Verordening 1990/866 - Verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad van 29 maart 1990 inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten
Publicatieblad Nr. L 091 van 06/04/1990 blz. 0001 - 0006
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 32 blz. 0111
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 32 blz. 0111
*****
VERORDENING (EEG) Nr. 866/90 VAN DE RAAD
van 29 maart 1990
inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwprodukten
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat in artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het EOGFL, afdeling Oriëntatie (4) is bepaald dat de Raad beslist over de wijze waarop het Fonds bijdraagt tot de maatregelen ter verbetering van de omstandigheden waaronder landbouwprodukten worden afgezet en verwerkt, zulks met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de cooerdinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (5);
Overwegende dat dient te worden vastgesteld op welke soorten van investeringen de bijstand van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, hierna »Fonds" genoemd, betrekking kan hebben, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige situatie op de landbouwmarkten en in de agro-levensmiddelensector, alsmede met de vooruitzichten ten aanzien van de ontwikkeling van de afzetmogelijkheden voor landbouwprodukten;
Overwegende dat het voor een coherente verbetering van de verwerking en afzet van landbouwprodukten dienstig is de financiële bijdrage van het Fonds voor investeringen op dit gebied afhankelijk te stellen van de inpassing van deze investeringen in sectorplannen die een grondige analyse van de situatie in de sector en van de beoogde verbetering bevatten;
Overwegende dat de Commissie, wat deze plannen betreft, in het kader van het partnerschap en in overleg met de betrokken Lid-Staten communautaire bestekken per sector vaststelt en daarbij, in voorkomend geval, rekening houdt met de communautaire bestekken die zijn vastgesteld voor plannen met betrekking tot de doelstellingen 1 en 5 b), als omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (6);
Overwegende dat er een doeltreffend middel moet komen om te zorgen voor de samenhang van de communautaire bijstand met het gemeenschappelijk landbouwbeleid; dat het doeltreffendste middel hiertoe bestaat in de vaststelling van selectiecriteria waarmee kan worden uitgemaakt welke investeringen in de eerste plaats in aanmerking moeten worden genomen;
Overwegende dat het voor de doorzichtigheid van de bijstand van het Fonds nodig is te bepalen welke uitgaven voor de bijstand in aanmerking komen;
Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de investeringen levensvatbaar zijn en dat de landbouwers in de economische voordelen van de gevoerde actie delen;
Overwegende dat de actie in de regel beperkt dient te blijven tot de in bijlage II van het Verdrag vermelde landbouwprodukten; dat verwerkte produkten die niet meer in deze bijlage voorkomen, in sommige gevallen echter voor de landbouwers van belang kunnen zijn omdat zij nieuwe afzetmogelijkheden scheppen en/of een hogere toegevoegde waarde voor het basisprodukt tot gevolg hebben;
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 4256/88, in het kader van de hervorming van de Structuurfondsen, de nieuwe vormen van bijstandsverlening van het Fonds ter verbetering van de afzet- en verwerkingsstructuur voor landbouwprodukten zijn vastgesteld; dat derhalve de algemene voorschriften voor de tenuitvoerlegging van die verordening dienen te worden gepreciseerd;
Overwegende dat, in verband met de verschillen in structurele situatie tussen de onderscheiden regio's van de Gemeenschap, de hoogte van de bijdrage naar categorie van regio's dient te worden gevarieerd;
Overwegende dat, om ervoor te zorgen dat de acties van de Gemeenschap bij die van de Lid-Staten aansluiten en de communautaire bijstand een additioneel karakter draagt, dient te worden bepaald dat de betrokken Lid-Staat de voor financiering door het Fonds in aanmerking genomen investeringen moet medefinancieren;
Overwegende dat voor een harmonische overgang van de financieringsregeling van Verordening (EEG) nr. 355/77 (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 4256/88, naar de nieuwe bepalingen die in de onderhavige verordening zijn vervat, overgangsbepalingen met betrekking tot de vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening goedgekeurde bijstand van het Fonds dienen te worden vastgesteld;
Overwegende dat de mogelijkheid dient te worden geboden om specifieke uitvoeringsbepalingen vast te stellen die aan de bijzondere aard van de op grond van deze verordening gevoerde actie zijn aangepast, zodat deze verordening op doelmatige wijze ten uitvoer kan worden gelegd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD:
Artikel 1
Doelstellingen van de gemeenschappelijke actie
-
1.Er wordt een gemeenschappelijke actie in de zin van artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4256/88 en uit hoofde van doelstelling 5 a), als omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, ingesteld die tot doel heeft de verbetering en de rationalisatie van de behandeling, de verwerking en de afzet van landbouwprodukten te bevorderen. Deze actie draagt eveneens bij tot het bereiken van de doelstellingen 1 en 5 b) als bedoeld in voornoemd artikel, namelijk het bevorderen van de ontwikkeling van regio's met een ontwikkelingsachterstand en van het platteland.
-
2.Ter bevordering van de verbetering en de rationalisatie van de behandeling, de verwerking en de afzet van landbouwprodukten, kan het EOGFL, afdeling Oriëntatie, hierna »Fonds" te noemen, deelnemen in de financiering van investeringen die ten minste aan een van de volgende criteria voldoen. De investeringen moeten
-
a)ertoe bijdragen dat de produktie wordt afgestemd op de prognoses voor de ontwikkeling van de marktsituatie, dan wel bevorderen dat er nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproduktie ontstaan, met name doordat de produktie en de afzet van nieuwe produkten of kwaliteitsprodukten, waaronder produkten van de zogenoemde biologische landbouw, worden vergemakkelijkt;
-
b)van dien aard zijn dat de druk op de interventieregelingen in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen wordt verlicht, doordat in een behoefte aan structuurverbetering op lange termijn wordt voorzien;
-
c)worden verricht in regio's die bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de aanpassing aan de economische gevolgen van de ontwikkeling van de marktsituatie, dan wel dergelijke regio's ten goede komen;
-
d)bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of het verwerkingsproces voor landbouwprodukten;
-
e)bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de aanbiedingsvorm en de verpakking van de produkten of bijdragen tot een betere benutting van de bijprodukten, met name door het recycleren van afvalprodukten.
TITEL I
Sectorplannen, communautaire bestekken en
selectiecriteria
Artikel 2
Functie van de sectorplannen, de communautaire bestekken en de selectiecriteria
Terwille van de samenhang tussen de ontwikkeling van de sector afzet en verwerking en het communautaire beleid, in het bijzonder het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en met het oog op de doeltreffendheid van de communautaire steun, moeten de investeringen worden gefinancierd in het kader van door de Lid-Staten op te stellen plannen voor de structurele verbetering van de sectoren van de verschillende betrokken produkten, hierna »sectorplannen" genoemd, en op basis van daarmee overeenkomende communautaire bestekken die zijn vastgesteld met inachtneming van de door de Commissie te bepalen criteria voor de selectie van de investeringen die voor communautaire financiering in aanmerking moeten komen, hierna »selectiecriteria" genoemd.
Artikel 3
Inhoud van de plannen
-
1.De sectorplannen moeten ten minste de in de artikelen 4 en 5 genoemde gegevens bevatten.
-
2.De door middel van de sectorplannen te verstrekken gegevens moeten betrekking hebben op:
-
-de situatie van het hele grondgebied van de betrokken Lid-Staat, wat de in artikel 4 genoemde gegevens betreft, voor zover het onderzoek naar de deugdelijkheid van de plannen zulks vereist;
-
-de situatie van het gedeelte van het grondgebied waarop de in het kader van de plannen beoogde investeringen betrekking hebben, wat de in artikel 5 bedoelde gegevens betreft.
-
3.Voor de onder de doelstellingen 1 en 5 b) van de hervorming van de structuurfondsen vallende regio's of zones moet worden aangetoond dat de sectorplannen stroken met de plannen voor regionale ontwikkeling of de plannen voor plattelandsontwikkeling, alsmede met de desbetreffende communautaire bestekken.
Artikel 4
Analyse van de uitgangssituatie
-
1.De in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevens moeten ten minste de volgende informatie over de huidige situatie in de sector afzet en verwerking bevatten:
-
a)de begrenzing van de sector, alsmede de redenen voor deze begrenzing;
-
b)de uitgangssituatie en de tendensen die daaruit kunnen worden afgeleid, met name ten aanzien van:
-
-de algemene sociaal-economische situatie, voor zover deze het plan betreft, en met name de vooruitzichten voor de afzet van landbouwprodukten;
-
-de betekenis van de landbouwactiviteit;
-
-de situatie van de sector verwerking en afzet voor de landbouwprodukten waarop het plan betrekking heeft, en met name de bestaande capaciteit van de betrokken ondernemingen en de geografische spreiding ervan.
-
2.De in lid 1 bedoelde gegevens moeten recent zijn.
Artikel 5
Doelstellingen van de plannen en tenuitvoerlegging
-
1.De in artikel 3, lid 1, bedoelde gegevens moeten ten minste de volgende informatie over de doelstellingen van het plan en de voor de uitvoering ervan te gebruiken middelen bevatten:
-
a)de behoeften waarin het plan voorziet en de met het plan nagestreefde doelstellingen, in het bijzonder de te bereiken capaciteit;
-
b)de economische betekenis van het plan voor de sector van de betrokken produkten en de uitwerking op de landbouwbedrijven;
-
c)de bestaande steunmaatregelen voor de sector waarop het plan betrekking heeft;
-
d)de middelen die zullen worden gebruikt om de doelstellingen te bereiken, en met name het totaalbedrag van de investeringen alsmede de financiële bijdrage van de Lid-Staat;
-
e)de plaats van het plan ten opzichte van eventuele andere maatregelen die erop zijn gericht een harmonische ontwikkeling van de economie in het algemeen te bevorderen;
-
f)de voor de uitvoering van het plan beoogde termijn, die in het algemeen een periode van drie tot vijf jaar dient te omvatten;
-
g)de te verwachten milieu-effecten en eventueel de maatregelen die in dat verband overeenkomstig de communautaire voorschriften worden overwogen.
-
2.De Lid-Staten verstrekken eveneens, hetzij globaal voor alle plannen, hetzij voor elk sectorplan, de gegevens betreffende de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van genoemde plannen; deze gegevens bevatten ten minste:
-
a)de maatregelen van administratieve, wetgevende en financiële aard die voor de tenuitvoerlegging van het plan zijn genomen of zullen worden genomen, en met name de beoogde vormen van bijstandsverlening alsmede de overeenkomstig artikel 14, lid 1, en artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 aan te wijzen instanties;
-
b)de beschrijving van de nationale systemen voor het beheer van en de controle op de operationele programma's of de globale subsidies waarvoor de bijstand wordt gevraagd.
Artikel 6
Bijwerking en nieuwe plannen
Indien de oorspronkelijk door een Lid-Staat vastgestelde termijn voor de uitvoering van een plan is verstreken of indien de ontwikkeling van de economische omstandigheden een aanpassing van het plan noodzakelijk maakt, moet in een bijwerking of een nieuw plan naast de in de artikelen 4 en 5 bedoelde gegevens ook de volgende informatie worden opgenomen:
-
a)een vergelijking van de uitvoering van het plan met de ramingen die in dit plan waren gemaakt, onder opgave van de voor deze uitvoering ter beschikking gestelde overheidsmiddelen;
-
b)een beschrijving van de ontwikkeling van de situatie inzake verwerking en afzet van de produkten, waaruit blijkt dat een nieuw plan of bijwerking noodzakelijk is.
Artikel 7
Indiening van de sectorplannen en besluiten over de daarmee overeenkomende communautaire bestekken
-
1.De sectorplannen en de eventuele aanpassingen daarvan moeten door de betrokken Lid-Staten aan de Commissie worden toegezonden.
-
2.De communautaire bestekken in verband met de sectorplannen worden in overleg met de Lid-Staat in het kader van het partnerschap door de Commissie vastgesteld bij beschikking volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88. Overeenkomstig de beginselen die in titel III van die verordening zijn vermeld, bevatten de communautaire bestekken een beschrijving van de prioriteiten die voor de communautaire bijstand zijn gekozen, het totaalbedrag van de financiële bijstand dat ten laste van het Fonds kan komen, en bij wijze van oriëntatie het steunbedrag dat voor deelneming uit hoofde van het Fonds wordt beoogd.
-
3.De Commissie ziet in het kader van de in lid 2 bedoelde procedure toe op de samenhang tussen de sectorplannen en de prioriteiten die in het communautaire beleid, in het bijzonder het gemeenschappelijk landbouwbeleid, worden gesteld.
Artikel 8
Selectiecriteria
-
1.Aan de hand van de in artikel 2 bedoelde selectiecriteria wordt bepaald welke investeringen in het kader van de goedkeuring van de operationele programma's of de globale subsidies als bedoeld in artikel 9 voor bijstand van het Fonds in aanmerking worden genomen. Aan de hand van dezelfde criteria worden prioriteiten vastgesteld en wordt aangegeven welke investeringen van communautaire financiering zijn uitgesloten.
-
2.De selectiecriteria worden vastgesteld overeenkomstig de communautaire beleidslijnen, en met name die van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. 3. De selectiecriteria en eventuele wijzigingen ervan worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88. De beschikkingen ter zake worden ter kennis van de Lid-Staten gebracht en in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.
TITEL II
Operationele programma's en globale subsidies
Artikel 9
Vormen van bijstandsverlening
Het Fonds verleent bijstand voor de tenuitvoerlegging van de in deze verordening bedoelde actie door:
-
a)financiële deelneming aan operationele programma's in de zin van artikel 5, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2052/88, of
-
b)toekenning van globale subsidies in de zin van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2052/88.
Artikel 10
Bijstandsaanvragen
-
1.De in artikel 14, lid 1, en artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde instanties kunnen via de betrokken Lid-Staat in de vorm van operationele programma's of globale subsidies aanvragen om bijstand indienen.
-
2.De bijstandsaanvragen moeten de nodige gegevens bevatten om de Commissie de mogelijkheid te bieden:
-
-te beoordelen of de voorgestelde acties en maatregelen in overeenstemming zijn met het communautaire beleid, en met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
-
-te beoordelen in hoeverre de voorgestelde actie bijdraagt tot de verbetering van de afzet- en verwerkingsstructuur, zich een oordeel te vormen over de onderlinge samenhang van de maatregelen waaruit deze actie bestaat, en over de vraag of deze maatregelen in overeenstemming zijn met de sectorplannen, de communautaire bestekken en de selectiecriteria;
-
-te beoordelen welke sociaal-economische weerslag deze acties hebben in de betrokken zones en met name in de betrokken produktiesectoren;
-
-te beoordelen wat de milieu-effecten zijn en in hoeverre de op dat gebied voorgenomen maatregelen doeltreffend zijn;
-
-na te gaan of de wijze van uitvoering en de financiering geschikt zijn voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de actie;
-
-de precieze wijze van bijstandsverlening door het Fonds vast te stellen, in voorkomend geval op basis van de aanwijzingen die reeds in de corresponderende communautaire bestekken zijn vervat.
Artikel 11
Voor bijstand in aanmerking komende investeringen en uitgaven
-
1.Voor de toekenning van bijstand van het Fonds in het kader van de in artikel 9 bedoelde vormen van bijstandsverlening komen slechts investeringen in aanmerking die zijn gericht op:
-
-rationalisatie en ontwikkeling van het verkoopklaar maken, de verduurzaming, de behandeling of de verwerking van landbouwprodukten of het recycleren van bijprodukten of fabricageresiduen;
-
-verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming;
-
-toepassing van nieuwe verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe produkten en bijprodukten of het openen van nieuwe markten, alsmede innoverende investeringen;
-
-verbetering van de kwaliteit van de produkten.
-
2.Bijzondere prioriteit kan worden toegekend aan investeringen waarmee een verbetering van de afzetstructuren voor landbouwprodukten wordt beoogd, vooral indien deze investeringen tot nieuwe afzetmogelijkheden leiden doordat zij de afzet vergemakkelijken van nieuwe produkten of van kwaliteitsprodukten die eigenschappen bezitten welke in overeenstemming zijn met het door de Gemeenschap vastgestelde levensmiddelenbeleid, waaronder ook produkten van de zogenoemde biologische landbouw dienen te worden begrepen.
-
3.De uitgaven die in het kader van de in lid 1 bedoelde investeringen voor bijstand in aanmerking komen, kunnen betrekking hebben op:
-
a)de bouw en de verwerving van onroerend goed, met uitzondering van de aankoop van grond;
-
b)nieuwe machines en bedrijfsuitrusting, met inbegrip van informatieprogramma's en programmatuur;
-
c)algemene kosten, met name de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, de kosten van haalbaarheidsonderzoek tot een maximum van 12 % van de onder a) en b) bedoelde kosten.
Artikel 12
Betrokken produkten en bijdrage van de producenten
-
1.De investeringen moeten bijdragen tot de verbetering van de situatie in de betrokken sectoren van de basisproduktie; met name moeten zij, gelet op de specifieke kenmerken van elke sector, waarborgen dat de producenten van de basisprodukten een passend en duurzaam aandeel verkrijgen in de economische voordelen die eruit voortvloeien.
-
2.De investeringen moeten betrekking hebben op produkten die voorkomen in bijlage II van het Verdrag, met uitzondering van de produkten bedoeld in Verordening (EEG) nr. 4042/89 van de Raad van 19 december 1989 betreffende de verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van visserij- en aquicultuurprodukten (1). Investeringen betreffende de produkten van de GN-codes 4502, 4503 en 4504 komen echter wel in aanmerking.
De Commissie kan investeringen betreffende andere produkten in aanmerking nemen, op voorwaarde dat de begunstigden van de steun rechtstreekse contractuele banden hebben met de producenten van de basislandbouwprodukten.
-
3.De investeringen moeten voldoende garanties bieden ten aanzien van de rentabiliteit ervan.
Artikel 13
Niet in aanmerking komende investeringen
Niet in aanmerking komen:
-
-investeringen in de detailhandelsfase,
-
-investeringen voor de afzet of verwerking van produkten uit derde landen,
-
-investeringen voor werkzaamheden met de uitvoering waarvan langer dan een half jaar vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, is begonnen.
Artikel 14
Begunstigden
-
1.Voor bijstand van het Fonds komen in aanmerking de natuurlijke of rechtspersonen of de groeperingen daarvan die de financiële lasten van de investeringen dragen.
-
2.De bijstand van het Fonds wordt toegekend via:
-
-overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 aangewezen instanties, of
-
-overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 aangewezen instanties.
Artikel 15
De toekenningsbeschikking en het aangaan van betalingsverplichtingen
-
1.De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 over de bijdrage van het Fonds, en wel binnen een termijn van zes maanden, gerekend vanaf de datum waarop de aanvragen zijn ontvangen, op voorwaarde dat alle nodige gegevens zijn verstrekt.
-
2.De in lid 1 bedoelde beschikking wordt ter kennis gebracht van de in artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde instantie of de in artikel 16, lid 1, van die verordening bedoelde instantie, alsmede van de betrokken Lid-Staat.
-
3.Voor maatregelen die verscheidene jaren beslaan, verstrekt de in lid 2 bedoelde instantie de Commissie jaarlijks de nodige gegevens om de betalingsverplichtingen voor de in artikel 20, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde jaartranches te kunnen aangaan en om te kunnen nagaan of de te verrichten investeringen in overeenstemming zijn met de overeenkomstig lid 1 en artikel 7, lid 2, gegeven beschikkingen.
TITEL III
Financiële en algemene bepalingen
Artikel 16
Hoogte van de bijstand en wijze van verlening ervan
-
1.De bijstand van het Fonds kan, ten opzichte van de subsidiabele kosten van de in aanmerking genomen investeringen, niet hoger zijn dan:
-
a)50 % in de in artikel 1, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde regio's die onder doelstelling 1 vallen;
-
b)30 % in de overige regio's.
-
2.De bijstand van het Fonds wordt in de regel verleend in de vorm van kapitaalsubsidies. Indien gebruik wordt gemaakt van andere vormen van steunverlening, mogen deze het bovenbedoelde kapitaalsubsidie-equivalent niet overschrijden.
-
3.De betrokken Lid-Staten moeten zich ertoe verbinden een bijdrage van ten minste 5 % van de subsidiabele kosten te verlenen in de financiering van de door de Commissie voor bijstand van het Fonds in aanmerking genomen investeringen.
-
4.De bijdrage van de in artikel 14, lid 1, bedoelde begunstigden moet, ten opzichte van de subsidiabele kosten van de in aanmerking genomen investeringen, ten minste:
-
a)25 % bedragen in de in artikel 1, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde regio's die onder doelstelling 1 vallen;
-
b)45 % bedragen in de overige regio's.
-
5.Op het toepassingsgebied van deze verordening kunnen de Lid-Staten steunmaatregelen nemen waarbij de steunbedragen op andere voorwaarden of op een andere wijze worden toegekend dan in deze verordening is bepaald, of hoger zijn dan de in deze verordening voorgeschreven maxima, op voorwaarde dat deze maatregelen in overeenstemming met de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag worden genomen.
Artikel 17
Procedures voor de betaling van de bijstand
-
1.De overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 te betalen voorschotten of saldi worden overgemaakt aan de overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 aangewezen instantie of, in voorkomend geval, aan de in artikel 16, lid 1, van die verordening bedoelde bemiddelende instantie. De Lid-Staat dient van de betalingen in kennis te zijn gesteld.
-
2.De in lid 1 bedoelde instantie of bemiddelende instantie controleert de bewijsstukken voor de uitgaven van de uiteindelijke begunstigden en vergewist zich van de regelmatigheid ervan alvorens de communautaire bijdrage over te maken. Zij verricht ook controles ter plaatse om na te gaan of de in de bijstandsaanvraag vermelde gegevens in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie.
De betaling aan de uiteindelijke begunstigden moet binnen zes weken na de indiening van de aanvraag geschieden, mits de aanvraag alle nodige bescheiden ter verantwoording van de uitgaven omvat. 3. Aan het einde van elk kwartaal doet de in lid 1 bedoelde instantie of bemiddelende instantie aan de Commissie een overzicht van de aan de begunstigden gedane betalingen toekomen.
-
4.Elk jaar moet aan de Commissie een uitvoeringsverslag worden uitgebracht.
Artikel 18
Controles
Overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 verstrekt de krachtens artikel 14, lid 1, van die verordening aangewezen instantie of, in voorkomend geval, de in artikel 16, lid 1, van die verordening bedoelde bemiddelende instantie, de Commissie op haar verzoek alle bewijsstukken en alle documenten waaruit kan blijken dat aan de gestelde financiële of andere voorwaarden is voldaan.
Artikel 19
Overgangsperiode voor de goedkeuring van de plannen
Onverminderd de artikelen 20 en 22 kan tot en met 31 december 1990 tot bijstandsverlening als bedoeld in artikel 9 worden besloten voor acties die niet in een goedgekeurd sectorplan passen, mits de betrokken sector onder een overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 355/77 door de Commissie goedgekeurd, specifiek programma valt waarvan de looptijd niet is verstreken.
Artikel 20
Afschaffing van de overboeking
In afwijking van artikel 10, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4256/88 geldt artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 355/77 niet voor projecten waarvoor geen bijstand van het Fonds uit hoofde van het jaar 1990 is toegekend.
Projecten die vanaf 1 mei 1988 overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 355/77 zijn ingediend en die niet voor bijstand in aanmerking zijn genomen, mogen echter in de uit hoofde van de jaren 1990 en 1991 te financieren operationele programma's worden opgenomen als zij voldoen aan de criteria en de voorwaarden van deze verordening. Artikel 13, derde streepje, is niet van toepassing.
Artikel 21
Overgangsbepalingen inzake de betaling voor de onder Verordening (EEG) nr. 355/77 vallende projecten
-
1.Met ingang van 1 januari 1991 wordt de bijstand voor de in artikel 10, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4256/88 bedoelde projecten overeenkomstig de artikelen 17 en 18 van deze verordening overgemaakt.
-
2.Uiterlijk op 15 december 1990 doen de Lid-Staten de Commissie mededeling van:
-
-de instanties die zij voor de betaling van de betrokken bijstand aanwijzen,
-
-de raming van het bedrag dat nodig is voor de uit hoofde van het eerste halfjaar van 1991 te verrichten betalingen, en
-
-de gegevens waarop deze raming is gebaseerd.
-
3.De Commissie maakt een eerste totaalbedrag over zodra zij de naar behoren gestaafde mededeling heeft ontvangen, en maakt aanvullende bedragen over op basis van de in artikel 17, lid 3, bedoelde kwartaaloverzichten, uitgaande van de door de Lid-Staten medegedeelde behoeftenramingen.
Artikel 22
Verlenging van de programma's
De overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 355/77 goedgekeurde specifieke programma's voor landbouwprodukten, waarvan de looptijd tussen 1 januari 1989 en de inwerkingtreding van deze verordening verstrijkt, worden tot en met 31 december 1990 verlengd; de in artikel 20, tweede alinea, van deze verordening bedoelde projecten worden tot en met 31 december 1991 verlengd.
Artikel 23
Uitvoeringsbepalingen
De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden door de Commissie volgens de procedure van artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 vastgesteld.
Artikel 24
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1990.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te Luxemburg, 29 maart 1990.
Voor de Raad
De Voorzitter
-
M.O'KENNEDY
-
(1)PB nr. C 240 van 20. 9. 1989, blz. 16.
-
(2)PB nr. C 304 van 4. 12. 1989, blz. 375.
-
(3)PB nr. C 56 van 7. 3. 1990, blz. 51.
-
(4)PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 25.
-
(5)PB nr. L 374 van 31. 12. 1988, blz. 1.
-
(6)PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 9.
-
(1)PB nr. L 51 van 23. 2. 1977, blz. 1.
-
(1)PB nr. L 388 van 30. 12. 1989, blz. 1.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.