Verordening 1983/3625 - Wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 houdende toepassing voor de eigen middelen uit de btw van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de EG

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983R3625

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983R3625

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 3625/83 van de Raad van 19 december 1983 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 houdende toepassing voor de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 360 van 23/12/1983 blz. 0001 - 0004

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 4 blz. 0056

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 4 blz. 0056

*****

VERORDENING (EEG, EURATOM, EGKS) Nr. 3625/83 VAN DE RAAD

van 19 december 1983

tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 houdende toepassing voor de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen (1), inzonderheid op artikel 6, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van de Rekenkamer (4),

Overwegende dat bij Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3550/83 (5) de geldigheidsduur van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 (6) is verlengd tot en met 31 december 1985;

Overwegende dat de concrete toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 sedert de inwerkingtreding ervan heeft uitgewezen dat het noodzakelijk is de bepalingen van die verordening op vele punten aan te passen en aan te vullen, zonder eerst de invoering van een definitieve uniforme regeling af te wachten;

Overwegende dat de statistische analyse van de gegevens die nodig zijn voor de berekening van het gewogen gemiddelde tarief, moeten worden aangevuld en verbeterd;

Overwegende dat enerzijds de bepalingen inzake de indiening van het jaaroverzicht moeten worden aangevuld en anderzijds de procedures voor de rectificatie van dat overzicht moeten worden uitgewerkt;

Overwegende dat moet worden bepaald dat de Commissie vóór 31 december 1984 een verslag over de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77, zoals gewijzigd bij de onderhavige verordening, alsmede de beleidsvoornemens betreffende de definitieve uniforme regeling voor de heffing van de eigen middelen uit de BTW moet indienen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2892/77 wordt overeenkomstig onderstaande artikelen gewijzigd.

Artikel 2

Artikel 2, lid 3, wordt als volgt gelezen:

»3. In afwijking van lid 1 behoeven de Lid-Staten voor het bepalen van de BTW-middelen geen rekening te houden met de handelingen die worden verricht door belastingplichtigen wier volgens artikel 24, lid 4, van Richtlijn 77/388/EEG bepaalde jaaromzet niet meer bedraagt dan 10 000 Ecu, omgerekend in nationale valuta tegen de gemiddelde koers van het betrokken begrotingsjaar; de Lid-Staten mogen de uit de omrekening voortvloeiende bedragen met maximaal 10 % naar boven of naar beneden afronden.".

Artikel 3

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

  • a) 
    aan de eerste alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

»Zij stellen de Commissie in kennis van de methode die zij voornemens zijn toe te passen.";

  • b) 
    de tweede alinea wordt geschrapt;
  • c) 
    de laatste alinea wordt als volgt gelezen:

»De Commissie doet de Lid-Staten de in de eerste en tweede alinea bedoelde inlichtingen toekomen.".

Artikel 4

In artikel 4, lid 3, wordt de zinsnede »bij ontbreken van een aangifte door het in gebreke blijven van een belastingplichtige, uit de aanslagen die ambtshalve door de bevoegde nationale diensten worden opgelegd" vervangen door »uit de aanslagen die ambtshalve door de bevoegde nationale diensten worden opgelegd".

Artikel 5

Artikel 6 wordt als volgt gelezen:

»Artikel 6

Voor een bepaald jaar wordt, onverminderd artikel 9, de grondslag van de BTW-middelen berekend op grond van het totaal van de door de Lid-Staat geïnde netto BTW-opbrengsten en het in datzelfde jaar toegepaste BTW-tarief.

Indien in een Lid-Staat verscheidene BTW-tarieven worden toegepast, wordt de grondslag van de BTW-middelen berekend op grond van het totaal van de geïnde netto BTW-opbrengsten en het gewogen gemiddelde BTW-tarief. In dat geval bepaalt de Lid-Staat het, tot op de vierde decimaal afgeronde berekende, gewogen gemiddelde tarief volgens de in artikel 7 omschreven gemeenschappelijke berekeningsmethode. Dit gewogen gemiddelde wordt uitgedrukt in verhouding tot honderd monetaire eenheden.".

Artikel 6

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

»Artikel 7

  • 1. 
    Voor de berekening van de weging van de verschillende percentages als bedoeld in artikel 6, maakt de Lid-Staat een indeling per toegepast BTW-tarief van alle handelingen die volgens zijn nationale wetgeving belastbaar zijn en waarop, gelet op artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG, een BTW van toepassing is die niet aftrekbaar is door degene ten wiens behoeve de handeling wordt verricht, alsmede van het eigen verbruik van forfaitair belaste landbouwers en hun rechtstreekse verkoop aan eindverbruikers.

De in aanmerking te nemen BTW-tarieven zijn die welke, overeenkomstig lid 7, een weerslag hebben op de in het betrokken jaar geïnde BTW-ontvangsten.

De handelingen die overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG, vrijstelling genieten met teruggaaf van voorbelasting, worden beschouwd als handelingen, belastbaar tegen een tarief van 0 %.

  • 2. 
    De indeling per BTW-tarief wordt gemaakt voor de volgende statistische categorieën:
  • a) 
    de volgende categorieën handelingen, waarop een niet-aftrekbare BTW van toepassing is:
  • het uiteindelijke verbruik van de gezinshuishoudingen op het in artikel 3 van Richtlijn 77/388/EEG bedoelde grondgebied voor elke betrokken Lid-Staat, voor zover niet vallend onder punt b), alsmede het intermediaire verbruik van particuliere en overheidsinstanties;
  • het intermediaire verbruik van andere sectoren;
  • de bruto-investeringen in vaste activa van overheidsinstanties;
  • de bruto-investeringen in vaste activa van andere sectoren;
  • bebouwde terreinen en bouwterreinen in de zin van artikel 4, lid 3, sub b), van Richtlijn 77/388/EEG;
  • b) 
    het eigen verbruik van forfaitair belaste landbouwers en hun rechtstreekse verkoop aan eindverbruikers.
  • 3. 
    Voor de in lid 2 bedoelde indeling worden de in lid 2, sub b), bedoelde handelingen van forfaitair belaste landbouwers, ingedeeld onder een tarief, dat overeenstemt met de voordruk aan belasting over de toegevoegde waarde op deze bepalingen.
  • 4. 
    De indeling van de handelingen per statistische categorie wordt bepaald door middel van gegevens die zijn verkregen uit de nationale rekeningen, opgesteld overeenkomstig het Europees stelsel van geïntegreerde economische rekeningen (SEC). De desbetreffende nationale rekeningen zijn die welke betrekking hebben op het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar waarvoor de grondslag van de BTW-middelen moet worden berekend.

De Lid-Staten kunnen volgens de bij artikel 13 vastgestelde procedure worden gemachtigd om gegevens betreffende een ander, aan het voorlaatste begrotingsjaar voorafgaand jaar te gebruiken.

  • 5. 
    Voor de selectie van bepaalde handelingen waarop een niet-aftrekbare BTW van toepassing is, alsmede voor de indeling per BTW-tarief kan gebruik worden gemaakt van gegevens die zijn verkregen uit het SEC completerende bronnen, dat wil zeggen in de eerste plaats binnenlandse nationale rekeningen als deze de vereiste uitsplitsing behelzen, of anders uit elke andere geschikte bron.
  • 6. 
    Om de weging betreffende elke tarief te bepalen, berekent elke Lid-Staat de verhouding tussen enerzijds de waarde van de handelingen waarvoor dit tarief geldt en anderzijds de totale waarde van het geheel van de handelingen. 7. Wanneer het voor alle of voor sommige handelingen geldende BTW-tarief of de belastingregeling voor sommige handelingen wordt gewijzigd en deze wijziging van invloed is op de in het betrokken kalenderjaar geïnde BTW-opbrengsten, berekent de Lid-Staat een nieuw gewogen gemiddeld tarief. Dit nieuwe gewogen gemiddelde tarief wordt toegepast op de opbrengsten die voortvloeien uit de toepassing van het gewijzigde tarief of van de gewijzigde regeling.

In afwijking van de eerste alinea mag de Lid-Staat één enkel gewogen gemiddeld tarief berekenen. Daartoe worden de handelingen waarvoor het tarief of de regeling is gewijzigd, verdeeld over het oude en het nieuwe tarief of de oude en de nieuwe regeling, zulks pro rata temporis en met inachtneming van de gemiddelde periode die verstrijkt tussen de inwerkingtreding van het gewijzigde tarief of de gewijzigde regeling en de inning van de uit de toepassing van dit tarief of deze regeling voortvloeiende opbrengsten, berekend over het gehele betrokken jaar. Dit gemiddelde tijdvlak kan op een gehele maand worden afgerond.".

Artikel 7

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

  • a) 
    in lid 2, derde streepje, worden de woorden »en punt 2," geschrapt;
  • b) 
    in lid 3 wordt de laatste alinea geschrapt;
  • c) 
    aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

»Het bepaalde in artikel 17, lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 77/388/EEG, bedoeld in de eerste alinea, geldt slechts voor de aankoop van aardolieprodukten en personenwagens voor beroepsdoeleinden.".

Artikel 8

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  • a) 
    in lid 1 wordt de tweede alinea als volgt gelezen:

»In dit overzicht worden alle gegevens vermeld die zijn gebruikt voor de vaststelling van de grondslag en die de in artikel 12 bedoelde controle daarvan mogelijk kunnen maken. In het overzicht wordt onderscheid gemaakt tussen de grondslag die voortvloeit uit de handelingen bedoeld in artikel 5, leden 1, 2 en 3, in artikel 8 en in artikel 9, leden 1 tot en met 4.";

  • b) 
    de derde alinea van lid 1 wordt geschrapt;
  • c) 
    in lid 2, eerste alinea, eerste streepje, worden de volgende woorden geschrapt:

». . . of in een ander aaneengesloten tijdvak van twaalf maanden dat door de Lid-Staten wordt bepaald";

  • d) 
    in lid 2, eerste alinea, tweede streepje, worden de volgende woorden geschrapt;

». . . of in een ander aaneengesloten tijdvak van twaalf maanden dat door de Lid-Staten wordt bepaald";

  • e) 
    in lid 2 wordt de derde alinea geschrapt;
  • f) 
    lid 4 wordt geschrapt.

Artikel 9

De volgende artikelen worden ingevoegd:

»Artikel 10 bis

De Lid-Staten doen de Commissie elk jaar uiterlijk op 30 april een raming toekomen van de grondslag van de BTW-middelen voor het volgende begrotingsjaar.

Artikel 10 ter

  • 1. 
    Rectificaties van het in artikel 10, lid 1, bedoelde overzicht betreffende voorgaande begrotingsjaren worden door de Commissie aangebracht in overleg met de betrokken Lid-Staat.

Stemt de Lid-Staat niet in met de rectificaties, dan neemt de Commissie, na een nieuw onderzoek, de maatregelen die zij nodig acht voor de juiste toepassing van deze verordening.

De rectificaties op de overzichten worden samengevoegd in een verzamelstaat die per 30 juni wordt vastgesteld.

  • 2. 
    Na het derde jaar volgend op een bepaald begrotingsjaar, wordt het in artikel 10, lid 1, bedoelde jaaroverzicht niet meer gerectificeerd, behalve op de vóór die termijn door de Commissie of door de betrokken Lid-Staat ter kennis gebrachte punten.".

Artikel 10

De eerste en tweede alinea van artikel 11 worden als volgt gelezen:

»1. Voor elk begrotingsjaar delen de Lid-Staten de Commissie vóór 30 april de oplossingen mede die zij overwegen voor de bepaling van de grondslag van de BTW-middelen voor elk van de in artikel 5, leden 2 en 3, artikel 8 en artikel 9, leden 1 tot en met 4, bedoelde categorieën handelingen, in voorkomend geval onder vermelding van de aard van de gegevens die zij ter zake passend achten, alsmede van een raming van de waarde van de grondslag met betrekking tot elk van deze categorieën handelingen.

Onder dezelfde voorwaarden delen zij de Commissie de wijzigingen mede die zij overwegen aan te brengen in de oplossingen die in het kader van artikel 13 reeds zijn gekozen voor de voorgaande begrotingsjaren.". Artikel 11

Aan artikel 12 wordt het volgende lid toegevoegd:

»3. Naar aanleiding van de in lid 1 bedoelde controles wordt het jaaroverzicht betreffende een bepaald begrotingsjaar gerectificeerd overeenkomstig artikel 10 ter.".

Artikel 12

Artikel 13, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

  • a) 
    het begin van de eerste alinea wordt als volgt gelezen:

»De Lid-Staat die de in artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 4, of artikel 9, lid 3, bedoelde machtiging verlangt. . .";

  • b) 
    de eerste zin van de tweede alinea wordt als volgt gelezen:

»De Commissievertegenwoordiger legt het Comité zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar, een ontwerpbesluit voor.".

Artikel 13

Tussen de tweede en de derde alinea van artikel 14 wordt de volgende alinea ingevoegd:

»Vóór 31 december 1984 dient de Commissie een verslag in over de toepassing van deze verordening. Zij voegt daarbij voorstellen voor een uniforme vaststelling van de heffingsgrondslag. Daarbij houdt zij rekening met eventuele verschillen inzake administratieve lasten voor de belastingplichtigen en de controlediensten van de overheid.".

Artikel 14

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1983.

Zij is evenwel niet van toepassing op de opstelling of de correctie van overzichten waarin het definitieve totaalbedrag van de grondslag van de BTW-middelen van de jaren voor 1983 wordt vermeld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 19 december 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    VARFIS
  • (1) 
    PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 19.
  • (2) 
    PB nr. C 200 van 4. 8. 1982, blz. 12.
  • (3) 
    PB nr. C 13 van 17. 1. 1983, blz. 218.
  • (4) 
    PB nr. C 151 van 9. 6. 1983, blz. 6.
  • (5) 
    PB nr. L 373 van 31. 12. 1982, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. L 336 van 27. 12. 1977, blz. 8.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.