Verordening 1983/31 - Tussentijdse gemeenschappelijke actie voor de herstructurering van de kustvisserij en de aquicultuur

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983R0031

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983R0031

Verordening (EEG) nr. 31/83 van de Raad van 21 december 1982 over een tussentijdse gemeenschappelijke actie voor de herstructurering van de kustvisserij en de aquicultuur

Publicatieblad Nr. L 005 van 07/01/1983 blz. 0001 - 0004

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 31/83 VAN DE RAAD

van 21 december 1982

over een tussentijdse gemeenschappelijke actie voor de herstructurering van de kustvisserij en de aquacultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Overwegende dat in artikel 9, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 101/76 van de Raad van 19 januari 1976 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector (3) is bepaald dat kan worden besloten tot gemeenschappelijke acties voor de verwezenlijking van de in lid 1 van dat artikel genoemde doelstellingen, voor zover deze betrekking hebben op de doelstellingen van artikel 39, lid 1, sub a), van het Verdrag; dat die gemeenschappelijke acties kunnen worden gefinancierd uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie, hierna te noemen »het Fonds", op grond van artikel 1, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3509/80 (5);

Overwegende dat een actie voor de herstructurering van de kustvisserij noodzakelijk is om een rationele exploitatie van de beschikbare hulpbronnen en een optimaal gebruik van de produktiefactoren te bevorderen en de bevolkingsgroepen die voor hun inkomen op de visserij aangewezen zijn, een redelijke levensstandaard te waarborgen; dat de Commissie daartoe aan de Raad een gemeenschappelijke actie voor herstructurering, modernisering en ontwikkeling van de visserij, alsmede voor de ontwikkeling van de aquacultuur heeft voorgesteld (6),; dat de Raad dit voorstel nog niet heeft goedgekeurd;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 1852/78 van de Raad van 25 juli 1978 over een tussentijdse gemeenschappelijke actie voor de herstructurering van de kustvisserij (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2992/81 (8), tot en met 31 december 1981 de grondslag vormde voor de financiering door het Fonds van investeringsprojecten voor de ontwikkeling van de kustvisserij of de aquacultuur; dat deze actie in de eerste plaats bedoeld was om die gebieden te helpen waar de ontwikkeling van de produktiestructuur in de betrokken sectoren bijzondere moeilijkheden oplevert;

Overwegende dat het in afwachting van een besluit over het geheel van de structuurmaatregelen die in het kader van een gemeenschappelijk visserijbeleid ten uitvoer moeten worden gelegd, dienstig is deze actie te verlengen krachtens het jaar 1982;

Overwegende dat interventie van het Fonds in de vorm van een kapitaalsubsidie ten belope van 25 % van het maximumbedrag van de investering een redelijke deelneming aan de uitvoering van deze investering vormt;

Overwegende dat sommige gebieden in de Gemeenschap zich in een ongunstige toestand bevinden zowel voor wat het inkomen als wat de werkloosheid in de visserijsector en daarbuiten aangaat; dat het dienstig is voor deze streken de maatregelen tot structurele ontwikkeling te versterken;

Overwegende dat termijnen moeten worden vastgesteld voor de indiening van de steunaanvragen bij de Commissie;

Overwegende dat het dienstig is steunaanvragen die voor het eerst werden ingediend in het kader van Verordening (EEG) nr. 1852/78 en waarvoor bij gebrek aan middelen geen bijstand uit het Fonds kon worden verleend, in het kader van deze verordening in aanmerking te nemen;

Overwegende dat een doeltreffende controleprocedure moet worden ingesteld om te bereiken dat de begunstigden de bij de toekennning van de bijstand uit het Fonds gestelde voorwaarden in acht nemen en dat daartoe ook moet worden voorzien in de mogelijkheid om de bijstand uit het Fonds te schorsen, te beperken of in te trekken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Bepalingen betreffende de projecten

Artikel 1

  • 1. 
    Het Fonds kan krachtens het jaar 1982 deelnemen aan de financiering van investeringsprojecten die gericht zijn op:
  • de ontwikkeling van de kustvisserij in de gebieden waar dat mogelijk is,
  • de ontwikkeling van de aquacultuur in de gebieden die daarvoor bijzonder geschikt zijn.
  • 2. 
    Alle bij deze verordening vastgestelde maatregelen vormen samen een gemeenschappelijke actie in de zin van artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 729/70.

Artikel 2

In de zin van deze verordening wordt onder project verstaan elk investeringsproject dat betrekking heeft op:

  • a) 
    de aankoop of de bouw van nieuwe vissersvaartuigen, alsmede de modernisering of de omschakeling van een of meer in gebruik zijnde vissersvaartuigen;
  • b) 
    de aanleg, uitrusting of modernisering van aquacultuurinstallaties voor de teelt van vis, schaal- en weekdieren in zout of brak water.

Artikel 3

  • 1. 
    Om voor bijstand uit het Fonds in aanmerking te komen moeten de in artikel 2, sub a), bedoelde projecten betrekking hebben op vissersvaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste 12 en ten hoogste 24 m. De minimumlengte van 12 m wordt verminderd tot 6 m voor vaartuigen die ander vistuig dan de trawl of de ringzegen gebruiken en die voor rekening varen van personen die de visserij als hoofdberoep hebben.

Bovendien moeten de werkzaamheden voor de modernisering of de omschakeling van in gebruik zijnde vissersvaartuigen als bedoeld in artikel 2, sub a), van aanzienlijke omvang zijn, ten doel hebben de visserijactiviteit te rationaliseren, de vangst beter te verduurzamen of energie te besparen en moet daarmee ten minste 65 000 Ecu per project gemoeid zijn.

  • 2. 
    Om voor bijstand uit het Fonds in aanmerking te komen, moet de in artikel 2, sub b), bedoelde aquacultuurprojecten betrekking hebben op de kweek of teelt van vis, schaal- en weekdieren voor handelsdoeleinden.

Artikel 4

  • 1. 
    De projecten moeten voldoende waarborgen bieden ten aanzien van hun rentabiliteit en bijdragen tot het duurzame economische effect van de structuurverbetering in de betrokken sector.
  • 2. 
    De bijstand uit het Fonds is in de eerste plaats bestemd voor projecten die betrekking hebben op gebieden die bijzondere moeilijkheden ondervinden bij het verwezenlijken van de vereiste ontwikkeling van de produktiestructuur en bovendien aan een of meer van de volgende criteria voldoen:
  • bijdragen tot een meer rationele produktie en tot een betre marktvoorziening,
  • de gelegenheid geven om de visserijwerkzaamheden te diversifiëren door met name het gebruik van visvangstmethoden afhankelijk van de voorraden die in de betrokken visserijzones beschikbaar zijn,
  • bijdragen tot een aanpassing van de bestaande visserijcapaciteit naar gelang van de eisen die het behoud van de biologische rijkdommen van de zee stelt,
  • de werkgelegenheid in de kustvisserij of in de aquacultuur verbeteren,
  • de arbeidsvoorwaarden en met name de veiligheid van de betrokken arbeidskrachten verbeteren.

Artikel 5

Voor elk project legt de Lid-Staat aan de Commissie een document voor waarin wordt bevestigd:

  • a) 
    voor de vissersvaartuigen:
  • dat een eventuele vergroting van de produktie verenigbaar is met de werkelijke vangstmogelijkheden;
  • dat de gezagvoerder van het betrokken vaartuig een voldoende opleiding bezit om optimaal gebruik te kunnen maken van de uitrusting van het vaartuig;
  • b) 
    voor de aquacultuur:
  • dat de in de projecten bedoelde soorten reeds eerder voor handelsdoeleinden zijn gekweekt.

Artikel 6

  • 1. 
    De bijstand uit het Fonds bestaat in een kapitaalsubsidie welke ineens of in gedeelten wordt uitgekeerd.
  • 2. 
    Voor elk project:
  • a) 
    moet de financiële deelneming van de begunstigde ten minste 50 % van de verrichte investering bedragen; b) moet de financiële deelneming van de betrokken Lid-Staat ten minste 5 % van de verrichte investering bedragen;
  • c) 
    bedraagt de door het Fonds verleende subsidie ten hoogste 25 % van de verrichte investering.
  • 3. 
    In afwijking van lid 2 geldt voor Griekenland, Groenland, Ierland, Noord-Ierland, de Italiaanse Mezzogiorno en de Franse overzeese departementen het volgende:
  • a) 
    de financiële deelneming van de begunstigde moet ten minste 25 % van de verrichte investering bedragen;
  • b) 
    de financiële deelneming van de betrokken Lid-Staat moet ten minste 5 % van de verrichte investering bedragen;
  • c) 
    de door het Fonds verleende subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de verrichte investering.

TITEL II

Algemene en financiële bepalingen

Artikel 7

De totale kosten van de gemeenschappelijke actie ten laste van het Fonds worden geraamd op 30 miljoen Ecu. Dit cijfer heeft slechts een indicatieve waarde.

Artikel 8

  • 1. 
    De aanvragen om bijstand uit het Fonds moeten vóór 1 februari 1983 aan de Commissie worden voorgelegd. Deze zal uiterlijk 31 juli 1983 een beslissing nemen.
  • 2. 
    De aanvraag om bijstand uit het Fonds moet worden ingediend door bemiddeling van de betrokken Lid-Staat, die er een gunstig advies over moet hebben gegeven.
  • 3. 
    Aanvragen om bijstand die voor het eerst in het kader van Verordening (EEG) nr. 1852/78 zijn ingediend en waarvoor bij gebrek aan kredieten geen bijstand uit het Fonds kon worden verleend, kunnen in aanmerking worden genomen in het kader en onder de voorwaarden van de onderhavige verordening.

Artikel 9

  • 1. 
    Over de bijstand uit het Fonds wordt beslist volgens de in artikel 12 voorgeschreven procedure, na raadpleging van het Comité van het Fonds over de financiële aspecten.
  • 2. 
    De bijstandsbeschikking wordt ter kennis gebracht van de betrokken Lid-Staat en van de begunstigden.

Artikel 10

  • 1. 
    Bijstand uit het Fonds wordt verleend aan de natuurlijke of rechtspersonen, of aan groeperingen daarvan, die de financiële lasten van de uitvoering van het project uiteindelijk dragen.

De bijstand uit het Fonds wordt uitgekeerd door tussenkomst van de daartoe door de betrokken Lid-Staat aangewezen organen.

  • 2. 
    Een daartoe door de betrokken Lid-Staat aangewezen instantie of orgaan verstrekt aan de Commissie, op haar verzoek, alle bewijsstukken of bescheiden waardoor kan worden aangetoond dat aan de financiële of andere met betrekking tot elk project gestelde voorwaarden is voldaan. De Commissie kan zo nodig tot controles ter plaatse overgaan.

Na het Comiteé van het Fonds te hebben geraadpleegd over de financiële aspecten, kan de Commissie volgens de procedure van artikel 12 besluiten de bijstand uit het Fonds te schorsen, te verminderen of in te trekken:

  • indien het project niet wordt uitgevoerd zoals voorzien, of
  • indien bepaalde opgelegde voorwaarden niet zijn veruld, of
  • indien de begunstigde, in strijd met de in zijn aanvraag vervatte en in de bijstandsbeschikking overgenomen gegevens, niet binnen een termijn van twee jaar na de kennisgeving van deze beschikking begint met de uitvoering van de werkzaamheden en indien hij vóór het verstrijken van deze termijn geen voldoende waarborgen heeft gegeven voor de uitvoering van het project.

De beschikking wordt ter kennis van de betrokken Lid-Staat en van de begunstigde gebracht.

De Commissie vordert de onverschuldigd uitgekeerde bedragen terug.

  • 3. 
    Onverminderd artikel 108, lid 3, van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen (1), gewijzigd bij Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1252/79 (2), kunnen de kredieten die beschikbaar komen door een beschikking overeenkomstig lid 2, tweede alinea, of door het feit dat de begunstigde afziet van de uitvoering van het project of de in de bijstandsbeschikking vermelde investeringen verlaagt, worden gebruikt voor de financiering van andere

Artikel 11

De gegevens die in de in artikel 8 bedoelde aanvragen om bijstand uit het Fonds moeten worden vermeld en de vorm waarin de projecten moeten worden ingediend, zijn die welke zijn aangegeven in Verordening (EEG) nr. 1898/80 van de Commissie (3).

Artikel 12

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar dit artikel wordt de aangelegenheid in het Permanent Comité voor de visserijstructuur door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat aan de orde gesteld.
  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp van te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de onderzochte aangelegenheid. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    De Commissie stelt de te nemen maatregelen vast; deze zijn rechtstreeks toepasselijk. Indien zij evenwel niet in overeenstemming zijn met het door het Permanent Comité voor de visserijstructuur uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht; in dat geval kan de Commissie de toepassing ervan ten hoogste één maand, te rekenen vanaf de datum van deze kennisgeving, uitstellen. De Raad kan binnen één maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen andere maatregelen nemen.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 21 december 1982.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • O. 
    MOELLER
  • (1) 
    PB nr. C 166 van 3. 7. 1982, blz. 4.
  • (2) 
    PB nr. C 238 van 13. 9. 1982, blz. 81.
  • (3) 
    PB nr. L 20 van 28. 1. 1976, blz. 19.
  • (4) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.
  • (5) 
    PB nr. L 367 van 31. 12. 1980, blz. 87.
  • (6) 
    PB nr. C 243 van 22. 9. 1980, blz. 5.
  • (7) 
    PB nr. L 211 van 1. 8. 1978, blz. 30.
  • (8) 
    PB nr. L 299 van 20. 10. 1981, blz. 24.
  • (1) 
    PB nr. L 356 van 31. 12. 1977, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. L 160 van 28. 6. 1976, blz. 1.
  • (3) 
    PB nr. L 187 van 21. 7. 1980, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.