Verordening 1982/1975 - Stimulering van de landbouwontwikkeling in bepaalde gebieden van Griekenland

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31982R1975

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31982R1975

Verordening (EEG) nr. 1975/82 van de Raad van 19 juli 1982 tot stimulering van de landbouwontwikkeling in bepaalde gebieden van Griekenland

Publicatieblad Nr. L 214 van 22/07/1982 blz. 0001 - 0006

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 15 blz. 0107

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 25 blz. 0320

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 15 blz. 0107

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 25 blz. 0320

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1975/82 VAN DE RAAD

van 19 juli 1982

tot stimulering van de landbouwontwikkeling in bepaalde gebieden van Griekenland

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in artikel 39, lid 2, sub a), van het Verdrag is bepaald dat bij de totstandbrenging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke structuur van de landbouw en de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden;

Overwegende dat, om de in artikel 39, lid 1, sub a) en b), van het Verdrag omschreven doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bereiken, door de Gemeenschap bijzondere maatregelen moeten worden genomen die zijn afgestemd op de situatie in agrarische probleemgebieden;

Overwegende dat de verborgen werkloosheid in de landbouw ernstige moeilijkheden oplevert in bepaalde Griekse probleemgebieden als bedoeld in Richtlijn 81/645/EEG van de Raad van 20 juli 1981 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (Griekenland) (4);

Overwegende dat het percentage van de in de landbouw werkzame beroepsbevolking er vrij hoog is en de landbouwersinkomens er zeer gering zijn;

Overwegende dat de plattelandsinfrastructuur van deze gebieden, meer in het bijzonder de openbare voorzieningen zoals elektriciteit, drinkwater, bedrijfs- en verbindingswegen, zeer ontoereikend is en dat de aanleg of de uitbreiding van dergelijke voorzieningen een belangrijke voorwaarde is voor de verbetering van de landbouwstructuur;

Overwegende dat de landbouwproduktie in deze gebieden ernstige hinder ondervindt van de bijzonder onevenwichtige waterhuishouding en dat met het beschikbare water kleine irrigatienetten tot stand kunnen worden gebracht;

Overwegende dat in de bergstreken en heuvelachtige gebieden weidelandverbetering en erosiebestrijding een essentiële voorwaarde zijn voor de verbetering van de landbouw in die gebieden;

Overwegende dat betrekkelijk weinig landbouwers in die gebieden in staat zijn een ontwikkelingsplan uit te voeren om het vergelijkbare inkomen te bereiken als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 72/159/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de modernisering van landbouwbedrijven (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/436/EEG (6), en dat ontwikkeling van de rundvee-, schapen- en geitenhouderij samen met weidelandverbetering en irrigatie kan bijdragen tot een doeltreffende en blijvende verbetering van de economische positie van de landbouwbedrijven;

Overwegende dat het opleidingsniveau van de landbouwbevolking bijzonder laag is; dat de maatregelen ter verbetering van de produktievoorwaarden in de landbouw alleen optimaal effect kunnen sorteren wanneer de vakbekwaamheid van de landbouwers toeneemt, en dat daartoe de infrastructuur van het landbouwonderwijs moet worden verbeterd door het oprichten van opleidingscentra of door uitbreiding en vernieuwing van de bestaande;

Overwegende dat sommige landbouwgronden door erosie zijn aangetast, zodat bodembescherming en behoud van de natuurlijke watervoorraden dringend noodzakelijk zijn en dat bebossing en verbetering van gedegradeerde bossen met inbegrip van maatregelen ter bescherming en instandhouding van de bossen adequate middelen zijn om de landbouwgrond in deze gebieden te beschermen;

Overwegende dat deze doeleinden nagestreefd moeten worden door middel van een actie waarin al deze maatregelen zijn gecombineerd en die wordt uitgevoerd in het kader van een programma;

Overwegende dat uit het bovenstaande volgt dat voornoemde maatregelen een gemeenschappelijke actie vormen in de zin van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3509/80 (2);

Overwegende dat de Commissie na advies van het Permanent Comité voor de landbouwstructuur dient te beslissen over de goedkeuring van een daartoe door de Griekse Regering ingediend programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Maatregelen tot stimulering van de landbouwontwikkeling in bepaalde gebieden van Griekenland

Artikel 1

  • 1. 
    Om de ontwikkeling van de landbouw in bepaalde gebieden van Griekenland te stimuleren, wordt een gemeenschappelijke actie in de zin van artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70 vastgesteld die moet worden uitgevoerd door de Helleense Republiek en die ten doel heeft de landbouwstructuur en de produktiemogelijkheden van de landbouw in de betrokken gebieden aanzienlijk te verbeteren.
  • 2. 
    De gemeenschappelijke actie geldt voor probleemgebieden in de zin van Richtlijn 81/645/EEG in de departementen Evritania, Karditsa, Trikala, Ftiotida, Fokida, Etolia en Akarnania, Arta, Preveza, Ioannina, Thesprotia, Grevena, Larissa, Kozani, Kastoria, Florina, Korinthia, Achaia, Elis, Messinia, Lakonia, Argolis en Arkadia.
  • 3. 
    De Gemeenschap kan overeenkomstig titel VIII bijstand verlenen voor de gemeenschappelijke actie door uit de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, hierna »het Fonds" te noemen, maatregelen te financieren in verband met:
  • a) 
    verbetering van de plattelandsinfrastructuur;
  • b) 
    irrigatie;
  • c) 
    grondverbetering;
  • d) 
    ontwikkeling van de rundvee-, schapen- en geitenhouderij;
  • e) 
    verbetering van voorzieningen voor landbouwonderwijs;
  • f) 
    bosbouwmaatregelen.
  • 4. 
    De in lid 3 bedoelde maatregelen moeten worden uitgevoerd in het kader van een door de Griekse Regering opgesteld en door de Commissie goedgekeurd programma.

Artikel 2

  • 1. 
    Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma omvat:
  • a) 
    een beschrijving van de daarin vervatte maatregelen zoals aangegeven in de titels II tot en met VII, met inbegrip van de kosten en de wijze van financiering;
  • b) 
    het tijdschema voor de uitvoering van de verschillende maatregelen;
  • c) 
    de maatregelen voor de cooerdinatie met alle andere programma's en bepalingen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de landbouw in de betrokken gebieden;
  • d) 
    de verzekering dat de beoogde acties niet schadelijk zijn voor het milieu.
  • 2. 
    In het programma worden ook de in de artikelen 5, 7, 9, 11, 13 en 15 bedoelde gegevens vermeld. De Griekse Regering verstrekt voorts alle aanvullende informatie waarom de Commissie met het oog op het beoordelen van het programma verzoekt.
  • 3. 
    Alle onder de gemeenschappelijke actie vallende maatregelen moeten passen in het programma voor regionale ontwikkeling wanneer Griekenland gehouden is dit aan de Commissie mede te delen krachtens artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 724/75 van de Raad van 18 maart 1975 houdende oprichting van een Europees Fonds voor Regionale Ontwikke- ling (3).
  • 4. 
    De looptijd van het programma moet minstens even lang zijn als die van de gemeenschappelijke actie.

Artikel 3

  • 1. 
    Het programma wordt door de Griekse Regering ter kennis van de Commissie gebracht.
  • 2. 
    Het programma en de eventuele aanpassingen worden volgens de procedure van artikel 21 goedgekeurd nadat het Comité van het Fonds over de financiële aspecten is geraadpleegd.

TITEL II

Plattelandsinfrastructuur

Artikel 4

De in artikel 1, lid 3, sub a), bedoelde verbetering van de plattelandsinfrastructuur omvat:

  • a) 
    elektriciteits- en drinwatervoorziening voor landbouwbedrijven en voor dorpen of delen van dorpen waarvan de inwoners hoofdzakelijk op de landbouw zijn aangewezen;
  • b) 
    aanleg en verbetering van bedrijfs- en verbindingswegen die hoofdzakelijk dienen voor land- en bosbouw.

Artikel 5

  • 1. 
    Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:
  • gegevens betreffende de landbouwbevolking en de niet-agrarische bevolking;
  • een raming van het aantal landbouwbedrijven dat van de elektriciteits- en drinkwatervoorziening profijt zal trekken;
  • de lengte van de bedrijfs- en verbindingswegen die aangelegd of verbeterd moeten worden alsook een raming van het aantal bedrijven dat daarvan profijt trekt.
  • 2. 
    Projecten waarvoor communautaire steun wordt verleend in het kader van andere gemeenschappelijke acties in de zin van artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70 of waarvoor steun wordt verleend uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, vallen niet binnen de werkingssfeer van deze verordening.

TITEL III

Irrigatie

Artikel 6

De in artikel 1, lid 3, sub b), bedoelde irrigatie omvat de aanleg van kleine collectieve irrigatienetten voor in het algemeen niet meer dan 400 ha, behoudens uitzonderingsgevallen.

Artikel 7

Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:

  • a) 
    de te irrigeren oppervlakten, de ligging ervan en een raming van het aantal projecten en van de bedrijven die er profijt van trekken;
  • b) 
    de geraamde kosten en de kostenontwikkeling;
  • c) 
    de steun die wordt verleend voor de uitvoering van de werkzaamheden.

TITEL IV

Grondverbetering

Artikel 8

De in artikel 1, lid 3, sub c), bedoelde grondverbetering omvat:

  • a) 
    verbetering van het weideland, met inbegrip van de nodige weidevoorzieningen,
  • b) 
    werkzaamheden om de landbouwgrond te beschermen tegen erosie door werking van water, zoals aanleg van bermen en hoofdafvoersloten.

Artikel 9

Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:

  • a) 
    - de oppervlakte van het te verbeteren weideland, de aard en de omvang van de voorgenomen werkzaamheden,
  • de geraamde kosten en de kostenontwikkeling,
  • de steun die wordt verleend voor de uitvoering van de werkzaamheden;
  • b) 
    de oppervlakte van de landbouwgrond waarop de erosiebestrijdingsmaatregelen betrekking hebben, de aard van de werkzaamheden en de geraamde kosten.

TITEL V

Ontwikkeling van de rundvee-, schapen- en geitenhouderij

Artikel 10

  • 1. 
    De in artikel 1, lid 3, sub d), bedoelde ontwikkeling van de rundvee-, schapen- en geitenhouderij omvat:
  • a) 
    steun voor de modernisering en de bouw van de stallen,
  • b) 
    steun voor de aankoop van machines voor de produktie van voedergewassen,
  • c) 
    steun voor de aankoop van deugdelijk bevonden mannelijke fokdieren, voor zover de voorwaarden aanwezig zijn om hiervan een economisch verantwoord gebruik te maken. Deze steun zal echter niet worden verleend voor de aankoop van stieren van zuiver melkras,
  • d) 
    een premie voor mestkalveren of voor kalveren die voortkomen uit een kruising met een vleesras en die ten minste 12 maanden op het bedrijf van oorsprong worden aangehouden. De premie wordt voor ten hoogste 15 kalveren per stal en per jaar toegekend.
  • 2. 
    De in lid 1, sub a), en b), genoemde steun wordt toegekend aan hoofdberoepslandbouwers die niet in staat zijn het inkomensniveau van artikel 4 van Richtlijn 72/159/EEG te bereiken en een plan voor de verbetering van hun bedrijf opstellen. Dezelfde voorwaarden gelden voor de toekenning van de in lid 1, sub c), bedoelde steun bij de aankoop van fokdieren door individuele bedrijfshoofden. Uit het bedrijfsverbeteringsplan moet blijken:
  • dat de voorgenomen investeringen ten minste 2 500 Ecu per bedrijf bedragen;
  • dat na de uitvoering van het plan het aandeel van de produktie van rund-, schape- en geitevlees in de totale verkoop van het bedrijf niet achteruit gegaan is en meer dan 40 % van de totale verkoop van het bedrijf uitmaakt; - door middel van een specifieke berekening, dat de investering economisch rendabel is en een duurzame verbetering van de bedrijfsresultaten en zodoende een hoger bedrijfsinkomen mogelijk maakt;
  • dat de stallen voldoen aan de communautaire voorschriften inzake gezondheid en hygiëne.
  • 3. 
    De in lid 1, sub a), b) en c), bedoelde steun wordt verleend overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 72/159/EEG, met inachtneming van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 75/268/EEG. Het maximumbedrag van de investering dat in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de in lid 1, sub a), bedoelde steun wordt evenwel beperkt tot 18 135 Ecu per afzonderlijk bedrijf.

Artikel 11

Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:

  • a) 
    de bepalingen betreffende het opstellen van het in artikel 10, lid 2, bedoelde verbeteringsplan,
  • b) 
    de getroffen maatregelen om de nagestreefde doelstellingen te bereiken en de voorwaarden voor de steunverlening,
  • c) 
    de raming van het aantal landbouwbedrijven die voor deze maatregelen in aanmerking komen,
  • d) 
    de financiële middelen voor de uitvoering van de maatregelen,
  • e) 
    de samenhang tussen de in deze titel vermelde maatregelen en de in de titels III en IV vermelde maatregelen.

TITEL VI

Verbetering van voorzieningen voor landbouwonderwijs

Artikel 12

  • 1. 
    De in artikel 1, lid 3, sub e), bedoelde verbetering van voorzieningen voor landbouwonderwijs heeft betrekking op de bouw en inrichting van:
  • landbouwscholen,
  • provinciale landbouwscholen.
  • 2. 
    In deze scholen zullen met name opleidingscursussen worden georganiseerd als bedoeld in titel II van Richtlijn 72/161/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de sociaal-economische voorlichting en de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/436/EEG.

Artikel 13

Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:

  • a) 
    het aantal bestaande en nog op te richten scholen,
  • b) 
    het aantal scholen waarvan de bestaande infrastructuur moet worden uitgebreid,
  • c) 
    het aantal cursisten die in de sub a), respectievelijk sub b) bedoelde scholen de lessen moeten kunnen volgen,
  • d) 
    de geraamde kosten van de respectievelijk sub a) en b) bedoelde maatregelen,
  • e) 
    de inhoud en duur van de opleidingscursussen.

TITEL VII

Bosbouwmaatregelen

Artikel 14

  • 1. 
    De in artikel 1, lid 3, sub f), bedoelde bosbouwmaatregelen omvatten bebossing, verbetering van gedegradeerde bossen en andere noodzakelijke aanvullende maatregelen zoals de aanleg van boswegen, normalisering van rivieren en brandbescherming.
  • 2. 
    De in lid 1 genoemde maatregelen moeten noodzakelijk zijn om de situatie van de landbouw in het betrokken gebied te verbeteren door bescherming van de bodem en behoud van de natuurlijke watervoorraden.

Artikel 15

Het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma moet de volgende gegevens bevatten:

  • aard van de werkzaamheden, daarbij betrokken oppervlakte en plaats van uitvoering,
  • raming van kosten en financiële middelen,
  • economisch belang van de maatregelen voor de landbouwsector in de betrokken gebieden en gevolgen voor de producenten.

TITEL VIII

Algemene en financiële bepalingen

Artikel 16

  • 1. 
    De duur van de gemeenschappelijke actie mag niet meer bedragen dan vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma wordt goedgekeurd.
  • 2. 
    In de loop van het vierde jaar dient de Commissie een verslag in over het verloop van de gemeenschappelijke actie. Vóór het verstrijken van de periode van vijf jaar beslist de Raad op voorstel van de Commissie over een eventuele verlenging van de actie.
  • 3. 
    De ten laste van het Fonds komende kosten van de gemeenschappelijke actie worden geraamd op 198,6 miljoen Ecu.
  • 4. 
    Artikel 6, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 729/70 is van toepassing op deze verordening.

Artikel 17

De bijdrage van de landeigenaar bedraagt ten minste 15 % van de kosten van de in artikel 14 bedoelde werkzaamheden; indien opneming in het programma echter in het openbaar belang is en de eigenaar in de nabije toekomst uit de opneming geen voordeel kan trekken, mag zijn bijdrage door de bevoegde overheidsinstantie ten laste worden genomen.

Artikel 18

  • 1. 
    De uitgaven van de Helleense Republiek in verband met de gemeenschappelijke actie komen tot de in lid 2 aangegeven bedragen in aanmerking voor financiering uit het Fonds.
  • 2. 
    Het Fonds vergoedt de Griekse Regering het volgende percentage van de werkelijke kosten:
  • a) 
    50 % van de kosten voor de in artikel 4 bedoelde werkzaamheden. Dit bedrag mag evenwel 40 % van de totale kosten van de investering niet te boven gaan, met een bedrag dat voor financiering in aanmerking komt van ten hoogste:
  • 16 miljoen Ecu voor elektriciteitsvoorziening,
  • 60 miljoen Ecu voor drinkwatervoorziening,
  • 40 miljoen Ecu voor bedrijfs- en verbindingswegen;
  • b) 
    50 % voor de overige maatregelen met een bedrag dat voor financiering in aanmerking komt van ten hoogste:
  • 4 800 Ecu per hectare voor de in artikel 6 genoemde werkzaamheden, voor een totale oppervlakte van maximaal 35 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 122,5 miljoen Ecu,
  • 250 Ecu per hectare voor de in artikel 8, sub a), genoemde werkzaamheden, voor een totale oppervlakte van maximaal 120 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 25,2 miljoen Ecu,
  • 1 500 Ecu per hectare voor de in artikel 8, sub b), genoemde werkzaamheden, voor een totale oppervlakte van maximaal 4 500 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 5 miljoen Ecu,
  • 38,6 miljoen Ecu voor de in artikel 10, lid 1, sub a), b) en c), genoemde maatregelen,
  • 30 Ecu per kalf met een totaal bedrag van maximaal 3 miljoen Ecu voor de in artikel 10, lid 1, sub d), genoemde maatregel,
  • 7 miljoen Ecu voor de in artikel 12 genoemde maatregelen,
  • 2 300 Ecu per hectare voor bebossingsmaatregelen, voor een totale oppervlakte van maximaal 12 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 23,3 miljoen Ecu,
  • 2 000 Ecu per hectare voor de verbetering van gedegradeerde bossen, voor een totale oppervlakte van maximaal 10 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 16,5 miljoen Ecu,
  • 260 Ecu per hectare voor normalisering van rivieren, voor een totale beschermde oppervlakte van maximaal 100 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 21,5 miljoen Ecu,
  • 150 Ecu per hectare voor brandbescherming, voor een totale beschermde oppervlakte van maximaal 50 000 hectare en voor een totaal bedrag van maximaal 5,8 miljoen Ecu,
  • 18 000 Ecu per km voor boswegen, voor een totale lengte van maximaal 2 500 km en voor een totaal bedrag van maximaal 35,2 miljoen Ecu,
  • 5 % van de totale kosten van het betrokken project in het kader van artikel 14 voor de voorbereidende werkzaamheden voor projecten op particuliere gronden voor een totaal bedrag van maximaal 0,8 miljoen Ecu.
  • 3. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 19

Bij de goedkeuring van het in artikel 1, lid 4, bedoelde programma bepaalt de Commissie in overleg met de Helleense Republiek op welke wijze zij over de voortgang van de ontwikkelingsactie op de hoogte wordt gehouden.

Artikel 20

  • 1. 
    De aanvragen om vergoeding hebben betrekking op uitgaven die door de Helleense Republiek in de loop van een kalenderjaar zijn gedaan; zij worden vóór 1 juli van het daaropvolgende jaar bij de Commissie ingediend.
  • 2. 
    Tot bijstand van het Fonds wordt besloten overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70.
  • 3. 
    Het Fonds kan voorschotten toekennen naar gelang van de door de Helleense Republiek vastgestelde wijze van financiering en naar mate de uitvoering van het programma
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 21

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het Permanent Comité voor de landbouwstructuur in, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat. 2. De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp van de te nemen maatregelen in. Het Permanent Comité voor de landbouwstructuur brengt over deze maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de te onderzoeken vraagstukken. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van vijfenveertig stemmen waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De Commissie stelt de maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het door het Permanent Comité voor de landbouwstructuur uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten tot ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen. De Raad kan binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 22

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 19 juli 1982.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • B. 
    WESTH
  • (1) 
    PB nr. C 84 van 3. 4. 1982, blz. 5.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 9 juli 1982 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 30 juni 1982 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (4) 
    PB nr. L 238 van 24. 8. 1981, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. L 96 van 23. 4. 1972, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. L 193 van 3. 7. 1982, blz. 37.
  • (1) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.
  • (2) 
    PB nr. L 367 van 31. 12. 1980, blz. 87.
  • (3) 
    PB nr. L 73 van 21. 3. 1975, blz. 1.
  • (1) 
    PB nr. L 96 van 23. 4. 1972, blz. 15.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.