Verordening 1992/479 - Toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992R0479

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992R0479

Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

Publicatieblad Nr. L 055 van 29/02/1992 blz. 0003 - 0005

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 8 Deel 2 blz. 0008

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 8 Deel 2 blz. 0008

VERORDENING (EEG) Nr. 479/92 VAN DE RAAD van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 87,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag op grond van artikel 85, lid 3, buiten toepassing kan worden verklaard voor groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die voldoen aan de in artikel 85, lid 3, vastgestelde voorwaarden;

Overwegende dat volgens artikel 87 de bepalingen tot toepassing van artikel 85, lid 3, bij verordening moeten worden vastgesteld; dat volgens artikel 87, lid 2, onder b), een dergelijke verordening de wijze van toepassing van artikel 85, lid 3, moet vaststellen met inachtneming van de noodzaak, enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren, anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen; dat volgens artikel 87, lid 2, onder d), een dergelijke verordening de taak van de Commissie onderscheidenlijk van het Hof van Justitie moet vaststellen;

Overwegende dat de lijnvaart een kapitaalintensieve industrie is; dat het toenemende gebruik van containers een groeiende behoefte aan samenwerking en rationalisatie heeft doen ontstaan; dat de koopvaardij in de Gemeenschap, om met succes te kunnen concurreren op de wereldmarkt van de lijnvaart, de noodzakelijke schaalvoordelen moet kunnen realiseren;

Overwegende dat overeenkomsten inzake gemeenschappelijke dienstverlening tussen lijnvaartondernemingen met als doel de rationalisatie van hun activiteiten door middel van technische, operationele en/of commerciële regelingen (in scheepvaartkringen "consortia" genoemd) ertoe kunnen bijdragen de middelen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn om de produktiviteit van lijnvaartdiensten te verbeteren en de technische en economische vooruitgang te bevorderen;

Overwegende dat het zeevervoer van belang is voor de ontwikkeling van de handel van de Gemeenschap, en dat consortiumovereenkomsten in dit opzicht een rol kunnen spelen, gezien de bijzondere kenmerken van de internationale lijnvaart;

Overwegende dat het wettigen van deze overeenkomsten een maatregel is die op positieve wijze bijdraagt tot de verbetering van het concurrentievermogen van de zeescheepvaartsector van de Gemeenschap;

Overwegende dat de gebruikers van de door consortia aangeboden scheepvaartdiensten kunnen meedelen in de voordelen die voortvloeien uit de verbetering van de produktiviteit en de dienstverlening, met name door middel van regelmatigheid, kostenverlagingen als gevolg van een hogere capaciteitsbenutting, verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening door het gebruik van betere schepen en uitrusting;

Overwegende dat aan de Commissie de bevoegdheid moet worden toegekend bij verordening het bepaalde in artikel 85, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing te verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van consortia, ten einde het voor ondernemingen gemakkelijker te maken samen te werken op een in economisch opzicht wenselijke wijze, zonder dat zulks averechtse gevolgen heeft uit het oogpunt van het mededingingsbeleid;

Overwegende dat de Commissie in voortdurend nauw contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten in staat moet zijn de draagwijdte van deze vrijstellingen en de daaraan verbonden voorwaarden nauwkeurig vast te stellen;

Overwegende dat consortia in de lijnvaart een bijzonder en complex type van joint venture zijn; dat er een grote verscheidenheid bestaat van uiteenlopende consortiumovereenkomsten, die onder verschillende omstandigheden worden toegepast; dat de partijen bij een consortiumovereenkomst vaak wisselen en dat die overeenkomsten vaak worden gewijzigd wat betreft werkingssfeer, activiteiten of contractsclausules; dat het bijgevolg aan de Commissie moet worden overgelaten van tijd tot tijd vast te stellen op welke consortia een groepsvrijstelling van toepassing behoort te zijn;

Overwegende dat, ten einde te verzekeren dat aan alle voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Verdrag is voldaan, het noodzakelijk is voorwaarden aan de groepsvrijstelling te verbinden, waardoor wordt gewaarborgd dat een billijk aandeel in de voordelen ten goede komt aan de verladers en dat de mededinging niet wordt uitgeschakeld;

Overwegende dat de Commissie op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (4) kan bepalen dat een beschikking uit hoofde van artikel 85, lid 3, van het Verdrag terugwerkende kracht heeft; dat het wenselijk is dat de Commissie wordt gemachtigd bij verordening daartoe strekkende bepalingen vast te stellen;

Overwegende dat de aanmelding van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, niet verplicht mag worden gesteld omdat het in de eerste plaats de taak van de ondernemingen is ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de mededingingsregels en inzonderheid met de voorwaarden van de verordening die door de Commissie overeenkomstig deze verordening zal worden vastgesteld;

Overwegende dat geen vrijstelling kan worden verleend indien niet is voldaan aan de in artikel 85, lid 3, van het Verdrag vastgestelde voorwaarden; dat de Commissie bijgevolg over de bevoegdheid moet beschikken passende maatregelen te treffen wanneer een overeenkomst gevolgen blijkt te hebben die onverenigbaar zijn met artikel 85, lid 3; dat de Commissie eerst aan de partijen aanbevelingen moet kunnen doen en vervolgens beschikkingen moet kunnen geven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Onverminderd de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 4056/86 kan de Commissie bij verordening en overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het Verdrag, artikel 85, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaren voor bepaalde groepen overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die ertoe strekken samenwerking te bevorderen of tot stand te brengen bij de gemeenschappelijke exploitatie van zeevervoersdiensten, tussen lijnvaartondernemingen, ten einde hun activiteiten te rationaliseren door middel van technische, operationele en/of commerciële regelingen - met uitzondering van prijsbepalingen - ( "consortia").
  • 2. 
    In de overeenkomstig lid 1 vastgestelde verordening wordt vastgesteld op welke groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zij van toepassing is en onder welke voorwaarden en met inachtneming van welke verplichtingen deze op grond van artikel 85, lid 3, van het Verdrag worden geacht niet onder toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te vallen.

Artikel 2

  • 1. 
    De op grond van artikel 1 vastgestelde verordening heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding.
  • 2. 
    Zij kan worden ingetrokken of gewijzigd wanneer zich een verandering in de omstandigheden voordoet met betrekking tot enig feit dat van beslissend belang is geweest bij de vaststelling ervan.

Artikel 3

In de op grond van artikel 1 vastgestelde verordening kan worden bepaald dat zij met terugwerkende kracht van toepassing is op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, mits deze in overeenstemming zijn met de in de verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 4

Alvorens haar verordening vast te stellen, maakt de Commissie een ontwerp ervan bekend, ten einde alle belanghebbende personen en organisaties in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken binnen een redelijke termijn die door de Commissie wordt vastgesteld en die niet korter mag zijn dan een maand.

Artikel 5

  • 1. 
    Alvorens de ontwerp-verordening bekend te maken en voordat zij de verordening vaststelt, raadpleegt de Commissie het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee, dat is ingesteld bij artikel 15, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4056/86.
  • 2. 
    De leden 5 en 6 van artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 4056/86, betreffende de raadpleging van de Adviescomités, zijn van toepassing, met dien verstande dat de gemeenschappelijke bijeenkomsten met de Commissie op zijn vroegst een maand na de verzending der convocaties plaatsvinden.

Artikel 6

  • 1. 
    Indien de betrokkenen inbreuk maken op een voorwaarde of een verplichting die is verbonden aan een vrijstelling, verleend bij de op grond van artikel 1 vastgestelde verordening, kan de Commissie, om te zorgen dat hieraan een eind komt,
  • aanbevelingen doen aan de betrokkenen; en
  • in geval van niet-nakoming van deze aanbevelingen door de betrokkenen, en afhankelijk van de ernst van de betrokken inbreuk, een beschikking geven waarin hun bepaalde handelingen worden verboden of gelast, dan wel hun onder intrekking van de hun verleende groepsvrijstelling een individuele vrijstelling wordt verleend overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4056/86, dan wel hun de groepsvrijstelling wordt ontnomen.
  • 2. 
    Wanneer de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een Lid-Staat of van een natuurlijke of rechtspersoon die zich op een rechtmatig belang beroept, in een bepaald geval tot de bevinding komt dat een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, waarop de groepsvrijstelling, verleend bij de op grond van artikel 1 vastgestelde verordening, van toepassing is, niettemin gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met artikel 85, lid 3, of met het verbod van artikel 86 van het Verdrag, kan zij ten aanzien van die overeenkomst, dat besluit of die onderling afgestemde feitelijke gedraging de groepsvrijstelling intrekken en uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 alle passende maatregelen nemen om een eind te maken aan deze inbreuken.
  • 3. 
    Alvorens een besluit te nemen uit hoofde van lid 2, kan de Commissie aan de betrokkenen aanbevelingen doen met het oog op het beëindigen van de inbreuk.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

Vitor MARTINS

  • (1) 
    PB nr. C 167 van 10. 7. 1990, blz. 9. (2) PB nr. C 305 van 25. 11. 1991, blz. 39. (3) PB nr. C 69 van 18. 3. 1991, blz. 16. (4) PB nr. L 378 van 31. 12. 1986, blz. 4.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.