor gebruik door de groepering of unie of voor gemeenschappelijk gebruik door hun leden;
  • c) 
    die passen in overeenkomstig artikel 8 goedgekeurde programma's.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde steun bedraagt ten hoogste 50 % van de kosten voor de verrichte investeringen.

Artikel 6

  • 1. 
    De programma's hebben de ontwikkeling en de rationalisatie van de produktie en afzet op de markt van katoen ten doel. Zij worden door de Lid-Staten opgesteld en hebben betrekking op heel hun grondgebied of op een gedeelte daarvan.
  • 2. 
    De programma's bevatten ten minste de volgende gegevens:
  • a) 
    de afbakening van het geografische gebied en van de betrokken activiteiten;
  • b) 
    de uitgangssituatie en de tendensen die eruit kunnen worden afgeleid, met name met betrekking tot:
  • de katoenproduktie (hoeveelheid, areaal, aandeel in de totale produktie, structuren, bestaande situatie inzake mechanisatie),
  • de afzetmogelijkheden en perspectieven,
  • de bestaande situatie ten aanzien van aanbod, afzet op de markt en verkoopklaar maken, en met name de capaciteit van de betrokken ondernemingen (met inbegrip van de egreneringsbedrijven);
  • c) 
    de behoeften waarin het programma voorziet en de met het programma beoogde doelstellingen, en met name:
  • de capaciteit die in totaal en per betrokken gebied moet worden bereikt, gesplitst naar soort van investering, en het desbetreffende tijdschema,
  • de vastgestelde rentabiliteitscriteria;
  • d) 
    de effecten van het programma op het inkomen uit de landbouwbedrijven in het betrokken geografische gebied;
  • e) 
    de middelen om de doelstellingen van het programma te bereiken, en met name: totaalbedrag van de investeringen (met inbegrip van de berekeningsmethode), splitsing in het voor de modernisering en het voor de ontwikkeling bestemde bedrag, alsmede naar soort van investering en naar geografisch gebied;
  • f) 
    door de Lid-Staat voor de verschillende soorten van investeringen vastgesteld steuntarief;
  • g) 
    de beoogde termijn voor de uitvoering van het programma, die niet langer dan vijf jaar zou dienen te zijn.

Artikel 7

  • 1. 
    De programma's en de eventuele aanpassingen daarvan worden bij de Commissie ingediend door de Lid-Staat of Lid-Staten op het grondgebied waarvan zij moeten worden uitgevoerd.
  • 2. 
    Op verzoek van de Commissie worden door de bij een programma betrokken Lid-Staat of Lid-Staten in het kader van de krachtens artikel 6 vereiste inlichtingen aanvullende gegevens voor de beoordeling verstrekt.

Artikel 8

  • 1. 
    Binnen een termijn van zes maanden na de datum van ontvangst van ieder programma of de aanpassingen daarvan beslist de Commissie over de goedkeuring ervan volgens de procedure van artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 355/77 van de Raad van 15 februari 1977 inzake een gemeenschappelijke actie ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van landbouwprodukten (1), op voorwaarde dat alle in artikel 6 van de onderhavige verordening bedoelde gegevens zijn verstrekt.
  • 2. 
    Bij de in lid 1 bedoelde goedkeuring stelt de Commissie eventueel in overleg met de betrokken Lid-Staat de essentiële elementen vast die moeten voorkomen in het in artikel 14, tweede streepje, bedoelde verslag.

TITEL III

Financiële bepalingen

Artikel 9

De in de titels I en II bedoelde maatregelen worden beschouwd als gemeenschappelijke acties in de zin van artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 10

  • 1. 
    De beoogde tijdsduur voor de uitvoering van de gemeenschappelijke acties bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
  • 2. 
    Voordat het in lid 1 bedoelde tijdvak is verstreken, zal de Raad op voorstel van de Commissie deze verordening op de grondslag van een door de Commissie uitgebracht verslag over de resultaten van de toepassing ervan, opnieuw bezien.
  • 3. 
    De totale kosten van de in titel I bedoelde gemeenschappelijke actie ten laste van het Fonds, afdeling Oriëntatie, worden geraamd op 2 miljoen Ecu.
  • 4. 
    De totale kosten van de in titel II bedoelde gemeenschappelijke actie ten laste van het Fonds, afdeling Oriëntatie, worden geraamd op 12 miljoen Ecu.
  • 5. 
    Het bepaalde in artikel 6, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 729/70 is van toepassing op de onderhavige verordening.

Artikel 11

  • 1. 
    De door de Lid-Staten in het kader van de gemeenschappelijke acties als bedoeld in de titels I en II gedane uitgaven komen in aanmerking voor financiering uit het Fonds, afdeling Oriëntatie.
  • 2. 
    Het Fonds, afdeling Oriëntatie, vergoedt aan de Lid-Staten 40 % van de voor financiering in aanmerking komende uitgaven.
  • 3. 
    De uitvoeringsbepalingen van lid 2 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 12

  • 1. 
    De verzoeken om vergoeding hebben betrekking op de uitgaven die door de Lid-Staten in de loop van het kalenderjaar zijn gedaan en worden bij de Commissie ingediend vóór 1 mei van het daaropvolgende jaar.
  • 2. 
    Tot verlening van bijstand uit het Fonds wordt besloten overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70.
  • 3. 
    Door de Commissie kunnen voorschotten worden verstrekt.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 13

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om op het gebied van de in artikel 4, leden 2 en 3, bedoelde acties aanvullende steunmaatregelen te nemen, waarvan de toekenningsvoorwaarden of -voorschriften afwijken van die welke in die leden zijn vastgesteld of waarvan de bedragen de in voornoemde leden vastgestelde maxima overschrijden, op voorwaarde dat die maatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag.

TITEL IV

Algemene bepalingen

Artikel 14

De betrokken Lid-Staten:

  • stellen de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op de uitvoering van deze verordening betrekking hebben, zulks uiterlijk één maand nadat die bepalingen zijn vastgesteld;
  • brengen jaarlijks vóór 31 maart, en voor de eerste maal vóór 31 maart 1983, aan de Commissie verslag uit over de resultaten van de toepassing van deze verordening.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 15 februari 1982.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • P. 
    de KEERSMAEKER
  • (1) 
    PB nr. C 272 van 24. 10. 1981, blz. 4.
  • (2) 
    PB nr. C 327 van 14. 12. 1981, blz. 120.
  • (1) 
    PB nr. 136 van 17. 12. 1962, blz. 2892/62.
  • (2) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.
  • (3) 
    PB nr. L 367 van 31. 12. 1980, blz. 87.
  • (1) 
    PB nr. L 203 van 5. 8. 1980, blz. 9.
  • (1) 
    PB nr. L 51 van 23. 2. 1977, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.