Verordening 1999/925 - Inschrijving en het gebruik in de EG van bepaalde typen civiele subsonische straalvliegtuigen die werden aangepast en gerecertificeerd als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999R0925

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999R0925

Verordening (EG) nr. 925/1999 van de Raad van 29 april 1999 betreffende de inschrijving en het gebruik in de Gemeenschap van bepaalde typen civiele subsonische straalvliegtuigen die werden aangepast en gerecertificeerd als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993)

Publicatieblad Nr. L 115 van 04/05/1999 blz. 0001 - 0004

VERORDENING (EG) Nr. 925/1999 VAN DE RAAD

van 29 april 1999

betreffende de inschrijving en het gebruik in de Gemeenschap van bepaalde typen civiele subsonische straalvliegtuigen die werden aangepast en gerecertificeerd als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gelet op het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag(3),

  • (1) 
    Overwegende dat duurzame mobiliteit een van de hoofddoelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid is; dat een dergelijk beleid kan worden omschreven als een algemene benadering die zowel op de doeltreffende werking van de communautaire vervoerssystemen als op de bescherming van het milieu is gericht; dat het wenselijk is technische maatregelen te treffen die bijdragen tot het bereiken van duurzame mobiliteit;
  • (2) 
    Overwegende dat in de mededeling van de Commissie over de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk vervoersbeleid: Een brede aanpak voor de totstandbrenging van een communautair kader voor duurzame mobiliteit, uitdrukkelijk wordt verwezen naar de invoering van een inschrijvingsstop voor vliegtuigen die de meeste lawaaioverlast veroorzaken;
  • (3) 
    Overwegende dat in het Vijfde actieprogramma van 1992 inzake het milieu, waarvan de algemene aanpak instemming kreeg van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, in hun resolutie van 1 februari 1993(4), verdere wettelijke maatregelen ter beperking van de geluidsemissies van vliegtuigen zijn gepland; dat in genoemd programma de doelstelling is opgenomen dat niemand mag worden blootgesteld aan geluidsniveaus die de gezondheid en de kwaliteit van het bestaan in gevaar brengen;
  • (4) 
    Overwegende dat de groei van de luchtverkeersactiviteit op de luchthavens van de Gemeenschap in toenemende mate door milieuoverwegingen wordt beperkt; dat de exploitatie van vliegtuigen die op deze luchthavens minder lawaai veroorzaken, kan bijdragen tot een betere benutting van de beschikbare luchthavencapaciteit;
  • (5) 
    Overwegende dat vliegtuigen van oudere types die zijn aangepast teneinde het gecertificeerd geluidsniveau te verlagen, bij gelijke massa wat lawaai betreft duidelijk minder goed presteren dan vliegtuigen van moderne types die van oorsprong gecertificeerd zijn als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993); dat deze aanpassingen de levensduur van vliegtuigen die normaal al buiten gebruik hadden moeten worden gesteld, verlengen; dat deze wijzigingen de luchtverontreiniging en het brandstofverbruik van vliegtuigmotoren die op oudere technologie zijn gebaseerd, doorgaans doen toenemen; dat vliegtuigen met nieuwe motoren kunnen worden uitgerust om de prestaties wat lawaai betreft vergelijkbaar te maken met die van vliegtuigen welke van oorsprong gecertificeerd zijn als zijnde in overeenstemming met de eisen van hoofdstuk 3;
  • (6) 
    Overwegende dat een voorschrift dat met ingang van de toepassingsdatum van deze verordening de inschrijving van vliegtuigen van deze oudere aangepaste types in de registers van de lidstaten verbiedt, kan worden beschouwd als een beschermingsmaatregel die verdere verslechtering van de geluidssituatie rondom de communautaire luchthavens dient te voorkomen en de situatie met betrekking tot het brandstofverbruik en de luchtverontreiniging dient te verbeteren;
  • (7) 
    Overwegende dat het in een Gemeenschap zonder binnengrenzen passend is om vliegtuigen die vóór de toepassingsdatum van deze verordening in een van de registers van de lidstaten zijn ingeschreven, van deze inschrijvingsstop uit te zonderen;
  • (8) 
    Overwegende dat het onderhavige initiatief, gelet op de bestaande wetgeving van de Gemeenschap inzake vliegtuiglawaai, in Gemeenschapsverband moet worden genomen door middel van bindende voorschriften van de Gemeenschap;
  • (9) 
    Overwegende dat een inschrijvingsstop en een exploitatieverbod met een passende overgangsperiode technisch uitvoerbaar zijn en het milieu ten goede komen, zonder dat deze een onverantwoorde economische last vormen;
  • (10) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is eventuele concurrentievervalsing zo veel mogelijk te voorkomen door gelijkwaardige voorschriften voor in derde landen ingeschreven vliegtuigen vast te stellen; dat de Gemeenschap, aangezien zij geen bevoegdheid over de registers van derde landen uitoefent, deze gelijkwaardige doelstellingen enkel kan bereiken door de exploitatie van in derde landen op of na de toepassingsdatum van deze verordening ingeschreven niet-conforme vliegtuigen te beperken; dat bij de datum van invoering van dergelijke beperkingen rekening moet worden gehouden met de ingangsdatum van het definitieve exploitatieverbod voor hoofdstuk 2-vliegtuigen, dat is opgenomen in Richtlijn 92/14/EEG van de Raad van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988)(5), alsmede met het toepassingsgebied van de inschrijvingsstop voor hoofdstuk 2-vliegtuigen, als bedoeld in Richtlijn 89/629/EEG van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen(6);
  • (11) 
    Overwegende dat met het oog op de gelijke behandeling van vliegtuigen, ongeacht het land van inschrijving, de exploitatie van niet-conforme vliegtuigen die in de registers van de lidstaten zijn ingeschreven eveneens moet worden verboden, zulks overeenkomstig de voorwaarden die worden opgelegd aan niet-conforme vliegtuigen die in de registers van derde landen zijn ingeschreven;
  • (12) 
    Overwegende dat vliegtuigen die niet binnen het grondgebied van de Gemeenschap worden geëxploiteerd, van de inschrijvings- en exploitatiemaatregelen mogen worden vrijgesteld, aangezien het hoofddoel van de maatregel is de geluidshinder bij de luchthavens in de Gemeenschap te beperken; dat teneinde de voordelen van deze voorschriften voor het milieu ten volle te verwezenlijken, uitsluitend tijdelijke vrijstellingen mogelijk zijn voor activiteiten met een uitzonderlijk karakter;
  • (13) 
    Overwegende dat de bepalingen van deze verordening niet worden toegepast op de in artikel 227, lid 2, van het Verdrag vermelde overzeese departementen, gelet op de geografische ligging ervan;
  • (14) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is informatie te verzamelen over de door de lidstaten verleende vrijstellingen;
  • (15) 
    Overwegende dat het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk op 2 december 1987 in Londen in een gezamenlijke verklaring van hun ministers van Buitenlandse Zaken regelingen zijn overeengekomen inzake meer samenwerking bij het gebruik van de luchthaven van Gibraltar; dat deze regelingen echter nog niet worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

Het doel van deze verordening is voorschriften vast te stellen om in de Gemeenschap een verslechtering van de totale geluidsoverlast van gerecertificeerde civiele subsonische straalvliegtuigen te voorkomen en tegelijkertijd andere milieuschade te beperken.

Artikel 2

Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    "civiel subsonisch straalvliegtuig", een civiel subsonisch straalvliegtuig met een gecertificeerde maximumstartmassa van 34000 kg of meer of met een voor het betrokken vliegtuigtype gecertificeerde maximumcapaciteit van meer dan 19 stoelen, de uitsluitend voor de bemanning bestemde stoelen niet meegerekend, en aangedreven met motoren met een omloopverhouding van minder dan 3;
  • 2. 
    "gerecertificeerd civiel subsonisch straalvliegtuig", een civiel subsonisch straalvliegtuig dat oorspronkelijk is gecertificeerd op basis van de hoofdstuk 2- of gelijkwaardige normen, dan wel waarvoor oorspronkelijk geen geluidscertificering heeft plaatsgevonden, dat is aangepast aan de hoofdstuk 3-normen, hetzij rechtstreeks door technische ingrepen of onrechtstreeks door operationele beperkingen; civiele subsonische straalvliegtuigen die oorspronkelijk alleen door middel van gewichtsbeperkingen dubbel konden worden gecertificeerd overeenkomstig de hoofdstuk 3-normen, moeten als gerecertificeerde vliegtuigen worden beschouwd; civiele subsonische straalvliegtuigen die zijn aangepast aan de hoofdstuk 3-normen omdat zij met geheel nieuwe motoren zijn uitgerust met een omloopverhouding van 3 of meer, worden niet als gerecertificeerde vliegtuigen beschouwd;
  • 3. 
    "hoofdstuk 2" en "hoofdstuk 3", de geluidsnormen als gedefinieerd in boekdeel I, deel II, hoofdstuk 2, respectievelijk hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993);
  • 4. 
    "operationele beperkingen", beperkingen die aan het gewicht van het vliegtuig worden gesteld en/of beperkingen waarover de piloot of de maatschappij de controle heeft, zoals de vleugelklepstand;
  • 5. 
    "inschrijving van een vliegtuig", de formele handeling waarbij de nationaliteit van een vliegtuig wordt bepaald door inschrijving in het nationale register van een lidstaat of van een derde land;
  • 6. 
    "het grondgebied van de Gemeenschap", het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag.

Artikel 3

Niet-conforme vliegtuigen

  • 1. 
    Gerecertificeerde civiele subsonische straalvliegtuigen worden met ingang van de toepassingsdatum van deze verordening niet langer in het nationale register van een lidstaat ingeschreven.
  • 2. 
    De bepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing op civiele subsonische straalvliegtuigen die op de toepassingsdatum van deze verordening in een lidstaat ingeschreven waren en sindsdien altijd in de Gemeenschap geregistreerd zijn geweest.
  • 3. 
    Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 92/14/EEG en in het bijzonder artikel 2, lid 2, daarvan, is met ingang van 1 april 2002 de exploitatie op luchthavens binnen het grondgebied van de Gemeenschap van in derde landen ingeschreven gerecertificeerde civiele subsonische straalvliegtuigen niet langer toegestaan, tenzij de maatschappij die dergelijke vliegtuigen exploiteert, kan bewijzen dat deze op de toepassingsdatum van deze verordening in de betrokken derde landen ingeschreven waren en vóór die datum, tussen 1 april 1995 en de toepassingsdatum van deze verordening, binnen het grondgebied van de Gemeenschap zijn geëxploiteerd.
  • 4. 
    In de registers van de lidstaten ingeschreven gerecertificeerde civiele subsonische straalvliegtuigen mogen met ingang van 1 april 2002 niet langer op luchthavens binnen het grondgebied van de Gemeenschap geëxploiteerd worden, tenzij zij vóór de toepassingsdatum van deze verordening binnen dat grondgebied zijn geëxploiteerd.

Artikel 4

Vrijstellingen

  • 1. 
    De lidstaten mogen een tijdelijke vrijstelling van artikel 3 verlenen voor civiele subsonische straalvliegtuigen waarvan de exploitatie van dermate uitzonderlijke aard is dat het onredelijk zou zijn een tijdelijke vrijstelling te weigeren, zoals in noodsituaties. De lidstaten kunnen die vrijstellingen op een doorzichtige en niet-discriminerende basis beperken tot bepaalde luchthavens en/of nader gespecificeerde perioden van de dag.
  • 2. 
    De lidstaten mogen een vrijstelling van artikel 3 verlenen voor civiele subsonische straalvliegtuigen die uitsluitend buiten het grondgebied van de Gemeenschap worden geëxploiteerd.
  • 3. 
    De lidstaten mogen een vrijstelling van artikel 3 verlenen voor civiele subsonische straalvliegtuigen die aan een maatschappij worden geleased en daarom tijdelijk zijn uitgeschreven uit het register van de staat waarin zij in de zes maanden vóór de toepassingsdatum van deze verordening waren ingeschreven, op voorwaarde dat de juridische en economische eigendom van het luchtvaartuig in de lidstaat blijft.
  • 4. 
    De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van de uit hoofde van dit artikel verleende vrijstellingen.

Artikel 5

Overzeese departementen

Deze verordening is niet van toepassing op de in artikel 227, lid 2, van het Verdrag vermelde overzeese departementen, noch voor wat betreft de bepalingen inzake de inschrijving van gerecertificeerde civiele subsonische straalvliegtuigen in de nationale registers van de lidstaten, noch voor wat betreft de bepalingen inzake de exploitatie van deze vliegtuigen op luchthavens die in bovenbedoelde departementen gelegen zijn.

Artikel 6

De luchthaven van Gibraltar

  • 1. 
    De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, onverlet.
  • 2. 
    De toepassing van de bepalingen van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 van toepassing worden. De regeringen van het Koninkrijk Spanje en van het Verenigd Koninkrijk zullen de Raad van die datum in kennis stellen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening wordt van toepassing twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding ervan.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 1999.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • W. 
    MÜLLER
  • (1) 
    PB C 118 van 17.4.1998, blz. 20, enPB C 329 van 27.10.1998, blz. 10.
  • (2) 
    PB C 284 van 14.9.1998, blz. 1.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 16 september 1998 (PB C 313 van 12.10.1998, blz. 94), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 november 1998 (PB C 404 van 23.12.1998, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 10 februari 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (4) 
    PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 76 van 23.3.1992, blz. 21. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 98/20/EG (PB L 107 van 7.4.1998, blz. 4).
  • (6) 
    PB L 363 van 13.12.1989, blz. 27.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.