Verordening 1992/3760 - Gemeenschappelijke regeling voor de visserij en de aquacultuur

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992R3760

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992R3760

Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur

Publicatieblad Nr. L 389 van 31/12/1992 blz. 0001 - 0014

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 4 Deel 4 blz. 0154

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 4 Deel 4 blz. 0154

VERORDENING (EEG) Nr. 3760/92 VAN DE RAAD van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (4), een doeltreffend instrument is gebleken; dat echter zowel in communautaire als in niet-communautaire wateren een aantal bestanden achteruit zijn blijven gaan en dat het derhalve noodzakelijk is de bestaande instandhoudingsmaatregelen te verbeteren en uit te breiden;

Overwegende dat gestreefd dient te worden naar een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en van de aquacultuur, met erkenning van enerzijds het belang dat de visserijsector stelt in de ontwikkeling op lange termijn en in de economische sociale situatie van die sector, en anderzijds het belang van de consumenten, rekening houdend met de biologische grenzen en met het mariene ecosysteem;

Overwegende dat het beheer van de visserij gericht dient te zijn op het per geval totstandbrengen van een evenwicht tussen de beschikbare en toegankelijke bestanden en alle parameters die van invloed kunnen zijn op de visserijsterfte;

Overwegende dat, met het oog op een rationele en verantwoorde exploitatie van de bestanden, de selectiviteit van de visserijmethoden en van het vistuig dient te worden verbeterd, ten einde te bereiken dat het biologische potentieel optimaal wordt benut en de teruggooi wordt beperkt;

Overwegende dat de invoering van een algemeen communautair stelsel van administratieve visvergunningen die per vaartuig worden afgegeven en door de Lid-Staten worden uitgegeven en beheerd, onverminderd specifieke communautaire vergunningenstelsels, een bijdrage kan vormen tot een betere regeling van de exploitatie en tot meer doorzichtigheid;

Overwegende dat er bijzondere maatregelen worden vastgesteld voor de kustvisserij; dat daartoe, in afwijking van Verordening (EEG) nr. 101/76 van de Raad van 19 januari 1976 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijk structuurbeleid in de visserijsector (5), de Lid-Staten gemachtigd dienen te worden om tot en met 31 december 2002 de huidige beperkingen te handhaven inzake de toegang tot de onder hun soevereiniteit of jurisdictie ressorterende wateren binnen hoogstens 12 zeemijl vanaf hun basislijnen, zoals deze van kracht waren op het tijdstip dat Verordening (EEG) nr. 170/83 is vastgesteld, en, in het geval van de Lid-Staten die na die datum tot de Gemeenschap zijn toegetreden, de basislijnen zoals deze golden op het tijdstip van hun toetreding;

Overwegende dat de huidige regeling voor de toegang ten aanzien van vissersvaartuigen uit andere Lid-Staten die hun visserijactiviteit van oudsher in de wateren binnen deze twaalfmijlsgrens uitoefenen, eveneens moet worden verlengd tot en met 31 december 2002;

Overwegende dat de Raad vóór die datum een besluit moet nemen over de bepalingen die eventueel na afloop van deze beperkingen en regelingen zullen gelden;

Overwegende dat de speciale regelingen betreffende de visserijactiviteit in één kwetsbaar gebied gehandhaafd dienen te blijven;

Overwegende dat, met het oog op een doeltreffende instandhouding, de exploitatieniveaus van bepaalde bestanden beperkt moeten worden en kunnen worden vastgesteld op een jaarlijkse basis of voor meer jaren en/of, in voorkomend geval, voor meerdere soorten; dat bedoelde besluiten grote en belangrijke gevolgen hebben voor de economische en sociale ontwikkeling van de regio's van de Lid-Staten waar de visserij een belangrijke bedrijfstak is en dat die besluiten derhalve door de Raad op voorstel van de Commissie moeten worden genomen;

Overwegende dat de communautaire vangstmogelijkheden uit de visbestanden waarvoor de exploitatieniveaus moeten worden beperkt, dienen te worden vastgesteld in de vorm van voor de Lid-Staten beschikbare vangsten, toegewezen als quota, en, zo nodig, in termen van visserijinspanning;

Overwegende dat de instandhouding en het beheer van de bestanden dienen bij te dragen tot een grotere stabiliteit van de visserijactiviteiten en dat een en ander dient te worden geëvalueerd op basis van een referentieverdeling die in overeenstemming is met de beleidslijnen welke de Raad heeft vastgesteld;

Overwegende bovendien dat in het kader van deze stabiliteit, gelet op de onbestendige biologische situatie van de visbestanden, rekening moet worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio's waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten, zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976, en meer in het bijzonder in bijlage VII daarvan;

Overwegende dat de nagestreefde relatieve stabiliteit derhalve in deze zin moet worden begrepen;

Overwegende dat nog niet eerder geëxploiteerde communautaire vangstmogelijkheden dienen te worden toegewezen met inachtneming van de belangen van alle Lid-Staten;

Overwegende dat de communautaire visserijsector dient te worden geherstructureerd om in overeenstemming te worden gebracht met de beschikbare en toegankelijke bestanden en dat daarbij rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van iedere visserijtak en met de mogelijke economische en sociale gevolgen; dat de beleidslijnen voor de herstructurering van de communautaire visserijindustrie op communautair niveau dienen te worden vastgelegd;

Overwegende dat, als waarborg voor de deugdelijke uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, een gemeenschappelijke controleregeling voor de gehele sector dient te worden ingevoerd, waarbij rekening moet worden gehouden met het proportionaliteitsbeginsel;

Overwegende dat dient te worden voorzien in de aanneming van noodmaatregelen bij ernstige verstoringen die de doelstellingen van de instandhouding van de bestanden in gevaar kunnen brengen;

Overwegende dat met het oog op een passend gebruik van de wetenschappelijke, technische en economische gegevens aan de hand waarvan de situatie van de verschillende takken van visserij en de te verwachten ontwikkelingen daarvan kunnen worden beoordeeld een Comité van raadgevende aard moet worden ingesteld; dat dit Comité zich tevens dient uit te spreken over de ecomomische implicaties van zijn adviezen op biologisch gebied;

Overwegende dat de besluiten dienen te worden genomen, uitgevoerd en gecontroleerd op het meest passende niveau;

Overwegende dat, om de tenuitvoerlegging van deze verordening te vergemakkelijken, een procedure moet worden ingevoerd waarbij, in het kader van een Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur, een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 170/83, gezien het aantal en de complexiteit van de aan te brengen wijzigingen, dient te worden ingetrokken en vervangen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op de exploitatie van levende aquatische rijkdommen en aquacultuur, alsmede op de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurprodukten, voor zover deze activiteit wordt uitgeoefend op het grondgebied van de Lid-Staten, in communautaire viswateren of door communautaire vissersvaartuigen.

Artikel 2

  • 1. 
    Wat de exploitatieactiviteiten betreft bestaan de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid erin de beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische bestanden te beschermen en in stand te houden, te zorgen voor de rationele en verantwoorde exploitatie daarvan op duurzame basis en onder voor deze sector passende economische en sociale voorwaarden, daarbij rekening houdend met de consequenties voor het mariene ecosysteem en in het bijzonder met de behoeften van zowel de producenten als de consumenten.

Te dien einde wordt er een communautaire regeling voor het beheer van de exploitatieactiviteiten ingesteld die het mogelijk dient te maken een duurzaam evenwicht tussen bestanden en exploitatie in de verschillende visserijgebieden tot stand te brengen.

  • 2. 
    Doel van deze verordening is de instelling van een kader voor de instandhouding en de bescherming van de bestanden. De Lid-Staten zien erop toe dat niet-beroepsmatige activiteiten de instandhouding en het beheer van de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende bestanden niet in gevaar brengen.

Met dat doel en ten einde duurzame exploitatieactiviteiten te waarborgen, voorziet deze verordening in een kader voor de regeling van de toegang tot de bestanden, voor het beheer van en de controle op de exploitatieactiviteiten, en in de daarvoor benodigde middelen en procedures.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    "communautaire viswateren": de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten;
  • b) 
    "bestanden": de beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van de anadrome en de katadrome soorten, tijdens hun mariene levensduur;
  • c) 
    "vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van bestanden;
  • d) 
    "communautaire vissersvaartuigen": vissersvaartuigen die de vlag van een Lid-Staat voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd;
  • e) 
    "exploitatieniveau": de vangsten van een bestand gedurende een bepaalde periode in verhouding tot de totale omvang van het bestand;
  • f) 
    "visserijinspanning": voor een vaaruig, het produkt van de capaciteit en de visserijactiviteit; voor een vloot of groep vaartuigen, de som van de visserijinspanningen van elk der vaartuigen;
  • g) 
    "communautaire vangstmogelijkheid": de voor de Gemeenschap beschikbare vangstmogelijkheid in de communautaire viswateren, plus het totaal van de communautaire vangstmogelijkheden buiten de communautaire viswateren, minus het totaal van de aan derde landen toegekende beschikbare vangsten.

TITEL I Regeling voor de toegang tot de wateren en de hulpbronnen

Artikel 4

  • 1. 
    Ten einde de rationele en verantwoorde exploitatie van de bestanden op duurzame basis te garanderen stelt de Raad, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag, tenzij anders is bepaald, communautaire bepalingen vast betreffende de voorwaarden voor de toegang tot de wateren en de bestanden en de uitoefening van exploitatieactiviteiten. Deze bepalingen worden opgesteld in het licht van de beschikbare biologische, sociaal-economische en technische analyses en met name van de verslagen van het in artikel 16 bedoelde Comité.
  • 2. 
    Deze bedoelde bepalingen kunnen met name voor elke visserijtak of groep van visserijtakken maatregelen omvatten inzake:
  • a) 
    de vaststelling van zones waar de visserij wordt verboden of beperkt;
  • b) 
    de beperking van exploitatieniveaus;
  • c) 
    het vaststellen van kwantitatieve vangstbeperkingen;
  • d) 
    de beperking van de op zee doorgebrachte tijd, rekening houdend, in voorkomend geval, met de afstand naar de viswateren;
  • e) 
    de vaststelling van het voor de visserij toegestane aantal en type vissersvaartuigen;
  • f) 
    de vaststelling van technische maatregelen betreffende het vistuig en de wijze waarop het dient te worden gebruikt;
  • g) 
    de vaststelling van een minimummaat of een minimumgewicht voor de te vangen vis;
  • h) 
    de vaststelling van stimuleringsmaatregelen, met inbegrip van economische stimuleringsmaatregelen, voor een selectievere beoefening van de visserij.

Artikel 5

  • 1. 
    Overeenkomstig de procedure van artikel 43 van het Verdrag stelt de Raad vóór 31 december 1993 een communautair stelsel vast waarin de minimuminformatie wordt bepaald die in de door de Lid-Staten af te geven en te beheren visvergunningen moet zijn vermeld; dit stelsel wordt uiterlijk op 1 januari 1995 van kracht.

Vanaf de datum waarop het communautaire stelsel van toepassing wordt, dienen de Lid-Staten nationale visvergunningenstelsels te hanteren. Tenzij anders is bepaald dienen alle communautaire vissersvaartuigen een bij het vaartuig behorende visvergunning te hebben.

Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing onverminderd eventuele bestaande specifieke stelsels op communautair niveau en onverminderd de stelsels die in het kader van de bestaande of toekomstige internationale overeenkomsten vereist zijn.

  • 2. 
    De vergunningenstelsels zijn van toepassing op alle communautaire vissersvaartuigen die hun activiteiten uitoefenen in de communautaire viswateren, in de wateren van derde landen of in de volle zee. De communautaire voorschriften betreffende de vereiste minimuminformatie zijn ook van toepassing op vissersvaartuigen uit derde landen die in de communautaire viswateren vissen, indien zulks uit hoofde van internationale overeenkomsten is bepaald.

Artikel 6

  • 1. 
    Van 1 januari 1993 tot en met 31 december 2002 mogen de Lid-Staten de regelingen zoals omschreven in artikel 100 van de Toetredingsakte 1972 handhaven en de in dat artikel vastgestelde grens van 6 zeemijl uitbreiden tot 12 zeemijl voor alle wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie.
  • 2. 
    Onverminderd de activiteiten in het kader van de nabuurschapsregelingen tussen de Lid-Staten, dienen de visserijactiviteiten in het kader van de in lid 1 bedoelde regelingen te worden uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in bijlage I, waarin voor elke Lid-Staat de geografische zones van de kustwateren van de andere Lid-Staten zijn vastgesteld waar deze activiteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop ze betrekking mogen hebben.

Artikel 7

  • 1. 
    In de in bijlage II gedefinieerde gebieden worden, voor soorten die in dat gebied van speciaal belang zijn en die biologisch kwetsbaar zijn wegens de kenmerken van hun exploitatie, de visserijactiviteiten van vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste 26 meter, ten aanzien van andere demersale soorten dan kever en blauwe wijting, onderworpen aan een namens de Gemeenschap door de Commissie beheerd vergunningenstelsel en aan procedures voor de melding aan de bevoegde controleautoriteiten van het in- en uitvaren van het betrokken gebied, overeenkomstig de in genoemde bijlage vermelde voorwaarden.
  • 2. 
    De uitvoeringsbepalingen en de procedures voor de invoering van de visvergunningenstelsels, alsmede de procedures voor de melding van de verplaatsing van vissersvaartuigen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18.

Artikel 8

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 4 kan het exploitatieniveau worden geregeld door voor de betrokken periode de omvang van de toegestane vangsten en zo nodig de visserijinspanning te beperken. In de gevallen waarin een beperking van de vangsten niet adequaat is, kan het exploitatieniveau worden geregeld door uitsluitend de visserijinspanning te beperken.
  • 2. 
    Mocht het nodig blijken om voor een visserijtak de exploitatieniveaus in de communautaire viswateren of voor de communautaire vissersvaartuigen buiten deze wateren te beperken, dan worden deze beperkingen vastgesteld overeenkomstig de leden 3 en 4.
  • 3. 
    De Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 43 van het Verdrag,
  • i) 
    kan, voor meer jaren, voor elke visserijtak of groep van visserijtakken beheersdoelstellingen vaststellen afhankelijk van de specifieke aard van de betrokken bestanden. In voorkomend geval worden deze op multispeciesbasis vastgesteld. Daarbij worden prioritaire doelstellingen aangegeven die, naar gelang van het geval, met name betrekking hebben op het niveau van de bestanden, de produktievormen, de activiteit en de opbrengst;
  • ii) 
    stelt voor elke visserijtak of groep van visserijtakken waarvoor beheersdoelstellingen zijn bepaald, tevens, zo nodig voor meerdere jaren, beheersstrategieën vast voor de verwezenlijking van de beheersdoelstellingen, met inbegrip van de specifieke voorwaarden waaronder de exploitatieactiviteiten dienen plaast te vinden;
  • iii) 
    stelt deze doelstellingen en strategieën bij uiterlijk één jaar voor het verstrijken van de voor elke visserijtak of groep van visserijtakken vastgestelde periode.
  • 4. 
    De Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie:
  • i) 
    stelt zonodig voor meer jaren, voor elke visserijtak of groep van visserijtakken per geval de totaal toegestane vangst en/of de totaal toegestane visserijinspanning vast. Deze dienen gebaseerd te zijn op de beheersdoelstellingen en -strategieën die overeenkomstig lid 3 zijn vastgesteld;
  • ii) 
    verdeelt de vangstmogelijkheden op een zodanige wijze over de Lid-Staten dat elke Lid-Staat verzekerd is van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand; op verzoek van de rechtstreeks betrokken Lid-Staten kan echter de ontwikkeling van de miniquota en regelmatige quotaswaps sinds 1983 in aanmerking worden genomen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het algemene evenwicht van de verdeling;
  • iii) 
    stelt, rekening houdend met de belangen van alle Lid-Staten, de methode vast voor de toewijzing van de beschikbare vangsten, wanneer de Gemeenschap nieuwe vangstmogelijkheden opent voor een visserijtak of een groep van visserijtakken die voorheen niet onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vielen;
  • iv) 
    kan tevens per geval de voorwaarden vaststellen voor de jaarlijkse aanpassing van de beschikbare vangsten;
  • v) 
    kan op basis van wetenschappelijke adviezen, alle nodige tussentijdse aanpassingen van de beheersdoelstellingen en -strategieën vaststellen.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen beschikbare vangst geheel of gedeeltelijk onderling ruilen.
  • 2. 
    De Lid-Staten stellen de Commissie elk jaar in kennis van de criteria voor de verdeling van de hun toegewezen beschikbare vangsten en van de bepalingen betreffende het gebruik daarvan die zij in overeenstemming met het gemeenschapsrecht en het gemeenschappelijk visserijbeleid hebben vastgesteld.

Artikel 10

  • 1. 
    De Lid-Staten kunnen maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van de bestanden in wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie voor zover deze maatregelen:
  • betrekking hebben op strikt lokale visbestanden die slechts voor de vissers van de betrokken Lid-Staat van belang zijn, of - uitsluitend van toepassing zijn op de vissers van de betrokken Lid-Staat;
  • verenigbaar zijn met de doelstellingen van artikel 2, leden 1 en 2, en niet minder stringent zijn dan de op basis van artikel 4 vastgestelde maatregelen.
  • 2. 
    De Commissie wordt van ieder voornemen om nationale maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de bestanden in te voeren of te wijzigen tijdig genoeg in kennis gesteld om haar opmerkingen te kunnen maken, overeenkomstig de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3094/86.

TITEL II Beheer van en controle op de visserijactiviteit

Artikel 11

Met inachtneming van titel I stelt de Raad, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag, voor een meerjarige periode en voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 1994 de doelstellingen en bepalingen vast voor de herstructurering van de communautaire visserijsector met het oog op de totstandbrenging van een duurzaam evenwicht tussen de hulpbronnen en de exploitatie daarvan. Bij deze herstructurering moet ook per geval rekening worden gehouden met de mogelijke economische en sociale gevolgen en de specifieke kenmerken van de visserijgebieden.

TITEL III Algemene bepalingen

Artikel 12

  • 1. 
    Met het oog op de naleving van deze verordening voert de Raad volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag een communautair controlesysteem in dat op de hele sector van toepassing is.

Artikel 13

  • 1. 
    De Lid-Staten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor toepassing van deze verordening. Welke gegevens nodig zijn wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 18.
  • 2. 
    Deze gegevens worden door de Commissie behandeld met de vereiste vertrouwelijkheid voor de bescherming van individuele gegevens.

Artikel 14

  • 1. 
    De Commissie brengt aan het Europees Parlement, de Raad en de communautaire instanties die representatief zijn voor de sector, ten minste eens in de drie jaar verslag uit over de toepassing van de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van deze verordening en met name van artikel 8.
  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2001 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de situatie van de visserij in de Gemeenschap en in het bijzonder over de economische en sociale situatie in de kuststreken, over de toestand van de bestanden en hun verwachte ontwikkeling en over de toepassing van deze verordening. Op basis van dat verslag besluit de Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 43 van het Verdrag, vóór 31 december 2002, over eventuele noodzakelijke aanpassingen, in het bijzonder met betrekking tot artikel 7, en over de bepalingen die eventueel na afloop van de regelingen als bedoeld in artikel 6 van deze verordening zullen gelden.

Artikel 15

  • 1. 
    In geval van onvoorziene ernstige verstoringen die de instandhouding van de bestanden in gevaar kunnen brengen, besluit de Commissie op verzoek van een Lid-Staat of op eigen initiatief tot passende maatregelen die maximaal zes maanden gelden en die aan de Lid-Staten en het Europees Parlement worden meegedeeld en onmiddellijk van toepassing zijn.
  • 2. 
    Als de Commissie een dergelijk verzoek van een Lid-Staat ontvangt, neemt zij hierover binnen tien werkdagen een besluit.
  • 3. 
    De Lid-Staten kunnen het overeenkomstig lid 1 door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorleggen binnen tien werkdagen na de kennisgeving van het besluit.
  • 4. 
    De Raad kan binnen één maand, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, een andersluidend besluit nemen.

Artikel 16

De Commissie stelt een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij in. Dit Comité wordt periodiek geraadpleegd en stelt jaarlijks een verslag op over de toestand van de bestanden en de ontwikkeling van de visserijactiviteit, onder verwijzing naar biologische en technische aspecten. Het Comité brengt ook verslag uit over de economische consequenties van de toestand van de bestanden. Het Comité brengt jaarlijks verslag uit over de reeds uitgevoerde en nog uit te voeren werkzaamheden op het gebied van wetenschappelijk en technisch onderzoek voor de sector visserij en aquacultuur, als bepaald in artikel 41, onder a), van het Verdrag.

Artikel 17

Er wordt een Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur ingesteld, hierna "Comité" genoemd, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en dat wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Artikel 18

In de gevallen waarin naar de in dit artikel omschreven procedure wordt verwezen, leidt de voorzitter deze procedure bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het door het Comité uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 19

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de bijzondere regelingen die voortvloeien uit visserijovereenkomsten die de Gemeenschap met derde landen of in het kader van internationale organisaties heeft gesloten of die door de Lid-Staten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht zijn gesloten.

Artikel 20

  • 1. 
    Verordening (EEG) nr. 170/83 wordt ingetrokken.
  • 2. 
    Verwijzingen naar bepalingen van de krachtens lid 1 ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de onderhavige verordening.

Artikel 21

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1993.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 20 december 1992.

Voor de Raad De Voorzitter J. GUMMER

  • (1) 
    PB nr. C 311 van 27. 11. 1992, blz. 7.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 15 december 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 24 november 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).
  • (4) 
    PB nr. L 24 van 27. 1. 1983, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. L 20 van 28. 1. 1976, blz. 19.

BIJLAGE I (1)

KUSTWATEREN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK TUSSEN 6 EN 12 MIJL

> RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

IERSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

> RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BELGISCHE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEENSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DUITSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

KUSTWATEREN VAN FRANKRIJK EN VAN DE OVERZEESE DEPARTEMENTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SPAANSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

NEDERLANDSE KUSTWATEREN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • (1) 
    De grenzen worden gerekend vanaf de basislijn zoals deze van kracht was op het tijdstip van vaststelling van Verordening (EEG) nr. 170/83, doch voor de Lid-Staten die eerst na die datum tot de Gemeenschap zijn toegetreden, vanaf de basislijnen zoals deze golden op het tijdstip van hun toetreding.

BIJLAGE II

KWETSBARE GEBIEDEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 7 SHETLAND-GEBIED

  • A. 
    Geografische definitie

Het gebied binnen een lijn die loopt van het punt op de westkust van Schotland op 58°30′ NB naar 58°30′ NB 6°15′ WL,

van 58°30′ NB 6°15′ WL naar 59°30′ NB 5°45′ WL,

van 59°30′ NB 5°45′ WL naar 59°30′ NB 3°00′ WL, langs de 12-mijlslijn ten noorden van de Orkaden,

van 59°30′ NB 3°00′ WL naar 61°00′ NB 3°00′ WL,

van 61°00′ NB 3°00′ WL naar 61°00′ NB 0°00′, langs de 12-mijlslijn ten noorden van de Shetlands,

van 61°00′ NB 0°00′ naar 59°30′ NB 0°00′,

van 59°30′ NB 0°00′ naar 59°30′ NB 1°00′ WL,

van 59°30′ NB 1°00′ WL naar 59°00′ NB 1°00′ WL,

van 59°00′ NB 1°00′ WL naar 59°00′ NB 2°00′ WL,

van 59°00′ NB 2°00′ WL naar 58°30′ NB 2°00′ WL,

van 58°30′ NB 2°00′ WL naar 58°30′ NB 3°00′ WL,

van 58°30′ NB 3°00′ WL naar de oostkust van Schotland, op 58°30′ NB.

  • B. 
    Toegestane visserijinspanning

Maximumaantal vissersvaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste 26 m (1) dat op demersale soorten mag vissen, behalve kever en blauwe wijting (2).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • C. 
    Bijzondere controlemaatregelen

Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2241/87 (3) en artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3094/86 (4).

  • (1) 
    De lengte tussen de loodlijnen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Commissie (PB nr. L 274 van 25. 9. 1986, blz. 1).
  • (2) 
    Voor vaartuigen die vissen op kever en blauwe wijting kunnen specifieke controlemaatregelen worden vastgesteld ten aanzien van het aan boord hebben van vistuig en van andere soorten dan de eerdergenoemde.
  • (3) 
    PB nr. L 207 van 29. 7. 1987, blz. 1.
  • (4) 
    PB nr. L 288 van 11. 10. 1986, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.