Richtlijn 1992/61 - Goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992L0061

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0061

Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 225 van 10/08/1992 blz. 0072 - 0100

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0154

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 23 blz. 0154

RICHTLIJN 92/61/EEG VAN DE RAAD van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat maatregelen dienen te worden vastgesteld om in de periode die op 31 december 1992 eindigt, geleidelijk de interne markt tot stand te brengen; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat twee- of driewielige voertuigen in elke Lid-Staat bepaalde technische kenmerken dienen te bezitten, die in dwingende, van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillende voorschriften zijn vervat; dat deze door hun ongelijkheid een belemmering voor het handelsverkeer in de Gemeenschap vormen;

Overwegende dat deze hinderpalen voor de verwezenlijking en de werking van de interne markt kunnen worden weggenomen, indien alle Lid-Staten hun nationale regelingen door dezelfde voorschriften vervangen;

Overwegende dat de Lid-Staten van oudsher de naleving van de technische voorschriften controleren alvorens de daaronder vallende voertuigen in de handel worden gebracht; dat deze controle de verschillende voertuigtypes bestrijkt;

Overwegende dat de definities van deze voertuigen (bromfiets, motorfiets, driewieler en vierwieler) nauwgezet en op eenvormige wijze dienen te worden bepaald, in het bijzonder wat de bromfiets betreft, daar in de twaalf Lid-Staten wel 15 verschillende definities voor dit voertuigtype bestaan; dat dit grote aantal definities, dat in de praktijk tot een even groot aantal categorieën voertuigen leidt, een aanzienlijke belemmering voor het handelsverkeer vormt, daar de produktie noodzakelijkerwijs, al naar gelang van het land waar deze in de handel wordt gebracht, dient te worden gedifferentieerd, hetgeen een versnippering van de markt voor bromfietsen vormt;

Overwegende dat een onderzoek van de onderdelen en kenmerken van deze voertuigen bij de huidige stand van de technologie voor regelgevende doeleinden slechts die onderdelen en kenmerken die in bijlage I zijn opgenomen, als daarvoor geëigend heeft aangemerkt; dat in het licht van de technologische vooruitgang en ontwikkeling zal moeten worden nagegaan welke andere elementen en kenmerken eventueel aan die van bijlage I zullen dienen te worden toegevoegd;

Overwegende dat de technologische vernieuwingen en de ontwikkeling van de techniek vergen dat uiterlijk drie jaar na het tijdstip waarop deze richtlijn van toepassing wordt, wordt nagegaan welke onderdelen en kenmerken - met name wat de passieve veiligheid betreft - aan de onderdelen en kenmerken in bijlage I moeten worden toegevoegd;

Overwegende dat de geharmoniseerde technische voorschriften voor de verschillende onderdelen en kenmerken van deze voertuigen in bijzondere richtlijnen zullen worden opgenomen; dat met het oog op de controle op de naleving van deze voorschriften en op de erkenning door elke Lid-Staat van door de andere Lid-Staten verrichte controles een procedure voor communautaire goedkeuring van elk van de betrokken voertuigtypes noodzakelijk is;

Overwegende dat deze procedure elke Lid-Staat de mogelijkheid dient te bieden voor elk type voertuig vast te stellen dat de door de bijzondere richtlijnen voorgeschreven en op het goedkeuringscertificaat vermelde verificaties zijn geschied; dat zij de fabrikanten tevens in staat dient te stellen voor alle, met het goedgekeurde type overeenstemmende voertuigen een certificaat van overeenstemming op te stellen; dat een van dit certificaat vergezeld voertuig in de handel mag worden gebracht en mag worden verkocht en ingeschreven om op het gehele grondgebied van de Gemeenschap te worden gebruikt;

Overwegende dat het, onverminderd de bepalingen van artikel 169 van het Verdrag, dienstig is in het kader van de samenwerking tussen de bevoegde instanties van de Lid-Staten, regels vast te stellen om de oplossing van geschillen van technische aard met betrekking tot de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te bevorderen;

Overwegende dat een met het goedgekeurde type overeenstemmend voertuig niettemin gebreken kan vertonen waardoor de veiligheid van het wegverkeer in gevaar kan worden gebracht; dat het derhalve dienstig is dit gevaar door middel van een passende procedure weg te nemen;

Overwegende dat de in de bijzondere richtlijnen vastgestelde normen en methoden snel moeten kunnen worden aangepast aan de technische vooruitgang en dat, ten einde de tenuitvoerlegging van de daartoe vereiste maatregelen te vergemakkelijken, een procedure moet worden ingesteld voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het Comité voor de aanpassing van de technische controle aan de technische vooruitgang;

Overwegende dat voor onderdelen en technische eenheden soortgelijke procedures als voor de betrokken voertuigen dienen te gelden;

Overwegende dat de verkeersveiligheid en de bescherming van het milieu en de consument onder meer op een hoog niveau gebaseerde constructie- en fabricagevoorschriften voor de in deze richtlijn bedoelde voertuigen en onderdelen noodzakelijk maken; dat deze voorschriften tevens zijn bestemd om de eenheid van de markt te verzekeren; dat derhalve volledige harmonisatie geboden is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op alle motorvoertuigen op twee of op drie wielen, al dan niet met dubbellucht, die bestemd zijn om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede op de onderdelen en technische eenheden daarvan.

Deze richtlijn geldt niet voor:

  • voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 6 km/h,
  • voertuigen die bestemd zijn om door een voetganger te worden meegevoerd,
  • voertuigen die bestemd zijn voor gebruik door lichamelijk gehandicapten,
  • voertuigen die bestemd zijn voor deelneming aan wedstrijden,
  • voertuigen die reeds in gebruik zijn vóór het tijdstip waarop deze richtlijn van toepassing wordt,
  • trekkers en andere voertuigen die bestemd zijn voor de landbouw of voor andere doeleinden,
  • voertuigen die voornamelijk ontworpen zijn voor "off road"- en vrijetijdsgebruik, met drie symmetrisch geplaatste wielen, te weten één aan de voorzijde en twee aan de achterzijde,

noch voor onderdelen of technische eenheden daarvan, voor zover deze niet bestemd zijn om op onder deze richtlijn vallende voertuigen te worden gemonteerd.

Zij is evenmin van toepassing op de goedkeuring van afzonderlijke voertuigen, doch de Lid-Staten die dergelijke goedkeuringen verlenen moeten wel elke krachtens deze richtlijn in plaats van krachtens de nationale voorschriften verleende goedkeuring van onderdelen en afzonderlijke technische eenheden aanvaarden.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde voertuigen zijn onderverdeeld in:
  • bromfietsen, dat wil zeggen twee- of driewielige voertuigen met een motor waarvan de cilinderinhoud ten hoogste 50 cm³ bedraagt, indien het een motor met inwendige verbranding is, en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h;
  • motorfietsen, dat wil zeggen tweewielige voertuigen, al dan niet met zijspanwagen, met een motor waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm³ bedraagt, indien het een motor met inwendige verbranding is, en/of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h;
  • driewielers, dat wil zeggen voertuigen op drie symmetrisch geplaatste wielen, met een motor waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm³ bedraagt, indien het een motor met inwendige verbranding is, en/of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h.
  • 3. 
    Deze richtlijn is ook van toepassing op vierwielige motorvoertuigen of "vierwielers" met de volgende kenmerken:
  • a) 
    lichte vierwielers met een lege massa van minder dan 350 kg, exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h en met een motor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ voor motoren met elektrische ontsteking (of met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW voor andere typen motoren); zij worden beschouwd als bromfietsen;
  • b) 
    andere vierwielers dan de onder a) bedoelde, met een lege massa van ten hoogste 400 kg (550 kg voor voertuigen gebruikt in het goederenvervoer), exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen, met een motor met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 15 kW; zij worden beschouwd als driewielers.

De richtlijn wordt evenwel eerst vanaf 1 juli 1994, en mits aan de voorwaarden van artikel 15, lid 3, is voldaan, op deze voertuigen van toepassing.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1. 
    type voertuig: tot dezelfde categorie (bromfietsen op twee wielen, bromfietsen op drie wielen, motorfietsen, motorfietsen met zijspanwagen, driewielers, vierwielers) behorende en door dezelfde fabrikant vervaardigde voertuigen met hetzelfde chassis en dezelfde door de fabrikant toegekende type-aanduiding.

Een type voertuig kan verschillende varianten en uitvoeringen omvatten;

  • 2. 
    variant: voertuigen van hetzelfde type die op ten minste één van de volgende punten verschillen:
  • de vorm van de carrosserie,
  • de massa in rijklare toestand en de technisch toelaatbare massa (verschil groter dan 20 %),
  • het werkingsprincipe van de motor (met elektrische ontsteking, met compressie-ontsteking, elektromotor, hybride enz.),
  • de cyclus (twee- of viertakt),
  • de cilinderinhoud (verschil groter dan 30 %),
  • het aantal cilinders en hun opstelling,
  • het vermogen (verschil groter dan 30 %),
  • de wijze van werken (bij een elektromoter),
  • het aantal en de capaciteit van de aandrijfaccu's.

Een variant kan verschillende uitvoeringen omvatten;

  • 3. 
    uitvoering: voertuigen van hetzelfde type en, in voorkomend geval, van dezelfde variant die op ten minste één van de volgende punten verschillen:
  • de overbrenging van het vermogen (automatische of niet-automatische versnellingsbak, overbrengingsverhoudingen, wijze van bediening van de overbrenging enz.),
  • de cilinderinhoud (verschil kleiner dan of gelijk aan 30 %),
  • het vermogen (verschil kleiner dan of gelijk aan 30 %),
  • de massa in rijklare toestand en de technisch toelaatbare massa (verschil kleiner dan of gelijk aan 20 %),
  • andere kleine, door de fabrikant aangebrachte wijzigingen die betrekking hebben op de in bijlage II vermelde essentiële kenmerken;
  • 4. 
    technische eenheid: een onderdeel of kenmerk dat aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn moet voldoen en bestemd is om van een voertuig deel uit te maken. Een technische eenheid kan afzonderlijk worden goedgekeurd, doch alleen in samenhang met een of meer welbepaalde voertuigtypes;
  • 5. 
    onderdeel: een onderdeel of kenmerk dat aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn moet voldoen en bestemd is om van een voertuig deel uit te maken. Een onderdeel kan onafhankelijk van enig voertuig worden goedgekeurd. Technische eenheden of onderdelen zijn hetzij origineel - standaard gemonteerd of dienende ter vervanging - indien zij behoren tot het, respectievelijk, de type(s) waarvan het voertuig bij zijn goedkeuring was voorzien, hetzij niet-origineel indien zij uitsluitend ter vervanging dienen;
  • 6. 
    goedkeuring van een voertuig: de handeling waarbij een Lid-Staat vaststelt dat een type voertuig in overeenstemming is met de technische voorschriften van de bijzondere richtlijnen en met de door de fabrikant verstrekte gegevens, opgenomen in de uitputtende lijst van bijlage I;
  • 7. 
    goedkeuring van een technische eenheid of van een onderdeel: de handeling waarbij een Lid-Staat vaststelt dat een kenmerk of een technische eenheid of een onderdeel in overeenstemming is met de technische voorschriften van de desbetreffende bijzondere richtlijn waarnaar in de uitputtende lijst van bijlage I wordt verwezen. De goedkeuring van een voertuig, een technische eenheid of een onderdeel kan bij een wijziging of in geval van een nieuwe variant of uitvoering worden uitgebreid;
  • 8. 
    dubbellucht: twee op dezelfde as gemonteerde wielen indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 460 mm. In dit geval wordt dubbellucht als één enkel wiel beschouwd;
  • 9. 
    voertuigen met dubbele aandrijving: een voertuig met twee verschillende aandrijfsystemen: bij voorbeeld een elektrisch aandrijfsysteem en een verbrandingsmotor;
  • 10. 
    fabrikant: de persoon of organisatie die tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en voor de overeenstemming van de produktie. Het is niet noodzakelijk dat hij rechtstreeks betrokken is bij alle fasen van de bouw van het voertuig of de fabricage van het onderdeel of de technische eenheid waarop de goedkeuringsprocedure betrekking heeft;
  • 11. 
    technische dienst: de organisatie of instantie die is aangewezen om als keuringslaboratorium namens de goedkeuringsinstantie van een Lid-Staat keuringen of inspecties te verrichten. Deze functie kan ook door de goedkeuringsinstantie zelf worden vervuld.

HOOFDSTUK II Goedkeuringsprocedures

Artikel 3

De aanvraag om goedkeuring wordt door de fabrikant bij een Lid-Staat ingediend. De aanvraag moet vergezeld gaan van een inlichtingenformulier, waarvan het model voor voertuigen in bijlage II en voor technische eenheden en onderdelen in een bijlage of aanhangsel van de bijzondere richtlijn betreffende de betrokken technische eenheid of het betrokken onderdeel is opgenomen, alsmede van de in dat formulier genoemde documenten. Voor een zelfde type voertuig, technische eenheid of onderdeel mag deze aanvraag slechts in één Lid-Staat worden ingediend.

Artikel 4

  • 1. 
    Iedere Lid-Staat keurt elk type voertuig, technische eenheid of onderdeel goed, indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:
  • a) 
    het type voertuig is in overeenstemming met de technische voorschriften van de bijzondere richtlijnen en met de door de fabrikant verstrekte gegevens die in de uitputtende lijst van bijlage I zijn bedoeld;
  • b) 
    het type technische eenheid of onderdeel is in overeenstemming met de technische voorschriften van de desbetreffende bijzondere richtlijnen en met de door de fabrikant verstrekte gegevens welke in de uitputtende lijst van bijlage I zijn bedoeld.
  • 2. 
    Alvorens tot goedkeuring over te gaan, treffen de bevoegde uitvoerende instanties van de Lid-Staat de nodige maatregelen om zich, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de Lid-Staat waarin de produktie of de invoer in de Gemeenschap is geschied, ervan te vergewissen dat de bepalingen van bijlage VI worden nageleefd ten einde ervoor te zorgen dat de geproduceerde, in de handel gebrachte, in de verkoop of in het verkeer gebrachte nieuwe voertuigen, respectievelijk de in de handel gebrachte en nieuw verkochte technische eenheden en onderdelen, met het goedgekeurde type overeenstemmen.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde bevoegde instanties zien, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de Lid-Staat waarin de produktie of de invoer in de Gemeenschap is geschied, erop toe dat de bepalingen van bijlage VI toegepast blijven.
  • 4. 
    Wanneer een aanvraag om goedkeuring van een voertuig van een of meer, door een of meer van de overige Lid-Staten afgegeven goedkeuringscertificaten voor een technische eenheid of onderdeel vergezeld gaat, is de Lid-Staat die de goedkeuring verleent, verplicht dat certificaat of die certificaten te aanvaarden, zodat voor goedgekeurde technische eenheden en/of onderdelen niet wordt nagegaan of aan de in lid 1, onder b), gestelde voorwaarden is voldaan.
  • 5. 
    Elke Lid-Staat is voor de door hem verleende goedkeuringen verantwoordelijk. De bevoegde instanties van de Lid-Staat die de goedkeuring voor een type voertuig heeft verleend, oefent op de overeenstemming van de produktie controle uit, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de Lid-Staten die de goedkeuringen voor technische eenheden of onderdelen ervan hebben verleend.

Artikel 5

  • 1. 
    Voor ieder type voertuig dat door de bevoegde instantie van een Lid-Staat wordt goedgekeurd, worden door deze bevoegde instantie alle rubrieken van het in bijlage III opgenomen goedkeuringsformulier ingevuld.
  • 2. 
    Voor ieder type technische eenheid of onderdeel dat door de bevoegde instantie van een Lid-Staat wordt goedgekeurd, worden door deze bevoegde instantie alle rubrieken van het goedkeuringscertificaat ingevuld, dat als bijlage of aanhangsel in elke bijzondere richtlijn betreffende de betrokken technische eenheid of het betrokken onderdeel is opgenomen.

Artikel 6

  • 1. 
    De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten binnen één maand een afschrift van het goedkeuringscertificaat dat wordt opgesteld voor elk type voertuig dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren.
  • 2. 
    De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat volgen de in lid 1 bedoelde procedure voor het goedkeuringscertificaat dat wordt opgesteld voor elk type technische eenheid of onderdeel dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren.

Artikel 7

  • 1. 
    Voor elk overeenkomstig het goedgekeurde type gebouwd voertuig wordt door de fabrikant een certificaat van overeenstemming opgesteld waarvan het model in bijlage IV, onder A, is opgenomen. De Lid-Staten mogen evenwel verlangen dat in verband met de heffing van de motorrijtuigenbelasting of de opstelling van het kentekenbewijs andere dan de in bijlage IV, onder A, bedoelde inlichtingen op het certificaat van overeenstemming worden opgenomen, op voorwaarde dat deze uitdrukkelijk op het inlichtingenformulier staan vermeld.
  • 2. 
    Voor de overeenkomstig het goedgekeurde type vervaardigde, niet-originele technische eenheden of onderdelen wordt door de fabrikant een certificaat van overeenstemming opgesteld waarvan het model in bijlage IV, onder B, is opgenomen. Dit certificaat is niet vereist voor de originele technische eenheden of onderdelen.
  • 3. 
    Wanneer een goed te keuren technische eenheid of onderdeel zijn of haar functie slechts vervult of een bijzonder kenmerk slechts vertoont in samenhang met andere onderdelen van het voertuig en bijgevolg de naleving van een of meer voorschriften slechts kan worden gecontroleerd indien de goed te keuren technische eenheid of het goed te keuren onderdeel in samenhang met andere gesimuleerde of echte onderdelen van het voertuig functioneert, moet de draagwijdte van de goedkeuring van deze technische eenheid of van dit onderdeel dienovereenkomstig worden beperkt. Op het goedkeuringscertificaat voor deze technische eenheid of voor dit onderdeel worden dan de eventuele beperkingen van het gebruik en de montagevoorschriften vermeld. Bij de goedkeuring van het voertuig wordt nagegaan of deze beperkingen en voorschriften in acht zijn genomen.
  • 4. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 2 is de houder van een overeenkomstig artikel 4 verleende goedkeuring van een technische eenheid of onderdeel verplicht op alle overeenkomstig het goedgekeurde type vervaardigde technische eenheden en onderdelen zijn fabrieks- of handelsmerk, de typeaanduiding en, indien dit in de bijzondere richtlijn wordt voorgeschreven, het in artikel 8 bedoelde goedkeuringsmerk aan te brengen. In het laatste geval is hij niet verplicht het in lid 2 bedoelde certificaat op te stellen.
  • 5. 
    De houder van een goedkeuringscertificaat waarin overeenkomstig lid 3 beperkingen van het gebruik zijn opgenomen, dient over deze beperkingen bij alle vervaardigde technische eenheden en onderdelen uitvoerige inlichtingen te verstrekken en de eventuele montagevoorschriften te vermelden.
  • 6. 
    De houder van een in verband met een of meer voertuigtypes afgegeven goedkeuring voor een niet-originele technische eenheid, dient bij ieder van deze technische eenheden uitvoerige inlichtingen te verstrekken die het mogelijk maken deze voertuigen te identificeren.

Artikel 8

  • 1. 
    Elk voertuig dat met het goedgekeurde type in overeenstemming is, moet van een als volgt samengesteld goedkeuringsmerk zijn voorzien:
  • het goedkeuringsnummer,
  • de kleine letter "e", gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend,
  • de identificatie van het voertuig in cijfers of in cijfers en letters.
  • 2. 
    Technische eenheden en onderdelen die met het goedgekeurde type in overeenstemming zijn, moeten van een aan de voorschriften van bijlage V beantwoordend goedkeuringsmerk zijn voorzien voor zover dit in de bijzondere richtlijn betreffende deze technische eenheden of onderdelen is bepaald.

Aan de in dit goedkeuringsmerk opgenomen vermeldingen mogen evenwel aanvullende aanduidingen worden toegevoegd waaruit bepaalde, aan de betrokken technische eenheid of het betrokken onderdeel verbonden kenmerken kunnen worden afgeleid; deze aanvullende aanduidingen worden zo nodig in de bijzondere richtlijnen betreffende deze technische eenheden of onderdelen gespecificeerd.

Artikel 9

  • 1. 
    De fabrikant is ervoor verantwoordelijk dat elk geconstrueerd voertuig, elke gefabriceerde technische eenheid, respectievelijk elk gefabriceerd onderdeel, met het goedgekeurde type in overeenstemming is. Indien de produktie definitief wordt stopgezet of indien de op het inlichtingenformulier voorkomende gegevens worden gewijzigd, dient de houder van een goedkeuring de bevoegde instanties van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, daarvan in kennis te stellen.
  • 2. 
    Indien de bevoegde instanties van de in lid 1 bedoelde Lid-Staat van mening zijn dat op grond van een dergelijke wijziging het bestaande goedkeuringscertificaat niet behoeft te worden gewijzigd of geen nieuw goedkeuringscertificaat behoeft te worden opgesteld, stellen zij de fabrikant hiervan in kennis.
  • 3. 
    Indien de bevoegde instanties van de in lid 1 bedoelde Lid-Staat vaststellen dat op grond van een wijziging van de gegevens op het inlichtingenformulier nieuwe controles of nieuwe proeven zijn gerechtvaardigd, stellen zij de fabrikant hiervan in kennis en voeren de proeven uit. Als op grond van deze controles of proeven een wijziging in het bestaande goedkeuringscertificaat moet worden aangebracht of een nieuw goedkeuringscertificaat moet worden opgesteld, zenden genoemde instanties de aldus bijgewerkte documenten binnen een maand na de opstelling ervan aan de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten toe.
  • 4. 
    Ingeval een goedkeuringscertificaat als gevolg van intrekking van de goedkeuring of definitieve stopzetting van de produktie van voertuigen, technische eenheden of onderdelen van het goedgekeurde type niet langer geldig is, stellen de bevoegde instanties van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten hiervan binnen één maand in kennis.

Artikel 10

  • 1. 
    Indien de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, vaststelt dat voertuigen, technische eenheden of onderdelen niet met het door hem goedgekeurde type overeenstemmen, neemt hij de nodige maatregelen ten einde de produktie weer met het goedgekeurd type in overeenstemming te brengen. De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen, die eventueel zelfs intrekking van de goedkeuring kunnen inhouden.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat vaststelt dat voertuigen, technische eenheden of onderdelen niet overeenstemmen met het goedgekeurde type, kan deze Lid-Staat aan de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, verzoeken de vastgestelde verschillen te controleren. De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, voert binnen zes maanden na ontvangst van dit verzoek de gevraagde controle op de overeenstemming van de produktie uit. Indien een gebrek aan overeenstemming wordt vastgesteld, nemen de bevoegde instanties van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, de in lid 1 bedoelde maatregelen.
  • 3. 
    De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen één maand van de intrekking van een goedkeuring en van de redenen daarvoor in kennis.
  • 4. 
    Indien de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, het hem ter kennis gebrachte gebrek aan overeenstemming betwist, trachten de betrokken Lid-Staten het geschil op te lossen. De Commissie wordt op de hoogte gehouden. Zij pleegt voor zover nodig overleg om tot een oplossing te komen.

Artikel 11

De Raad kan op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de gelijkwaardigheid erkennen van de bij deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen vastgestelde voorwaarden of bepalingen inzake de goedkeuring van voertuigen, onderdelen en technische eenheden en de in het kader van multilaterale of bilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen bij internationale reglementen of reglementeringen van derde landen vastgestelde procedures.

Artikel 12

Indien een Lid-Staat vaststelt dat voertuigen, technische eenheden of onderdelen, ook al behoren zij tot het goedgekeurde type, de veiligheid van het wegverkeer in gevaar brengen, kan hij voor een periode van ten hoogste zes maanden de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik ervan op zijn grondgebied verbieden. Hij stelt de overige Lid-Staten en de Commissie hiervan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen voor zijn besluit.

Artikel 13

Elk besluit tot weigering of intrekking van de goedkeuring of verbod van de verkoop of het gebruik van een voertuig, een technische eenheid of een onderdeel, dat uit hoofde van het krachtens deze richtlijn bepaalde is genomen, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Dit besluit wordt de belanghebbende ter kennis gebracht onder opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen van deze gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 14

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen uiterlijk op de in artikel 18 genoemde datum de Commissie en de overige Lid-Staten in kennis van de namen en de adressen van:
  • a) 
    de goedkeuringsinstanties en, indien van toepassing, de gebieden waarvoor de instanties verantwoordelijk zijn en
  • b) 
    de door hen erkende technische diensten, onder opgave van de keuringsprocedures waarvoor elk van deze diensten is erkend. De aangemelde diensten moeten voldoen aan de geharmoniseerde normen inzake de werking van keuringslaboratoria (EN 45001), afhankelijk van de volgende bepalingen:
  • i) 
    een fabrikant kan niet als technische dienst worden erkend, tenzij bijzondere richtlijnen uitdrukkelijk het tegendeel bepalen;
  • ii) 
    in deze richtlijn wordt het niet als uitzonderlijk beschouwd, wanneer een technische dienst, met de toestemming van de goedkeuringsinstanties, apparatuur van derden gebruikt.
  • 2. 
    Een aangemelde dienst wordt geacht aan de geharmoniseerde norm te voldoen, maar de Commissie kan de Lid-Staten zo nodig verzoeken het bewijs daarvan te leveren.

Diensten in derde landen kunnen alleen als technische dienst worden aangemeld in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en het derde land.

HOOFDSTUK III Eisen ten aanzien van het vrije verkeer en overgangsbepalingen

Artikel 15

  • 1. 
    De Lid-Staten mogen het in de handel brengen, de verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van nieuwe, aan de bepalingen van deze richtlijn beantwoordende voertuigen niet verbieden. Slechts aan de bepalingen van deze richtlijn beantwoordende voertuigen mogen worden toegelaten.
  • 2. 
    De Lid-Staten mogen het in de handel brengen, de verkoop en het gebruik van nieuwe technische eenheden of onderdelen die aan de bepalingen van deze richtlijn beantwoorden, niet verbieden. Slechts aan de bepalingen van deze richtlijn beantwoordende technische eenheden en onderdelen mogen in de handel worden gebracht of voor de eerste keer worden verkocht om in de Lid-Staten te worden gebruikt.
  • 3. 
    De specifieke eisen die van toepassing zijn op de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, onder b), bedoelde voertuigen, worden bepaald volgens de procedure van artikel 16.

Zolang dit niet is gebeurd, mogen de Lid-Staten hun nationale wetgevingen inzake deze voertuigen handhaven.

  • 4. 
    In afwijking van de leden 1 en 2:
  • a) 
    mogen de Lid-Staten die voor bromfietsen in hun nationale wetgeving bijzondere voorschriften hebben betreffende de aanwezigheid van pedalen, het overbrengingssysteem en de massagrens, deze voorschriften blijven toepassen gedurende een periode van ten hoogste drie jaar vanaf het tijdstip waarop deze richtlijn van toepassing wordt;
  • b) 
    mogen de Lid-Staten van een of meer voorschriften van de bijzondere richtlijnen ontheffing verlenen voor voertuigen, technische eenheden of onderdelen die:
  • hetzij in kleine series van ten hoogste 200 exemplaren per jaar en per voertuigtype of per type onderdeel of per type technische eenheid worden geproduceerd;
  • hetzij voor het leger, de ordehandhavingsdiensten, de bescherming burgerbevolking of openbare werken zijn bestemd.

De overige Lid-Staten moeten binnen één maand nadat zij zijn verleend, van deze ontheffingen in kennis worden gesteld;

  • c) 
    blijven de nationale goedkeuringen die de Lid-Staten hebben verleend vóór het tijdstip waarop deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen betreffende de corresponderende nationale voorschriften van toepassing worden, op hun grondgebied geldig voor een periode van ten hoogste vier jaar met ingang van de datum waarop de nationale wetgevingen door deze richtlijn of door de corresponderende bijzondere richtlijnen worden vervangen.

Dezelfde periode van vier jaar geldt eveneens voor de types voertuigen, technische eenheden of onderdelen die in overeenstemming zijn met de nationale voorschriften die van kracht waren vóór het van toepassing worden van deze richtlijn of van de bijzondere richtlijnen, in de Lid-Staten die andere wettelijke stelsels dan dat van de goedkeuring toepasten.

De voertuigen waarop deze afwijking van toepassing is, mogen gedurende deze periode in de handel worden gebracht, worden verkocht en in het verkeer worden gebracht; het gebruik van deze voertuigen wordt niet in de tijd beperkt.

Het in de handel brengen, de verkoop en het gebruik van technische eenheden en van onderdelen, die voor de voertuigen zijn bestemd, wordt niet in de tijd beperkt.

  • 5. 
    Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de Lid-Staten onverlet om, met inachtneming van het Verdrag, de voorschriften vast te stellen die zij noodzakelijk achten om de gebruikers bij het gebruik van de betrokken voertuigen de nodige bescherming te bieden, voor zover dit geen wijzigingen van de voertuigen met zich brengt.

HOOFDSTUK IV Procedure voor de aanpassing aan de technische vooruitgang

Artikel 16

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om:

  • de bijlagen I tot en met VI,
  • de bepalingen van de in bijlage I bedoelde bijzondere richtlijnen, voor zover deze richtlijnen die bepalingen uitdrukkelijk tot dat doel vermelden,

aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG (¹).

Artikel 17

Uiterlijk twee jaar na de in artikel 18 vastgestelde datum brengt de Commissie aan het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de stand van de toepassing van deze richtlijn.

Na passend overleg dient de Commissie haar conclusies in met betrekking tot de eventueel in deze richtlijn aan te brengen wijzigingen, in voorkomend geval vergezeld van wijzigingsvoorstellen.

HOOFDSTUK V Slotbepalingen

Artikel 18

De Lid-Staten doen uiterlijk op 1 januari 1994 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld van de genomen maatregelen in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 19

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 30 juni 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

Arlindo MARQUES CUNHA

  • (1) 
    PB nr. C 110 van 25. 4. 1991, blz. 3.(2) PB nr. C 13 van 20. 1. 1992, blz. 31, en

PB nr. C 176 van 13. 7. 1992.(3) PB nr. C 14 van 20. 1. 1992, blz. 31.(4) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG (PB nr. L 220 van 8. 8. 1987, blz. 44).

BIJLAGE I

Achter onderstaande rubrieken van voertuigelementen en -kenmerken (uitputtende lijst) staat de aanduiding "OR" indien moet worden nagegaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de door de fabrikant verschafte inlichtingen en de aanduiding "BR" indien moet worden nagegaan of deze gegevens in overeentstemming zijn met de op communautair niveau vastgestelde voorschriften.

Nummer

rubriek

Rubriek

Aanduiding

1.

Merk

OR

2.

Type/variant/uitvoering

OR

3.

Naam en adres van de fabrikant van het voertuig

OR

4.

Naam en adres van de eventuele gevolmachtigde van de fabrikant van het voertuig

OR

5.

Categorie van het voertuig (*)

OR

6.

Aantal wielen en hun plaatsing (ingeval van driewielers)

OR

7.

Schema van het frame

OR

8.

Naam en adres van de fabrikant van de motor (indien niet tevens de

voertuigfabrikant)

OR

9.

Merk en type van de motor

OR

10.

Type van ontsteking van de motor

OR

11.

Werkingsprincipe van de motor (**)

OR

12.

Soort koelsysteem van de motor

OR

13.

Soort smeersysteem van de motor (**)

OR

14.

Aantal cilinders of stators (bij draaizuigermotoren) van de motor en opstelling ervan

OR

15.

Boring, slag en cilinderinhoud of inhoud van de verbrandingskamers

(bij draaizuigermotoren) van de motor (**)

OR

16.

Volledig distributieschema van de motor (**)

OR

17.

Compressieverhouding van de motor (**)

OR

18.

Maximumkoppel en netto-maximumvermogen:

  • van de motor met elektrische ontsteking of compressieontsteking

BR

  • van de elektromotor

OR

19.

Maatregelen tegen het opvoeren van bromfietsen en van motorfietsen

BR

20.

Brandstofreservoir(s) (**)

BR

21.

Aandrijfbatterij(en)

OR

22.

Carburateur of ander brandstoftoevoersysteem (type en fabrieksmerk) (**)

OR

23.

Elektrische installatie (nominale spanning)

OR

24.

Generator (soort en maximumvermogen) (**)

OR

25.

Door de constructie bepaalde maximumsnelheid van het voertuig

BR

26.

Massa's en afmetingen

BR

27.

Koppel- en bevestigingsinrichting voor zijspanwagens

BR

28.

Maatregelen tegen luchtverontreiniging (**)

BR

Nummer

rubriek

Rubriek

Aanduiding

29.

Banden

BR

30.

Overbrenging

OR

31.

Reminrichting

BR

32.

Installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op het voertuig

BR

33.

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen die volgens de in punt 32 bedoelde uitrustingsvoorschriften als verplicht of als facultatief worden aangemerkt

BR

34.

Geluidssignaalinrichting

BR

35.

Plaats voor de achterste kentekenplaat

BR

36.

Elektromagnetische compatibiliteit

BR

37.

Geluidsniveau en uitlaatinrichting (**)

BR

38.

Achteruitkijkspiegel(s)

BR

39.

Scherpe uitwendige delen

BR

40.

Standaard (behalve voor voertuigen met ten minste drie wielen)

BR

41.

Beveiligingsinrichting tegen gebruik van het voertuig door onbevoegden

BR

42.

Ruiten, ruitewisser, ruitesproeier, ontdooiings- en ontwasemingsinrichting van bromfietsen op drie wielen, driewielers en vierwielers, voorzien van een carrosserie

BR

43.

Handgrepen voor passagiers van tweewielers

BR

44.

Ankerpunten voor veiligheidsgordels en veiligheidsgordels voor bromfietsen op drie wielen, driewielers en vierwielers, voorzien van een carrosserie

BR

45.

Snelheidsmeter en kilometerteller voor motorfietsen, driewielers en vierwielers

OR

46.

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

BR

47.

Voorgeschreven opschriften (inhoud, plaats en wijze van aanbrengen)

BR

(*) Voor een voertuig met dubbele aandrijving geldt, dat als de beide aandrijvingen zodanig zijn dat het voertuig zowel aan de definitie van bromfiets als aan de definities van motorfiets dan wel driewieler of vierwieler beantwoordt, deze laatste definities van toepassing zijn.

(**) Deze rubriek geldt niet voor voertuigen met elektrische aandrijving, tenzij voor voertuigen met dubbele aandrijving (elektrische aandrijving en aandrijving door middel van een verbrandingsmotor).

Opmerking

In de bijzondere richtlijnen zullen specifieke voorschriften worden opgenomen voor bromfietsen met een klein vermogen, te weten bromfietsen met pedalen, een hulpmotor van 1 kW of minder en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 km/h of minder. Deze bijzondere voorschriften zullen met name betrekking hebben op de in de rubrieken nrs. 18, 19, 29, 32, 33, 34, 41, 43 en 46 van deze bijlage bedoelde onderdelen en kenmerken.

BIJLAGE II

INLICHTINGENFORMULER (a) (Model)

De volgende gegevens over het voertuig, de technische eenheid of het onderdeel waarvoor de goedkeuring wordt aangevraagd moeten in drievoud worden verstrekt en van een inhoudsopgave zijn voorzien. Eventueel moeten voldoende gedetailleerde tekeningen op een passende schaal worden bijgevoegd in A4-formaat of tot dat formaat gevouwen. Foto's moeten eveneens voldoende gedetailleerd zijn. In het geval van microprocessorgestuurde functies moeten de relevante gegevens over de prestaties worden verstrekt. Het inlichtingenformulier moet voorzien zijn van een door de aanvrager verstrekt volgnummer.

  • A. 
    INLICHTINGEN DIE ZOWEL OP BROMFIETSEN, OP MOTORFIETSEN, OP DRIEWIELERS ALS OP VIERWIELERS BETREKKING HEBBEN
  • 0. 
    Algemene gegevens

0.1. Merk: .

0.2. Type (met vermelding van eventuele varianten en uitvoeringen: iedere variant en iedere uitvoering moet worden aangeduid met een code in cijfers of in cijfers en letters): .

0.3. Middelen tot identificatie van het type, indien op het voertuig aangegeven (b): .

0.3.1. Plaats van het merkteken: .

0.4. Categorie van het voertuig (c): .

0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

0.6. Naam en adres van de eventuele gevolmachtigde van de fabrikant: .

0.7. Plaats en wijze van aanbrengen van de voorgeschreven opschriften op het chassis: .

0.7.1. De nummering van de serie van het type begint bij nr.: .

0.8. Plaats en wijze van aanbrengen van het goedkeuringsmerk voor onderdelen en technische eenheden: .

  • 1. 
    Algemene constructie van het voertuig

1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: .

1.2. Maatschema van het gehele voertuig: .

1.3. Aantal assen en wielen (eventueel aantal rupsbanden): .

1.4. Plaats en opstelling van de motor: .

  • 2. 
    Massa's (in kg) (d)

2.1. Massa van het voertuig in rijklare toestand: .

2.1.1. Verdeling van de massa over de assen: .

2.2. Massa van het voertuig in rijklare toestand, inclusief bestuurder: .

2.2.1. Verdeling van deze massa over de assen: .

2.3. Technisch toelaatbare maximummassa volgens opgave van de fabrikant: .

2.3.1. Verdeling van deze massa over de assen: .

2.3.2. Technisch toelaatbare maximummassa op iedere as: .

2.4. Startvermogen op een helling bij de door de fabrikant opgegeven technisch toelaatbare maximummassa: .

2.5. Maximaal getrokken massa (in voorkomend geval): .

  • 3. 
    Motor (e)

3.0. Fabrikant: .

3.1. Merk: .

3.1.1. Type (zoals op de motor vermeld of andere identificatiemiddelen): .

3.2. Motor met elektrische ontsteking of compressieontsteking:

3.2.1. Specifieke gegevens over de motor

3.2.1.1. Werkingsprincipe: elektrische ontsteking/compressieontsteking, viertakt/tweetakt (¹)

3.2.1.2. Aantal, opstelling en ontstekingsvolgorde van de cilinders: .

3.2.1.2.1. Boring: . . . . . . mm (f)

3.2.1.2.2. Slag: . . . . . . mm (f)

3.2.1.3. Cilinderinhoud: . . . . . . cm³ (g)

3.2.1.4. Compressieverhouding (²): .

3.2.1.5. Tekeningen van de cilinderkop, zuiger(s), zuigerveren en cilinder(s): .

3.2.1.6. Stationair toerental (²): . . . . . . min-1

3.2.1.7. Netto-maximumvermogen: . . . . . . kW bij . . . . . . min-1

3.2.1.8. Netto-maximumkoppel: . . . . . . Nm bij . . . . . . min-1

3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/mengsmering/LPG/andere (¹)

3.2.3. Brandstofreservoir

3.2.3.1. Maximale inhoud (²): .

3.2.3.2. Tekening van het reservoir met aanduiding van de gebruikte materialen: .

3.2.3.3. Schema waarop duidelijk de plaats van het reservoir op het voertuig is aangegeven: .

3.2.4. Brandstoftoevoer

3.2.4.1. Via carburateur(s): ja/neen (¹)

3.2.4.1.1. Merk(en): .

3.2.4.1.2. Type(s): .

3.2.4.1.3. Aantal: .

3.2.4.1.4. Afstellingen (²)

hetzij

3.2.4.1.4.1. venturi: .

3.2.4.1.4.2. niveau in de vlotterkamer: .

3.2.4.1.4.3. massa van de vlotter: .

3.2.4.1.4.4. vlotternaald: .

hetzij

3.2.4.1.4.5. curve van het brandstofdebiet uitgezet tegen de luchtstroom en de instellingen waarbij het verloop van de curve gewaarborgd blijft: .

3.2.4.1.5. Koudstartsysteem: manueel/automatisch (¹)

3.2.4.1.5.1. Werkingsprincipe(s): .

3.2.4.2. Door brandstofinspuiting (alleen compressieonsteking): ja/neen (¹)

3.2.4.2.1. Beschrijving van het systeem: .

3.2.4.2.2. Werkingsprincipe: rechtstreekse inspuiting/voorkamer/wervelkamer (¹) .

3.2.4.2.3. Inspuitpomp

hetzij

3.2.4.2.3.1. merk(en): .

3.2.4.2.3.2. type(s): .

hetzij

3.2.4.2.3.3. maximale brandstofopbrengst (¹) (²): . . . . . . mm³/slag of cyclus bij een pompsnelheid van: . . . . . . min-1 of eventueel karakteristiek schema: .

3.2.4.2.3.4. inspuitvervroeging (²): .

3.2.4.2.3.5. vervroegingscurve (²): .

3.2.4.2.3.6. kalibreringsmethode: proefbank/motor (¹)

3.2.4.2.4. Regulateur

3.2.4.2.4.1. Type: .

3.2.4.2.4.2. Uitschakelingspunt

3.2.4.2.4.2.1. Uitschakelingspunt onder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.4.2.2. Uitschakelingspunt zonder belasting: . . . . . . min-1

3.2.4.2.4.3. Stationair toerental: . . . . . . min-1

3.2.4.2.5. Inspuitleidingen

3.2.4.2.5.1. Lengte: . . . . . . mm

3.2.4.2.5.2. Inwendige diameter: . . . . . . mm

3.2.4.2.6. Verstuiver(s)

hetzij

3.2.4.2.6.1. merk(en): .

3.2.4.2.6.2. type(s): .

hetzij

3.2.4.2.6.3. openingsdruk (²): . . . . . . kPa

of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.2.7. Koudstartsysteem (indien aanwezig)

hetzij

3.2.4.2.7.1. merk(en): .

3.2.4.2.7.2. type(s): .

hetzij

3.2.4.2.7.3. beschrijving: .

3.2.4.2.8. Hulpstartsysteem (indien aanwezig)

hetzij

3.2.4.2.8.1. merk(en): .

3.2.4.2.8.2. type(s): .

hetzij

3.2.4.2.8.3. beschrijving van het systeem: .

3.2.4.3. Door brandstofinspuiting (alleen elektrische onsteking): ja/neen (¹)

hetzij

3.2.4.3.1. beschrijving van het systeem: .

3.2.4.3.2. werkingsprincipe: inspuiting in het inlaatspuitstuk (enkelpunts/meerpunts (¹)/directe inspuiting/andere (specificeren) (¹): .

hetzij

3.2.4.3.2.1. merk(en) van de inspuitpomp: .

3.2.4.3.2.2. type(s) van de inspuitpomp: .

3.2.4.3.3. Verstuivers: openingsdruk (²): . . . . . . kPa

of karakteristiek schema (²): .

3.2.4.3.4. Inspuitvervroeging: .

3.2.4.3.5. Koudstartsysteem

3.2.4.3.5.1. Werkingsbeginsel(en): .

3.2.4.3.5.2. Bedrijfsgrenzen/instellingen (¹) (²): .

3.2.4.4. Brandstofpomp: ja/neen (¹)

3.2.5. Elektrische installatie

3.2.5.1. Nominale spanning: . . . . . . V, pos./neg. massaverbinding (¹)

3.2.5.2. Generator

3.2.5.2.1. Type: .

3.2.5.2.2. Nominaal vermogen: . . . . . . W

3.2.6. Ontsteking

3.2.6.1. Merk(en): .

3.2.6.2. Type(s): .

3.2.6.3. Werkingsbeginsel: .

3.2.6.4. Vervroegingscurve of karakteristiek werkpunt (²): .

3.2.6.5. Vast ontstekingstijdstip (²): . . . . . . graden voor BDP

3.2.6.6. Lichthoogte contactpunten (²): . . . . . . mm

3.2.6.7. Contacthoek (²): .

3.2.6.8. Ontstoring: .

3.2.6.8.1. Terminologie en tekening van de ontstoringsinrichting: .

3.2.6.8.2. Opgave van de nominale waarde van de gelijkstroomweerstanden en, voor resistieve onstekingskabels, van de weerstand per meter: .

3.2.7. Koelsysteem: (vloeistof/lucht) (¹)

3.2.7.1. Nominale instelling van de motortemperatuurregeling: .

3.2.7.2. Vloeistof

3.2.7.2.1. Aard van de vloeistof: .

3.2.7.2.2. Circulatiepomp(en): ja/neen (¹)

3.2.7.3. Lucht

3.2.7.3.1. Ventilator: ja/neen (¹)

3.2.8. Inlaatsysteem

3.2.8.1. Drukvulling: ja/neen (¹)

3.2.8.1.1. Merk(en): .

3.2.8.1.2. Type(s): .

3.2.8.1.3. Beschrijving van het systeem (bij voorbeeld: maximale vuldruk: . . . . . . kPa, afvoerklep (indien van toepassing) enz.): .

3.2.8.2. Tussenkoeler: ja/neen (¹)

3.2.8.3. Beschrijving en tekeningen van de inlaatpijpen en bijbehorende onderdelen (drukkamer, voorverwarmingssysteem, extra luchtinlaten enz.): .

3.2.8.3.1. Beschrijving van het inlaatspuitstuk (met tekeningen en/of foto's): .

3.2.8.3.2. Luchtfilter, tekeningen: .

3.2.8.3.2.1. merk(en): .

3.2.8.3.2.2. type(s): .

3.2.8.3.3. Inlaatgeluiddemper, tekeningen: .

3.2.8.3.3.1. merk(en): .

3.2.8.3.3.2. type(s): .

3.2.9. Uitlaatsysteem

3.2.9.1. Tekening van het volledige uitlaatsysteem: .

3.2.10. Minimale dwarsdoorsnede van inlaat- en uitlaatpoorten: .

3.2.11. Klepafstelling of equivalente gegevens

3.2.11.1. Maximale lichthoogte van de kleppen, openings- en sluitingshoeken ten opzichte van de dode punten, of gegevens betreffende de afstelling van alternatieve systemen: .

3.2.11.2. Referentie- en/of afstelbereik (¹):

3.2.12. Voorzieningen tegen luchtverontreiniging:

3.2.12.1. Inrichting voor het recycleren van cartergassen, uitsluitend voor viertaktmotoren (beschrijving en tekeningen): .

3.2.12.2. Extra voorzieningen tegen luchtverontreiniging (voor zover aanwezig en niet elders vermeld): .

3.2.12.2.1. Beschrijving en/of tekeningen: .

3.2.13. Plaats van de absorptiecoëfficiënt (symbool alleen voor motoren met compressieonsteking): .

3.3. Elektrische aandrijfmotor

3.3.1. Type (ontwikkeling, bekrachtiging): .

3.3.1.1. Maximaal uurvermogen: . . . . . . kW

3.3.1.2. Bedrijfsspanning: . . . . . . volt

3.3.2. Batterij

3.3.2.1. Aantal cellen: .

3.3.2.2. Massa: . . . . . . kg

3.3.2.3. Capaciteit: . . . . . . Ah (ampère-uur)

3.3.2.4. Plaats: .

3.4. Andere motoren of combinaties daarvan (specifieke gegevens over de onderdelen van dergelijke motoren): .

3.5. Door de fabrikant toegestane temperaturen

3.5.1. Koelsysteem

3.5.1.1. Vloeistofkoeling

Maximumtemperatuur aan de uitgang: . . . . . . oC

3.5.1.2. Luchtkoeling

3.5.1.2.1. Referentiepunt: .

3.5.1.2.2. Maximumtemperatuur op het referentiepunt: . . . . . . oC

3.6. Smeersysteem

3.6.1. Beschrijving van het systeem:

3.6.1.1. Plaats van het smeermiddelreservoir (indien aanwezig): .

3.6.1.2. Toevoersysteem (pomp/inspuiting in het inlaatsysteem/vermenging met brandstof enz.) (¹): .

3.6.2. Mengsmering

3.6.2.1. Mengverhouding: .

3.6.3. Oliekoeler: ja/neen (¹)

3.6.3.1. Tekening(en): . , of

3.6.3.1.1. merk(en): .

3.6.3.1.2. type(s): .

  • 4. 
    Overbrenging (h)

4.1. Schema van de overbrenging: .

4.2. Type (mechanisch, hydraulisch, elektrisch enz.): .

4.3. Koppeling (type): .

4.4. Versnellingsbak

4.4.1. Type: automatisch/manueel (¹)

4.4.2. Bedieningswijze: handschakeling/voetschakeling (¹)

4.5. Overbrengingsverhoudingen:

N

R1

R2

R3

Rt

Min. traploze overbrenging

1

2

3

. . .

Max. traploze overbrenging

Achteruit

N = versnelling.

R1 = primaire overbrengingsverhouding (verhouding tussen het toerental van de motor en dat van de eerste as van de versnellingsbak).

R2 = secundaire overbrengingsverhouding (verhouding tussen het toerental van de primaire as en dat van de secundaire as van de versnellingsbak).

R3 = eindaandrijvingsverhouding (verhouding tussen het toerental van de uitgaande as van de versnellingsbak en dat van de aangedreven wielen).

Rt = totale verhouding.

4.6. Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h) (i):

.

4.7. Snelheidsmeter en kilometerteller: ja/neen (1)

4.7.1. Merk(en): .

4.7.2. Type(s): .

  • 5. 
    Ophanging

5.1. Tekening van de ophanging: .

5.2. Standaard gemonteerde banden (categorie, afmetingen en maximale belasting) en velgen: .

5.2.1. Nominale afrolomtrek: .

5.2.2. Door de fabrikant aanbevolen bandenspanning: . . . . . . kPa

5.2.3. Combinatie(s) van banden en velgen: .

  • 6. 
    Stuurinrichting

6.1. Mechanisme en bediening

6.1.1. Soort mechanisme: .

  • 7. 
    Reminrichting

7.1. Schema van de reminrichting: .

7.2. Voor- en achterrem: schijven of trommels (2): .

7.2.1. Merk(en): .

7.2.2. Type(s): .

7.3. Tekening van de remblokken

7.3.1. Schoenen en/of beugels (3)

7.3.2. Remvoeringen en/of -blokken (4)

7.3.3. Remhandels en/of -pedalen (5)

7.3.4. Remvloeistofreservoir(s) (in voorkomend geval): .

7.4. Andere inrichtingen (in voorkomend geval): tekening en beschrijving: .

  • 8. 
    Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

8.1. Lijst van alle inrichtingen (aantal, merk(en), model, goedkeuringsmerk(en), maximale intensiteit van de grootlichtbundels, kleur en bijbehorende verklikker vermelden): .

8.2. Schema van de plaats van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen: .

8.3. Waarschuwingsknipperlichten (indien aanwezig): .

8.4. Bijkomende inrichtingen voor speciale voertuigen: .

  • 9. 
    Uitrusting

9.1. Koppelinrichting (in voorkomend geval)

9.1.1. Type(s): haak/ring/andere (6)

9.1.2. Foto's en/of tekeningen die de positie en de constructie van de koppelinrichting tonen: .

9.2. Plaatsing en identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

9.2.1. Foto's en/of tekeningen van de plaatsing van symbolen, bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters: .

9.3. Voorgeschreven opschriften

9.3.1. Foto's en/of tekeningen van de plaats van de voorgeschreven opschriften en van het chassisnummer: .

9.3.2. Foto's en/of tekeningen van het officiële gedeelte van de opschriften (met afmetingen): .

9.3.3. Foto's en/of tekeningen van het chassisnummer (met afmetingen): .

9.4. Beveiligingsinrichting tegen gebruik van het voertuig door onbevoegden

9.4.1. Type: .

9.4.2. Korte beschrijving: .

9.5. Geluidssignaalinrichting

9.5.1. Korte beschrijving: .

9.5.2. Merk(en): .

9.5.3. Type(s): .

9.5.4. Naam en adres van de fabrikant of zijn gemachtigde(n): .

9.5.5. Goedkeuringsmerk: .

9.5.6. Tekening(en) waarop de plaats van de geluidssignaalinrichting ten opzichte van de voertuigconstructie is aangegeven: .

9.5.7. Gegevens over de bevestigingswijze, met inbegrip van dat deel van de voertuigconstructie waarop de geluidssignaalinrichting is bevestigd: .

9.6. Plaats voor de kentekenplaat achter bij motorfietsen (vermeld eventuele varianten; naar gelang van het geval kunnen tekeningen worden gebruikt): .

9.6.1. Helling van het vlak ten opzichte van de verticaal: .

aeZAàB. INLICHTINGEN DIE UITSLUITEND OP BROMFIETSEN OP TWEE WIELEN EN MOTORFIETSEN BETREKKING HEBBEN

  • 1. 
    Uitrusting

1.1. Achteruitkijkspiegel(s) (geef voor elke achteruitkijkspiegel de volgende inlichtingen)

1.1.1. Merk: .

1.1.2. Goedkeuringsmerk: .

1.1.3. Variant: .

1.1.4. Tekening(en) waarop de plaats van de achteruitkijkspiegel(s) ten opzichte van de voertuigconstructie is aangegeven: .

1.1.5. Gegevens over de bevestingswijze, met inbegrip van dat deel van de voertuigconstructie waarop de achteruitkijkspiegel is bevestigd: .

1.2. Standaard

1.2.1. Type: centraal en/of lateraal (7)

1.2.2. Tekening van de plaats van de standaard(en) ten opzichte van de voertuigconstructie: .

1.3. Bevestiging van de zijspanwagens van motorfietsen (indien van toepassing): .

1.3.1. Foto's en/of tekeningen die plaats en constructie aantonen: .

1.4. Beveiligingsinrichtingen voor passagiers

1.4.1. Type: riemen en/of handgrepen (8)

1.4.2. Foto's en/of tekeningen die de plaatsing aantonen: .

aeZAàC. INLICHTINGEN DIE UITSLUITEND OP BROMFIETSEN OP DRIE WIELEN,

DRIEWIELERS EN VIERWIELERS BETREKKING HEBBEN

  • 1. 
    Afmetingen en massa's (in mm en kg) (eventueel naar tekening verwijzen)

1.1. In acht te nemen afmetingen ingeval een chassis zonder carrosserie alsnog van een carrosserie wordt voorzien

1.1.1. Lengte: .

1.1.2. Breedte: .

1.1.3. Onbeladen hoogte: .

1.1.4. Vooroverbouw: .

1.1.5. Achteroverbouw: .

1.1.6. Grenzen voor de ligging van het zwaartepunt van het voertuig met carrosserie: .

1.2. Massa's (d)

1.2.1. Door de fabrikant opgegeven nuttige lading: .

  • 2. 
    Uitrusting

2.1. Carrosserie

2.1.1. Aard van de carrosserie: .

2.1.2. Algemeen maatschema binnenzijde: .

2.1.3. Algemeen maatschema buitenzijde: .

2.1.4. Materialen en bouwwijzen: .

2.1.5. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk: .

2.1.6. Configuratie, afmetingen, openingsrichting en maximale openingshoek van de deuren: .

2.1.7. Tekening van het hang- en sluitwerk en de plaats daarvan in de deuren: .

2.1.8. Technische beschrijving van het hang- en sluitwerk: .

2.2. Voorruit en andere ruiten

2.2.1. Voorruit

2.2.1.1. Gebruikte materialen: .

2.2.2. Andere ruiten

2.2.2.1. Gebruikte materialen: .

2.3. Ruitewisser voorruit

2.3.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

2.4. Ruitesproeier voorruit

2.4.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

2.5. Ontdooiing en ontwaseming

2.5.1. Gedetailleerde technische beschrijving (met foto's of tekeningen): .

2.6. Achteruitkijkspiegel(s) (geef voor elke achteruitkijkspiegel de volgende inlichtingen)

2.6.1. Merk: .

2.6.2. Goedkeuringsmerk: .

2.6.3. Variant: .

2.6.4. Tekening(en) waarop de plaats van de achteruitkijkspiegel(s) ten opzichte van de voertuigconstructie is aangegeven: .

2.6.5. Gegevens over de bevestigingswijze, met inbegrip van dat deel van de voertuigconstructie waarop de achteruitkijkspiegel is bevestigd: .

2.7. Zitplaatsen

2.7.1. Aantal: .

2.7.2. Opstelling: .

2.7.3. Cooerdinaten of tekening van het punt R (j)

2.7.3.1. Zitplaats van de bestuurder: .

2.7.3.2. Andere zitplaatsen: .

2.7.4. Voorziene hellingshoek van de rugleuning:

2.7.4.1. Zitplaats van de bestuurder: .

2.7.4.2. Andere zitplaatsen: .

2.7.5. Bereik van de zitplaatsverstelling (eventueel):

2.7.5.1. Zitplaats van de bestuurder: .

2.7.5.2. Andere zitplaatsen: .

2.8. Verwarming van het interieur (indien van toepassing)

2.8.1. Korte beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming, indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de warmte van de koelvloeistof van de motor: .

2.8.2. Gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat betreft de interieurverwarming, indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de warmte van de koellucht of van de uitlaatgassen van de motor, met inbegrip van:

2.8.2.1. een tekening van het volledige verwarmingssysteem met aanduiding van de plaats daarvan in het voertuig (en de opstelling van de geluiddempers (met de plaats van de warmtewisselaar)): .

2.8.2.2. een tekening van de warmtewisselaar bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de uitlaatgassen, of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt (bij verwarmingssystemen die voor de verwarming gebruik maken van de koellucht van de motor): .

2.8.2.3. een tekening van de doorsnede van de warmtewisselaar of van de delen waar de warmtewisseling plaatsvindt met aanduiding van de wanddikte, de gebruikte materialen en de oppervlakteëigenschappen: .

2.8.2.4. specificaties van andere belangrijke onderdelen van het verwarmingssysteem, zoals bij voorbeeld de ventilator, wat betreft de wijze van constructie en technische gegevens: .

2.9. Veiligheidsgordels

2.9.1. Aantal en plaatsing van de veiligheidsgordels met vermelding van de zitplaatsen waarop deze zijn aangebracht: .

B/P

Volledig goedkeuringsmerk

Variant (indien van toepassing)

Zitplaatsen voor

.

.

.

Zitplaatsen achter

.

.

.

Middelste zitplaatsen achter en middelste zitplaatsen voor

.

.

.

Extra voorzieningen (bij voorbeeld hoogteverstelling van de zitplaatsen, voorspaninrichting enz.)

.

.

.

B = bestuurderszijde.

P = passagierszijde.

2.10. Bevestigingspunten

2.10.1. Aantal en plaats van de bevestigingspunten: .

2.10.2. Foto's en/of tekeningen van de carrosserie met aanduiding van de plaats en de afmetingen van de reële en de effectieve bevestigingspunten, alsmede van het punt R: .

2.10.3. Tekeningen van de bevestigingspunten en van de delen van de voertuigconstructie waaraan zij zijn bevestigd (met aanduiding van het materiaal): .

2.10.4. Vermelding van de gordeltypes (9)() die mogen worden gemonteerd op de bevestigingspunten waarvan het voertuig is voorzien:

Plaats van het bevestigingspunt

Op de

voertuigconstructie

Op de

zitplaatsconstructie

Voor

rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

middelste

zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

Achter

rechterzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

middelste

zitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

rechts

links

linkerzitplaats

"

Y

y

Y

x

bevestigingspunten onder

bevestigingspunt boven

"

y

x

buitenwaarts

binnenwaarts

2.10.5. Beschrijving van een bijzonder type gordel waarbij een bevestigingspunt op de rugleuning van de zitplaats is aangebracht of het bevestigingspunt een energiedissiperende voorziening bevat: .

"B" voor een heupgordel; "S" voor speciale gordeltypes; vermeld in dit geval onder "opmerkingen" de aard van de types; "Ar", "Br" of "Sr" voor gordels met oprolmechanismen; "Are", "Bre" en "Sre" voor gordels met oprolmechanismen en energieabsorberende voorzieningen op ten minste één bevestigingspunt. Noten

  • (10) 
    Doorhalen wat niet van toepassing is.
  • (11) 
    Tolerantie(s) aangeven.

(a) Voor elke goedgekeurde inrichting kan de beschrijving worden vervangen door een verwijzing naar de goedkeuring. De beschrijving is evenmin vereist voor elk element waarvan de constructie duidelijk uit de bij het inlichtingenformulier gevoegde schema's of tekeningen blijkt. Gelieve bij elk punt waarvoor foto's en/of tekeningen moeten worden bijgevoegd, naar de nummers van de desbetreffende bijlagen te verwijzen.

(b) De middelen die eventueel ter identificatie van het type worden gebruikt, mogen alleen voorkomen op voertuigen, technische eenheden en onderdelen waarvoor de bijzondere verordening waarop de goedkeuring wordt gebaseerd, van toepassing is.

Indien het middel ter identificatie van het type tekens bevat die niet van betekenis zijn voor de beschrijving van het type voertuig/technische eenheid/onderdeel waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier door vraagtekens worden vervangen (bij voorbeeld ABC??123??).

(c) Indeling volgens onderstaande categorieën:

  • bromfietsen op twee wielen,
  • bromfietsen op drie wielen,
  • motorfietsen,
  • motorfietsen met zijspanwagen,
  • driewielers en vierwielers.

(d) 1. Ledige massa: massa van het voertuig, gereed voor normaal gebruik, inclusief:

  • de aanvullende uitrusting die enkel voor het beschouwde normale gebruik is vereist,
  • de volledige elektrische installatie, met inbegrip van de door de fabrikant geleverde verlichtings- en lichtsignaalinrichting,
  • de instrumenten en voorzieningen die vereist zijn bij de wet waarvoor de meting van de ledige massa van het voertuig geschiedt,
  • de vloeistoffen die nodig zijn om de goede werking van alle delen van het voertuig te garanderen.

Opmerking: De brandstof of mengsmering wordt bij deze meting niet meegerekend, doch met vloeistoffen zoals het accuzuur, de vloeistof voor de hydraulische circuits, de koelvloeistof en de motorolie moet wel rekening worden gehouden.

  • 2. 
    Rijklare massa: ledige massa vermeerderd met de massa van:
  • brandstof: de brandstoftank is gevuld tot ten minste 90 % van de door de fabrikant opgegeven inhoud,
  • aanvullende voorzieningen die gewoonlijk door de fabrikant worden geleverd ter aanvulling van de voor normaal gebruik benodigde voorzieningen (gereedschapstas, bagagedrager, windscherm, beveiligingsmiddelen enz.)

Opmerking: Bij voertuigen die op mengsmering rijden:

  • a) 
    wordt de mengsmering als brandstof beschouwd indien de brandstof en olie voorgemengd zijn,
  • b) 
    wordt uitsluitend de benzine als brandstof beschouwd indien de brandstof en olie afzonderlijk worden toegevoerd. De olie is in dit geval reeds in de ledige massa begrepen.
  • 3. 
    Technisch toelaatbare maximummassa: massa die door de fabrikant berekend is voor bepaalde bedrijfsomstandigheden, waarbij rekening is gehouden met aspecten zoals de sterkte van de materialen, het draagvermogen van de banden enz.
  • 4. 
    Door de fabrikant opgegeven nuttige lading: laadvermogen dat wordt verkregen door de in punt 3 gedefinieerde massa te verminderen met de in punt 2 gedefinieerde massa.
  • 5. 
    De massa van de bestuurder wordt op 75 kg gesteld.

(e) Bij niet-conventionele motoren en systemen dienen door de fabrikant gegevens te worden verstrekt die gelijkwaardig zijn met de hier gevraagde gegevens.

(f) Dit cijfer moet op de naaste tiende millimeter worden afgerond.

(g) Deze waarde moet worden berekend met ð = 3,1416 en worden afgerond op de naaste cm³.

(h) Bij varianten dienen voor elk daarvan de gevraagde gegevens te worden verstrekt.

(i) Een tolerantie van 5 % is toegestaan.

(j) Het "punt R" of "referentiepunt van de zitplaats" is het door de fabrikant van het voertuig opgegeven referentiepunt dat:

  • cooerdinaten heeft die ten opzichte van de constructie van het voertuig zijn bepaald;
  • overeenkomt met de theoretische positie van het draaipunt bovenlichaam/dij (punt H) bij de laagste en meest achteruitgeschoven normale besturings- of gebruikspositie welke door de fabrikant van het voertuig wordt opgegeven voor elke zitplaats waarin hij voorziet;
  • naar goeddunken van de bevoegde instanties als referentiepunt mag worden genomen voor elke andere zitplaats dan de voorste zitplaatsen waarbij het "punt H" niet door middel van het "driedimensionele referentiesysteem" of de procedures voor de bepaling van "punt H" kan worden bepaald.

(1)() "A" voor een driepuntsgordel;

BIJLAGE III

GOEDKEURINGSCERTIFICAAT VAN EEN VOERTUIG (Model)

  • A. 
    PROCEDURE Bij het invullen van het goedkeuringscertificaat in het kader van de goedkeuringsprocedure van een type voertuig wordt als volgt te werk gegaan:
  • 1. 
    Aan de hand van de gegevens van het inlichtingenformulier moeten de desbetreffende rubrieken van het onder B opgenomen modelgoedkeuringscertificaat worden ingevuld.
  • 2. 
    Indien naast een rubriek in het modelgoedkeuringscertificaat "OR" staat, moet worden gecontroleerd of de desbetreffende gegevens van het inlichtingenformulier juist zijn. Afhankelijk van het resultaat van de controle wordt één van beide hokjes aangekruist: het eerste indien de gegevens van het inlichtingenformulier juist zijn en het tweede indien deze gegevens niet juist zijn.
  • 3. 
    Indien naast de rubriek in het modelgoedkeuringscertificaat "BR" staat, moet worden gecontroleerd of het desbetreffende element of kenmerk in overeenstemming is met de voorschriften van de relevante bijzondere richtlijn. Afhankelijk van het resultaat van de controle wordt één van beide hokjes aangekruist: het eerste indien de voorschriften van de bijzondere verordening zijn nageleefd en het tweede indien deze voorschriften niet zijn nageleefd.
  • 4. 
    Na afloop van de in de punten 2 en 3 bedoelde controles moet het onder C bedoelde goedkeuringscertificaat worden ingevuld.
  • B. 
    GOEDKEURINGSCERTIFICAAT Nr. . . .
  • A. 
    Nummer

rubriek

Rubriek

Aanduiding

Ja

Nee

1.

Algemene gegevens

1.1.

Merk:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

1.2.

Type of handelsbenaming (met vermelding van eventuele varianten en uitvoeringen):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

1.3.

Naam en adres van de fabrikant:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

1.4.

Naam en adres van de eventuele gevolmachtigden van de fabrikant:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

2.

Algemene constructie van het voertuig

2.1.

Categorie van het voertuig:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

2.2.

Door de constructie bepaalde maximumsnelheid:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

2.3.

Wielen:

2.3.1.

Aantal:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

2.3.2.

Symmetrische of asymmetrische plaatsing (in het geval van voertuigen op drie wielen):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

2.4.

Schema van het frame:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

3.

Massa's en afmetingen

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.

Motor

4.1.

Naam en adres van de motorfabrikant (indien niet tevens de voertuigfabrikant):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.2.

Merk:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.3.

Type (met elektrische ontsteking, met compressieontsteking en /of elektromotor) en aanduiding:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.

Motor met elektrische ontsteking of compressieontsteking:

4.4.1.

Cyclus:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.2.

Koelsysteem:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.3.

Smeersysteem:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.4.

Aantal cilinders of stators (bij draaizuigermotoren) en opstelling ervan:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};
  • A. 
    Nummer

rubriek

Rubriek

Aanduiding

Ja

Nee

4.4.5.

Boring, slag, cilinderinhoud of inhoud van de

verbrandingskamers (bij draaizuigermotoren):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.6.

Volledig schema van de inlaat van de motor:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.7.

Compressieverhouding (zuigers en pakkingen):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.8.

Netto-maximumvermogen en maximumkoppel van de

motor:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.9.

Brandstofreservoir:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.10.

Carburateur of ander brandstoftoevoersysteem:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.11.

Elektrische installatie (spanning):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.12.

Generator (soort en maximumvermogen):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.4.13.

Maatregelen tegen luchtverontreiniging:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.5.

Elektrische aandrijfmotor:

4.5.1.

Nominale voedingsspanning:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.5.2.

Voor de aandrijving bestemde accu('s):

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.5.3.

Netto-maximumvermogen en maximumkoppel:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

4.5.4.

Koelsysteem:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

5.

Overbrenging

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

6.

Banden

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

7.

Reminrichting

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

8.

Installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

9.

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.

Diversen

10.1.

Geluidssignaalinrichting:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.2.

Plaats voor de kentekenplaat achter:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.3.

Elektrische en elektromagnetische storingen:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.4.

Geluidsniveau en uitlaatinrichting (behalve voor elektrisch aangedreven voertuigen):

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.5.

Achteruitkijkspiegel(s):

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.6.

Scherpe uitwendige delen:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.7.

Standaard (behalve voor drie- en vierwielige voertuigen):

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.8.

Beschermingsinrichting tegen gebruik door onbevoegden:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.9.

Ruiten; ruitewisser; ruitesproeier; ontdooings- en ontwasemingsinrichting voor drie- en vierwielers voorzien van een carrosserie:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.10.

Handgrepen voor passagiers van tweewielers:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.11.

Bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en veiligheidsgordels voor drie- en vierwielers voorzien van een carrosserie:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.12.

Snelheidsmeter en kilometerteller voor motorfietsen, drie- en vierwielers:

OR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.13.

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.14.

Voorgeschreven opschriften (inhoud, plaats en wijze van aanbrengen):

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.15.

Maatregelen tegen het opvoeren van bromfietsen en motorfietsen:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};

10.16.

Koppel- en bevestigingsinrichting:

BR

  • {Èq};
  • {Èq};
  • C. 
    GOEDKEURINGSCERTIFICAAT Nr. . . .

Ondergetekende verklaart hierbij dat de door de fabrikant op inlichtingenformulier nr. . . . . . verstrekte beschrijving beantwoordt aan de in punt 1 van dit goedkeuringscertificaat geïdentificeerde bromfiets/motorfiets/driewieler/vierwieler (1) die door de fabrikant is aangeboden als prototype van een serie.

Controle heeft uitgewezen dat het voertuig, zoals hierboven omschreven en aangeboden als prototype van een serie, voldoet/niet voldoet (2) aan de in dit goedkeuringscertificaat bedoelde aanduidingen (OR en BR).

Gedaan te. , op: .

. (Handtekening)

. (Functie)

  • (1) 
    Doorhalen wat niet van toepassing is.

BIJLAGE IV

  • A. 
    CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING BIJ ELK VOERTUIG VAN HET GOEDGEKEURDE TYPE (Model)

Ondergetekende, . (naam en voornaam),

verklaart dat de bromfiets/motorfiets/driewieler/vierwieler (¹)

  • 1. 
    merk: .
  • 2. 
    type: .

2.1. versie(s), indien van toepassing (identificatie door middel van een code in cijfers of in cijfers en letters): .

2.2. variant(en), indien van toepassing (identificatie door middel van een code in cijfers of in cijfers en letters): .

  • 3. 
    maximumvermogen in kW: .
  • 4. 
    toerental bij maximumvermogen in toeren per minuut: .
  • 5. 
    cilinderinhoud in cm³: .
  • 6. 
    maximumsnelheid in km/h: .
  • 7. 
    geluidssterkte in dB(A): .

7.1. geluid bij stilstand (toerental van de motor): .

7.2. geluid bij rijden: .

  • 8. 
    type en werkingsprincipe van de motor (indien van toepassing): .
  • 9. 
    lege massa van het voertuig in kg: .
  • 10. 
    oorspronkelijke banden van het voertuig (afmetingen in mm) en, in voorkomend geval, het merk: .

.

  • 11. 
    serienummer: .

in overeenstemming is met het op . . . . . . . . . . . . . . . . . . door . . . . . . . . . . . . . . . . . . goedgekeurde type als omschreven in goedkeuringscertificaat nr. . . . . . . . . . . . . . . . . . . en in inlichtingenformulier nr. .

Gedaan te . ,

op .

.

(Handtekening)

.

(Functie) (¹) Doorhalen wat niet van toepassing is.

  • B. 
    CERTIFICAAT VAN OVEREENSTEMMING BIJ ELK NIET-ORIGINEEL(ELE) GEPRODUCEERD(E) TECHNISCHE EENHEID OF ONDERDEEL VAN HET GOEDGEKEURDE TYPE (Model)

Ondergetekende, . naam en voornaam),

verklaart dat de/het . (technische eenheid of onderdeel)

  • 1. 
    merk: .
  • 2. 
    type: .
  • 3. 
    serienummer: .

in overeenstemming is met het op . . . . . . . . . . . . . . . . . . door . . . . . . . . . . . . . . . . . . goedgekeurde type als omschreven in goedkeuringscertificaat nr. . . . . . . . . . . . . . . . . . . en in inlichtingenformulier nr. .

Gedaan te . ,

op .

.

(Handtekening)

.

(Functie)

BIJLAGE V

GOEDKEURINGSMERK 1. Het goedkeuringsmerk bestaat uit:

1.1. een rechthoek waarbinnen de letter "e" is geplaatst, gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend:

  • 1 voor Duitsland,
  • 2 voor Frankrijk,
  • 3 voor Italië,
  • 4 voor Nederland,
  • 6 voor België,
  • 9 voor Spanje,
  • 11 voor het Verenigd Koninkrijk,
  • 13 voor Luxemburg,
  • 18 voor Denemarken,
  • 21 voor Portugal,
  • EL voor Griekenland,
  • IRL voor Ierland;

1.2. het goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor de technische eenheid of het onderdeel in kwestie opgestelde goedkeuringsformulier.

Het goedkeuringsnummer wordt vlak onder de in punt 1.1 bedoelde rechthoek geplaatst. De cijfers van het goedkeuringsnummer moeten met dezelfde oriëntatie aan dezelfde zijde van de letter "e" worden geplaatst. Het gebruik van Romeinse cijfers voor het goedkeuringsnummer moet worden vermeden, ten einde elke verwarring met andere symbolen uit te sluiten.

  • 2. 
    Het goedkeuringsmerk moet op zodanige wijze op de technische eenheid of op het onderdeel worden aangebracht dat het, ook wanneer de technische eenheid of het onderdeel op het voertuig is gemonteerd, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar is.
  • 3. 
    Een voorbeeld van een goedkeuringsmerk is opgenomen in het aanhangsel.

Aanhangsel

BIJLAGE VI

CONTROLEBEPALINGEN BETREFFENDE DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE 1. Ten einde na te gaan of de voertuigen, technische eenheden en onderdelen zodanig worden vervaardigd dat zij in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type, worden de volgende bepalingen toegepast:

1.1. De houder van de goedkeuring dient:

1.1.1. erop toe te zien dat er voorzieningen zijn getroffen voor een doeltreffende controle op de kwaliteit van de produkten;

1.1.2. te kunnen beschikken over de controleapparatuur die nodig is voor de controle op de overeenstemming met het goedgekeurde type voertuig, technische eenheid of onderdeel;

1.1.3. erop toe te zien dat de resultaten van de proefnemingen worden geregistreerd en dat de bijbehorende documenten worden bewaard voor een periode van twaalf maanden na het stopzetten van de produktie;

1.1.4. de resultaten van elk type proefneming te analyseren ten einde te controleren en te garanderen dat het produkt constante kenmerken vertoont, rekening houdend met de bij industriële vervaardiging toelaatbare variaties;

1.1.5. ervoor te zorgen dat bij elk type produkt de proefnemingen worden uitgevoerd die worden voorgeschreven door de desbetreffende bijzondere richtlijn;

1.1.6. ervoor te zorgen dat, indien uit een proefneming op een monster of proefstuk blijkt dat het produkt voor dit type proef niet in overeenstemming is met het goedgekeurde type, deze door een nieuwe proefneming op een nieuw monster of proefstuk wordt gevolgd. In dit geval moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de overeenstemming van de produktie te herstellen.

1.2. De bevoegde instanties die de goedkeuring hebben verleend mogen op elk moment de in elke produktie-eenheid toegepaste methodes voor de controle op de overeenkomst verifiëren.

1.2.1. Bij elke inspectie moeten de logboeken betreffende de proefnemingen en de produktie aan de inspecteur worden overhandigd.

1.2.2. De inspecteur mag de monsters die in het laboratorium van de fabrikant zullen worden beproefd naar willekeur selecteren. Het minimumaantal monsters kan worden vastgesteld op basis van de resultaten van de eigen controles van de fabrikant.

1.2.3. Indien de kwaliteit onvoldoende blijkt of indien het noodzakelijk lijkt de geldigheid van de krachtens punt 1.2.2 uitgevoerde proefnemingen te controleren, moet de inspecteur monsters nemen die zullen worden toegestuurd aan de technische dienst die de goedkeuringsproeven heeft verricht.

1.2.4. De bevoegde instanties mogen alle proefnemingen verrichten die worden voorgeschreven door de bijzondere richtlijn(en) inzake het (de) betrokken produkt(en).

1.2.5. De bevoegde instanties staan één inspectie per jaar toe; indien een ander aantal inspecties noodzakelijk is, wordt dat in de bijzondere richtlijn vermeld. Indien de resultaten van een van deze inspecties negatief uitvallen, dient de bevoegde instantie erop toe te zien dat de nodige voorzieningen worden getroffen om de overeenstemming van de produktie zo snel mogelijk te herstellen.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.