Richtlijn 2000/26 - Harmonisatie van nationale wetgeving betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000L0026

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000L0026

Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering)

Publicatieblad Nr. L 181 van 20/07/2000 blz. 0065 - 0074

Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 16 mei 2000

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad

(Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die op 7 april 2000 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Tussen de wetgevende en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, bestaan er nog verschillen die het vrije verkeer van personen en verzekeringsdiensten belemmeren.
  • (2) 
    Bijgevolg is er een onderlinge aanpassing van deze bepalingen nodig om bij te dragen tot de goede werking van de interne markt.
  • (3) 
    De Raad heeft bij Richtlijn 72/166/EEG(4) bepalingen aangenomen inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid.
  • (4) 
    De Raad heeft bij Richtlijn 88/357/EEG(5) bepalingen aangenomen tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten.
  • (5) 
    Het stelsel van bureaus voor de afgifte van de groene kaart maakt een probleemloze schadeafwikkeling in het land van woonplaats van de benadeelde mogelijk, ook wanneer de andere partij uit een ander Europees land afkomstig is.
  • (6) 
    Het stelsel van bureaus voor de afgifte van de groene kaart biedt geen oplossing voor alle problemen die een benadeelde ondervindt wanneer hij schadevergoeding vraagt in een ander land aan een aldaar woonachtige partij en een verzekeringsonderneming die aldaar vergunning heeft verkregen (een vreemde rechtsorde, een andere taal, andere schaderegelingspraktijken en dikwijls onredelijk lange afwikkeling).
  • (7) 
    Het Europees Parlement heeft met zijn resolutie van 26 oktober 1995(6) over de regeling van schade uit verkeersongevallen die zich buiten het land van herkomst van de benadeelde hebben voorgedaan, een initiatief genomen op grond van artikel 192, lid 2, van het Verdrag en heeft de Commissie verzocht een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter regeling van deze aangelegenheid in te dienen.
  • (8) 
    De bij Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG(7) en 90/232/EEG(8) ingevoerde regeling moet worden aangevuld opdat personen die ten gevolge van ongevallen met motorrijtuigen materiële schade of lichamelijk letsel hebben geleden, ongeacht de plaats in de Gemeenschap waar het ongeval zich heeft voorgedaan, een vergelijkbare behandeling wordt verzekerd. Op het gebied van ongevallen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die zich in een andere staat dan die van woonplaats van de benadeelde hebben voorgedaan, bestaan leemten met betrekking tot de afwikkeling van verzoeken tot schadevergoeding.
  • (9) 
    De toepassing van deze richtlijn op ongevallen die zich voordoen in derde landen die onder het Groenekaartsysteem vallen, waarvan in de Gemeenschap woonachtige benadeelden het slachtoffer zijn en waarbij voertuigen zijn betrokken die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat, houdt geen uitbreiding in van de verplichte territoriale dekking van motorrijtuigenverzekeringen zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 72/166/EEG.
  • (10) 
    Dit heeft tot gevolg dat de benadeelde het recht moet krijgen om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij.
  • (11) 
    Een bevredigende oplossing kan zijn, dat de benadeelde die schade of letsel heeft geleden ten gevolge van een ongeval met een motorrijtuig dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en dat zich in een andere staat dan die van zijn woonplaats heeft voorgedaan, in de lidstaat van zijn woonplaats een verzoek tot schadevergoeding kan indienen bij een aldaar door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij aangewezen schaderegelaar.
  • (12) 
    Deze oplossing maakt het mogelijk om buiten de lidstaat van woonplaats van de benadeelde ontstane schade af te wikkelen op een wijze waarmee de benadeelde vertrouwd is.
  • (13) 
    Dit stelsel van schaderegelaars in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelden heeft geen gevolgen voor de aanwijzing van het toepasselijke materiële recht of van de bevoegde rechter.
  • (14) 
    Het bestaan van een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de betrokken verzekeringsonderneming is een logische aanvulling op de aanwijzing van dergelijke schaderegelaars en versterkt bovendien de rechtspositie van benadeelden bij verkeersongevallen welke zich buiten hun lidstaat van woonplaats hebben voorgedaan.
  • (15) 
    Teneinde de genoemde leemten ongedaan te maken, moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaat waar een verzekeringsonderneming haar vergunning heeft verkregen, verlangt dat die onderneming in de overige lidstaten aldaar woonachtige of gevestigde schaderegelaars aanwijst en belast met het verzamelen van alle nodige inlichtingen met betrekking tot verzoeken tot schadevergoeding ingevolge dergelijke ongevallen en het nemen van passende maatregelen om het verzoek namens en voor rekening van de verzekeringsonderneming af te wikkelen, met inbegrip van de uitkering van de schadevergoeding. Deze schaderegelaars moeten over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen tegenover personen die schade hebben geleden ten gevolge van dergelijke ongevallen, alsook om de verzekeringsonderneming te vertegenwoordigen voor de nationale autoriteiten, waaronder in voorkomend geval voor de rechter, voorzover dit niet in strijd is met de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter.
  • (16) 
    De enkele aanwezigheid van een schaderegelaar volstaat niet om de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde als bevoegde rechter aan te wijzen, zolang de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter niet hierin voorzien.
  • (17) 
    De aanwijzing van schaderegelaars dient een van de voorwaarden te zijn voor de toegang tot en uitoefening van het verzekeringsbedrijf van branche 10 van punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG(9) uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder. Deze voorwaarde dient bij gevolg te vallen onder de enkele administratieve vergunning die overeenkomstig titel II van Richtlijn 92/49/EEG(10) wordt verleend door de autoriteiten van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor vestigt. Deze voorwaarde dient ook te gelden ten aanzien van verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd en die in het bezit zijn van een vergunning die hun toegang verleent tot een lidstaat van de Gemeenschap. Richtlijn 73/239/EEG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd en aangevuld.
  • (18) 
    Het is passend om, in aanvulling op de aanwezigheid in het land van woonplaats van de benadeelde van een vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming, ook het specifieke recht van de benadeelde op een snelle afwikkeling van de vordering te garanderen. Bijgevolg moeten de nationale wetgevingen voorzien in passende, afdoende en systematische financiële of daaraan gelijkwaardige administratieve sancties - zoals met administratieve geldboeten gecombineerde dwangbevelen, regelmatige rapportage aan toezichthoudende autoriteiten, controles ter plaatse, bekendmakingen in het nationale publicatieblad en in de pers, schorsing van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming (verbod om gedurende een bepaalde periode nieuwe contracten af te sluiten), aanwijzing van een speciale vertegenwoordiger van de toezichthoudende autoriteiten die moet nagaan of het bedrijf conform de verzekeringswetgeving wordt uitgeoefend, intrekking van de vergunning voor deze branche, sancties tegen bestuurders en kaderpersoneel en tegen de verzekeringsonderneming - voor het geval de verzekeringsonderneming, of haar schaderegelaar, de verplichting om binnen een redelijke termijn een voorstel tot schadevergoeding voor te leggen, niet nakomt. Dit dient de toepassing van andere nodig geachte maatregelen - met name maatregelen krachtens de toezichtswetgeving - onverlet te laten. De verzekeringsonderneming kan evenwel enkel dan binnen de voorgeschreven termijn een met redenen omkleed voorstel doen, wanneer over de aansprakelijkheid en de geleden schade geen betwisting bestaat. Het met redenen omklede voorstel tot schadevergoeding moet schriftelijk worden gedaan en moet de gronden bevatten waarop de aansprakelijkheid en de schade werden vastgesteld.
  • (19) 
    In aanvulling op die sancties dient te worden bepaald dat, indien geen voorstel wordt voorgelegd binnen de voorgeschreven termijn, interest verschuldigd is over de door de verzekeringsonderneming aangeboden of door de rechter opgelegde schadevergoeding. Zo betaling van nalatigheidsinterest door de lidstaten al voorgeschreven is, kunnen zij deze bepaling uitvoeren door naar die voorschriften te verwijzen.
  • (20) 
    Benadeelden die ten gevolge van verkeersongevallen schade of letsel hebben geleden, ondervinden soms moeilijkheden bij het identificeren van de verzekeringsonderneming die de wettelijke aansprakelijkheid voor de deelneming aan het verkeer van het bij het ongeval betrokken motorrijtuig dekt.
  • (21) 
    De lidstaten dienen in het belang van die benadeelden informatiecentra op te richten zodat die informatie snel beschikbaar is. Deze informatiecentra moeten de benadeelden ook inlichtingen met betrekking tot schaderegelaars verstrekken. Deze centra dienen onderling samen te werken en elkaars verzoeken om inlichtingen over schaderegelaars onverwijld te beantwoorden. Het is wenselijk om, in verband met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van overeenkomsten, inlichtingen te verzamelen over het tijdstip waarop de dekking effectief eindigt, veeleer dan over de oorspronkelijke vervaldag van de polis.
  • (22) 
    Specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld inzake voertuigen (zoals militaire of overheidsvoertuigen) waarvoor uitzonderingen op de verplichting van wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering gelden.
  • (23) 
    De benadeelde kan er een gerechtvaardigd belang bij hebben dat hem de identiteit van de eigenaar, de gebruikelijke bestuurder of de ingeschreven houder van het motorrijtuig wordt meegedeeld. Zo bijvoorbeeld wanneer hij alleen van hen vergoeding kan krijgen omdat het motorrijtuig niet naar behoren is verzekerd of de schade het verzekerde bedrag overtreft; deze inlichtingen dienen hem dan ook te worden verstrekt.
  • (24) 
    Bepaalde verstrekte informatie - zoals naam en adres van de eigenaar of van de gebruikelijke bestuurder van het voertuig, het nummer van de verzekeringspolis of het inschrijvingsnummer van het motorrijtuig - komt neer op persoonsgegevens in de zin van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(11). De verwerking van die gegevens in het kader van de onderhavige richtlijn moet in overeenstemming zijn met de krachtens Richtlijn 95/46/EG genomen nationale maatregelen. De naam en het adres van de gebruikelijke bestuurder mogen slechts worden meegedeeld indien dat is vastgelegd in de nationale wetgeving.
  • (25) 
    Er dient een schadevergoedingsorgaan te worden ingesteld waartoe de benadeelde zich kan wenden ingeval de verzekeringsonderneming geen schaderegelaar heeft aangewezen of zich duidelijk talmend opstelt of indien de verzekeringsonderneming niet kan worden geïdentificeerd, teneinde te garanderen dat de schadevergoeding waar de benadeelde recht op heeft niet uitblijft. De tussenkomst van het schadevergoedingsorgaan dient te worden beperkt tot uitzonderlijke individuele gevallen waarin de verzekeringsonderneming, ondanks de preventieve werking van dreiging met sancties, niet aan haar verplichtingen heeft voldaan.
  • (26) 
    Het schadevergoedingsorgaan heeft tot taak verzoeken tot vergoeding van door de benadeelde geleden schaden af te wikkelen, doch enkel in objectief vaststelbare gevallen. Het moet er zich daarom toe beperken na te gaan of binnen de vastgestelde termijnen en volgens de voorgeschreven procedures een voorstel tot schadevergoeding is voorgelegd zonder op de inhoudelijke aspecten van de zaak in te gaan.
  • (27) 
    Rechtspersonen die bij wet gesubrogeerd zijn in de rechten van de benadeelde ten aanzien van de aansprakelijke voor het ongeval, of van diens verzekeringsonderneming (zoals andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen) dienen geen vorderingsrecht tegen het schadevergoedingsorgaan te hebben.
  • (28) 
    Het is gerechtvaardigd dat het schadevergoedingsorgaan in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd voor zover het deze schadeloos heeft gesteld. Voor een vlottere afwikkeling van dit verzoek tot schadevergoeding tegen een verzekeringsonderneming die geen schaderegelaar heeft aangewezen of zich duidelijk talmend opstelt, dient het schadevergoedingsorgaan in het land van de benadeelde automatisch recht op terugbetaling te hebben op zijn pendant in het land van het hoofdkantoor van de verzekeringsonderneming, waarbij deze in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd. Laatstbedoeld orgaan verkeert immers in de beste positie om een regresvordering tegen de verzekeringsonderneming in te stellen.
  • (29) 
    Ook al kunnen de lidstaten bepalen dat de vordering bij het schadevergoedingsorgaan een subsidiair karakter heeft, toch moet worden uitgesloten dat de benadeelde verplicht wordt zijn verzoek eerst in te dienen bij de persoon die aansprakelijk is voor het ongeval, alvorens het schadevergoedingsorgaan aan te spreken. De positie van de benadeelde moet in dit geval ten minste dezelfde zijn als in het geval van een vordering bij het garantiefonds, overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG.
  • (30) 
    Dit systeem kan operationeel worden gemaakt door middel van een overeenkomst tussen de door de lidstaten opgerichte of erkende schadevergoedingsorganen betreffende hun taken en verplichtingen en de wijze van terugbetaling.
  • (31) 
    Indien de verzekeringsonderneming van het motorrijtuig niet kan worden geïdentificeerd dient te worden bepaald dat de uiteindelijke schuldenaar van de aan de benadeelde uitbetaalde schadevergoeding het in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG bedoelde garantiefonds is van de lidstaat waar het niet-verzekerde voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt, gewoonlijk is gestald. Indien het motorrijtuig niet kan worden geïdentificeerd moet worden bepaald dat de uiteindelijke schuldenaar het in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG bedoelde garantiefonds is van de lidstaat van het ongeval,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze richtlijn heeft tot doel bijzondere bepalingen vast te stellen die van toepassing zijn op benadeelden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van materiële schade of lichamelijk letsel ten gevolge van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van hun woonplaats en veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat.

Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de wetgeving van derde landen inzake de wettelijke aansprakelijkheid en aan het internationaal privaatrecht, zijn de bepalingen van deze richtlijn ook van toepassing op in een lidstaat woonachtige benadeelden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van materiële schade of lichamelijk letsel ten gevolge van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een derde land waarvan het nationale bureau van verzekeraars, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, van Richtlijn 72/166/EEG, is aangesloten bij het groenekaartsysteem, wanneer dergelijke ongevallen zijn veroorzaakt door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat.

  • 2. 
    De artikelen 4 en 6 zijn slechts van toepassing met betrekking tot ongevallen die veroorzaakt zijn door het gebruik van een voertuig dat
  • a) 
    verzekerd is via een vestiging in een andere lidstaat dan die van de woonplaats van de benadeelde en
  • b) 
    gewoonlijk is gestald in een andere lidstaat dan die van de woonplaats van de benadeelde.
  • 3. 
    Artikel 7 is eveneens van toepassing op ongevallen die veroorzaakt zijn door voertuigen uit derde landen die vallen onder de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 72/166/EEG.

Artikel 2

Definitie

In deze richtlijn wordt verstaan onder

  • a) 
    "verzekeringsonderneming": een onderneming waaraan een officiële vergunning is verleend overeenkomstig artikel 6 of artikel 23, lid 2, van Richtlijn 73/239/EEG;
  • b) 
    "vestiging": het hoofdkantoor, een agentschap of bijkantoor van een verzekeringsonderneming, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Richtlijn 88/357/EEG;
  • c) 
    "voertuig": een voertuig zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 72/166/EEG;
  • d) 
    "benadeelde": een benadeelde zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 72/166/EEG;
  • e) 
    "de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald": het grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald zoals omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 72/166/EEG.

Artikel 3

Rechtstreekse vordering

Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de in artikel 1 bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij.

Artikel 4

Schaderegelaar

  • 1. 
    Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat elke verzekeringsonderneming die de risico's dekt die zijn ingedeeld bij branche 10 van punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, in iedere andere lidstaat dan die waar zij haar officiële vergunning heeft ontvangen, een schaderegelaar aanwijst. Deze schaderegelaar wordt belast met de behandeling en afwikkeling van vorderingen ten gevolge van de in artikel 1 bedoelde ongevallen. De schaderegelaar heeft zijn woonplaats of vestiging in de lidstaat waar hij is aangesteld.
  • 2. 
    De keuze van de schaderegelaar wordt overgelaten aan het oordeel van de verzekeringsonderneming. Deze keuzevrijheid kan niet door de lidstaten worden beperkt.
  • 3. 
    De schaderegelaar kan voor rekening van een of meer verzekeringsondernemingen optreden.
  • 4. 
    De schaderegelaar verzamelt, met betrekking tot dergelijke verzoeken, alle inlichtingen die nodig zijn om de verzoeken te kunnen afhandelen en neemt alle passende maatregelen om over een afwikkeling te onderhandelen. De eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen doet niet af aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken.
  • 5. 
    De schaderegelaar beschikt over voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming in de in artikel 1 genoemde gevallen ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.
  • 6. 
    De lidstaten stellen verplicht dat - op straffe van passende, afdoende en systematische financiële of daaraan gelijkwaardige administratieve sancties en binnen drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding hetzij rechtstreeks bij de verzekeringsonderneming van degene die dat ongeval heeft veroorzaakt, hetzij bij haar schaderegelaar heeft ingediend -,
  • a) 
    de verzekeringsonderneming van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of haar schaderegelaar een met redenen omkleed voorstel tot schadevergoeding voorlegt, wanneer de aansprakelijkheid niet wordt betwist en de schade is gekwantificeerd, of
  • b) 
    de verzekeringsonderneming tot wie het verzoek tot schadevergoeding is gericht of haar schaderegelaar, een met redenen omkleed antwoord geeft op alle punten van het verzoek tot schadevergoeding wanneer de aansprakelijkheid wordt betwist of de schade niet volledig is gekwantificeerd.

De lidstaten nemen bepalingen aan om ervoor te zorgen dat, indien geen voorstel is voorgelegd binnen de termijn van drie maanden over de door de verzekeringsonderneming voorgestelde of door de rechter toegewezen vergoeding interest verschuldigd is.

  • 7. 
    De Commissie brengt voor 20 januari 2006 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van lid 4, eerste alinea, alsook over de uitwerking van genoemde bepaling en van de gelijkwaardige nationale strafbepalingen; indien nodig dient zij voorstellen in.
  • 8. 
    De aanwijzing van een schaderegelaar wordt op zich niet beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 1, onder b), van Richtlijn 92/49/EEG, en de schaderegelaar wordt niet beschouwd als een vestiging in de zin van artikel 2, onder c), van Richtlijn 88/357/EEG, noch als een vestiging in de zin van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(12).

Artikel 5

Informatiecentrum

  • 1. 
    Iedere lidstaat draagt zorg voor de oprichting of erkenning van een informatiecentrum dat de benadeelde in staat moet stellen schadevergoeding te eisen en dat daartoe
  • a) 
    ofwel een register bijhoudt dat de volgende informatie bevat:
  • 1. 
    de inschrijvingsnummers van motorrijtuigen die gewoonlijk op het grondgebied van de betreffende lidstaat zijn gestald;
  • 2. 
    i) de nummers van de verzekeringspolissen waardoor het gebruik van deze voertuigen wordt gedekt voor de branche 10, punt A, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG ingedeelde risico's, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder en, indien de polis is verstreken, de datum waarop de dekking is geëindigd;
  • ii) 
    het nummer van de groene kaart of van de grensverzekeringspolis indien het voertuig wordt gedekt door een van deze documenten, voor voertuigen waarvoor de in artikel 4, onder b), van Richtlijn 72/166/EEG bepaalde afwijking geldt;
  • 3. 
    de verzekeringsondernemingen die voertuigen dekken voor de bij branche 10 in punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG ingedeelde risico's, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder, en de schaderegelaars die deze verzekeringsondernemingen ingevolge artikel 4 hebben aangewezen en van wie zij de naam overeenkomstig lid 2 van dit artikel aan het centrum hebben medegedeeld;
  • 4. 
    de lijst van de voertuigen waarvoor in elke lidstaat overeenkomstig artikel 4, onder a) en b), van Richtlijn 72/166/EEG wordt afgeweken van de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid;
  • 5. 
    met betrekking tot voertuigen als bedoeld in punt 4:
  • i) 
    de naam van de autoriteit of de instantie die overeenkomstig de tweede alinea van artikel 4, onder a), van Richtlijn 72/166/EEG, is belast met de schadevergoeding aan de benadeelden, indien de procedure van artikel 2, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 72/166/EEG niet van toepassing is en indien voor het voertuig de afwijking geldt van artikel 4, onder a), van Richtlijn 72/166/EEG;
  • ii) 
    de naam van de instantie waaronder het voertuig ressorteert in de lidstaat waar het gewoonlijk gestald is, indien voor het voertuig de afwijking geldt van artikel 4, onder b), van Richtlijn 72/166/EEG;
  • b) 
    ofwel de verzameling en de verspreiding van deze gegevens coördineert en
  • c) 
    de informatiegerechtigden bijstand verleent om de onder a), punten 1, 2, 3, 4 en 5, van dit lid vermelde informatie te achterhalen.

De onder a), punten 1, 2 en 3, genoemde informatie moet gedurende zeven jaar na het verstrijken van de inschrijving van het voertuig of van de verzekeringsovereenkomst worden bewaard.

  • 2. 
    Verzekeringsondernemingen als bedoeld in lid 1, onder a), punt 3, stellen de informatiecentra van alle lidstaten in kennis van de naam en het adres van de in iedere lidstaat overeenkomstig artikel 4 aangewezen schaderegelaar.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de benadeelde het recht heeft binnen zeven jaar na het ongeval bij het informatiecentrum van de lidstaat van zijn woonplaats of van de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald dan wel van de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan, onverwijld de volgende informatie te verkrijgen:
  • a) 
    de naam en het adres van de verzekeringsonderneming,
  • b) 
    het nummer van de verzekeringspolis en
  • c) 
    de naam en het adres van de schaderegelaar van de verzekeringsonderneming in de staat van de woonplaats van de benadeelde.

De informatiecentra werken onderling samen.

  • 4. 
    Indien de benadeelde er rechtmatig belang bij heeft, deelt het informatiecentrum hem naam en adres van de eigenaar, de gebruikelijke bestuurder of de ingeschreven houder van het voertuig mee. Het informatiecentrum informeert daartoe in het bijzonder bij:
  • a) 
    de verzekeringsonderneming of
  • b) 
    het bureau motorrijtuigenregistratie.

Indien voor het voertuig de afwijking geldt van artikel 4, onder a), van Richtlijn 72/166/EEG, deelt het informatiecentrum de benadeelde de naam mee van de autoriteit of de instantie die overeenkomstig de tweede alinea van artikel 4, onder a), van die richtlijn is belast met de schadevergoeding aan de benadeelden, indien de procedure van artikel 2, lid 2, eerste streepje, van die richtlijn niet van toepassing is.

Indien voor het voertuig de afwijking geldt van artikel 4, onder b), van Richtlijn 72/166/EEG, deelt het informatiecentrum de benadeelde de naam mee van de instantie van het land waar het voertuig gewoonlijk is gestald.

  • 5. 
    Bij de verwerking van persoonsgegevens die op grond van de vorige leden zijn verkregen, moeten de krachtens Richtlijn 95/46/EG genomen nationale maatregelen in acht worden genomen.

Artikel 6

Schadevergoedingsorgaan

  • 1. 
    Iedere lidstaat gaat over tot oprichting of erkenning van een schadevergoedingsorgaan dat belast is met de vergoeding aan benadeelden in de in artikel 1 genoemde gevallen.

De benadeelde kan een verzoek tot schadevergoeding indienen bij het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van zijn woonplaats:

  • a) 
    indien binnen drie maanden na de datum waarop hij zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of bij haar schaderegelaar, die verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar hem geen met redenen omkleed antwoord op de diverse punten in het verzoek heeft verstrekt; dan wel
  • b) 
    indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten om overeenkomstig artikel 4, lid 1, in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde een schaderegelaar aan te wijzen. In dit geval kan de benadeelde geen verzoek tot schadevergoeding bij het schadevergoedingsorgaan indienen, indien hij zijn verzoek rechtstreeks heeft ingediend bij de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt en hij binnen drie maanden na de indiening van het verzoek een met redenen omkleed antwoord heeft ontvangen.

De benadeelde kan echter geen verzoek tot schadevergoeding indienen bij het schadevergoedingsorgaan, wanneer hij rechtstreeks tegen de verzekeringsonderneming een vordering heeft ingesteld.

Het schadevergoedingsorgaan treedt op binnen twee maanden nadat de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, maar staakt zijn optreden zodra de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar een met redenen omkleed antwoord op het verzoek heeft gegeven.

Het schadevergoedingsorgaan stelt de navolgende partijen onmiddellijk in kennis van het verzoek tot schadevergoeding, met de mededeling dat het binnen twee maanden na de indiening ervan zal optreden:

  • a) 
    de verzekeringsonderneming van het voertuig waarmee, door deelneming aan het verkeer, het ongeval is veroorzaakt of de schaderegelaar,
  • b) 
    het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis heeft afgesloten,
  • c) 
    indien deze bekend is, de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om aan de tussenkomst van dit orgaan een al dan niet subsidiair karakter te geven, noch aan het recht van de lidstaten om te voorzien in de afhandeling van de verzoeken tussen dit orgaan en de personen die het ongeval hebben veroorzaakt en andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn het slachtoffer ter zake van dit ongeval te vergoeden. De lidstaten mogen het orgaan echter niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van andere dan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden, met name van de voorwaarde dat de benadeelde op enigerlei wijze aantoont dat degene die aansprakelijk is niet kan of niet wil betalen.

  • 2. 
    Het schadevergoedingsorgaan dat de benadeelde in de lidstaat van zijn woonplaats heeft vergoed, kan de uitbetaalde vergoeding verhalen op het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis heeft afgesloten.

Het laatstgenoemde orgaan wordt vervolgens in de rechten van degene die het ongeval heeft veroorzaakt of diens verzekeringsonderneming gesubrogeerd, ter grootte van de vergoeding die het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde heeft uitgekeerd. Elke lidstaat is verplicht deze subrogatie zoals door een andere lidstaat geregeld, te erkennen.

  • 3. 
    Het in dit artikel bepaalde treedt in werking
  • a) 
    nadat er een overeenkomst is gesloten tussen de door de lidstaten opgerichte of erkende schadevergoedingsorganen betreffende hun taken en verplichtingen en de wijze van terugbetaling,
  • b) 
    met ingang van de datum die door de Commissie wordt vastgesteld nadat zij zich er in nauwe samenwerking met de lidstaten van heeft vergewist dat een dergelijke overeenkomst is gesloten.

De Commissie brengt voor 20 juli 2005 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van artikel 5 en over de doeltreffendheid van deze bepaling en dient indien nodig voorstellen in.

Artikel 7

Indien het voertuig niet kan worden geïdentificeerd of de verzekeringsonderneming binnen twee maanden na het ongeval niet kan worden geïdentificeerd, kan de benadeelde een verzoek tot schadevergoeding indienen bij het schadevergoedingsorgaan in zijn lidstaat van woonplaats. De vergoeding wordt uitgekeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van Richtlijn 84/5/EEG. Het schadevergoedingsorgaan kan zich onder de voorwaarden van artikel 6, lid 2, verhalen:

  • a) 
    indien de verzekeringsonderneming niet kan worden geïdentificeerd: op het in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 84/5/EEG bedoelde garantiefonds in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk gestald is;
  • b) 
    indien het betrokken voertuig niet kan worden geïdentificeerd: op het garantiefonds in de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan;
  • c) 
    indien het gaat om een voertuig uit een derde land: op het garantiefonds van de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan.

Artikel 8

Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • a) 
    artikel 8, lid 1, wordt aangevuld met het volgende:

"f) naam en adres mededelen van de schaderegelaar die is aangewezen in iedere andere lidstaat dan de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, wanneer de te dekken risico's zijn ingedeeld bij branche 10 in punt A van de bijlage, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder";

  • b) 
    aan artikel 23, lid 2, wordt het volgende toegevoegd:

"h) zij moet naam en adres mededelen van de schaderegelaar die is aangewezen in iedere andere lidstaat dan de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, wanneer de te dekken risico's zijn ingedeeld bij branche 10 in punt A van de bijlage, uitgezonderd de aansprakelijkheid van de vervoerder".

Artikel 9

Richtlijn 88/357/EEG wordt als volgt gewijzigd:

De volgende alinea wordt toegevoegd aan artikel 12 bis, lid 4:"Indien de verzekeringsonderneming heeft nagelaten een vertegenwoordiger aan te wijzen, kunnen de lidstaten toestaan dat de krachtens artikel 4 van Richtlijn 2000/26/EG(13) aangewezen schaderegelaar de functie van een krachtens dit lid aangewezen vertegenwoordiger vervult."

Artikel 10

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten dragen zorg voor aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om vóór 20 juli 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen toe voor 20 januari 2003.

  • 2. 
    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
  • 3. 
    Onverminderd lid 1 gaan de lidstaten voor 20 januari 2002 over tot de oprichting of erkenning van het in artikel 6, lid 1, bedoelde schadevergoedingsorgaan. Indien de schadevergoedingsorganen niet voor 20 juli 2002 een overeenkomst volgens artikel 6, lid 3, hebben gesloten, stelt de Commissie de nodige maatregelen voor om ervoor te zorgen dat het bepaalde in de artikelen 6 en 7 voor 20 januari 2003 van kracht wordt.
  • 4. 
    De lidstaten mogen in overeenstemming met het Verdrag bepalingen handhaven of invoeren die voor de benadeelde gunstiger zijn dan de bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.
  • 5. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de toepassing daarvan te verzekeren. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en preventief zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 20 juli 2002 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 13

Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 mei 2000.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

Nicole Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

Manuel Carrilho

  • (1) 
    PB C 343 van 13.11.1997, blz. 11 en PB C 171 van 18.6.1999, blz. 4.
  • (2) 
    PB C 157 van 25.5.1998, blz. 6.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 16 juli 1998 (PB C 292 van 21.9.1998, blz. 123), bevestigd op 27 oktober 1999; gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 21 mei 1999 (PB C 232 van 13.8.1999, blz. 8) en besluit van het Europees Parlement van 15 december 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 2 mei 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van het Europees Parlement van 16 mei 2000.
  • (4) 
    PB L 103 van 2.5.1972, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 84/5/EEG (PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17).
  • (5) 
    PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1).
  • (6) 
    PB C 308 van 20.11.1995, blz. 108.
  • (7) 
    Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven. (PB L 8 van 11.1.1984, blz. 17). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/232/EEG. (PB L 129 van 19.5.1990, blz. 33).
  • (8) 
    Derde Richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129 van 19.5.1990, blz. 33).
  • (9) 
    Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).
  • (10) 
    Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).
  • (11) 
    PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
  • (12) 
    PB C 27 van 26.2.1998, blz. 1 (geconsolideerde versie).
  • (13) 
    Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (PB L 81 van 20.7.2000, blz. 65).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.