Verordening 1998/2820 - Toepassing, voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R2820

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R2820

Verordening (EG) nr. 2820/98 van de Raad van 21 december 1998 houdende toepassing, voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties

Publicatieblad Nr. L 357 van 30/12/1998 blz. 0001 - 0112

VERORDENING (EG) Nr. 2820/98 VAN DE RAAD van 21 december 1998 houdende toepassing, voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

  • (1) 
    Overwegende dat de Gemeenschap, overeenkomstig het aanbod dat zij in het kader van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) heeft gedaan, sedert 1971 algemene tariefpreferenties toekent voor bepaalde landbouw- en industrieproducten uit de ontwikkelingslanden; dat de eerste tienjarige toepassingstermijn van het preferentiestelsel op 31 december 1980 is geëindigd en de tweede tienjarenperiode op 31 december 1990; dat de Gemeenschap haar schema evenwel ongewijzigd tot 31 december 1994 heeft verlengd; dat de Gemeenschap op deze datum voor haar aanbod een nieuwe periode van tien jaar (1995-2004) heeft geopend;
  • (2) 
    Overwegende dat wordt erkend dat het stelsel in het verleden een positieve invloed heeft gehad op de toegang van de ontwikkelingslanden tot de markten van de preferenties verlenende landen en dat het dientengevolge gerechtvaardigd is het stelsel voor een bepaalde periode naast andere prioritaire actiemiddelen, in het bijzonder de multilaterale liberalisering van het handelsverkeer, te handhaven;
  • (3) 
    Overwegende dat de Commissie in haar mededeling aan de Raad van 1 juni 1994 heeft aangegeven op welke wijze zij haar schema van algemene preferenties voor de periode van 1995 tot 2004 zal toepassen;
  • (4) 
    Overwegende dat dit tienjarenprogramma in 1995 werd bevestigd door de goedkeuring van het eerste schema van het decennium dat werd geopend bij Verordening (EG) nr. 3281/94 van de Raad van 19 december 1994 betreffende een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties voor bepaalde industrieproducten van oorsprong uit de ontwikkelingslanden (1995-1998) (2) en Verordening (EG) nr. 1256/96 van de Raad van 20 juni 1996 houdende toepassing, voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1999, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties voor bepaalde landbouwproducten van oorsprong uit de ontwikkelingslanden (3);
  • (5) 
    Overwegende dat het Verdrag betreffende de Europese Unie een nieuwe impuls heeft gegeven aan het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap in het kader van de buitenlandse politiek van de Europese Unie, waarvan de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden en de geleidelijke en harmonieuze integratie van deze landen in de wereldeconomie een van de prioriteiten is;
  • (6) 
    Overwegende dat het schema van algemene preferenties van de Gemeenschap derhalve zijn rol als ontwikkelingsinstrument moet blijven spelen, vooral die landen die daaraan het meest behoefte hebben, met andere woorden voor de armste landen; dat het schema voorts ten doel heeft de instrumenten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aan te vullen en moet bijdragen aan de integratie van de ontwikkelingslanden in de internationale economie en in het multilaterale handelsverkeer; dat de preferenties derhalve overgangsmaatregelen zijn die naar behoefte worden toegekend en die geleidelijk moeten worden ingetrokken wanneer de behoefte kennelijk niet meer aanwezig is;
  • (7) 
    Overwegende dat, wat het effect van de preferentiemarge op de potentiële omvang van de preferentiële handel betreft, het schema van algemene preferenties van de Gemeenschap verder gericht moet zijn op de globale neutraliteit van het liberaliseringsniveau ten opzichte van de voorafgaande schema's, onverminderd de toepassing van bijzondere stimuleringsregelingen;
  • (8) 
    Overwegende dat het schema van algemene preferenties van de Gemeenschap tevens rekening moet houden met het gevoelige karakter van bepaalde sectoren of producten voor de landbouw en de industrie in de Gemeenschap; dat deze gevoelige sectoren tegen een te omvangrijke invoer beschermd moeten worden door een tweevoudig mechanisme van tariefdifferentiatie en, in spoedeisende gevallen, vrijwaringsmaatregelen;
  • (9) 
    Overwegende dat, teneinde de toegang tot de markt van de Gemeenschap voor de minder en minst ontwikkelde landen te verbeteren en de daadwerkelijke benutting van de preferenties door deze landen te bevorderen, het dienstig is het graduatiemechanisme te handhaven;
  • (10) 
    Overwegende dat her graduatiemechanisme sector/land berust op de combinatie van, enerzijds, een ontwikkelinscriterium dat gekwantificeerd wordt door middel van een ontwikkelingsindex die rekening houdt met het inkomen per hoofd van de bevolking en met de uitvoer van industriële producten uit het betrokken land in vergelijking met de situatie in de Gemeenschap op dit gebied en, anderzijds, een criterium van relatieve specialisatie dat gekwantificeerd wordt door middel van een specialisatie-index die het aandeel van een begunstigd land in de totale invoer in de Gemeenschap in het algemeen en het aandeel van dit land in de totale invoer in de Gemeenschap in een bepaalde sector weergeeft; dat de combinatie van deze twee criteria het mogelijk moet maken bij het uitsluiten van sectoren het bruto-effect van de specialisatie-index aan het ontwikkelingsniveau aan te passen;
  • (11) 
    Overwegende dat de ontwikkeling van het handels- en kapitaalverkeer in de wereld voor de Gemeenschap aanleiding kan zijn de resultaten van de toepassing van dit graduatiemechanisme voor eind 1999 aan een nieuw onderzoek te onderwerpen;
  • (12) 
    Overwegende dat her graduatiemechanisme sector/land eveneens van toepassing moet blijven ten aanzien van begunstigde landen waarvan de uitvoer van onder het stelsel van algemene preferenties vallende producten in een bepaalde sector meer dan een kwart bedraagt van de uitvoer van de begunstigde landen in dezelfde sector voor dezelfde producten in het statistisch referentiejaar van het voorgaande schema, ongeacht het ontwikkelingsniveau van deze landen;
  • (13) 
    Overwegende dat het graduatiemechanisme niet van toepassing mag zijn op landen waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap van producten die onder het schema van algemene preferenties vallen in een bepaalde sector niet meer dan 2 % bedraagt van de uitvoer van de begunstigde landen naar de Gemeenschap in deze sector in het statistisch referentiejaar van het voorgaande schema;
  • (14) 
    Overwegende dat het dienstig is de uitsluiting van het schema te handhaven voor landen en gebieden waarvan het inkomen per hoofd van de bevolking hoger is dan dat van een lidstaat van de Gemeenschap en waarvan de ontwikkelingsindex hoger is dan -1;
  • (15) 
    Overwegende dat de leden van de WTO zich tijdens de vergadering van ministers te Singapore in december 1996 ertoe hebben verbonden een actieprogramma ten uitvoer te leggen dat erop gericht is de toegang van producten van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen tot hun markten te verbeteren;
  • (16) 
    Overwegende dat Verordening (EG) nr. 602/98 van de Raad (4), die op een mededeling van de Commissie van 16 april 1997 en op de conclusies van de Raad van 2 juni 1997 gebaseerd is, de minst ontwikkelde landen die geen lid zijn van de Overeenkomst van Lomé dezelfde voordelen biedt als de landen die partij zijn bij deze Overeenkomst;
  • (17) 
    Overwegende dat landen die programma's ter bestrijding van de productie van en de handel in verdovende middelen ten uitvoer leggen, verder in aanmerking dienen te komen voor de meest gunstige regeling die hun reeds in het kader van het vorige schema was toegekend; dat deze landen zoals voorheen voor vrijstelling van rechten op industrie- en landbouwproducten in aanmerking moeten komen, op voorwaarde dat zij hun inspanningen in de strijd tegen verdovende middelen voortzetten; dat het dienstig is deze regeling voor industrieproducten uit te breiden de landen van de Midden-Amerikaanse gemeenschappelijke markt en tot Panama;
  • (18) 
    Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 1154/98 van de Raad (5), de bijzondere stimuleringsregelingen ter bescherming van de rechten van werknemers en van het milieu ten uitvoer zijn gelegd waarin de artikelen 7 en 8 van de Verordeningen (EG) nr. 3281/94 en (EG) nr. 1256/96 voorzien;
  • (19) 
    Overwegende dat moet worden voorzien in de mogelijkheid deze bijzondere stimuleringsregelingen aan de begunstige landen van de algemene regeling toe te kennen, dat dit ook het geval dient te zijn in de sectoren waarvoor deze landen, in voorkomend geval, aan het graduatiemechanisme worden onderworpen; dat dit evenwel niet geldt voor de sectoren waarop het in artikel 5, lid 1, van de Verordeningen (EG) nr. 3281/94 en (EG) nr. 1256/96 bedoelde mechanisme van toepassing is, aangezien dit sectoren zijn die worden uitsgesloten om redenen in verband met de concurrentiepositie, ongeacht het ontwikkelingsniveau van het betrokken land;
  • (20) 
    Overwegende dat de voordelen van de stimuleringsregeling ter bescherming van de rechten van werknemers enkel mogen worden toegekend aan landen die een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen en het bewijs leveren dat zij wetgeving ten uitvoer hebben gelegd waarin de inhoud is opgenomen van de normen van de Overeenkomsten nr. 87 en nr. 98 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich de organiseren en collectief te onderhandelen en nr. 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces;
  • (21) 
    Overwegende dat de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van de rechten van werknemers enkel mag worden toegekend aan landen of, in bepaalde gevallen, sectoren die daadwerkelijk maatregelen hebben genomen om de genoemde normen toe te passen; dat derhalve moet worden voorzien in de mogelijkheid van een gedeeltelijke toepassing van de bijzondere regeling ten aanzien van bepaalde sectoren;
  • (22) 
    Overwegende dat de toepassing van de stimuleringsregeling ter bescherming van het milieu beperkt moet zijn tot de landen die een daartoe strekkend verzoek indienen en het bewijs leveren dat zij wetgeving ten uitvoer hebben gelegd waarin de inhoud van de normen van de Internationale Organisatie voor tropisch hout (ITTO) is opgenomen;
  • (23) 
    Overwegende dat de verzoeken om toekenning van de bijzondere stimuleringsregelingen op sociaal gebied en op het gebied van het milieu bekendgemaakt dienen te worden volgens een procedure die belanghebbenden de gelegenheid geeft hun standpunt kenbaar te maken; dat besluiten tot het al dan niet toekennen van de bijzondere regelingen na grondig onderzoek van de aanvragen door de Commissie en op gunstig advies van het Comité algemene preferenties dienen te worden genomen;
  • (24) 
    Overwegende dat de goede werking van de stimuleringsregeling ter bescherming van de rechten van werknemers dient te worden gewaarborgd door middel van een systeem van certificering door de autoriteiten van de begunstigde landen waaruit blijkt dat de betrokken producten aan de vorengenoemde normen voldoen en door de toepassing van methoden van administratieve samenwerking, naar analogie van die welke voor de controle van de oorsprong worden gebruikt;
  • (25) 
    Overwegende dat het dienstig is voor de certificatie en de administratieve samenwerking gebruik te maken van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6); dat het niettemin aanbeveling verdient bijzondere procedures vast te stellen teneinde de legitieme belangen van de importeurs die gebruik maken van de bijzondere stimuleringsregelingen te vrijwaren;
  • (26) 
    Overwegende dat voor een zo groot mogelijk stimulerend effect van deze regeling een aantrekkelijke preferentiële marge moet worden vastgesteld; dat het te dien einde wenselijk is de bij Verordening (EG) nr. 1154/98 vastgestelde marges te handhaven;
  • (27) 
    Overwegende dat de internationale criteria inzake de bescherming van de tropische bossen op dit ogenblik niet kunnen worden gebruikt om toezicht te houden op de exploitatie van deze bossen; dat het in dit stadium wenselijk lijkt, voor de toepassing van een stimuleringsregeling ter bescherming van het milieu, een systeem van voorafgaande globale controle per land te handhaven, onverminderd de mogelijkheid tot controle achteraf zodra de omstandigheden dit toelaten; dat de aanvullende preferentiële marges die in het kader van een dergelijke regeling kunnen worden toegekend identiek kunnen zijn met die welke op sociaal gebied werden vastgesteld;
  • (28) 
    Overwegende evenwel dat, gezien het bijzonder gevoelige karakter van de in bijlage I, deel 1, bij deze verordening bedoelde producten, het aanbeveling verdient de aanvullende verlaging van het recht die voortvloeit uit te toepassing van de stimuleringsregelingen waarvoor genoemde producten in aanmerking komen tot 40 % te beperken;
  • (29) 
    Overwegende dat het in bepaalde bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn de bijzondere stimuleringsregelingen tijdelijk geheel of gedeeltelijk in te trekken; dat die bijvoorbeeld het geval is bij niet-naleving van de door de begunstigde landen aangegane verbintenissen;
  • (30) 
    Overwegende dat het in bepaalde bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn de toepassing van het schema geheel of gedeeltelijk op te schorten; dat dit met name het geval is wanneer enige vorm van slavernij wordt geconstateerd, bij de uitvoer van in gevangenissen vervaardigde producten, wanneer de uit- en doorvoer van verdovende middelen en het witwassen van geld onvoldoende worden gecontroleerd, wanneer de wetgeving van een begunstigd land discriminerend is ten aanzien van de Gemeenschap of indien de methoden van administratieve samenwerking; die de goede werking van het schema waarborgen, niet worden toegepast; dat dit eveneens het geval is bij niet-naleving van de uit de Uruguay-ronde voortvloeiende verplichtingen in verband met de markttoegang of van bepaalde internationale overeenkomsten betreffende de instandhouding en het beheer van de visbestanden;
  • (31) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is dat maatregelen inzake tijdelijke intrekking worden voorafgegaan door een procedure die alle belanghebbenden de gelegenheid geeft hun standpunt naar voren te brengen;
  • (32) 
    Overwegende dat snel optreden ten aanzien van derde landen noodzakelijk is wanneer de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad door fraude, ernstige en herhaalde onregelmatigheden en een duidelijk gebrek aan administratieve samenwerking in deze landen en dat het derhalve dienstig is de Commissie in staat te stellen, nadat de lidstaten en de betrokken handelaren in kennis zijn gesteld van gegronde twijfel terzake, bepaalde preferenties tijdelijk op te schorten indien daarvoor voldoende bewijs voorhanden is;
  • (33) 
    Overwegende dat na de afwikkeling van een dergelijke procedure het besluit tot tijdelijke intrekking als hierboven omschreven, genomen moet worden met inachtneming van alle aspecten van de betrekkingen met het begunstigde land; dat het belang van de Gemeenschap in bepaalde gevallen het best gediend is indien het onderzoek van deze aspecten, dat ook niet- handelsgerelateerde elementen kan omvatten, in het kader van de Raad plaatsvindt, dat deze laatste zich derhalve beslissingsbevoegdheid dient voor te behouden inzake de gehele of gedeeltelijke intrekking van de voordelen van het schema ten aanzien van een bepaald land;
  • (34) 
    Overwegende dat het dienstig is, overeenkomstig het bepaalde in Verordening nr. 552/97 (7); de volledige tijdelijke intrekking van de tariefpreferenties voor industrie- en landbouwproducten uit de Unie van Myanmar te handhaven omdat in dit land nog steeds praktijken van gedwongen arbeid worden geconstateerd;
  • (35) 
    Overwegende dat het niet dienstig lijkt de voordelen van dit schema toe te kennen voor producten waarop antidumping- of antisubsidiemaatregelen van toepassing zijn, indien bij het nemen van deze maatregelen geen rekening is gehouden met de gevolgen van de preferentiële regeling;
  • (36) 
    Overwegende dat de uit hoofde van deze verordening toe te passen preferentiële tarieven in de regel dienen te worden berekend op basis van de conventionele rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de betrokken producten; dat deze tarieven evenwel op basis van de autonome rechten dienen te worden berekend indien op de betrokken producten geen conventioneel recht van toepassing is of indien het autonome recht lager is dan het conventionele; dat het niet nodig is producten onder de werking van deze verordening te brengen waarvoor op grond van het gemeenschappelijk douanetarief een nulrecht geldt; dat de berekening in geen geval gebaseerd is op de rechten die in het kader van conventionele of autonome tariefcontingenten worden geheven;
  • (37) 
    Overwegende dat dezelfde berekeningsmethode moet worden gevolgd voor de ad-valoremrechten en de minimum- en maximumrechten van het gemeenschappelijk douanetarief; dat deze verlaging van rechten in het algemeen geen invloed heeft op de specifieke rechten die aan de ad-valoremrechten worden toegevoegd;
  • (38) 
    Overwegende dat het dienstig is de bepalingen van het huidige schema voor landbouwproducten zoals deze in Verordening (EG) nr. 1256/96 zijn neergelegd, toe te passen tot de datum waarop zij normaliter verstrijken, met andere woorden tot en met 30 juni 1999,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Het schema van algemene tariefpreferenties van de Gemeenschap, bestaande uit een algemene regeling en bijzondere stimuleringsregelingen, wordt voor de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 december 2001 verlengd overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van deze verordening.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing op de producten van de hoofdstukken 1 tot en met 97 van het gemeenschappelijk douanetarief, met uitzondering van hoofdstuk 93, die zijn vermeld in bijlage I. Voor producten die zijn vermeld in bijlage VII is de verordening alleen van toepassing overeenkomstig her bepaalde in de artikelen 6 en 7.
  • 3. 
    De in de lid 1 bedoelde regeling geldt uitsluitend voor de in bijlage III vermelde landen en gebieden.
  • 4. 
    De landen en gebieden die aan de hierna genoemde criteria voldoen, worden afgevoerd van de lijst van begunstigde landen en gebieden in bijlage III:
  • bruto nationaal product per hoofd van de bevolking meer den 8 210 USD in 1995, volgens de meest recente gegevens van de Wereldbank;
  • ontwikkelingsindex, berekend volgens de formule en aan de hand van de gegevens die zijn opgenomen in deel 2 van bijlage II, groter dan -1.

Deze criteria worden cumulatief toegepast.

  • 5. 
    De bij deze verordening ingestelde preferentiële regelingen gelden uitsluitend voor producten die voldoen aan de definitie van het begrip "producten van oorsprong" als vastgesteld volgens de procedure van artikel 249 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad.
  • 6. 
    De schrapping, overeenkomstig het bepaalde in lid 4, van een land of gebied in de lijst van landen of gebieden die voor algemene preferenties in aanmerking komen, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid producten van oorsprong uit deze landen te gebruiken voor de regionale cumulatie waarvoor de in artikel 72, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie bedoelde regionale groeperingen in aanmerking komen, voorzover het land in kwestie sedert de inwerkingtreding in 1995 van het meerjarenschema van algemene preferenties voor het betrokken product lid is van deze regionale groepering en dit land niet als het land van oorsprong van het eindproduct in de zin van artikel 72 bis van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt beschouwd.

TITEL I ALGEMENE REGELING

Afdeling 1 Moduleringsmechanisme

Artikel 2

  • 1. 
    Het preferentiële recht dat van toepassing is op de producten van deel 1 van bijlage I bedraagt 85 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is, onverminderd het bepaalde in titel II.
  • 2. 
    Het preferentiële recht dat van toepassing is op de producten van deel 2 van bijlage I bedraagt 70 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is, onverminderd het bepaald in titel II.
  • 3. 
    Het preferentiële recht dat van toepassing is op de producten van deel 3 van bijlage I bedraagt 35 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is, onverminderd het bepaalde in titel II.
  • 4. 
    De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden in hun geheel geschorst voor de producten van deel 4 van bijlage I.

Afdeling 2 Graduatiemechanisme

Artikel 3

  • 1. 
    De intrekking van de in artikel 2 bedoelde voordelen krachtens het bij het voorgaande schema ingestelde graduatiemechanisme blijft van toepassing ten aanzien van de in deel 1 van bijlage II vermelde landen en sectoren die aan de criteria van deel 2 van bijlage II voldoen.
  • 2. 
    De onder her EGKS-Verdrag vallende producten blijven uitsgesloten van de preferentiële regeling wanneer zij afkomstig zijn uit landen die ook in het voorgaande schema niet voor deze preferentiële regeling in aanmerking kwamen.

Artikel 4

  • 1. 
    De intrekking van de in artikel 2 bedoelde voordelen krachtens het graduatiemechanisme blijft eveneens van toepassing voor de in deel 1 van bijlage II vermelde landen waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap van de onder dit schema vallende producten in een bepaalde sector tijdens het statistisch referentiejaar van het voorgaande schema meer dan 25 % bedroeg van de totale uitvoer naar de Gemeenschap uit de begunstigde landen in dezelfde sector.
  • 2. 
    De landen waarvan de uitvoer naar de Gemeenschap van de onder het schema van algemene preferenties vallende producten in een bepaalde sector tijdens het statistisch referentiejaar van het voorgaande schema ten hoogste 2 % bedroeg van de totale uitvoer naar de Gemeenschap uit de begunstigde landen in deze sector blijven van het graduatiemechanisme uitgesloten.

Artikel 5

De Commissie brengt bij het in artikel 31 bedoelde comité uiterlijk 31 december 1999 verslag uit over de toepassing van de artikelen 3 en 4 en doet de Raad uiterlijk 31 december 2000 passende voorstellen toekomen.

Afdeling 3 Bijzondere steunregeling voor de minst ontwikkelde landen

Artikel 6

Ten aanzien van de in bijlage IV vermelde minst ontwikkelde landen worden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief geheel geschorst voor de producten van bijlage I en verlaagd volgens het in artikel 2 bedoelde moduleringsmechanisme voor de producten van bijlage VII.

Afdeling 4 Bijzondere steunregeling ter bestrijding van verdovende middelen

Artikel 7

Ten aanzien van de in bijlage V vermelde landen worden de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief geheel geschorst voor de onder bijlage I vallende industrieproducten van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het gemeenschappelijk douanetarief, met uitzondering van hoofdstuk 93, evenals voor de in bijlage VII, deel 4, genoemde landbouwproducten, met uitzondering van die welke van een asterisk zijn voorzien. Deze schorsing geldt onverminderd de in artikel 31, lid 3, bedoelde procedure.

TITEL II BIJZONDERE STIMULERINGSREGELINGEN

Afdeling 1 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 8

De bijzondere stimuleringsregelingen ter bescherming van de rechten van werknemers en van het milieu waarin het voorgaande schema voorzag, worden verlengd overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen van deze titel.

Artikel 9

De bepalingen van deze titel betreffende de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van het milieu uitsluitend van toepassing op de producten van oorsprong uit tropisch bos van bijlage VIII.

Artikel 10

  • 1. 
    Het preferentiële recht dat van toepassing is op de in bijlage I vermelde landbouwproducten van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het gemeenschappelijk douanetarief die aan de voorwaarden van deze titel voldoen, wordt verlaagd, wordt verlaagd met:
  • 10 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 1;
  • 20 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 2;
  • 35 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 3.
  • 2. 
    Het preferentiële recht dat van toepassing is op de in bijlage I genoemde industrieproducten van de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het gemeenschappelijk douanetarief, met uitzondering van hoofdstuk 93, die aan de voorwaarden van deze titel voldoen, wordt verlaagd met:
  • 15 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 1;
  • 25 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 2;
  • 35 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief dat van toepassing is op de producten van deel 3.
  • 3. 
    a) Het recht dat van toepassing is op de in artikel 3, lid 1, bedoelde landbouwproducten van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het gemeenschappelijk douanetarief die aan de voorwaarden van deze titel voldoen, wordt verlaagd met 15 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is.
  • b) 
    Het recht dat van toepassing is op de in artikel 3, lid 1, bedoelde industrieproducten van de hoofdstukken 25 tot en met 97, met uitzondering van hoofdstuk 93, die aan de voorwaarden van deze titel voldoen, wordt verlaagd met 25 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is.
  • 4. 
    De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde verlaging van rechten geldt niet voor de in artikel 4, lid 1, bedoelde landen en sectoren.
  • 5. 
    De toekenning van bijzondere stimuleringsregelingen mag niet leiden tot een gunstiger behandeling dan die waarin artikel 7 voor de in bijlage VII genoemde producten voorziet.

Afdeling 2 Procedure voor de toekenning van de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van de rechten van werknemers

Artikel 11

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in de hiernavolgende artikelen zijn de in artikel 10 bedoelde verlagingen van toepassing op producten van oorsprong uit de in bijlage III genoemde landen, op voorwaarde dat de autoriteiten van de betrokken landen bij de Commissie een schriftelijk verzoek tot toekenning van de bijzondere regeling voor de producten uit dit land hebben ingediend, met vermelding van:
  • de interne wettelijke bepalingen waarvan de volledige tekst, vergezeld van een voor echt gewaarmerkte vertaling in één van de talen van de Gemeenschap, in bijlage is opgenomen en waarin de inhoud is overgenomen van de normen van de Overeenkomsten nr. 87 en nr. 98 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen en nr. 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces;
  • de maatregelen die zijn genomen om de daadwerkelijke toepassing en het toezicht op de handhaving van deze bepalingen te waarborgen, de eventuele sectorale beperkingen waaraan deze toepassing onderworpen is, de geconstateerde inbreuken en de mate waarin deze gegevens op de verschillende sectoren van toepassing zijn;
  • de verbintenis van de regering van het betrokken land dat zij de volledige verantwoordelijkheid aanvaardt voor het toezicht op en de toepassing van de bijzondere regeling en de daarmee verband houdende methoden van administratieve samenwerking.
  • 2. 
    De Commissie maakt door middel van een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend dat een begunstigd land een dergelijk verzoek heeft ingediend en dat alle daarmee verband houdende terzake dienstige informatie door elke belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon aan de Commissie kan worden medegedeeld. Zij stelt de termijn vast waarbinnen belanghebbenden hun standpunt naar voren kunnen brengen.

Artikel 12

  • 1. 
    De Commissie onderzoekt de door de begunstigde landen ingediende aanvragen en behoudt zich de mogelijkheid voor, naargelang de inhoud van deze aanvragen, de betrokkenen om alle aanvullende informatie te verzoeken die zij nuttig acht.
  • 2. 
    De Commissie verzamelt alle informatie die zij noodzakelijk acht en verifieert in voorkomend geval deze informatie bij de in artikel 11, lid 2, bedoelde personen of bij enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon.
  • 3. 
    De Commissie kan in de begunstigde landen die een aanvraag indienen alle of een gedeelte van de verzamelde informatie in samenwerking met deze landen verifiëren. De Commissie verzoekt de autoriteiten van het betrokken begunstigde land met haar samen te werken bij haar onderzoek. De Commissie kan hierin worden bijgestaan door de lidstaten.
  • 4. 
    De Commissie beëindigt het onderzoek van de aanvraag binnen ten hoogste een jaar na de ontvangst daarvan. Deze termijn kan indien nodig worden verlengd door de Commissie die daarvan kennis geeft aan het in artikel 31 bedoelde comité.
  • 5. 
    De Commissie deelt de resultaten van haar onderzoek aan het in artikel 31 bedoelde comité mede.

Artikel 13

  • 1. 
    De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 32 hetzij de bijzondere regeling toe te kennen voor producten van oorsprong uit het land dat de aanvraag heeft ingediend, op voorwaarde dat de in de hiernavolgende artikelen van deze subtitel opgenomen bepalingen betreffende de controle en de administratieve samenwerking worden nageleefd, hetzij de bijzondere regeling niet toe te kennen indien zij van mening is dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de controlevoorschriften van het betrokken land ontoereikend zijn om de daadwerkelijke toepassing van de overeenkomsten nr. 87, nr. 98 en nr. 138 van de ILO te waarborgen.
  • 2. 
    Wanneer de bijzondere regeling niet overeenkomstig de in lid 1 bedoelde procedure kan worden toegepast, kan de Commissie overeenkomstig de bij artikel 32 vastgestelde procedure besluiten de toepassing van de bijzondere regeling voor bepaalde sectoren toe te staan indien na onderzoek overeenkomstig artikel 12 blijkt dat de overeenkomsten nr. 87, nr. 98 en nr. 138 van de ILO enkel in deze sectoren daadwerkelijk worden toegepast.
  • 3. 
    De krachtens het bepaalde in de leden 1 en 2 genomen besluiten evenals de datum van inwerkingtreding daarvan worden door de Commissie medegedeeld aan de landen die de aanvraag hebben ingediend.
  • 4. 
    Wanneer de Commissie besluit de toepassing van de bijzondere regeling niet toe te staan aan een bepaald land, of bepaald sectoren daarvan uit te sluiten, maakt zij op verzoek van dit land de redenen bekend die aan haar besluit ten grondslag liggen. Deze dialoog wordt in nauwe samenwerking met het in artikel 31 bedoelde comité gevoerd.

Afdeling 3 Controleprocedure en methoden van administratieve samenwerking voor de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van de rechten van werknemers

Artikel 14

  • 1. 
    De in artikel 10 bedoelde producten van oorsprong uit landen die in kennis zijn gesteld van een besluit waarbij aan deze landen de bijzondere stimuleringsregeling wordt toegekend, komen na de datum van inwerkingtreding van dit besluit voor de in artikel 10 bedoelde regeling in aanmerking op voorwaarde dat een verklaring van de - bij de behandeling van het verzoek naar behoren geïdentificeerde - bevoegde autoriteiten van het begunstigde land wordt overgelegd waaruit blijkt dat de betrokken producten evenals de in dat land of in een land dat in aanmerking komt voor regionale cumulatie in de zin van artikel 72 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 vervaardigde componenten daarvan, overeenkomstig de in artikel 11, lid 1, eerste streepje, bedoelde nationale wettelijke bepalingen zijn vervaardigd en dat deze producten derhalve voor de bijzondere regeling in aanmerking komen.
  • 2. 
    In de in lid 1 bedoelde verklaring komt, naargelang het geval, de volgende vermelding voor:

"Overeenkomsten nr. 87, nr. 98 en nr. 138 van de ILO - titel II van Verordening (EG) nr. 2820/98.".

Deze vermelding wordt aangebracht in vak nr. 4 van het certificaat van oorsprong "Formulier A" of op de factuurverklaring als bedoeld in artikel 90 van de vorengenoemde Verordening (EEG) nr. 2454/93. Deze verklaring wordt gewaarmerkt door het stempel van de in lid 1 bedoelde autoriteit van het begunstigde land, overeenkomstig het bepaalde in artikel 93 van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

  • 3. 
    Voor de in artikel 3 bedoelde producten zijn het certificaat van oorsprong "formulier A" of de factuurverklaring enkel geldig voor de toepassing van de bijzondere regeling, met uitsluiting van elk ander preferentieel voordeel.

Artikel 15

  • 1. 
    Artikel 81, leden 3 tot en met 6, artikel 84 en de artikelen 93, 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 14 van deze verordening bedoelde verklaringen.
  • 2. 
    De autoriteiten die gemachtigd zijn de in artikel 14 bedoelde verklaringen af te geven, kunnen andere autoriteiten zijn dan die welke gemachtigd zijn de certificaten van oorsprong "formulier A" af te geven.
  • 3. 
    Rekening houdend met het bepaalde in artikel 94, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 stelt de Commissie, in samenwerking met het in artikel 31 bedoelde comité, uiterlijk op het tijdstip waarop een aanvraag voor bijzondere preferenties wordt ingewilligd, een niet-limitatieve lijst van criteria vast waarin de gevallen van gegronde twijfel zijn omschreven die zich in verband met deze stimuleringsmaatregelen kunnen voordoen. De Commissie maakt deze lijst in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend.
  • 4. 
    a) De douaneautoriteiten in de Gemeenschap informeren de Commissie, die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen onmiddellijk een mededeling publiceert waarin wordt bekendgemaakt:
  • dat er gegronde twijfel bestaat ten aanzien van het recht op de bijzondere stimuleringsmaatregelen en waarin wordt aangegeven om welke producten, producenten en exporteurs het gaat, indien het tweede in artikel 94, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie bedoelde schrijven is gezonden, alsmede dat deze mededeling betrekking heeft op de krachtens de onderhavige verordening toegekende voordelen, of
  • dat een bepaald product van bepaalde producenten en exporteurs niet voor de bijzondere stimuleringsmaatregelen in aanmerking komt, indien dit volgens de procedure van artikel 94 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is vastgesteld.
  • b) 
    Het deel van een douaneschuld dat met de uit hoofde van deze titel toegekende voordelen overeenstemt, wordt geacht niet te zijn ontstaan, tenzij het is ontstaan na de datum van publicatie van de onder a) bedoelde mededeling en de schuld betrekking heeft op een product, producent of exporteur die daarin uitdrukkelijk zijn genoemd, of tenzij aan de voorwaarden van artikel 221, lid 3, tweede zin, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 is voldaan.

Afdeling 4 Procedure voor de toekenning van de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van het milieu

Artikel 16

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in de hiernavolgende artikelen zijn de bij artikel 10 vastgestelde verlagingen van toepassing op producten van oorsprong uit de in bijlage III genoemde begunstigde landen, op voorwaarde dat de autoriteiten van de betrokken landen de Commissie schriftelijk om toekenning van de bijzondere regeling voor producten van oorsprong uit deze landen hebben verzocht, onder vermelding van:
  • de interne wettelijke bepalingen, waarin de inhoud van de normen van de Internationale Organisatie voor tropisch hout (ITTO) zijn opgenomen, en waarvan de volledige tekst, vergezeld van een voor echt gewaarmerkte vertaling in één van de talen van de Gemeenschap, in bijlage is opgenomen;
  • de maatregelen die zijn genomen om de toepassing van deze bepalingen te waarborgen;
  • de verbintenis deze wettelijke bepalingen en de uitvoeringsbepalingen daarvan te handhaven.
  • 2. 
    De Commissie maakt door middel van een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend dat een dergelijk verzoek door een begunstigd land is ingediend en dat alle relevante informatie betreffende dit verzoek door elke belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon aan de Commissie kan worden medegedeeld. Zij stelt de termijn vast waarbinnen belanghebbenden hun standpunt naar voren kunnen brengen.

Artikel 17

  • 1. 
    De Commissie onderzoekt de door de begunstigde landen ingediende aanvragen en behoudt zich de mogelijkheid, voor, naargelang de inhoud van deze aanvragen, de betrokken landen om alle aanvullende informatie te verzoeken die zij noodzakelijk acht.
  • 2. 
    De Commissie verzamelt alle informatie die zij noodzakelijk acht en verifieert in voorkomend geval deze informatie bij de in artikel 16, lid 2, bedoelde personen of bij enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon.
  • 3. 
    De Commissie kan in de begunstigde landen die een dergelijke aanvraag indienen, alle of een gedeelte van de verzamelde informatie in samenwerking met deze landen verifiëren. De Commissie verzoekt de autoriteiten van het betrokken begunstigde land aan dit onderzoek deel te nemen. De Commissie kan hierin worden bijgestaan door de lidstaten.
  • 4. 
    De Commissie beëindigt het onderzoek van de aanvraag binnen ten hoogste een jaar na de ontvangst daarvan. Deze termijn kan indien nodig worden verlengd door de Commissie, die het in artikel 31 bedoelde comité hiervan in kennis stelt.
  • 5. 
    De Commissie deelt de resultaten van haar onderzoek aan het in artikel 31 van deze verordening bedoelde comité mede.

Artikel 18

  • 1. 
    De Commissie besluit overeenkomstig de procedure van artikel 32:
  • de bijzondere regeling toe te kennen voor producten van oorsprong uit het land dat de aanvraag heeft ingediend, of
  • de bijzondere regeling niet toe te kennen aan het land dat de aanvraag heeft ingediend omdat zij van mening is dat de wettelijke bepalingen van dit land ontoereikend zijn om de daadwerkwelijke toepassing van de normen van de ITTO te waarborgen.
  • 2. 
    De Commissie stelt de landen die een aanvraag hebben ingediend in kennis van de uit hoofde van lid 1 genomen besluiten en van de datum van inwerkingtreding daarvan.
  • 3. 
    Indien de Commissie besluit de bijzondere regeling niet toe te kennen aan een bepaald land, deelt zij de redenen die aan haar besluit ten grondslag liggen desgevraagd aan het betrokken land mede. Deze dialoog wordt in nauwe samenwerking met het in artikel 31 bedoelde comité gevoerd.

Afdeling 5 Controleprocedure en methoden van administratieve samenwerking van de bijzondere stimuleringsregeling ter bescherming van het milieu

Artikel 19

  • 1. 
    De certificaten van oorsprong "formulier A" die voor de in artikel 10 van deze verordening bedoelde producten worden afgegeven, evenals de in artikel 90 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde factuurverklaringen zijn, naargelang het geval, voorzien van de hiernavolgende vermelding:

"Milieuclausule - titel II nach Verordening (EG) nr. 2820/98.".

  • 2. 
    Voor de in artikel 3 van de onderhavige verordening bedoelde producten is de geldigheid van het certificaat van oorsprong "formulier A" of van de factuurverklaring beperkt tot de toepassing van de bijzondere regeling, met uitsluiting van elke andere preferentiële behandeling.

Afdeling 6 Andere gemeenschappelijke bepalingen van de bijzondere stimuleringsregelingen

Artikel 20

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 94, lid 2, tweede alinea, van de vorengenoemde Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de toepassing van de bijzondere stimuleringsregelingen ten aanzien van een land tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien er voldoende bewijs is dat dit land zijn verbintenissen als bedoeld in de artikelen 11 en 16 niet is nagekomen. Deze gehele of gedeeltelijke intrekking loopt niet vooruit op de eventuele toepassing van artikel 22.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde besluit tot intrekking wordt genomen volgend de procedure van artikel 32.

Artikel 21

Voor de zeer gevoelige producten bedoeld in bijlage I, deel 1, mag de uit de toepassing van artikel 10 voortvloeiende verlaging van het recht niet meer dan 40 % bedragen.

TITEL III GEVALLEN EN PROCEDURES VOOR DE WEDERINSTELLING VAN DE RECHTEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF

Afdeling 1 Tijdelijke intrekking

Artikel 22

  • 1. 
    De bij deze verordening ingestelde regelingen kunnen op ieder ogenblik, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk worden ingetrokken in de volgende gevallen:
  • a) 
    toepassing van enige vorm van slavernij of gedwongen arbeid als omschreven in de Conventies van Genève van 25 september 1926 en 7 september 1956 en de Overeenkomsten nr. 29 en nr. 105 van de ILO,
  • b) 
    uitvoer van in gevangenissen vervaardigde producten,
  • c) 
    duidelijk ontoereikende douanecontrole op de uitvoer en de doorvoer van verdovende middelen (ongeoorloofde producten en precursoren) en niet-naleving van de internationale overeenkomsten betreffende het witwassen van geld,
  • d) 
    fraude en het niet verlenen van administratieve samenwerking bij de controle van certificaten van oorsprong "formulier A",
  • e) 
    in duidelijke gevallen van oneerlijke handelspraktijken van een begunstigd land. De intrekking geschiedt met volledige naleving van de WTO-regels,
  • f) 
    duidelijke schendingen van de doelstellingen van internationale overeenkomsten, zoals de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (NASCO), die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de visbestanden.
  • 2. 
    De tijdelijke intrekking is niet automatisch, doch geschiedt overeenkomstig de procedure bedoeld in de hiernavolgende artikelen, met inbegrip van artikel 26, lid 3.

Artikel 23

  • 1. 
    De in artikel 22, lid 1, bedoelde gevallen die tot tijdelijke intrekking aanleiding kunnen geven, worden, voor wat betreft de punten d) en f) door de Commissie zelf vastgesteld en voor wat betreft de punten a) tot en met f) de Commissie ter kennis gebracht door een lidstaat of door elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die kan aantonen belang te hebben bij een tijdelijke intrekking. De Commissie doet deze informatie onmiddellijk aan alle lidstaten toekomen.
  • 2. 
    Op verzoek van een lidstaat of van de Commissie kan overleg worden geopend. dit overleg dient plaats te vinden binnen acht werkdagen na ontvangst van de lid 1 bedoelde informatie door de Commissie, doch in elk geval voor de instelling van enige communautaire maatregel tot tijdelijke intrekking.
  • 3. 
    Het overleg vindt plaats in het in artikel 31 bedoelde comité dat bijeenkomt op uitnodiging van zijn voorzitter, die de lidstaten ten spoedigste alle nuttige inlichtingen doet toekomen.
  • 4. 
    Het overleg heeft met name betrekking op het onderzoek van de in artikel 22 bedoelde omstandigheden en de te nemen maatregelen.

Artikel 24

  • 1. 
    Wanneer de Commissie van oordeel is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat voor een bepaald begunstigd land aan de voorwaarden van artikel 22, lid 1, onder d), is voldaan, kan zij de voordelen van de regeling waarin deze verordening voorziet ten aanzien van dit land geheel of gedeeltelijk schorsen gedurende een periode van drie maanden, die eventueel eenmaal met drie maanden kan worden verlengd, op voorwaarde dat zij vooraf:
  • het in artikel 31 bedoelde comité van haar voornemen in kennis stelt;
  • de lidstaten verzoekt de nodige conservatoire maatregelen te nemen om de financiële belangen van de Gemeenschap veilig te stellen;
  • in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een bericht publiceert waarin zij mededeelt dat er gegronde twijfel is ten aanzien van de correcte toepassing van de preferentiële regeling door het betrokken begunstigde land en dat er derhalve onduidelijkheid is omtrent het recht dit land nog verder voor de door deze verordening toegekende voordelen in aanmerking te komen.
  • 2. 
    Een lidstaat kan binnen termijn van tien dagen het beluit van de Commissie voorleggen aan de Raad. De Raad kan binnen een termijn van 30 dagen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
  • 3. 
    Na het verstrijken van de schorsingsperiode besluit de Commissie:
  • hetzij na raadpleging van het in artikel 31 bedoelde comité de voorlopige schorsing te beëindigen;
  • hetzij het in artikel 23, lid 2, bedoelde overleg te openen met het oog op de tijdelijke intrekking van de in artikel 22, lid 2, bedoelde preferenties. In afwachting van de resultaten van dit overleg en van het eventueel krachtens artikel 25 ingestelde onderzoek kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 32, leden 1 en 2, bedoelde procedure besluiten de schorsing te verlengen.

Artikel 25

  • 1. 
    Wanneer de Commissie, na het in artikel 23 bedoelde overleg van oordeel is dat er voldoende bewijsmateriaal is om het instellen van een onderzoek te rechtvaardigen, handelt zij als volgt:
  • a) 
    zij maakt door middel van een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend dat een onderzoek wordt geopend en stelt het betrokken land daarvan in kennis. Deze mededeling bevat een samenvatting van de ontvangen informatie en vermeldt dat alle nuttige inlichtingen dienen te worden medegedeeld aan de Commissie, die een termijn vaststelt waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kunnen bekendmaken;
  • b) 
    zij voert dit onderzoek over een periode van ten hoogste één jaar in samenwerking met de lidstaten en in overleg met het in artikel 31 bedoelde comité. De duur van het onderzoek kan zo nodig volgens dezelfde procedure worden verlengd.
  • 2. 
    De Commissie wint alle inlichtingen in die zij noodzakelijk acht en verifieert deze, voorzover zij dit na raadpleging van het in artikel 31 bedoelde comité nuttig oordeelt, bij de belanghebbenden en de bevoegde autoriteiten van het betrokken begunstigde land. De Commissie kan haar eigen deskundigen ter plaatse een onderzoek laten instellen om de beweringen van de in artikel 23, lid 1, bedoelde personen te verifiëren. Zij geeft de bevoegde instanties van het betrokken begunstigde land alle gelegenheid de nodige medewerking te verlenen om het onderzoek goed te doen verlopen.
  • 3. 
    De Commissie kan zich in deze taak bovendien laten bijstaan door vertegenwoordigers van de lidstaat op het grondgebied waarvan verificaties kunnen worden uitgevoerd, voorzover de betrokken lidstaat daartoe de wens te kennen heeft gegeven.
  • 4. 
    De Commissie kan belanghebbenden horen. Zij is verplicht dit de doen indien deze daar schriftelijk om verzoeken binnen de termijn die is vermeld in de mededeling die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt. De betrokkenen moeten aantonen dat zij belang kunnen hebben bij de resultaten van het onderzoek en dat er bijzondere redenen zijn waarom zij gehoord willen worden.
  • 5. 
    Wanneer de door de Commissie gevraagde inlichtingen niet binnen een redelijke termijn worden verstrekt of wanneer het onderzoek ernstig wordt gehinderd, kunnen conclusies worden getrokken uit de beschikbare gegevens.

Artikel 26

  • 1. 
    Na voltooiing van het onderzoek legt de Commissie het in artikel 31 bedoelde comité een verslag van haar bevindingen voor.
  • 2. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat tijdelijke intrekking niet noodzakelijk is, publiceert zij na raadpleging van het in artikel 31 bedoelde comité in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een mededeling inzake de beëindiging van het onderzoek, waarin een samenvatting van haar belangrijkste conclusies is opgenomen.
  • 3. 
    Is de Commissie van oordeel dat tijdelijke intrekking noodzakelijk is, dan doet zij een daartoe strekkend voorstel aan de Raad die daarover binnen 30 dagen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt.

Afdeling 2 Antidumpingclausule

Artikel 27

De preferenties worden normaliter toegekend voor producten waarop antidumpingmaatregelen of antisubsidiemaatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 384/96 (8) en van Verordening (EG) nr. 2026/97 (9) van toepassing zijn, tenzij wordt vastgesteld dat de betrokken maatregelen zijn op de geleden schade en op prijzen waarin de aan het betrokken land toegekende preferentiële regeling niet in aanmerking is genomen. Met het oog hierop maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de lijst bekend van producten en landen waarvoor de preferentie niet wordt toegekend.

Afdeling 3 Vrijwaringsclausule

Artikel 28

  • 1. 
    Wanneer de invoer van een product van oorsprong uit één van de in bijlage III genoemde landen of gebieden op zulke voorwaarden geschiedt dat dit ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor producenten in de Gemeenschap van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, kunnen de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief die op dit product van toepassing zijn op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie te allen tijde wederingesteld worden.
  • 2. 
    De Commissie publiceert in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een mededeling waarin de opening van een onderzoek wordt bekendgemaakt. Deze mededeling bevat een samenvatting van de ontvangen informatie en vermeldt dat alle nuttige inlichtingen aan de Commissie moeten worden medegedeeld. Tevens is in deze mededeling de termijn vermeld waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kunnen bekendmaken.
  • 3. 
    Bij haar onderzoek naar het bestaan van eventuele ernstige moeilijkheden houdt de Commissie met name rekening met de in bijlage VI genoemde factoren, voorzover daarover gegevens beschikbaar zijn.
  • 4. 
    De bovenbedoelde besluiten worden door de Commissie, na raadpleging van het in artikel 31 bedoelde comité, binnen 30 dagen genomen. elke lidstaat kan het besluit van de Commissie binnen tien dagen aan de Raad voorleggen. In dit geval kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen binnen 30 dagen een andersluidend besluit nemen.
  • 5. 
    De betrokken begunstigde landen worden van deze maatregelen in kennis gesteld voordat zij in werking treden.
  • 6. 
    Wanneer uitzonderlijke omstandigheden die een onmiddellijk optreden vereisen, naargelang het geval, het inwinnen van inlichtingen of het instellen van een onderzoek onmogelijk maken, kan de Commissie, na de lidstaten daarvan in kennis te hebben gesteld, alle strikt noodzakelijke, aan het bepaalde in lid 1 beantwoordende preventieve maatregelen nemen om het probleem op te lossen.7. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van invloed op de toepassing van de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op grond van artikel 43 van het Verdrag ingestelde vrijwaringsmaatregelen, noch op die welke in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek op grond van artikel 113 van het Verdrag zijn vastgesteld, noch op enige andere vrijwaringsmaatregelen die eventueel kunnen worden toegepast.

TITEL IV GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 29

  • 1. 
    Voor de toepassing van het preferentiële recht wordt onder "recht van het gemeenschappelijk douanetarief" verstaan het laagste recht dar is opgenomen in kolom 3 of kolom 4, met inachtneming van de toepassingdtijdvakken die in deze kolom zijn genoemd of waarnaar wordt verwezen, van tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (10); een recht in het kader van een tariefcontingent wordt niet verminderd.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 3 wordt het overeenkomstig de bepalingen van deze verordening berekende preferentiële recht afgerond op de eerste decimaal door weglating van de overige cijfers achter de komma.
  • 3. 
    Wanneer de berekening van het preferentiële recht overeenkomstig het bepaalde in lid 1 in een van de hierna volgende tarieven resulteert, wordt het betrokken preferentiële recht met vrijstelling van rechten gelijkgesteld:
  • wanneer het aan ad-valoremrecht betreft, 1 % of minder:
  • wanneer het een specifiek recht betreft, 0,5 euro of minder per afzonderlijk eurobedrag.
  • 4. 
    Tenzij in de bijlagen anders is bepaald wordt, voor wat betreft producten vallende onder de hoofdstukken 1 tot en met 24, ingeval het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht en bovendien uit een of meer specifieke rechten, de preferentiële verlaging beperkt tot het ad-valoremrecht. Wanneer het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht met een minimum- en een maximumrecht, is de preferentiële verlaging eveneens van toepassing op dit minimum- en maximumrecht. Indien een recht uit meer dan één specifiek recht bestaat, is de preferentiële verlaging op elk van deze specifieke rechten van toepassing.
  • 5. 
    De ingevolge wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur noodzakelijke aanpassingen van de bijlagen I, II, VII, en VIII worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32.

Artikel 30

  • 1. 
    De lidstaten zenden het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen binnen zes weken na het einde van elk kwartaal hun statistische gegevens betreffende goederen die in het betrokken kwartaal met gebruikmaking van de in deze verordening bedoelde preferentiële regeling in het vrije verkeer zijn gebracht. Deze gegevens worden volgens de codenummers van de gecombineerde nomenclatuur (GN) en, in voorkomend geval, van het geïntegreerd tarief van de Europese Gemeenschappen (Taric) verstrekt, met vermelding, voor elk land van oorsprong, van de waarde, de hoeveelheid en de eventueel vereiste bijzondere maatstaven als bepaald in de definities van de Verordeningen (EG) nr. 1172/95 van de Raad (11) en (EG) nr. 840/96 van de Commissie (12).
  • 2. 
    De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek uiterlijk op de elfde dag van elke maand nadere gegevens over de hoeveelheden producten waarvoor tijdens de voorgaande maanden de voordelen van dit schema werden toegekend. De lidstaten en de Commissie werken nauw samen om ervoor te zorgen dat deze bepaling wordt nageleefd.

Artikel 31

  • 1. 
    Het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 3281/94 ingestelde Comité algemene preferenties, hierna "het comité" genoemd, kan elk vraagstuk betreffende de toepassing van de onderhavige verordening onderzoeken dat door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, aan de orde wordt gesteld.
  • 2. 
    Het comité onderzoekt aan de hand van een jaarverslag van de Commissie in welke mate het beginsel van de neutraliteit van de gevolgen van dit schema werd nageleefd, evenals de maatregelen die de Commissie eventueel overweegt te nemen, hetzij volgens de in artikel 32 omschreven procedure, hetzij door middel van een voorstel aan de Raad, om ervoor te zorgen dat dit beginsel volledig in acht wordt genomen.
  • 3. 
    Het comité onderzoekt bovendien, aan de hand van een jaarverslag van de Commissie, de gevolgen van de bijzondere regelingen op het gebied van de verdovende middelen, met inbegrip van de vorderingen die door de in bijlage V genoemde landen zijn gemaakt bij de bestrijding van verdovende middelen, evenals de maatregelen tot gehele of gedeeltelijke schorsing van de in artikel 7 genoemde voordelen die de Commissie bij onvoldoende vorderingen op dit gebied eventueel overweegt te nemen volgens de in artikel 32 omschreven procedure en na overleg met het betrokken begunstigde land.
  • 4. 
    Het comité onderzoekt eveneens, op basis van een jaarverslag van de Commissie, de gevolgen van de bijzondere stimuleringsregelingen, met inbegrip van de voortgang die door de begunstigde landen is gemaakt, evenals de maatregelen die zij overweegt te nemen om de geconstateerde problemen tot een oplossing te brengen. De vorengenoemde maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 32.

Artikel 32

  • 1. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter vaststelt met inachtneming van de urgentie van het probleem. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is vastgesteld voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig het bepaalde in het vorengenoemde artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 2. 
    a) De Commissie stelt de voorgenomen maatregelen vast wanneer deze in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • b) 
    Wanneer de voorgenomen maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of wanneer het comité geen advies uitbrengt, legt Commissie de Raad onverwijld een voorstel voor te nemen maatregelen voor. De Raad besluit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • c) 
    Indien de Raad drie maanden nadat hij het voorstel heeft ontvangen geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

TITEL V SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

  • 1. 
    De Commissie neemt de begrotingsmaatregelen die noodzakelijk zijn opdat de begunstigde landen van het schema, en met name de minst ontwikkelde landen, passende technische bijstand ontvangen, teneinde het gebruik van de voordelen van het schema door de betrokken landen te vereenvoudigen en, in het algemeen, de toegang van deze landen tot het internationale handelsverkeer te verbeteren, onder meer door gebruikmaking van systemen voor automatische gegevensverwerking.
  • 2. 
    De Commissie neemt bovendien de begrotingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van alle in de titels II en III van deze verordening bedoelde bepalingen.

Artikel 34

  • 1. 
    Verzoeken ingediend in het kader van artikel 3 of 11 van Verordening (EG) nr. 1154/98 worden beschouwd als verzoeken ingediend in het kader van artikel 11, onderscheidenlijk 16, van de onderhavige verordening.
  • 2. 
    Verordening (EG) nr. 3281/94 wordt hierbij verlengd tot en met 30 juni 1999 en bijlage I bij de verordening wordt vervangen door die delen van bijlage I bij deze verordening die betrekking hebben op de hoofdstukken 25 tot en met 97 van de gecombineerde nomenclatuur. Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 3281/94 wordt vervangen door bijlage V bij deze verordening.
  • 3. 
    De geldigheidsduur van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 3281/94 wordt verlegd tot de datum waarop de onderhavige verordening vervalt.
  • 4. 
    Verordening (EG) nr. 552/97 van de Raad van 24 maart 1997, waarbij ten aanzien van Myanmar de toepassing van de algemene tariefpreferenties tijdelijk wordt ingetrokken en die verwijst naar de Verordeningen (EG) nr. 3281/94 en (EG) nr. 1256/96, wordt geacht mutatis mutandis naar de onderhavige verordening te verwijzen.

Artikel 35

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.
  • 2. 
    Zij is van toepassing van 1 juli 1999 tot en met 31 december 2001, met uitzondering van artikel 34, lid 2, dat van toepassing is vanaf 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    BARTENSTEIN
  • (1) 
    PB C 362 van 24.11.1998, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 348 van 31.12.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 602/98 (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 1.).
  • (3) 
    PB L 160 van 29.6.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 602/98 (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 1).
  • (4) 
    PB L 80 van 18.3.1998, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 160 van 4.6.1998, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1427/97 (PB L 196 van 24.7.1997, blz. 31).
  • (7) 
    PB L 85 van 27.3.1997, blz. 8.
  • (8) 
    PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18).
  • (9) 
    PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.
  • (10) 
    PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2261/98 (PB L 292 van 30.10.1998, blz. 1).
  • (11) 
    PB L 118 van 25.5.1996, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 374/98 (PB L 48 van 19.2.1998, blz. 6).
  • (12) 
    PB L 114 van 8.5.1996, blz. 7.

BIJLAGE I (1) (2)

INDELING VAN DE PRODUCTEN NAAR GEVOELIGHEID (3)

DEEL 1

>

RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 4

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • (1) 
    Indien, voor wat betreft producten vallende onder de hoofdstukken 1 tot en met 24, het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht en bovendien uit één of meer specifieke rechten, blijft de preferentiële verlaging beperkt tot alleen het ad-valoremrecht. Wanneer het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht met een minimum- en een maximumrecht, is de preferentiële verlaging eveneens van toepassing op dit minimum- en maximumrecht. Indien een recht uit meer dan één specifiek recht bestaat, is de preferentiële verlaging op elk van deze specifieke rechten van toepassing.
  • (2) 
    Voor de producten van hoofdstuk 3 en van de GN-codes 1604, 1605 en 1902 20 10, van oorsprong uit Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Groenland, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan of Wit-Rusland gelden geen preferenties.
  • (3) 
    Onverminderd de bepalingen voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage de GN-codes het preferentiestelsel bepalen. Daar waar de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding "ex", wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald. Producten waarvoor in het kader van de algemene tariefmaatregelen een vrijstelling of tijdelijke schorsing van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief geldt, zijn slechts om reden van vereenvoudiging opgenomen.

BIJLAGE II

DEEL I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 2 Methode voor de vaststelling van de in artikel 3 bedoelde landen en sectoren

  • I. 
    Indeling van de begunstigde landen volgens hun ontwikkelingsindex

De ontwikkelingsindex geeft het algemene industriële ontwikkelingsniveau van elk land weer, vergeleken met dat van de Europese Unie. Deze index is gebaseerd op de volgende formule waarin het inkomen per hoofd van de bevolking en de uitvoer van verwerkte producten zijn gecombineerd:

>NUM>{log[(Yi/POPi)/(Yue/POPue)]+log[Xi/Xue]}

>DEN>2

waarin:

Yi = het inkomen van het betrokken begunstigde land

Yue = het inkomen van de Europese Unie

POPi = de bevolking van het betrokken begunstigde land

POPue = de bevolking van de Europese Unie

Xi = de waarde van de uitvoer van verwerkte producten uit het betrokken begunstigde land

Xue = de waarde van de uitvoer van verwerkte producten uit de Europese Unie

Volgens deze formule is de industriële ontwikkeling van een land, indien de index een waarde 0 heeft, gelijk aan die van de Europese Unie.

Voor inkomen en bevolking zijn de cijfers van de Wereldbank gebruikt (World Development Report 1993), terwijl de cijfers voor de uitvoer van verwerkte producten uit het Unctad Handbook of International Trade and Development Statistics (1992) afkomstig zijn.

II. Indeling van de begunstigde landen volgens hun relatieve sectorale specialisatie-index

De specialisatie-index geeft de verhouding weer tussen enerzijds het aandeel van de invoer van producten van een bepaalde sector van het betrokken begunstigde land in het totaal van de invoer van producten van die sector in de Europese Unie en anderzijds het aandeel van dat land in de totale invoer in de Europese Unie.

III. Combinatie van de ontwikkelingsindex en de specialisatie-index

De combinatie van de twee indexen is bepalend voor de toepassing van artikel 3 op een begunstigd land.

Voor begunstigde landen met een ontwikkelingsindex hoger dan -1, is artikel 3 van toepassing wanneer de specialisatie-index gelijk is aan of hoger is dan 1.

Voor begunstigde landen met een ontwikkelingsindex tussen -1 en -1,23, is artikel 3 van toepassing wanneer de specialisatie-index gelijk is aan of hoger is dan 1,5.

Voor begunstigde landen met een ontwikkelingsindex tussen -1,23 en -1,70, is artikel 3 van toepassing wanneer de specialisatie-index gelijk is aan of hoger is dan 5.

Voor begunstigde landen met een ontwikkelingsindex tussen -1,70 en -2, is artikel 3 van toepassing wanneer de specialisatie-index gelijk is aan of hoger is dan 7.

Artikel 3 is niet van toepassing op landen waarvan de ontwikkelingsindex lager is dan -2.

BIJLAGE III

Lijst van landen en gebieden die voor algemene tariefpreferenties in aanmerking komen (1*)

  • A. 
    ONAFHANKELIJKE LANDEN

AL Albanië

UA Oekraïne

BY Wit-Rusland

MD Moldavië

RU Rusland

GE Georgië

AM Armenië

AZ Azerbeidzjan

KZ Kazachstan

TM Turkmenistan

UZ Oezbekistan

TJ Tadzjikistan

KG Kirgizië

HR Kroatië (2)

BA Bosnië-Herzegovina (3)

XM Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4)

MA Marokko

DZ Algerije

TN Tunesië

LY Libië

EG Egypte

SD Soedan (5)

MR Mauritanië (6)

ML Mali (7)

BF Burkina Faso (8)

NE Niger (9)

TD Tsjaad (10)

CV Kaapverdië (11)

SN Senegal

GM Gambia (12)

GW Guinee-Bissau (13)

GN Guinee (14)

SL Sierra Leone (15)

LR Liberia (16)

CI Ivoorkust

GH Ghana

TG Togo (17)

BJ Benin (18)

NG Nigeria

CM Kameroen

CF Centraal-Afrikaanse Republiek (19)

GQ Equatoriaal-Guinea (20)

ST Sao Tomé en Principe (21)

GA Gabon

CG Congo

CD Democratische Republiek Congo (22)

RW Rwanda (23)

BI Burundi (24)

AO Angola (25)

ET Ethiopië (26)

ER Eritrea (27)

DJ Djibouti (28)

SO Somalië (29)

KE Kenia

UG Oeganda (30)

TZ Tanzania (31)

SC Seychellen en onderhorigheden

MZ Mozambique (32)

MG Madagaskar (33)

MU Mauritius

KM Comoren (34)

ZM Zambia (35)

ZW Zimbabwe

MW Malawi (36)

ZA Zuid-Afrika

NA Namibië

BW Botswana

SW Swaziland

LS Lesotho (37)

MX Mexico

GT Guatemala (38)

BZ Belize

HN Honduras (39)

SV El Salvador (40)

NI Nicaragua (41)

CR Costa Rica (42)

PA Panama (43)

CU Cuba

KN St. Kitts en Nevis

HT Haïti (44)

BS Bahama's

DC Dominicaanse Republiek

AG Antigua en Barbuda

DM Dominica

JM Jamaica

LC St. Lucia

VC St. Vincent

BB Barbados

TT Trinidad en Tobago

GD Grenada

CO Colombia (45)

VE Venezuela (46)

GY Guyana

SR Suriname

EC Ecuador (47)

PE Peru (48)

BR Brazilië

CL Chili

BO Bolivia (49)

PY Paraguay

UY Uruguay

AR Argentinië

CY Cyprus

LB Libanon

SY Syrië

IQ Irak

IR Iran

JO Jordanië

SA Saoedi-Arabië

KW Koeweit

BH Bahrein

QA Qatar

AE Verenigde Arabische Emiraten

OM Oman

YE Jemen (50)

AF Afghanistan (51)

PK Pakistan

IN India

BD Bangladesh (52)

MV Maldiven (53)

LK Sri Lanka

NP Nepal (54)

BT Bhutan (55)

MM Myanmar (voormalig Birma) (56)

TH Thailand

LA Laos (57)

VN Vietnam

KH Cambodja (58)

ID Indonesië

MY Maleisië

BN Brunei

PH Filipijnen

MN Mongolië

CN China

PG Papoea-Nieuw-Guinea

NR Nauru

SB Salomonseilanden (59)

TV Tuvalu (60)

KI Kiribati (61)

FJ Fiji

VU Vanuatu (62)

TO Tonga

WS Samoa (63)

FM Federale Staten van Micronesië

MH Marshalleilanden

PW Palau

  • B. 
    LANDEN EN GEBIEDEN afhankelijk van of beheerd door of waarvan de buitenlandse betrekkingen geheel of gedeeltelijk worden waargenomen door lidstaten van de Gemeenschap of derde landen

GI Gibraltar

SH St.-Helena en onderhorigheden

IO Brits gebied in de Indische Oceaan

YT Mayotte

GL Groenland

PM St.-Pierre en Miquelon

BM Bermuda

AI Anguilla

TC Turks- en Caicos-eilanden

VI Maagdeneilanden behorende tot de Verenigde Staten

KY Caymaneilanden

VG Britse Maagdeneilanden

MS Montserrat

AW Aruba

AN Nederlandse Antillen

FK Falklandeilanden

MO Macao

XO Australisch-Oceanië (Christmaseiland, Cocos-(Keeling-)eilanden, Heard en McDonaldeilanden, Norfolk)

NC Nieuw-Caledonië en onderhorigheden

XA Amerikaans-Oceanië (64)

WF Wallis- en Futuna-eilanden

PN Pitcairn-eilanden

XZ Nieuw-Zeelands-Oceanië (Tokelau-eilanden en Niue-eilanden, Cookeilanden)

PF Frans-Polynesië

XR Poolgebieden (Franse Zuidpoolgebieden, Australische Zuidpoolgebieden, Britse Zuidpoolgebieden, Zuid-Georgië en Zuid-Sandwicheilanden)

Opmerking: Bovenstaande lijsten kunnen worden gewijzigd, rekening houdend met veranderingen in de internationale status van landen of gebieden.

(1*) De naast de namen van de landen en gebieden geplaatste codes zijn de codes van de Geonomenclatuur (Verordening (EG) nr. 2645/98 van de Commissie (PB L 335 van 10.12.1998, blz. 22)).

  • (2) 
    Landen waarvoor het tariefpreferentiële voordeel wordt beperkt tot de landbouwproducten van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur van bijlage I.
  • (3) 
    Dit land wordt ook in bijlage IV vermeld.
  • (4) 
    Dit land wordt ook in bijlage V vermeld.
  • (5) 
    Amerikaans-Oceanië omvat: Amerikaans-Samoa, Guam, ver uit de Amerikaanse kust gelegen kleinere eilanden (Baker, Howland, Jarvis, Johnston, Kingman Reef, Midway, Palmyra en Wake) (PB L 335 van 10.12.1998, blz. 22).

BIJLAGE IV

Lijst van de minst ontwikkelde landen

SD Soedan

MR Mauritanië

ML Mali

BF Burkina Faso

NE Niger

TD Tsjaad

CV Kaapverdië

GM Gambia

GW Guinee-Bissau

GN Guinee

SL Sierra Leone

LR Liberia

TG Togo

BJ Benin

CF Centraal-Afrikaanse Republiek

GQ Equatoriaal-Guinea

ST Sao Tomé en Principe

CD Democratische Republiek Congo

RW Rwanda

BI Burundi

AO Angola

ET Ethiopië

ER Eritrea

DJ Djibouti

SO Somalië

UG Oeganda

TZ Tanzania

MZ Mozambique

MG Madagaskar

KM Comoren

ZM Zambia

MW Malawi

LS Lesotho

HT Haïti

YE Jemen

AF Afghanistan

BD Bangladesh

MV Maldiven

NP Nepal

BT Bhutan

MM Myanmar (voormalig Birma)

LA Laos

KH Cambodja

SB Salomonseilanden

TV Tuvalu

KI Kiribati

VU Vanuatu

WS Samoa

BIJLAGE V

Lijst van de in artikel 7 bedoelde landen

Andesgroep

CO Colombia

VE Venezuela

EC Ecuador

PE Peru

BO Bolivia

Gemeenschappelijke markt van Centraal-Amerika

GT Guatemala

HN Honduras

SV El Salvador

NI Nicaragua

CR Costa Rica

PA Panama

BIJLAGE VI

In het kader van artikel 29, lid 3, in aanmerking te nemen factoren

  • Vermindering van het marktaandeel van producenten van de Gemeenschap
  • Vermindering van hun productie
  • Toename van hun voorraden
  • Sluiting van hun productiecapaciteiten
  • Faillissementen
  • Geringe rendabiliteit
  • Lage bezettingsgraad
  • Werkgelegenheid
  • Handel
  • Prijzen

BIJLAGE VII (1) (2) (Betreft alleen producten die zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 6 en 7)

CATEGORIEËN NAAR GEVOELIGHEID VAN DE PRODUCTEN (3)

DEEL 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL 4 (4)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • (1) 
    Onverminderd de bepalingen voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage de GN-codes het preferentiestelsel bepalen. Daar waar de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding "ex", wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald. Producten waarvoor in het kader van de algemene tariefmaatregelen een vrijstelling of tijdelijke schorsing van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief geldt, zijn slechts om reden van vereenvoudiging opgenomen.
  • (2) 
    Indien, voor wat betreft producten vallende onder de hoofdstukken 1 tot en met 24, het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht en bovendien uit één of meer specifieke rechten, blijft de preferentiële verlaging beperkt tot alleen het ad-valoremrecht. Wanneer het douanerecht bestaat uit een ad-valoremrecht met een minimum- en maximumrecht, is de preferentiële verlaging eveneens van toepassing op dit minimum- en maximumrecht. Indien een recht uit meer dan één specifiek recht bestaat, is de preferentiële verlaging op elk van deze specifieke rechten van toepassing.
  • (3) 
    Voor producten vallende onder een GN-code waarbij voetnoot (a) is opgenomen, is de verlaging van toepassing op het ad-valoremrecht en het specifieke recht.
  • (4) 
    Voor producten vallende onder GN-codes waarbij een asterisk is opgenomen en die van oorsprong zijn uit één van de in bijlage V genoemde landen, wordt het preferentiële recht vastgesteld overeenkomstig artikel 2 en bijlage I.

BIJLAGE VIII

LIJST VAN BIJ ARTIKEL 9 BEDOELDE PRODUCTEN (1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • (1) 
    Onverminderd de bepalingen voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage de GN-codes het preferentiestelsel bepalen. Waar de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding "ex", wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.