Verordening 1999/1215 - Wijziging van Verordening nr. 19/65/EEG betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999R1215

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999R1215

Verordening (EG) nr. 1215/1999 van de Raad van 10 juni 1999 tot wijziging van Verordening nr. 19/65/EEG betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

Publicatieblad Nr. L 148 van 15/06/1999 blz. 0001 - 0004

VERORDENING (EG) Nr. 1215/1999 VAN DE RAAD

van 10 juni 1999

tot wijziging van Verordening nr. 19/65/EEG betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen(1)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 83,

Gezien het voorstel van de Commissie(2),

Gezien het advies van het Europees Parlement(3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(4),

  • (1) 
    Overwegende dat de Raad bij Verordening nr. 19/65/EEG(5) de Commissie heeft gemachtigd om, onverminderd de toepassing van Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(6), en overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag, verordeningen vast te stellen waarbij artikel 81, lid 1, buiten toepassing wordt verklaard voor bepaalde groepen overeenkomsten, met name voor groepen overeenkomsten waaraan slechts twee ondernemingen deelnemen en waarbij de ene partij zich jegens de andere verplicht bepaalde producten met het oog op wederverkoop slechts bij haar binnen een overeengekomen gedeelte van het grondgebied van de gemeenschappelijke markt te leveren, of waarbij de ene partij zich jegens de andere verplicht bepaalde producten met het oog op wederverkoop slechts bij haar te betrekken, of waarbij tussen de twee ondernemingen met het oog op wederverkoop dergelijke exclusieve leverings- en afnameverplichtingen zijn overeengekomen;
  • (2) 
    Overwegende dat de Commissie op grond van Verordening nr. 19/65/EEG met name Verordening (EEG) nr. 1983/83 van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het verdrag op groepen alleenverkoopovereenkomsten(7) en Verordening (EEG) nr. 1984/83 van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve afnameovereenkomsten(8), alsmede Verordening (EEG) nr. 4087/88 van 30 november 1988 inzake de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen franchiseovereenkomsten(9) ("vrijstellingsverordeningen") heeft vastgesteld;
  • (3) 
    Overwegende dat de Commissie op 22 januari 1997 een groenboek betreffende verticale afspraken in het EG-concurrentiebeleid heeft gepubliceerd, dat een brede openbare discussie op gang heeft gebracht over de toepassing van artikel 81, leden 1 en 3, van het Verdrag op verticale overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen;
  • (4) 
    Overwegende dat uit de opmerkingen die de lidstaten, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de belanghebbende kringen na het verschijnen van het bovengenoemde groenboek hebben gemaakt, in het algemeen de wens naar voren komt dat het communautaire mededingingsbeleid inzake verticale overeenkomsten wordt herzien; dat zulks een wijziging van de bovengenoemde groepsvrijstellingsverordeningen impliceert;
  • (5) 
    Overwegende dat een dergelijke aanpassing aan een tweeledig vereiste moet voldoen, namelijk een doeltreffende bescherming van de concurrentie waarborgen en een toereikend niveau van rechtszekerheid voor de ondernemingen bieden; dat bij het nastreven van die doelstellingen rekening moet worden gehouden met de noodzaak de administratieve controle en het regelgevingskader in de mate van het mogelijke te vereenvoudigen; dat bij eenzelfde graad van marktbeheersing verticale beperkingen over het algemeen als minder schadelijk voor de mededinging worden beschouwd dan horizontale beperkingen;
  • (6) 
    Overwegende dat in de bovengenoemde vrijstellingsverordeningen niet alleen wordt bepaald op welke groepen overeenkomsten zij van toepassing zijn en welke beperkingen of clausules niet in de overeenkomsten mogen voorkomen, maar dat zij tevens een opsomming van vrijgestelde clausules bevatten; dat een dergelijke wettelijke regeling van de contractuele betrekkingen over het algemeen als te star wordt aangevoeld in een economische context waarin structuren en distributietechnieken snel ontwikkelen;
  • (7) 
    Overwegende dat genoemde vrijstellingsverordeningen uitsluitend betrekking hebben op groepen bilaterale, exclusieve overeenkomsten die met het oog op de wederverkoop zijn gesloten en die ofwel de alleenverkoop en/of exclusieve afname van goederen betreffen, dan wel in verband met de verwerving of het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten opgelegde beperkingen behelzen; dat van de werkingssfeer van deze verordeningen onder meer zijn uitgesloten verticale overeenkomsten tussen meer dan twee ondernemingen, selectieve distributieovereenkomsten, overeenkomsten betreffende diensten en overeenkomsten betreffende de levering en/of aankoop van voor verwerking of opneming bestemde producten of diensten; dat bijgevolg een aanzienlijk aantal verticale overeenkomsten pas nadat zij afzonderlijk door de Commissie onderzocht zijn, voor vrijstelling krachtens artikel 81, lid 3, van het Verdrag in aanmerking kan komen, hetgeen de rechtszekerheid voor de betrokken ondernemingen kan beperken en de administratieve controle onnodig kan verzwaren;
  • (8) 
    Overwegende dat uit de discussie die op de publicatie van het eerdergenoemde groenboek is gevolgd, bovendien is gebleken dat bij de bepaling van de toepassingsvoorwaarden van artikel 81, leden 1 en 3, naar behoren rekening moet worden gehouden met de economische gevolgen van verticale afspraken; dat bij het hanteren van economische criteria die de reikwijdte van een groepsvrijstelling beperken wegens de concurrentiebelemmerende gevolgen die een overeenkomst kan hebben, de positie van de betrokken onderneming op de markt in kwestie in aanmerking moet worden genomen;
  • (9) 
    Overwegende dat de Commissie derhalve gemachtigd moet worden de geldende regelgeving te vervangen door een regeling die eenvoudiger, soepeler en doelgerichter is en die alle soorten verticale overeenkomsten kan bestrijken; dat een dergelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de voor die overeenkomsten geldende vrijstellingsverordening met name gepaard moet gaan met de invoering van criteria, zoals marktaandeeldrempels, om te bepalen onder welke omstandigheden de vrijstellingsverordening, gelet op de mogelijke economische gevolgen van de overeenkomsten, buiten toepassing wordt verklaard; dat bij de vaststelling van zulke marktaandeeldrempels rekening moet worden gehouden met de marktpositie van de betrokken onderneming; dat bepaalde strenge concurrentiebelemmerende verticale afspraken, zoals minimumprijzen en vaste verkoopprijzen, en bepaalde soorten territoriale bescherming, van de toepassing van de verordening moeten worden uitgesloten, ongeacht het marktaandeel van de betrokken onderneming;
  • (10) 
    Overwegende dat de krachtens Verordening nr. 19/65/EEG aan de Commissie toegekende bevoegdheden haar niet de mogelijkheid bieden over te gaan tot een aanpassing van de thans geldende regels waardoor alle soorten verticale overeenkomsten bestreken zouden worden; dat het bijgevolg noodzakelijk is de reikwijdte van artikel 1, lid 1, onder a), en lid 2, onder b), van genoemde verordening te verruimen zodat daardoor worden bestreken alle onder artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallende overeenkomsten, gesloten tussen twee of meer ondernemingen die met het oog op de toepassing van de overeenkomst elk op een verschillend niveau van de productie- of de distributieketen werkzaam zijn, betreffende de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen en/of diensten mogen kopen, verkopen of wederverkopen ("verticale afspraken"), met inbegrip van alleenverkoopovereenkomsten, exclusieve afnameovereenkomsten, franchiseovereenkomsten, selectieve distributieovereenkomsten en combinaties daarvan, en bepaalde niet-wederkerige verticale overeenkomsten tussen concurrerende ondernemingen, alsook verticale overeenkomsten tussen een vereniging van kleine of middelgrote detailhandelaren en haar leden of tussen een dergelijke vereniging en haar leveranciers;
  • (11) 
    Overwegende dat de bovengenoemde vrijstellingsverordeningen overeenkomstig artikel 7 van Verordening nr. 19/65/EEG aan de Commissie de bevoegdheid toekennen om het voordeel van de toepassing van deze vrijstellingsverordeningen te ontzeggen wanneer een overeenkomst of een netwerk van gelijksoortige overeenkomsten in een bepaald geval gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met de voorwaarden van artikel 81, lid 3; dat het, met het oog op een doeltreffend toezicht op de markten en een grotere decentralisatie bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels, wenselijk is te bepalen dat, wanneer de gevolgen van een dergelijke overeenkomst zich voordoen op het grondgebied van een lidstaat, of een deel daarvan, dat alle kenmerken van een afzonderlijke markt vertoont, de bevoegde autoriteit van die lidstaat voor dat grondgebied het voordeel van de groepsvrijstelling kan ontzeggen door een beschikking vast te stellen die ertoe strekt de bedoelde gevolgen uit te schakelen; dat het derhalve noodzakelijk is artikel 7 van Verordening nr. 19/65/EEG aan te vullen en te vermelden onder welke omstandigheden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het voordeel van de toepassing van de groepsvrijstellingsverordening kunnen ontzeggen;
  • (12) 
    Overwegende dat, om een doeltreffend toezicht te garanderen op de gevolgen van de aanwezigheid van parallelle netwerken van gelijksoortige overeenkomsten op een bepaalde markt, bij een groepsvrijstellingsverordening de voorwaarden kunnen worden vastgesteld waaronder deze netwerken van overeenkomsten bij verordening van de toepassing van de groepsvrijstellingsverordening kunnen worden uitgesloten; dat deze voorwaarden kunnen worden gebaseerd op criteria zoals de marktdekkingsgraad van deze netwerken van overeenkomsten; dat de Commissie bijgevolg bevoegd moet zijn om bij verordening vast te stellen dat, op een gegeven markt, de betreffende overeenkomsten aan de bovenbedoelde voorwaarden voldoen; dat in een dergelijk geval de Commissie een aanpassingsperiode van minimaal zes maanden moet vaststellen, na afloop waarvan de groepsvrijstelling op die markt niet langer op de desbetreffende overeenkomsten van toepassing zal zijn; dat de verordening waarbij de groepsvrijstellingsverordening voor de betrokken overeenkomsten op een bepaalde markt buiten toepassing verklaard wordt, tot gevolg heeft dat artikel 81 van het Verdrag door middel van onderzoeken per geval wordt toegepast; dat de Commissie het Adviescomité zal raadplegen alvorens die verordening vast te stellen en, op verzoek van een lidstaat, ook alvorens de ontwerp-verordening bekend te maken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening nr. 19/65/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door: "1. Onverminderd de toepassing van Verordening nr. 17 kan de Commissie bij verordening overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdag verklaren dat artikel 81, lid 1, niet van toepassing is op:
  • a) 
    groepen overeenkomsten, gesloten tussen twee of meer ondernemingen die met het oog op de toepassing van de overeenkomst elk op een verschillend niveau van de productie- of de distributieketen werkzaam zijn, betreffende de voorwaarden waaronder de partijen bepaalde goederen of diensten mogen kopen, verkopen of wederverkopen,
  • b) 
    groepen overeenkomsten waaraan slechts twee ondernemingen deelnemen en die beperkingen meebrengen welke zijn opgelegd in verband met de verkrijging of het gebruik van rechten van industriële eigendom - met name van octrooien, gebruiksmodellen, siertekeningen en -modellen, of merken - of in verband met de rechten die voortvloeien uit overeenkomsten houdende de overdracht of het in gebruik geven van productiemethoden of van kennis met betrekking tot het gebruik of de toepassing van bedrijfstechnische vaardigheden.";
  • b) 
    in lid 2, onder b), worden de woorden "de bepalingen die in de overeenkomsten moeten voorkomen of" geschrapt;
  • c) 
    lid 3 wordt vervangen door: "3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de groepen onderling afgestemde feitelijke gedragingen.";
  • 2. 
    het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 1 bis

Een krachtens artikel 1 vastgestelde verordening kan de voorwaarden bepalen die kunnen leiden tot uitsluiting van de toepassing van die verordening van bepaalde parallelle netwerken van gelijksoortige overeenkomsten of van gelijksoortige onderling afgestemde feitelijke gedragingen die op een welbepaalde markt gelden; wanneer deze voorwaarden vervuld zijn, kan de Commissie een verordening vaststellen waarbij dat wordt geconstateerd en een aanpassingsperiode vaststellen na afloop waarvan de krachtens artikel 1 vastgestelde verordening op die markt niet langer op deze overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen van toepassing is; een dergelijke periode mag niet korter zijn dan zes maanden.";

  • 3. 
    de tekst van artikel 6, lid 1, wordt vervangen door: "1. De Commissie raadpleegt het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities:
  • a) 
    in het geval van een verordening op grond van artikel 1, voordat een ontwerp-verordening bekendgemaakt wordt en voordat een verordening vastgesteld wordt;
  • b) 
    in het geval van een verordening op grond van artikel 1 bis, voordat een ontwerp-verordening bekendgemaakt wordt indien een lidstaat daarom vraagt, en voordat een verordening vastgesteld wordt.";
  • 4. 
    in artikel 7 wordt het bestaande lid genummerd tot lid 1 en wordt het volgende lid toegevoegd: "2. Wanneer in een bepaald geval de overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder een krachtens artikel 1 vastgestelde verordening vallen, op het grondgebied van een lidstaat, of op een deel daarvan, dat alle kenmerken van een afzonderlijke markt vertoont, bepaalde gevolgen hebben die onverenigbaar zijn met de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag, kan de bevoegde autoriteit van die lidstaat, op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of van natuurlijke, of rechtspersonen die aantonen daarbij een rechtmatig belang te hebben, het voordeel van de toepassing van deze verordening ontzeggen.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 10 juni 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. FUNKE

  • (1) 
    NB:

De titel van Verordening nr. 19/65/EEG is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; aanvankelijk ging het om artikel 85, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

  • (2) 
    PB C 365 van 26.11.1998, blz. 27.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 15 april 1999 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    PB C 116 van 28.4.1999.
  • (5) 
    PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
  • (6) 
    PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
  • (7) 
    PB L 173 van 30.6.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1582/97 (PB L 214 van 6.8.1997, blz. 27).
  • (8) 
    PB L 173 van 30.6.1983, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1582/97.
  • (9) 
    PB L 359 van 28.12.1988, blz. 46. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.