Verordening 1992/3911 - Uitvoer van cultuurgoederen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992R3911

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992R3911

Verordening (EEG) nr. 3911/92 van de Raad van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen

Publicatieblad Nr. L 395 van 31/12/1992 blz. 0001 - 0005

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 2 Deel 8 blz. 0161

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 2 Deel 8 blz. 0161

VERORDENING (EEG) Nr. 3911/92 VAN DE RAAD van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het met het oog op de verwezenlijking van de interne markt dienstig is voor het handelsverkeer met derde landen voorschriften op te stellen waardoor de bescherming van cultuurgoederen wordt gewaarborgd;

Overwegende dat het naar aanleiding van de conclusies van de Raad van 19 november 1990 noodzakelijk is gebleken in maatregelen te voorzien die met name aan de buitengrenzen van de Gemeenschap een eenvormige controle op de uitvoer van cultuurgoederen waarborgen;

Overwegende dat een dergelijke regeling de verplichting moet inhouden om voorafgaand aan de uitvoer van onder het toepassingsgebied van deze verordening vallende cultuurgoederen een vergunning van de bevoegde Lid-Staat over te leggen; dat daartoe een duidelijke omschrijving van het materiële toepassingsgebied van genoemde maatregelen en van de wijze van uitvoering van die maatregelen nodig is; dat de toepassing van de regeling zo eenvoudig en zo doeltreffend mogelijk dient te zijn; dat een comité dient te worden opgericht om de Commissie bij de uitoefening van haar bij deze verordening opgedragen bevoegdheden bij te staan;

Overwegende dat het, op grond van de ervaringen welke de autoriteiten van de Lid-Staten hebben opgedaan bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (4), dienstig is genoemde verordening op deze materie van toepassing te verklaren;

Overwegende dat de bijlage van de onderhavige verordening tot doel heeft de categorieën cultuurgoederen die in het handelsverkeer met derde landen in het bijzonder dienen te worden beschermd, nader te omschrijven, onverminderd de omschrijving door de Lid-Staten van de goederen die tot het nationaal bezit in de zin van artikel 36 van het Verdrag behoren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel

1

Onverminderd de bevoegdheden waarover de Lid-Staten uit hoofde van artikel 36 van het Verdrag beschikken, wordt in de zin van deze verordening onder "cultuurgoederen" verstaan de cultuurgoederen die in de bijlage zijn vermeld.

TITEL 1

Uitvoervergunning

Artikel

2

  • 1. 
    Voor de uitvoer van cultuurgoederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap is overlegging van een uitvoervergunning vereist.
  • 2. 
    De uitvoervergunning wordt op verzoek van de belanghebbende verstrekt.
  • door een bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het cultuurgoed zich op 1 januari 1993 wettig en definitief bevond,
  • of, vervolgens, door een bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het zich bevindt, na rechtmatige en definitieve verzending uit een andere Lid-Staat, na invoer uit een derde land, of na wederinvoer uit een derde land volgende op een rechtmatige verzending uit een Lid-Staat naar dat derde land.

Onverminderd lid 4 staat het de overeenkomstig de twee streepjes van de eerste alinea bevoegde Lid-Staat vrij voor de uitvoer van cultuurgoederen vermeld in het eerste en het tweede streepje van categorie A 1 van de bijlage geen uitvoervergunning op te leggen, wanneer deze goederen van beperkt archeologisch of wetenschappelijk belang zijn en mits zij niet rechtstreeks afkomstig zijn van opgravingen, vondsten en archeologische locaties in een Lid-Staat, en zij zich legaal op de markt bevinden.

Voor de doeleinden van deze verordening kan de uitvoervergunning worden geweigerd, wanneer de betrokken cultuurgoederen in de desbetreffende Lid-Staat vallen onder een wettelijke regeling voor de bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit.

Indien nodig neemt de in het tweede streepje van de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteit contact op met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waaruit het betrokken cultuurgoed afkomstig is, met name de bevoegde autoriteiten als bedoeld in Richtlijn 93/. . ./EEG van de Raad van . . . betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lid-Staat zijn gebracht (1).

  • 3. 
    De uitvoervergunning is in de gehele Gemeenschap geldig.
  • 4. 
    Onverminderd het bepaalde in dit artikel, is op de rechtstreekse uitvoer uit het douanegebied van de Gemeenschap van nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit dat niet onder cultuurgoederen in de zin van deze verordening valt, de nationale wetgeving van de Lid-Staat van uitvoer van toepassing.

Artikel

3

  • 1. 
    De Lid-Staten verstrekken de Commissie de lijst van de voor de afgife van uitvoervergunningen voor cultuurgoederen bevoegde autoriteiten.
  • 2. 
    De Commissie maakt de lijst van deze autoriteiten, en elke wijziging daarin, in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend.

Artikel

4

De uitvoervergunning wordt ter ondersteuning van de aangifte ten uitvoer bij de vervulling van de douaneformaliteiten voor uitvoer overgelegd aan het douanekantoor dat voor de aanvaarding van deze aangifte bevoegd is.

Artikel

5

  • 1. 
    De Lid-Staten kunnen het aantal douanekantoren dat voor de vervulling van de uitvoerformaliteiten voor cultuurgoederen bevoegd is, beperken.
  • 2. 
    Wanneer zij van de in lid 1 geboden mogelijkheid gebruik maken, delen de Lid-Staten de Commissie mede welke douanekantoren aldus bevoegd zijn.

De Commissie maakt deze inlichtingen in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend.

TITEL 2

Administratieve samenwerking

Artikel

6

Voor de uitvoering van deze verordening zijn de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1468/81 van overeenkomstige toepassing, in het bijzonder de bepalingen met betrekking tot de vertrouwelijkheid van de inlichtingen.

Naast de uit hoofde van de eerste alinea ingestelde samenwerking nemen de Lid-Staten alle nodige maatregelen om in hun wederzijdse betrekkingen te zorgen voor samenwerking tussen de douaneautoriteiten en de in artikel 4 van Richtlijn 93/. . ./EEG (2) bedoelde bevoegde autoriteiten.

TITEL 3

Algemene en slotbepalingen

Artikel

7

De voor de toepassing van deze verordening vereiste bepalingen, met name die met betrekking tot het te gebruiken formulier (model, technische kenmerken, enz.) worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 8, lid 2.

Artikel

8

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

Het comité onderzoekt elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van deze verordening dat zijn voorzitter, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan de orde stelt.

  • 2. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn, die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel

9

Elke Lid-Staat stelt de sancties voor de inbreuken op de bepalingen van deze verordening vast. Deze sancties moeten zwaar genoeg zijn om een stimulans te vormen voor de naleving van deze bepalingen.

Artikel

10

Elke Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de maatregelen die hij voor de toepassing van deze verordening neemt.

De Commissie deelt deze inlichtingen aan de andere Lid-Staten mee.

Om de drie jaar doet de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comi´te een verslag over de toepassing van deze verordening toekomen.

Nadat de verordening drie jaar is toegepast gaat de Raad na of zij doeltreffend is geweest en brengt hij, op voorstel van de Commissie, hierin eventueel noodzakelijke aanpassingen aan.

  • 4. 
    De Raad gaat in ieder geval om de drie jaar, op voorstel van de Commissie, over tot onderzoek naar en, in voorkomend geval, tot herziening van de in de bijlage genoemde bedragen, rekening houdend met de economische en monetaire indicatoren in de Gemeenschap.

Artikel

11

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van de bekendmaking van Richtlijn 93/. . ./EEG (1) in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 9 december 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    WALDEGRAVE
  • (1) 
    PB nr. C 53 van 28. 2. 1992, blz. 8.
  • (2) 
    PB nr. C 176 van 13. 7. 1992, blz. 31.
  • (3) 
    PB nr. C 223 van 31. 8. 1992, blz. 10.
  • (4) 
    PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3).
  • (1) 
    Op het ogenblik van deze bekendmaking nog niet aangenomen; overeenkomstig artikel 11 treedt deze verordening in werking op de derde dag volgende op die van de bekendmaking van de richtlijn in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • (2) 
    Zie de voetnoot bij artikel 2, lid 2.
  • (1) 
    De richtlijn betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lid-Staat zijn gebracht, waarnaar reeds is verwezen in artikel 2, lid 2, en artikel 6, is op het ogenblik van deze bekendmaking nog niet aangenomen.

BIJLAGE

CATEGORIEËN VAN CULTUURGOEDEREN BEDOELD IN ARTIKEL 1

  • A. 
    1. Oudheidkundige voorwerpen, ouder dan 100 jaar, afkomstig van
  • opgravingen en vondsten, op het land en in zee

9705 00 00

  • oudheidkundige locaties

9706 00 00

  • oudheidkundige collecties
  • 2. 
    Delen die integrerend deel hebben uitgemaakt van artistieke, historische of religieuze monumenten die niet in hun geheel bewaard zijn gebleven, ouder dan 100 jaar

9705 00 00

9706 00 00

  • 3. 
    Afbeeldingen en schilderijen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen (1)

9701

  • 4. 
    Mozaïeken die niet tot categorie 1 of 2 behoren en tekeningen die geheel met de hand zijn vervaardigd, ongeacht op welke ondergrond en van welke materialen (1)

6914

9701

  • 5. 
    Oorspronkelijke gravures, prenten, zeefdrukken en lithografieën en hun respectieve matrijzen, alsmede de originele affiches (1)

Hoofdstuk 49

9702 00 00

8442 50 99

  • 6. 
    Oorspronkelijke beelden of oorspronkelijk beeldhouwwerk, alsmede kopieën die zijn verkregen volgens hetzelfde procédé als de oorspronkelijke stukken (1), en die niet tot categorie 1 behoren

9703 00 00

  • 7. 
    Fotoafdrukken, films en de negatieven daarvan (1)

3704

3705

3706

4911 91 80

  • 8. 
    Wiegedrukken en manuscripten, met inbegrip van geografische kaarten en partituren, afzonderlijk of in verzamelingen (1)

9702 00 00

9706 00 00

4901 10 00

4901 99 00

4904 00 00

4905 91 00

4905 99 00

4906 00 00

  • 9. 
    Boeken, ouder dan 100 jaar, afzonderlijk of in verzamelingen

9705 00 00

9706 00 00

  • 10. 
    Gedrukte geografische kaarten, ouder dan 200 jaar

9706 00 00

  • 11. 
    Archieven en onderdelen daarvan, ongeacht de aard en het materiaal, ouder dan 50 jaar

3704

3705

3706

4901

4906

9705 00 00

9706 00 00

  • 12. 
    a) Verzamelingen (2) en exemplaren voor verzamelingen van fauna, flora, mineralen en anatomische delen

9705 00 00

  • b) 
    verzamelingen (2) van historisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang

9705 00 00

  • 13. 
    Vervoermiddelen, ouder dan 75 jaar

9705 00 00

Hoofdstukken

86 t/m 89

  • 14. 
    Andere antiquiteiten die niet tot de categorieën A 1 tot en met A 13 behoren:
  • a) 
    tussen 50 en 100 jaar oud:
  • speelgoed, spellen

Hoofdstuk 95

  • glaswerk

7013

  • edelsmidswerk

7114

  • meubelen en meubelstukken

Hoofdstuk 94

  • optische instrumenten en instrumenten voor de fotografie of de cinematografie

Hoofdstuk 90

  • muziekinstrumenten

Hoofdstuk 92

  • uurwerken

Hoofdstuk 91

  • houtwaren

Hoofdstuk 44

  • aardewerk

Hoofdstuk 69

  • tapisserieën

5805 00 00

  • tapijten

Hoofdstuk 57

  • behangselpapier

4814

  • wapens

Hoofdstuk 93

  • b) 
    meer dan 100 jaar oud

9706 00 00

De bij de categorieën A 1 tot en met A 14 ingedeelde cultuurgoederen vallen alleen onder het toepassingsgebied van deze verordening, indien de financiële waarde ervan ten minste gelijk is aan de in punt B aangegeven drempels.

  • B. 
    Financiële-waardedrempels voor bepaalde onder A genoemde categorieën (in ecu)

Waarde: 0 (nul)

  • 1 (Oudheidkundige voorwerpen)
  • 2 (Niet in hun geheel bewaarde monumenten)
  • 8 (Wiegedrukken en manuscripten)
  • 11 (Archieven)

15 000

  • 4 (Mozaïeken en tekeningen)
  • 5 (Gravures)
  • 7 (Fotoafdrukken)
  • 10 (Gedrukte geografische kaarten)

50 000

  • 6 (Beelden)
  • 9 (Boeken)
  • 12 (Verzamelingen)
  • 13 (Vervoermiddelen)
  • 14 (Alle andere voorwerpen)

150 000

  • 3 (Schilderijen)

De naleving van de voorwaarden inzake de financiële waardedrempels moet worden beoordeeld bij de indiening van de aanvraag om een uitvoervergunning. De financiële waarde is die van het cultuurgoed in de Lid-Staat als bedoeld in artikel 2, lid 2, van deze verordening.

De datum voor de omrekening in nationale valuta van de in deze bijlage in ecu uitgedrukte waarden is 1 januari 1993.

  • (1) 
    Ouder dan 50 jaar en niet meer in het bezit van de maker.
  • (2) 
    Als omschreven in het arrest van het Hof van Justitie in zaak 252/84, namelijk "Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 99.05 van het gemeenschappelijk douanetarief zijn voorwerpen die geschikt zijn om in een verzameling te worden opgenomen, dat wil zeggen voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen, en een hoge waarde hebben.".

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.